Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2015, augustus

Zaterdag 29 augustus, Lhee

 

 

Kussen

Dan is het tijd om de gordijnen
zelfs bij daglicht te sluiten.
De wereld binnen heeft niets meer
met de wereld buiten te maken.

We moeten ons omdraaien en
ons hoofd in het kussen verbergen.
De wereld dient kleiner en kleiner
want lijf en geest dienen opgelost.

Maar voordat het zover is,
maken we het kussen nat, verbijten
ons in het stof en draaien onrustig
van de een op de andere zijde.

Niet het moment, maar het moment
voordat alles werkelijk is opgelost, maakt
dat wij in onze nesten wegkruipen
en zuchten om wat eens was.

Om alle woorden die er waren,
maar nooit zijn gesproken. Om alles
wat moest, had gekund, maar nooit
is gedaan. Bijt het kussen.

Om alle woorden die er waren
en zijn uitgesproken. Om alles
wat moest, kon en ook is gedaan.
Zuchten, draaien. Bijt het kussen.

Het is de tijd om de gordijnen zelfs
bij daglicht te sluiten. De wereld buiten
heeft niets meer met de wereld binnen
te maken. Hier wordt alles opgelost.

Rentenier

Vrijdag 28 augustus, Lhee

 

Over twee maanden gaat mijn leven er totaal anders uitzien. Naar huis! Per 1 november stoppen alle werkzaamheden die ik tot nu toe had. Einde van mijn werkzame leven. Nooit meer op en neer naar Amsterdam voor werk. Geen duizend dingen in een leven proberen te proppen. Geen gevlieg van hot naar her. Per 1 november ga ik mij opsluiten. Eindelijk kluizenaar.

Mijn hele leven heb ik er voor gezorgd dat anderen het werk kunnen maken dat ze graag willen maken. Altijd heb ik mij ten dienste van andere gesteld. Per 1 november ga ik zelf het werk maken dat ik wil maken. Eindelijk ga ik uitsluitend voor mezelf werken.

Ik ga aan twee boeken werken. Een roman en een non-fictie boek. Waarom concentreer je je niet op één boek, waarom nou twee boeken schrijven? Dat komt omdat ik weet dat ik niet acht uur per dag aan één boek kan werken. Tot nu toe kon ik hoogstens twee uur aan een boek werken. Langer lukt niet, dan is de koek op. Ik heb dan tussen de 1 en 2 A4’tjes geschreven en dan is het klaar.

Als ik twee uur aan de roman heb gewerkt, kan ik stoppen en aan mijn non-fictie boek gaan werken. Voor dat boek zal ik veel moeten reizen, veel mensen spreken. Dat boek beschouw ik als een soort aftrainen.
Een atleet die stopt met het lopen van wedstrijden, die stopt met intensief trainen, kan niet zomaar opeens stoppen. Ik denk dat voor mij hetzelfde geldt.
Als je, net zoals ik, gewend ben om van de ene na de andere klus te vliegen, dan kun je die onrust niet zomaar stoppen. Dan zul je voor jezelf een overgangsperiode moeten scheppen. Hopelijk gaat mijn non-fictie boek daarvoor zorgen. Weliswaar nog reizen, maar veel minder. Je langzaam steeds minder beweging gunnen. Hopelijk kom ik zo langzaam tot stilstand.

‘Dat moet ik nog zien.’
‘Maar het lukt jou helemaal niet om rustig thuis te zitten. Binnen de kortste keren stort je je weer ergens in. Wedden?’
Oké, wedden.
Mensen die mij oppervlakkig kennen, denken dat ik het harde werken nodig heb, dat dat mijn leven is. Fout gedacht. Al sinds mijn vroegste jeugd blink ik uit in alleen zijn. Het is het grote voordeel van het enig kind zijn dat je dat leert.
Ik hoef ook niet te rennen. Ik kan rennen en druk doen, maar het is geen noodzaak. Ik kan uitstekend op mijn gat zitten en als een monnik aan een tekst werken. Per 1 november gaat dat gebeuren. Per dan wil ik geen enkele verplichting meer, heb ik ook geen enkele verplichting meer.

Mijn leven zal er totaal anders uit gaan zien. Eerlijk gezegd hoop ik dat ik zoveel rust vind dat ik mijn tuin niet meer uit hoef. Ik zal plaatsnemen achter mijn bureau en het mooiste boek gaan schrijven dat ooit is geschreven. Naar huis! Ik word rentenier zonder rente, pensionado zonder pensioen. Na het schrijven zal ik naar de Albert Heyn gaan om boodschappen te doen. Daarna zal ik voor Wyb gaan koken en haar de lekkerste gerechten voorzetten. De badkamer moet schoon, het bed opgemaakt, de kamer gestofzuigd. Al mijn oud-collega’s zullen in vergadering zitten en aan de telefoon hangen om belangrijke afspraken maken. Ik zit aan de keukentafel met een cappuccino en een goed boek.

Huis

Woensdag 26 augustus, Lhee

 

Ik lees in een boek met de titel Berg en Water met daarin klassieke Chinese landschapsgedichten. Al lezende stuit ik op een tekst van de dichter Tao Yuanming, ook bekend als Tao Qjan. Hij leefde van 365 tot 427 n.Chr. De tekst, met de titel Naar huis! is dus om en nabij 1615 jaar oud, maar voor mij is hij springlevend. De vertaling is van Silvia Marijnissen.

Naar huis!

Akker en gaarde staan vast vol onkruid, waarom ga ik niet terug?
Ik heb toch zelf mijn hart in dienst van mijn lichaam gesteld,
dus waarom zit ik hier dan gefrustreerd in mijn eentje te treuren?
Ik besef dat het verleden niet kan worden rechtgezet,
en weet dat de toekomst wel kan worden nagestreefd.
Eigenlijk ben ik niet eens zo heel ver verdwaald,
ik voel dat vandaag goed is en gisteren fout.
De boot schommelt op de lichte deining,
de wind doet mijn kleding opwaaien.
Ik vraag mijn medereizigers hoe ver het nog is,
en betreur het dat het ochtendlicht zo zwak is.

Dan zie ik mijn huis,
vrolijk ren ik erheen.
Bedienden groeten me lachend,
mijn kinderen wachten bij de poort.
De drie paden zijn verwilderd,
de dennen en chrysanten staan er nog.
Aan de hand van de kinderen ga ik naar binnen,
waar het vat tot aan de rand is gevuld met rijstebier.

Ik pak een kan en kom en schenk mezelf in,
de aanblik van de boomtakken in de hof stemt me blij.
Leunend tegen het zuidraam geef ik me over aan mijn trots,
en besef ik het gemak en de rust van mijn kleine woning.
Dagelijks wandel ik met veel genoegen door de tuin,
er is een poort maar meestal blijft hij dicht.
Met een stok in de hand loop ik wat rond en zit neer,
soms kijk ik op en staar ik in de verte.
Vrij van intenties stijgen wolken boven de bergtoppen uit,
moe van het vliegen weten de vogels toch terug te keren.
Het zonlicht wordt zwakker en zal zo verdwijnen,
nog treuzelend streel ik een eenzame pijnboom.

Naar huis!
laat ik me maar terugtrekken uit de samenleving,
de wereld ligt mij nu eenmaal niet erg.
Wat moet ik daar buiten in mijn rijtuig gaan doen?
Ik geniet van de warme gesprekken met de familie,
en bestrijd melancholie met het plezier van citer en boeken.
Boeren vertellen me dat de lente op komst is,
er is werk aan de winkel op de westelijke velden.
Soms neem ik een huifkar,
dan weer roei ik een eenzame boot,
ik zoek een ravijn in de diepe bergen
of doorkruis de heuvels over ruige paden.
De bomen staan in een uitbundige bloei,
sijpelend begint de bron te stromen.
Vol bewondering dat alles precies op de juiste tijd gebeurt
voel ik hoe mijn leven op zijn einde loopt.

Genoeg nu!
Hoe lang zal mijn lichaam nog in deze wereld verblijven?
Waarom zou ik dan niet gaan en staan zoals mijn hart me ingeeft?
Waarom zo onrustig? Alles gaat zoals het gaat.
Op rijkdom en status ben ik niet uit,
op het rijk der onsterfelijken mag ik niet hopen.
Ik koester de mooie dag dat ik alleen op pad ga,
soms plant ik mijn stok naast me en ga wieden.
Boven op de oostelijke hoogten zing ik uit volle borst
en bij de heldere beek schrijf ik gedichten.
Vertrouwend op de natuur keer ik naar het einde terug,
tevreden met mijn lot – waarom zou ik nog twijfelen?

Knettergek

Zondag 23 augustus, Lhee

 

Het is jammer dat niemand met vreemde ogen naar ons mensen kijkt. Zoals ik bijvoorbeeld met vreemde ogen naar paarden kan kijken. Al meer dan een jaar kijk ik naar paarden omdat het onze directe buren zijn. Zo ben ik paarden eigenlijk zielige dieren gaan vinden.
Ze lopen een belangrijk deel van de dag te grazen. Een of twee keer per dag krijgen ze het in de kop, sorry, hoofd, en dan rennen ze keihard achter elkaar aan. De grond dreunt ervan. Maar het grootste gedeelte van de dag staan ze in een groepje depressief voor zich uit te staren. Er is een kans dat ze dromen van prairies waar ze eindeloos op kunnen draven, maar de kans is nog groter dat ze nergens aan denken, hun lot lijdzaam ondergaan.

De mens. Wat moet je ervan denken? Wie moet er wat van denken? Ik hoorde vandaag iemand zeggen: ‘Ze heeft zoveel verdriet gehad en ze is er nog niet over uit wat God met haar voor heeft.’ Dan denk je als observator van mensen toch ook: ‘Die is knettergek.’ Alsof God bestaat. Of, als hij zou bestaan, met ieder van ons individueel iets voor heeft. Voor hetzelfde geld waren we allemaal in de verhalen van Piggelmee gaan geloven.
Niemand heeft iets met ons voor. De een heeft geluk dat hij in de grachtengordel wordt geboren, de ander heeft de pech om in Kaboel ter wereld te komen. Toeval. Het lot. Achter die hele schepping zit geen enkel idee, ook al wil de overgrote meerderheid van de mensen dat oh zo graag geloven.

Knettergek. Via een link kom ik op de site van De Telegraaf waar een filmpje staat van de overmeestering van die dwaas die met een kalasjnikov een bloedbad in een Thalys wilde aanrichten. Dit uiteraard uit naam van God, in dit geval Allah geheten.
Maar wat zie ik? Er verschijnt eerst een reclamefilmpje voor een game. Een robot-achtig type schiet de ene na de andere mens aan flarden. Met zijn speciale wapen verbrijzelt hij huizen, een hele stad gaat er aan. De reclame eindigt met de leuzen: we’re all players.
Dan verschijnen schokkerige beelden van de overmeestering van de jihadstrijder uit de trein. De teneur van het artikel in De Telegraaf is verontwaardigd. Dat iemand zomaar met een kalasjnikov…. Maar ik vind het meest schokkende dat het reclamefilmpje en het filmpje uit de trein zo klakkeloos achter elkaar worden gezet. Degene die dit aan elkaar koppelde heeft geen enkel gevoel voor wat wel en niet kan. Knettergek.

Knettergek ook dat dit soort games inmiddels gewoon zijn. Miljoenen pakken achter hun computer het geweer en schieten de een na de ander overhoop. Knettergek dat zo’n verdwaasde gelovige een kalasjnikov koopt met de bedoeling zoveel mogelijk mensen overhoop te schieten. We’re all players.

Het zou zo goed zijn als er inderdaad iemand was die ons observeerde en ons kon laten zien hoe knettergek wij zijn. Misschien zou ons dat helpen. Het zou zo goed zijn als iemand ons een spiegel zou kunnen voorhouden. Helaas is er niet zo’n iemand. We klooien maar wat aan, halen er God bij of een ideologie, wat maakt uit? Als we maar ergens in geloven om de warhoop die wereld heet enigszins te kunnen ordenen.

Costa del Sol

Zaterdag 22 augustus, Moddergat

 

Ik ben tegen de opwarming van de aarde, maar ik verheug me er wel op. Deze dagen kunnen we een beetje voelen wat ons te wachten staat als die opwarming een feit is. Gisteravond zat ik met de dames Kaastra tot diep in de avond op het dak van visrestaurant ’t Ailand te kijken naar de ondergaande zon. Het restaurant zit in de haven van Lauwersoog, pal aan het wad.

Terwijl we zitten te eten, zwemt een zeehond langs. Nieuwsgierig kijkt hij onze kant op. Wanneer zie je als zeehond nou mensen op een dak zitten? Hij lijkt een beetje verlegen. Elke keer duikt hij onderwater om na een paar meter weer te voorschijn te komen. Onderwijl varen boten in en uit. Op het wad is zelfs iemand aan het waterskiën. Het is voor de eerste keer dat ik dat zie.

Nadat we de visschotel op hebben en de zon in het wad is gezakt, gaan we naar huis. Zelfs in Moddergat is de avond nog zo zwoel dat het lijkt of we in Andalusië of Californië zitten. In ons tuintje genieten we van de sterren en de satellieten die overvliegen.

Vandaag is het niet anders. Wyb en ik steken over naar Ameland om de familie aan de overkant van het wad te zien. Ameland heeft meer weg van Sri Lanka en Jamaica dan van een eiland dat in het noorden van Nederland ligt. De terrassen zitten vol, zelfs op het strand is het tamelijk druk.

Het is voor de eerste keer dat we met Malu en Joris naar het strand gaan. Twee jaar geleden gingen we ook met Malu naar het strand, maar toen vond ze het zand nog erg vies, wilde ze per se haar sokken aanhouden. Van de zee moest ze al helemaal niets hebben. Te koud, te groot, te nat. Toch raar voor een eilander. Maar die afkeer is totaal verdwenen. Malu wil dieper en dieper de zee in, Joris is vol bewondering over de golven.

Eenmaal weer thuis gaan Wyb en ik op de dijk zitten met een fles wijn. We gaan op de plek zitten waar we mijn moeder hebben uitgestrooid. Mijn moeder heeft het op die plek vaak zwaar te verduren. Met grote regelmaat wordt ze geteisterd door storm en regen, maar deze dagen kan ze genieten van de warmte. We toosten op haar. Ik weet zeker dat ze het prachtig vindt dat we hier wijn drinken met haar in gedachte.

Goed. De opwarming van de aarde. We moeten er alles aan doen om het te voorkomen, maar daar heb ik sombere gedachtes over. De mens neemt het niet zo nauw met de aarde en als we er offers voor moeten brengen al helemaal niet. Dus die opwarming die zie ik nog niet zomaar stoppen.

Het zou goed kunnen dat uitgerekend wij, die het toch al niet slecht hebben, daar het meest van profiteren. Met een beetje mazzel verschuift het mediterrane klimaat richting Moddergat. Italië en Spanje worden woestijnen en de kust van Friesland wordt de nieuwe Costa del Sol. Het zal niet voor niets zijn dat ik gisteren de eerste waterskiër zag.

Ik vrees er ook wel een beetje voor. Want ik weet dat het dan gedaan is met de landelijke rust van Moddergat. Er zullen grote flats en resorts verschijnen, de massa zal oprukken naar Friesland waar het klimaat in alle jaargetijden zo heerlijk mild is.
In dit beroerde scenario zal ons huisje vast moeten wijken voor het paleis van een of andere proleet. Nu ik er zo over nadenk, ben ik nog meer tegen de opwarming van de aarde. Ik heb er best veel regenbuien en stormen voor over opdat Moddergat verschoond blijft van het massatoerisme en de Rijken der Aarde.

Bootjes

Vrijdag 21 augustus, Moddergat

 

Ik kan me een film herinneren waarin een man door een enorme menigte loopt. De film speelt zich af tijdens of vlak voor de Tweede Wereldoorlog en de man loopt door een massa die terugkomt van een of andere grote manifestatie. Aan dat beeld moest ik denken toen ik van mijn werkplek in de buurt van het Centraal Station naar mijn werkplek aan de overkant van ’t IJ liep.
Zoals je wel eens door het water waadt, zo waadde ik door een zee van mensen. Achter de mensen lag ’t IJ waar een armada van scheepjes voer. Sail op volle toeren.

De grote vraag: kom ik met de pont aan de overkant van ’t IJ? Per dag vaar ik wel een of twee keer over. Elke keer vind ik het weer een klein genot om met zo’n pont te varen. Het water, de schepen die langskomen, de mensen op de pont -er is altijd wat te zien.
Soms kan het verrekte lang duren om over te varen. Je moet altijd vijf minuten extra nemen als je een afspraak hebt. Het kan zijn dat een paar grote schepen langs varen en dan ligt de pont ongeduldig te wachten tot hij de oever kan bereiken.

Maar nu? Met al die boten, al die mensen? Ik heb er een half uur extra voor uitgetrokken. Het blijkt niet nodig te zijn. Met dranghekken en een heleboel stadswachten wordt het publiek in goede banen geleid.
Maar hoe moet het met oversteken? De ene na de andere boot passeert, geen moment is er een baan vrij waarin de pont kan varen. Ook dat blijkt geen probleem te zijn. De pont vaart af en de boten, groot en klein, wachten met doorvaren. Zonder problemen, misschien zelfs sneller dan anders, brengt de pont mij naar de Buiksloterweg aan de overkant.

Even ben ik met de pont onderdeel van de armada. Prachtig gezicht al die bootjes. Ik kan me goed voorstellen dat mensen genieten. Wel een beetje raar dat ik, werkend mens, zomaar tussen de horde dagjesmensen sta. Zo beland je opeens in een andere wereld.

Als we vandaag naar Anneke gaan, zijn Ton en Anna er ook. Ton en Anna zijn wereldreizigers. Meer dan de helft van het jaar verblijven ze in landen waar wij drie of vier weken op vakantie gaan. Of ze zwerven op zee, op weg naar Denemarken of een andere bestemming.
‘Zijn jullie naar Sail geweest?’ vraag ik omdat ik vermoed dat ze lid zijn van De Orde der Bootjesgekken.
Ze trekken een vies gezicht. ‘Ik dacht dat jij ons wel beter kende.’
‘Al die mooie bootjes,’ probeer ik nog. Ik had niet veel van Sail gezien, maar wat ik zag vond ik prachtig.
‘Al die mensen. Ik moet er niet aan denken,’ zegt Ton. ‘Ik denk dat Sail meer iets voor landrotten is.’

Een paar uur later staan we sinds lang weer op de dijk in Moddergat. Het is vloed. Ver weg, op de grote watervlakte, varen drie, vier zeilschepen. Door de zon lijken de zeilen extra wit. Goed beschouwd is het Sail op een andere manier. Geen twee miljoen mensen die aan ijsjes likken en sixpacks drinken maar een verstild beeld.
Ik begrijp die afkeer van Ton wel. Ik ben ook geen liefhebber van de massa. Sterker, ik mijd de massa, ik wantrouw de massa. De beste plek is de plek waar de massa het verste weg is. Toch stond ik met veel plezier op de pont. Terug, van Amsterdam-Noord naar het Centraal Station, ging al even soepel. En weer al die bootjes. Toch mooi.

Sport

Dinsdag 18 augustus, Lhee

 

Ik zou bijna schrijven dat ik helemaal niets met sport heb, maar dat is niet waar. Ik heb fanatiek diverse sporten beoefend. Zo heb ik van mijn 8ste tot en met mijn 13de ongelooflijk veel gevoetbald.
Hele dagen bracht ik op het voetbalveld door. Dat wil zeggen: op het veldje naast ons huis, zo’n trapveldje dat je tegenwoordig bijna niet meer ziet. Vier boomstammen vormden de doelpalen. Gras groeide er niet meer, wij voetbalden op het zand en vooral als het warm was, voetbalden wij in een stofwolk. Tegenwoordig sporten kinderen en jongeren in kooien, ik geloof gesponsord door de Johan Cruijff Stichting. Die kooien, die me altijd aan luchtplaatsen van gevangenissen doen denken, maken het er niet gezelliger op in de stad, vind ik.

Toen ik in Leeuwarden woonde, heb ik jarenlang gesquasht, een van de meest intensieve sporten die er bestaat. Mijn squash-maatje was Pieter en een paar keer per week werkten we ons in het zweet. Mooie sport, vond ik. Supersnel, squash wrong je uit.

Mijn hele leven lang heb ik getafeltennist. Mijn opa en oma hadden een tafel op zolder staan. Mijn vader was er erg behendig in en van hem leerde ik het spelletje. Later ben ik in Nijmegen nog eens lid van een tafeltennisclub geworden. De acht jaar dat ik bij Het Zuidelijk Toneel werkte, speelde ik het vrijwel elke dag. Tussen de middag, in de pauze, stonden wij fanatiek wedstrijdjes te spelen.

Andere sport die als een rode draad door mijn leven loopt, is het dammen. Nou ja, sport? Ook van mijn vader geleerd. Geen idee van wie hij het had geleerd, maar hij was nauwelijks te verslaan.
Een blauwe maandag ben ik nog lid van een Nijmeegse damclub geweest. Damclubs bestaan uit een heleboel oude mannetjes die onverslaanbaar zijn. Ooit had ik het genoegen er een te verslaan. Tot mijn verrassing bleek hij niet tegen zijn verlies te kunnen en begon hij nukkig te doen. ‘Dat doet hij altijd,’ zei een vriend van hem. ‘Hij kan niet tegen zijn verlies.’
In de jaren dat ik in Leeuwarden werkte, ging ik regelmatig met Willem in de kroeg zitten dammen. We speelden partijen die drie, vier uur duurden. Als ik thuis kwam, was het onmogelijk om te slapen. Mijn hersens draaiden op volle toeren. Uren lang lag ik de partij na te spelen.

In de zomer pakken Wyb en ik regelmatig de badmintonrackets. Wyb heeft in het Noorden ooit competities gespeeld. Nadat we terug waren uit Amerika hebben we in onze tuin een badmintonveld gecreëerd.
Eerst kochten we een net waardoor we partijtjes konden spelen. Voortdurend hadden we discussies of de shuttle nu in of uit was. Vandaar dat we het veld zijn gaan uitmeten en met schoenen en stenen hebben gemarkeerd. Het gehakketak wordt er nauwelijks minder van.

O ja, jeu de boules, ook veel gedaan. En nog. Nadat ik kampioen van de familie werd, won ik deze zomer zelfs een officiële beker, de enige die ik ooit met sporten heb gewonnen. Ben ik in alle voornoemde sporten redelijk goed, weet ik menig partijtje te winnen, bij badminton is dat juist helemaal niet het geval. Wyb beschikt over veel meer techniek en snelheid dan ik. Dus van alle sets die we hebben gespeeld, heb ik er pas één gewonnen. Maar ik haal haar in. Als ik na drie sets van het veld kom, lijkt of ik een avond lang heb staan squashen.

Als ik had geschreven: ik heb niets met sport. Dan bedoel ik daar eigenlijk sport op televisie mee. Sport krijgt veel te veel aandacht op onze televisie. Al die voetbalwedstrijden, wat zonde van de zendtijd. Voetbal is de meest overgewaardeerde maatschappelijke activiteit die er bestaat. Dat komt volgens mij omdat al die politici denken dat het een volkssport is. En ja, je zou het volk eens niet tegemoet komen.
Het is helemaal belachelijk hoeveel zendtijd dat voetbal krijgt als je nagaat dat er ongeveer 6 miljoen mensen naar het betaald voetbal gaan en liefst 12 miljoen naar het theater. Maar ja, die theaterbezoekers roepen geen hondenlul en Joden aan het gas, voor theaterbezoekers zijn geen peloton ME’ers nodig om de boel enigszins in de hand te houden. Als ik die treurige taferelen zie, denk ik echt: ik heb helemaal niks met sport.

De afgelopen dagen trouwens niks geen badminton. Op de radio hoor ik vandaag dat er nieuw record is gevestigd. De afgelopen dagen regende het liefst 60 uur achter elkaar, zeker in Drenthe. Ik denk dat we ons badmintonveld moeten overdekken.

Gedateerd

Zondag 16 augustus, Lhee

 

Ik vrees dat Steve Jobs een heleboel kinderboeken hopeloos ouderwets heeft gemaakt. Je hebt kinderboeken vóór Steve Jobs en kinderboeken na Steve Jobs. Zo denk ik dat de boeken die ik schreef inmiddels zijn gedateerd.

Ik heb er wel eens eerder over geschreven. Een paar jaar geleden las ik na jaren weer een boek uit de serie Maigret van Georges Simenon. Ik heb heel wat boeken van Simenon verslonden in de jaren zeventig en tachtig. In die jaren waren de boeken nog helemaal geloofwaardig.
Maar toen ik dat boek las, was het totaal gedateerd. Niet door de schrijfstijl, maar wel door de manier van leven. Zo was inspecteur Maigret voortdurend op zoek naar een telefooncel of telefoon in een café van waaruit hij met het politiebureau kon bellen.
Een belangrijk onderdeel van het boek was die onmacht, waardoor het verhaal spannend werd. Maar ik zat maar steeds te denken hoe verschrikkelijk het was dat de smartphone nog niet was uitgevonden. Die Maigret moest onder zulke primitieve omstandigheden werken.

Kinderboeken zijn het slachtoffer van hetzelfde fenomeen. Neem Malu, mijn kleindochter. Ze is nu vijf jaar en hanteert een iPad als een volwassene. Vanaf haar tweede is ze aan het swipen en kan ze haar favoriete filmpjes op YouTube te voorschijn toveren. Voor haar is een iPad helemaal geen bijzonder ding. Het is onlosmakelijk verbonden met haar leven.

Maar de impact van iPad, iPhone en iMac is nog veel groter. In mijn boeken spelen kinderen volop buiten, net zo als ik dat vroeger zelf heb gedaan. Sterker: al mijn verhalen spelen zich buiten af. Ze komen voort omdat kinderen buiten spelen en daardoor dingen meemaken.

Zijn er nog kinderen die buitenspelen? Volgens mij nauwelijks meer. Zelfs hier in Lhee, waar het volledig kindvriendelijk is, geen kind hoeft hier te vrezen voor voorbij razende auto’s of brommers, zie ik geen kinderen meer buiten spelen. Weten kinderen überhaupt nog wat buitenspelen is?
Natuurlijk beleven kinderen nog volop avonturen, maar dat doen ze toch voornamelijk achter de computer. Ik speelde op de veldjes rond ons huis riddertje en cowboytje. Wij schoten onszelf helemaal aan flarden. In onze fantasie beleefden we verschrikkelijk bloedige oorlogen. Wat dat betreft is er weinig verschil tussen toen en nu. Nu doen ze het echter achter de computer.

In mijn boeken gaan de kinderen dus op avontuur. Ze drijven op de Waddenzee af met een vlot, een kind vliegt Europa uit aan een paraplu, een meisje gaat op stap met een olifant, een jongen trekt mee met een circus. Een van de problemen in die avonturen was dat een kind geen contact met zijn ouders kon krijgen, men kon elkaar niet op de hoogte houden.
Bestaat tegenwoordig ook niet meer. Elk kind heeft niet alleen telefoon bij zich, door de smartphone heeft menig kind zelfs een complete computer bij zich. En wat denken die kinderen als ze mijn boeken lezen? Waarom heeft Sofie of Violet, of hoe mijn hoofdpersonen ook mogen heten, geen smartphone bij zich? Die ouders zijn totaal onverantwoord bezig dat ze hun kinderen geen telefoon meegeven.

Wat doen de kinderen in mijn boeken als ze thuis zijn? Ze lezen, ze doen spelletjes met elkaar, bouwen hutten in hun kamers. Zijn er nog kinderen die dat doen? Ik zie kinderen tegenwoordig veel televisiekijken. Als ze dat niet doen, zitten ze met een iPad op schoot of zitten ze achter een computer.

Mijn boeken spelen zich dus in een andere tijd af. Met dank aan Steve Jobs. Als ik nog kinderboeken zou schrijven, wat ik niet doe en ook niet van plan ben, dan zou ik wel eens willen kijken of ik een boek kan herschrijven naar deze tijd. Grote kans dat dat helemaal niet meer mogelijk is. Met een smartphone op zak los je veel problemen in één keer op.

Oorlog en vrede

Zaterdag 15 augustus, Lhee

 

Sinds gisteren wappert voor het eerst weer de Amerikaanse vlag op Cuba. De Cubanen hebben 54 jaar zonder moeten doen. Deze gebeurtenis doet me natuurlijk meteen denken aan De Cubacrisis, de eerste grote wereldcrisis waar ik herinneringen aan heb.
In 1959 nam Fidel Castro in Cuba de macht over. Met zijn overwinning was het communisme een buurman van Amerika geworden. In 1962 kwam de Sowjet-Unie op het onzalige idee om offensieve raketten op Cuba te plaatsen. ‘No way,’ zeiden de Amerikanen. Maar de Russische boten met kernkoppen aan boord stoomden al op.

Amerika kondigde een blokkade af van alle militaire goederen in een straal van 80 kilometer rond Cuba. Als de schepen dit gebied zouden binnenvaren, greep Amerika in. Twee dagen was de wereld in spanning. Varen de schepen door? Komt het tot een oorlog tussen Amerika en de Sowjet-Unie? Uiteindelijk kwamen de partijen tot de deal dat Rusland de schepen terugriep en dat Amerika zijn offensieve raketten uit Turkije en Italië terug haalde.

‘Er komt geen oorlog,’ zei mijn vader. ‘De Russen maken rechtsomkeer.’ Ik herinner me nog de opluchting van mijn vader en moeder. En van mij. Ik was acht jaar en op de een of andere manier bleek ik het wereldnieuws dus al een beetje te volgen. Ik wist waar het om ging.

Achteraf gezien waren die twee dagen misschien wel het moment dat ik in mijn leven de oorlog het meest nabij heb gevoeld. Ik kan me niet herinneren dat ik meer oorlog heb gevoeld.
Ik ervaar het als een groot voorrecht dat ik in mijn leven tussen oorlogen door heb kunnen laveren. Zo fijn dat ik in Nederland ben geboren. Zijn er eerdere generaties geweest die geen wapengeweld aan den lijve hebben ondervonden? In de 19e eeuw misschien. Ik besef dat ik me gelukkig mag prijzen.

Natuurlijk was er op de achtergrond altijd wel oorlog. Op de Journaals waren de naschokken van de Koreaanse Oorlog aanwezig. De belangrijkste oorlog die ik intensief volgde was de Vietnamese oorlog. Ik heb in menige demonstratie meegelopen, maar er was nooit de dreiging dat deze oorlog mijn bestaan in Nederland zou aantasten. Het was iets op afstand.

Het geweld in het Midden-Oosten is er ook mijn hele leven geweest. Maar ook dat geweld had geen daadwerkelijke invloed op mijn leven in het welvarende en veilige Nederland.
De meeste invloed had de Koude Oorlog, maar die was zo koud dat het eigenlijk geen oorlog mag heten. Het was meer tot in het absurde verzamelen van wapens van het Westen en de Sowjet-Unie, het tegen elkaar opbieden. Als toen de pleuris was uitgebroken had het ergste kunnen gebeuren, maar er gebeurde niets.

Maar stel dat er wel iets was gebeurd. Dat ik samen met mijn vader en moeder had moeten vluchten. Dat we bijvoorbeeld naar het veilige Afrika waren gevlucht, met wankele bootjes op de kust van Tunesië waren beland? Gelukkig niet nodig geweest. De een heeft mazzel om in Nederland het levenslicht te zien, de ander de pech in Aleppo. Een paar duizend kilometer verschil en je leven ziet er totaal anders uit.

En als mijn vader en moeder dan met zo’n bootje op de kust van Tunesië waren aangekomen? Wat zouden we blij zijn geweest. Eindelijk lag het oorlogsgeweld achter ons.
Hoe zouden we dan ontvangen willen worden? Ik weet het wel. Dan wil je niet in een stadion worden opgesloten. Dan wil je eten, onderdak, begrip omdat je huis en haard hebt moeten verlaten.

Wij Nederlanders zijn niet zo goed in het ons verplaatsen in het leed van de ander. Uit onderzoek blijkt dat slechts 24% van de Nederlanders voorstander is om meer vluchtelingen op te nemen. Voor oorlogsvluchtelingen is dat percentage 42%. Wij Nederlanders zijn gesteld op onze rust en gezapigheid en zijn buitengewoon bang dat dit alles wordt verstoord.
Combineer dit met gezagsgetrouw denken en je hebt een naar land. Tijdens bezetting van de Duitsers werden in veel bedrijven al Joden uitgesloten nog voordat dit van de Duitsers moest. Het beste jongetje van de klas zijn, vonden we ook toen al enorm belangrijk. Er waren meer mensen lid van de NSB dan dat er in het verzet hebben gezeten. Je zult maar vluchteling zijn en in Nederland terecht komen.
Als ik vluchteling was, zou ik zeker een ander land uitkiezen.

Sterren

Donderdag 13 augustus, Lhee

 

Nog niet zo lang geleden woonde er een dame in ons huis waar niet mee viel te spotten. Er doen veel waargebeurde verhalen over haar de ronde. Van een zo’n verhaal had ik vannacht nog profijt.

Ons huis staat in een van de donkerste gebieden van Nederland, schijnt. Achter ons huis ligt een enorm natuurgebied waar geen enkel licht brandt. Ook vlak om ons heen zijn er nauwelijks lichten. Ooit vond de gemeente dat het te donker was en plaatste naast ons huis een lantaarnpaal, nota bene voor het slaapkamerraam.
Dit was zeer tegen de zin van de dame waarmee niet viel te spotten en ze ging natuurlijk meteen naar de burgemeester, waar ze wel vaker heen ging. Hoe de gemeente het in zijn hoofd haalde. Vermoedelijk mompelde de burgervader iets over veiligheid en veel te donker. In ieder geval bleef de lantaarnpaal staan.

Dat was het begin van een tamelijk lang gevecht. De dame klom in de lantaarnpaal, opende de kap en maakte de lampen kapot. En zo was het weer pikkedonker om ons huis. De gemeente liet het er niet bij zitten en repareerde na een paar dagen de lantaarnpaal. Vervolgens werd het een herhaling van zetten. De dame klom in de lantaarnpaal, de gemeente maakte hem weer. Enzovoort, enzovoort.
Op een gegeven moment was de gemeente het spuugzat en haalde inderdaad de lantaarnpaal weg. Het ding staat nu zo’n honderdvijftig meter van ons vandaan aan de straatkant. De dame kwam dus als overwinnaar uit de strijd.

Ik ben haar daar ontzettend dankbaar voor. Ik hou van het donker en ik moet er niet aan denken dat zo’n ding in je slaapkamer schijnt. Vooral gisteren moest ik aan de dame denken.
Voor de nacht was namelijk een regen aan vallende sterren aangekondigd. Door ons donker buurtje hebben we de mogelijkheid om die sterrenregen eens in volle glorie te ondergaan.
Zo kwam het dat Wyb en ik al om tien uur in de tuin stonden, turend naar de hemel. Maar als het zo donker is, blijkt het om tien uur toch te licht te zijn. De eerste sterren verschenen, maar geen enkele wilde vallen. Daarom gingen we eerst nog maar eens naar Jinek kijken.

Dat hadden we niet moeten doen, want natuurlijk viel Wyb in slaap en stond ik als enige om twaalf uur buiten. Als je daar zo in het donker buiten staat, het uitspansel machtig boven je, dan voel je je heel nederig. Het is bij ons niet alleen heel donker, maar ook heel erg stil. Ik hou van stil en donker.
En verdomd. Vier vallende sterren produceerden strakke lichtstrepen. Krassen op de hemel. Ze waren gelukkig lang genoeg zichtbaar om mijn wensen te doen.

Maar vier vallende sterren maken nog geen sterrenregen. Eerlijk gezegd vond ik het meer gemiezer. Ik stond namelijk best een tijdje buiten om die vier te kunnen zien. Omdat ik vermoedde dat ik te vroeg was, ging ik weer naar binnen.

Het geluk wilde dat de wijn mij deze nacht erg goed smaakte. Ze smaakte niet alleen goed, ze viel ook goed. Zo kwam het dat ik om kwart voor twee opgewekt naar buiten stapte. Verdomd: het was nog donkerder, nog stiller en de sterren leken zich te hebben vermenigvuldigd. Zo’n mooie heldere nacht. Het feest kon beginnen.

Zo stond ik weer een tijdje in het absolute donker op ons zandpad. Onderwijl moest ik even pissen. Ik vind het zo’n genot dat ik gewoon buiten kan pissen. Dat is toch echte luxe, dan voel je je pas echt met de natuur verbonden.
Op een gegeven moment kreeg ik kramp in mijn nek. Er waren veel meer sterren bijgekomen in die twee uur, maar ze stonden allemaal vast geprikt aan het firmament. Ik stond een kwartier buiten en nog steeds geen vallende ster gezien. Jammer, want ik had best nog wel een paar wensen.

Gijs hakte de knoop door. Ik stond daar maar te turen en kreeg het koud. Op een gegeven moment hoorde ik een miauwtje en voelde ik Gijs langs mijn been strijken. Het was te donker om hem te zien.
Ik denk dat hij medelijden met me had. ‘Ga toch naar binnen,’ leek hij te zeggen. ‘Wat kunnen die vallen sterren je nou schelen.’ Gelijk had hij en ik ging met hem naar binnen. Door die kou, maar ook de wijn, had ik opeens ontzettend zin om naar bed te gaan.
Inderdaad, wat konden mij die vallende sterren eigenlijk schelen.

Gepruttel

Woensdag 12 augustus, Lhee

 

Gisteren las ik ontzettend belangrijk nieuws. Het meest ingrijpende nieuws voor de mens ever. Het gekke is dat het op pagina 8 van mijn krant stond. Als ik hoofdredacteur was, zou ik het zeker op de voorpagina zetten. De essentie van het nieuws: de kosmos is op zijn retour. De pit is uit ons heelal, vanaf nu wordt het alleen maar minder.

Ernstig minder. De kosmos produceert tegenwoordig nog maar half zo veel energie als twee miljard jaar geleden. De projectleider van het onderzoek waar deze conclusies op zijn gebaseerd, zegt hierover: ‘De brandstof raakt op. Het is nu nog een beetje pruttel-pruttel-pruttel. Het heelal is onder een dekentje gaan liggen en slaapt langzaam maar zeker in.’

Om de lezer van Het Dossier met enkele cijfers om de oren te slaan. De oerknal vond 13,8 miljard jaar geleden plaats. De grootste geboortegolf van sterren vond 11 miljard jaar geleden plaats. De ene na de andere ster verscheen aan de hemel.
2 miljard jaar geleden was de energieproductie in het heelal twee maal zo hoog als nu. Over 5 miljard jaar dooft de zon uit en wordt de aarde onleefbaar en over 100 biljoen jaar doven de allerlaatste sterren uit. ‘Oh, over 100 biljoen jaar,’ hoor ik de lezer denken. Ja, ja, maar u weet hoe snel de tijd gaat. Die 100 biljoen jaar gaan voorbij voordat  je het weet. Op die 100 biljoen jaar is 5 miljard jaar al helemaal niks.

Voor religieuze mensen lijkt me dit helemaal rampzalig nieuws. Ze kunnen niet anders dan concluderen dat god de stekker eruit heeft getrokken. Hij heeft het wel gezien, heeft er genoeg van en heeft besloten het licht uit te doen.
Als ze reëel zijn, zien ze nu eindelijk zelf ook dat god helemaal niet goed is. In plaats van dat hij de boel gewoon in één keer opblaast, laat hij ons langzaam creperen. De zon gaat minder branden en we zullen het steeds kouder krijgen. Langzaam zal de ene na de andere mens overlijden aan bevriezingsverschijnselen, zo stel ik me voor. Het is weer eens van een ongelooflijke wreedheid.

Ik zelf vind het een mooie gedachte dat langzaam het licht uitgaat. Het is toch in feite als een fantastisch lange theatershow. Eerst een enorme knal, -spektakel!- daarna gaan allerlei lichtjes branden, is het van oooh en aaaah, een en al bewondering, één grote adembenemende lichtshow en dan gaat ijzingwekkend langzaam het licht uit. Ik ben zo benieuwd wie er uiteindelijk staat te applaudisseren als het doek valt. Wij in ieder geval niet.

Voor de mens vind ik het ook een mooi dramatisch gegeven. Alle dingen die we hebben geproduceerd, alle mooie boeken waarin al onze mooie gedachten staan: weg. Het zal allemaal verdwijnen. In feite worden we langzaam uitgegumd. En als we weg zijn, zullen de planeten en de sterren gewoon nog even doordraaien, net alsof er niks aan de hand is. Maar als we hadden kunnen blijven kijken, dan hadden we kunnen zien dat het firmament steeds minder voorstelde. Lichtje na lichtje begeeft het. Om de aarde wordt het donkerder en donkerder. Weg internet. Onze wegen zullen er leeg bij liggen. Onze huizen zullen langzaam vervallen. Er is niemand om nog aan iemand te denken. Ons allen wacht de grote vergetelheid. Om in de termen van de projectleider te blijven, ook aan het gepruttel van de mens zal uiteindelijk een totaal einde komen. Ik ben zo benieuwd welk dier of wezen als allerlaatste alleen op aarde zal lopen. De mens zal het zeker niet zijn, daarvoor zijn we veel te kwetsbaar.

Licht

Maandag 10 augustus, Amsterdam

 

Soms moet ik om half negen ’s ochtends in Amsterdam zijn. Dan sta ik rond half zes op. Meestal ben ik dan tussen zeven, acht uur ’s avonds weer terug. Van Lhee naar Amsterdam is het 180 kilometer. Die leg ik gelukkig niet met de auto af. Dat is niet te doen. Als je dan thuis komt, ben je helemaal kapot. Gelukkig is er de trein.

Onlangs las ik dat iemand die zo ver van zijn werk woont dit hoogstens twee jaar volhoudt. Daarna is hij helemaal gesloopt. Ik doe het nu drie maanden en ga het nog eens eenzelfde periode doen.
In de zomermaanden vind ik het goed te doen. Dan ga je met licht weg en je komt met licht terug. Maar vanochtend, mijn eerste werkdag, schrok ik. Ik stond trouw om half zes op en zag toen dat het nog niet echt licht was. De dag is dus alweer stevig aan het krimpen. Over een paar weken is het ’s ochtends donker als ik wegga. Daar kan ik echt tegenop zien.

Wat mij betreft mag de tijd drie maanden stilstaan. Het fijne is ook dat de meeste mensen nog volop vakantie hebben. Hierdoor rijd ik in no time naar Meppel, waar ik de trein neem.
Het duurt zo’n anderhalf uur voordat ik in Amsterdam ben. Een fijn anderhalf uur want de eerste helft kan ik mijn stukken lezen en wat brieven schrijven. Meestal ben ik daar voor Lelystad mee klaar, waar ik moet overstappen. De tweede helft van de reis breekt het vroege opstaan mij op. Meestal sluit ik dan even de ogen. Niet dat ik slaap, maar het sluimeren is ook prima.

Rond acht uur, als ik in Almere aankom, bel ik Wyb wakker. Zo nu en dan ben ik daar zo’n vijf minuten te laat mee. In ieder geval toch een bewijs dat ik veel aan haar denk. Zeven minuten voor half negen kom ik aan in Amsterdam.
Bij het overstappen in Lelystad moet ik er rekening mee houden dat ik een beetje achterin de trein ga zitten. De trein rijdt in Amsterdam namelijk een flink eind het station binnen en als ik voorin zit, wordt de tocht naar mijn werk langer.

Op het perron drommen de mensen bij de roltrap samen. Ik loop er echter altijd omheen en neem twee uitgangen verder. Dat gaat veel sneller en ik heb al een flink stukje naar mijn werk afgelegd, bovendien sta ik, als ik het station uitloop, bijna meteen bij de fietsenstalling waar ik dan een OV-fiets neem. Even flink trappen en ik loop precies om half negen de het gebouw binnen. Kwestie van goede timing.

Mijn tocht van Lhee naar Amsterdam zou nog veel productiever zijn als de NS goede wifi zou leveren. Helaas is dat in al die jaren nog niet gelukt. Afgelopen week moest ik wel lachen. In de krant stond uitgebreid dat het wifi-netwerk in de treinen zeer onveilig is. Met een beetje kwade wil, kun je zo inbreken in de computer van iemand anders. Die onveiligheid kreeg veel aandacht, maar het feit dat het in feite nep wifi is, waarmee je zelfs niet fatsoenlijk een email kunt versturen, hoor je niemand over.

Aangekomen op mijn kantoor is mijn eerste gang naar het koffieapparaat voor een cappuccino. Dan kan de dag echt beginnen.

Shakespeare

Zondag 9 augustus, Lhee

 

‘Jullie zien er heel anders uit.’
‘Hoezo?’
‘Meestal kijken jullie met de blik: ik moet nog duizend dingen doen en die blik is nu weg.’
Patrick kan het weten, want die ziet ons regelmatig als we aan het werk zijn. Ik wist niet dat vakantie zo’n invloed op ons had.

De afgelopen dagen voel ik de vakantie weg ebben. Op vrijdag constateerden we dat het onze laatste echte vakantiedag was. Zaterdag en zondag tellen we af. ‘Nog één dag.’ ‘Morgen. Morgen moeten we weer vroeg opstaan.’
Een sportman begint ook niet zomaar aan een wedstrijd. Een inspanning vergt altijd wat warmlopen, wat intrainen, het losmaken van de spieren, van het lijf, je mentaal instellen. Dat hebben wij afgelopen dagen ook gedaan.

Voor het eerst sinds lange tijd gingen we vrijdagavond naar een voorstelling: Romeo en Julia in het Drentse Diever. Diever is in het bezit van een rijke traditie. Al tientallen jaren wordt daar in augustus een Shakespeare gespeeld. Er komen duizenden en duizenden mensen naar kijken. Zelfs in de landelijke kranten worden de voorstellingen vaak geroemd.
Ik moet bekennen dat ik er nog nooit ben geweest. Voor mij zijn de voorstellingen meestal te vroeg, dat wil zeggen, te vroeg in augustus. Om het vakantiegevoel zo lang mogelijk vast te houden, wil ik nog niet naar een voorstelling. Maar nu wonen we er een paar kilometer vanaf en Wyb heeft een uitnodiging gekregen. We komen er echt niet meer onderuit. Bovendien wil ik het wel eens met eigen ogen zien. Ik weet het niet, als het niets is ga ik in de pauze weg.

Maar wat een verrassing. Romeo en Julia. Ik heb het stuk vele malen gezien. Een enkele keer mooi gespeeld, heel vaak ook plichtmatig, soms zelfs slecht, gewoon verpest. Deze Romeo en Julia is een volksfeest. Ik geniet van de amateurspelers waarvan er enkele zo geëngageerd kunnen worden door het professioneel toneel.
We zien een frisse, inventieve, levendige en grappige Romeo en Julia. Het publiek is in de ban en bij het applaus horen we een 14-jarig meisje voor ons, dat zeker nooit naar het theater gaat, zeggen: ‘Wat was dit mooi.’
Wyb is zelfs ontroerd. ‘Een stuk dat zoveel doet met het publiek. Waarom hebben we dat zo weinig in het theater?’ Ik vrees omdat al die professionele makers kunst met een grote K willen maken en daardoor een potje interessant gaan doen waardoor het voor niemand meer interessant is.

Zaterdag gaan we Den Bosch. We doen net alsof we er nog steeds wonen. Wyb gaat naar de kapper, samen gaan we naar de opticien en kopen nieuwe brillen. In de ochtend ga ik naar Matthijs die steeds magerder wordt. Tenminste, zijn lichaam, zijn geest gelukkig niet. We halen herinneringen op. We genieten van de herinneringen en we komen tot de conclusie dat we eigenlijk perfect hebben samengewerkt. Twee kapiteins op een schip, maar weinigen zullen gemerkt hebben dat het twee kapiteins waren -wij zelf niet eens.
Toch ga ik verdrietig weg. Ik weet niet of ik Matthijs nog zal zien. We hebben niet echt afscheid genomen, is ook niet nodig omdat we dat Grote Afscheid al hebben genomen, het kleine afscheid is misschien overbodig omdat ik hem volgende week of de week daarop weer zal zien. Dat hoop ik tenminste. Maar ik ben ook verdrietig omdat ik me realiseer dat de herinneringen die we ophaalden ik zonder Matthijs nooit meer kan ophalen. Ik kan wel tegen mensen aanlullen over onze samenwerking, maar buiten Matthijs en ik heeft niemand dat ervaren.
Ik blijf nooit lang bij Matthijs, misschien omdat ik te veel voor hem denk. Ik ben bang dat ik hem te veel vermoei, dat hij het liefst weer even gaat rusten. Maar Matthijs vraagt nadrukkelijk of ik nou eens langer wil blijven. Natuurlijk wil ik dat.

Daarna gaan Wyb en ik naar de Boulevard. ’s Avonds wacht ons een voorstelling van De Warme Winkel, De Lady Macbeth uit het district Mtsensk. Jezus Christus, alweer zo’n mooie voorstelling. Theater zoals theater hoort te zijn, levendig, afwisselend, qua acteerwerk trekken de jonge actrices alle registers open. Twee voorstellingen dit weekend, twee keer een voltreffer. Hopelijk is het een voorteken en wordt het een fantastisch theaterseizoen.

Pang, pang

Vrijdag 7 augustus, Lhee

 

Laten we helder zijn naar elkaar: we worden bedonderd. Vorige week was er het nieuws dat het Nederlandse leger zo armlastig is dat het niet meer met munitie kan oefenen en dat onze soldaten daarom pang, pang moeten roepen om het geluid van hun geweren na te doen. Toen ik het hoorde, was ik al sceptisch. Dat kan toch niet waar zijn in een land waar het verbouwen van een paleis 50 miljoen kost.

Als het wel waar is, moet de Commandant der Nederlandse Strijdkrachten en zijn staf onmiddellijk op non-actief worden gesteld. Het schieten met munitie behoort toch tot de kern van het product waar we het Nederlandse leger voor subsidiëren. Oefening baart kunst en als je niet kunt oefenen heb je geen kunst. De fundament van het product wordt daarom met dat pang, pang aangetast: weg management, zou je zeggen. Want voordat je bezuinigt op oefenmunitie zijn er in een bedrijf honderden andere dingen waar je op kunt bezuinigen. Vertel mij wat.

Stel je voor dat we in het theater zouden zeggen ‘ja, we hebben geen geld meer en daarom gaan de theaterdirecteur en zijn staf zelf op het podium Skakespeare lezen.’ Of dat een toneelgroep zou zeggen: ‘ja, we hebben geen geld meer, daarom doen we de repetities met amateurs en spelen we de voorstelling met professionele acteurs.’ Kul. Onzin. Mismanagement. Ontslagen zouden volgen.

Het management van het Nederlandse leger schijnt ermee weg te komen. Waarom dan toch dat pang, pang? Het heeft met de wet van de verdubbeling van een organisatie te maken. Zet iemand achter een bureau, geef hem subsidie en volgend jaar staan er twee bureaus en zit er achter dat bureau nog iemand. Een organisatie heeft de natuurlijke neiging om uit te dijen. Een van de eerste dingen waar een organisatie zich mee bezig gaat houden is zichzelf vermenigvuldigen.

Nou weet ik dat het Nederlandse leger enorm heeft bezuinigd. Jezus, wat was ik daar blij mee. Het afgelopen jaar keerde echter het tij voor ons militaire apparaat. Poetin werd nukkig, in de Oekraïne zijn schermutselingen, IS doet gevaarlijk, er wordt zelfs gesproken over een nieuwe Koude Oorlog.
Wie de boeken van Jelle Brandt Cortsius leest, weet dat Rusland een hopeloos slecht georganiseerd land is en niks voorstelt. Die Koude Oorlog wordt dan ook alleen maar aangewakkerd door de liefhebbers van het Nederlandse leger, de lobbyisten van het militaire-industrieel complex, zoals wij dat vroeger noemden. Ze zien nu hun kans schoon om de noodzaak van het leger weer aan te tonen. Hun hoop: meer geld naar het militaire apparaat.

In dat licht moet je dat pang, pang ook zien. Naïef Nederland, en dat is de meerderheid, zal zeggen dat het toch verschrikkelijk is dat die soldaten voortaan zelf pang, pang moeten roepen. Dat pang, pang is dan ook niets anders dan onderdeel van een campagne om Nederland rijp te maken meer belastinggeld aan het leger te besteden.

Gisteren hoorde ik dat er in september in de Tweede Kamer wordt gesproken over het mogelijk ophogen van dat budget. Iedereen in het leger is nu volop bezig te bedenken hoe ze het land kunnen overtuigen. De wet van de verdubbeling van een organisatie treedt in volle omvang inwerking. Een of andere communicatieofficier verzon dat pang, pang -wedden?

Ik voorspel bij deze dan ook dat we de aankomende weken nog vaak krijgen te horen hoe armlastig het leger is. Bijvoorbeeld dat er van de zes vliegtuigen nog maar vier de lucht in kunnen. Dat we echt niet naar nog meer crisisgebieden kunnen gaan en dat Poetin, als we niet oppassen, met zijn tanks Europa binnenrolt. Ik voorspel ook dat de subsidie aan het leger in september substantieel wordt verhoogd. Tegen die tijd is Naïef Nederland er rijp voor.

Roodborstje

Woensdag 5 augustus 2015, Lhee

 

Sommige vogels worden zo slecht opgevoed. Ligt daar geen taak voor de overheid? Zoals je de kinderbescherming hebt, zo zou je ook de vogelbescherming moeten hebben. Je hebt wel een vogelbescherming, ik ben er zelf lid van, maar die organisatie houdt zich niet bezig met de opvoeding van vogels. Komt vermoedelijk omdat communicatie tussen mensen en vogels toch altijd moeizaam gaat.

Ik bedoel het volgende. Afgelopen lente broedde een merelpaar in onze tuin. Ik heb geen idee waar hun nest precies zat, maar dat het er zat was duidelijk, vol vuur verdedigde het ouderpaar het nest. Te veel vuur. Hun verdediging richtte zich vooral op Gijs, onze kat, een groot vogelliefhebber.
Elke keer als Gijs naar buiten liep, raakte het merelpaar, en vooral het mannetje, totaal overstuur. Voor Dossiermoddergat heb ik er nog een opname van gemaakt. Als Gijs rustig in de tuin lag te slapen, liep het merelmannetje luid alarm te slaan. In zijn angst -of was het woede?- liep hij steeds dichter naar Gijs toe. Met gevaar voor eigen leven. Als Gijs namelijk een sprintje inzet, dan heb je grote kans dat het gedaan is met het merelmannetje.
De hele zomer is de merel bezig geweest met alarm slaan. Ik denk dat hij veel beter voor zijn kinderen had kunnen zorgen als hij zich niet zo druk had gemaakt. Wat mij betreft had de vogelbescherming hem daar op moeten wijzen. Hoe? Geen idee.

Afgelopen weken is er weer zo’n rare vogel actief. Dit keer een roodborstje. In de tuin, vlak achter het huis, heeft een roodborstje zijn territorium afgebakend. Het is nog een jong beestje. Het rood van zijn borst is nauwelijks ontwikkeld. Maar ook hier is weer sprake van ongelooflijk slechte opvoeding. Het beestje kent namelijk geen gevaar. Ik vermoed dat zijn ouders erg lui waren.
Het beestje schrikt er niet voor terug om op anderhalve meter van Wyb en mij op de grond te zitten eten. Het scheelt niet veel of hij vliegt bij ons op tafel. Nou heeft het kleine ding van ons niet zoveel te vrezen, maar van Gijs des te meer. Wij leven nu eenmaal samen met een seriemoordenaar. Ook van de seriemoordenaar houdt hij nauwelijks afstand. Zo dom.

Maar het kan altijd nog dommer. ‘Roodborstje tikt tegen ’t raam, tin, tin, tin/Laat mij erin, laat mij erin,’ zegt het liedje. Tikken tegen het raam: prima. Maar wat deed ons roodborstje vanmorgen? Hij gaat door het raam. Als we thuis zijn, laten we, als een soort kattenluikje, het raam openstaan. Vanmorgen dacht het vogeltje dat het ook een vogelluikje was en stapt de huiskamer binnen.

En dat moet je met Gijs in huis niet doen. Onze aanhankelijke kat verandert dan acuut in een moordmachine. Ik sta koffie te zetten en hoor Wyb gillen. ‘Wat is er aan de hand?’ ‘Een roodborstje in de kamer!’
Als ik naar haar toe ren, gooit ze net Gijs het huis uit. Op de vloer zit ons jonge roodborstje angstig te hijgen. Eindelijk is het ding eens bang. We zetten snel alle deuren open, maar voordat de laatste tuindeur opengaat, vliegt het vogeltje op en in zijn paniek vliegt hij keihard tegen de deur. Verdwaasd blijft het zitten. Zo verdwaasd dat ik het zonder moeite op kan pakken. Ik voel zijn hartje kloppen.

‘Zet hem buiten neer,’ zegt Wyb en onderwijl pakt ze Gijs en gooit hem nu naar binnen toe. Ik zet het roodborstje op de grond, maar het blijft volkomen verdwaasd zitten. Ik vermoed een zware hersenschudding, een dwarslaesie is ook mogelijk. Ik vrees dat dit het einde is van ons heldhaftig vogeltje dat voor niemand bang was en zelfs in ons huis penetreerde en dan moet je echt lef hebben.

Ik maak wat foto’s van het kleine ding en ga dan samen met Wyb en Gijs achter het raam kijken hoe het hem vergaat. Gijs wil één ding: doden, dat is duidelijk.
Het vogeltje blijft maar zitten. Op een gegeven moment geloven wij het wel. Het enige wat we kunnen doen, is Gijs binnen houden. En als ik het roodborstje bijna ben vergeten en Wordfeud op mijn iPad speel, zie ik hem opeens toch wegvliegen. Ik vermoed dat hij even flink buiten bewustzijn is geweest. Maar aan zijn manier van vliegen zie ik dat hij weer volledig bij zinnen is. Gijs mag weer naar buiten.
Dat alles neemt niet weg dat ik het beestje vandaag niet meer heb gezien. Grote kans dat hij door de schrik zijn territorium heeft verplaatst. Heel verstandig.

Uitverkoren

Maandag 3 augustus 2015, Lhee

 

We fietsen van Lhee naar Ruinen, dwars over het Dwingelderveld. De zon schijnt, de koeien liggen te herkauwen, een koe blokkeert het fietspad. Slechts met een klap op de kont, gaat ze opzij. Als ik honderdvijftig jaar geleden door dit landschap had gereisd, zag het er precies hetzelfde uit. Hier op deze enorme heidevlakte staat de tijd stil.
Even later zie ik dat het niet klopt. Altijd weer zie je de rookpluim van de vuilverbrandingsoven in Wijster aan de horizon. Door die pluim weet je wat het woord horizonvervuiling daadwerkelijk betekent.

Bij alle beleidsmakers liggen de woorden ‘wat belangrijk is dat we een stip op de horizon formuleren’ op de lippen bestorven. Op het Dwingelderveld is die vuilverbrandingsoven de stip op de horizon. Die beleidsmakers zouden allemaal eens van Lhee naar Ruinen moeten fietsen, dan zouden ze zien dat die stip zomaar een vuilverbrandingsoven kan zijn. Een stip die stinkt en altijd een pluim vuil uitblaast. Je moet ontzettend oppassen met stippen op horizonnen.

Het is zo jammer dat ik niet het oog van Nescio heb. Terwijl ik daar fiets zou ik zijn ogen moeten hebben. Ik zou de vogel moeten zien die boven de hei staat te bidden, de herder die midden op de hei zijn kudde hoedt, de adder die op de weg zich ligt op te warmen. Ik zou dan een natuurdagboek bijhouden. Zo jammer dat ik juist die vuilverbrandingsoven zie en de tegenwind voel op weg naar Ruinen. Mijn gedachten zijn alweer bij de terugweg als ik de wind mee heb.

Maar als we in Ruinen de molen passeren, dan realiseer ik me toch dat ik een gelukkig mens ben omdat ik op zo’n prachtige plek woon. Ik stap met mijn fiets de tuin uit en meteen rij ik door het Nationale Park Dwingelderveld. Sterker: ik realiseer me dat ik ben uitverkoren.
Jezus, wat ben ik vaak verhuisd, maar vandaag weet ik opeens dat het niet voor niets is. Ik ben namelijk uitverkoren, geen idee door wie, misschien wel door mezelf, om op de mooiste plekken van Nederland te wonen. Mocht er ooit een wedstrijdje ‘wonen-op-mooie-plekken-in-Nederland’ worden uitgeschreven, dan ga ik die winnen.

Laat ik even een jaloersmakend rijtje opsommen. Op 1 staat ons huisje in Moddergat. Een paar jaar geleden werd Moddergat uitgeroepen tot het tweede mooiste plekje van Nederland door een NCRV-programma. Afhankelijk of je van het wad of de heide en de bossen houdt, had Lhee ook makkelijk eerste of tweede kunnen worden. Maar de eerste plek was weggelegd voor de Weerribben. Ik geef toe: een prachtige plek.
Maar goed, in Arnhem woonde ik aan de rand van de Veluwe. De stad Arnhem is om te huilen, maar de omgeving behoort tot de mooiste van Nederland. Als ik de straat overstak, stond ik in het bos, op de eerste heuvel van de Veluwe. Eindeloze schoonheid van natuur.
Daarna verhuisden we naar het centrum van Den Bosch, wat ik, dat blijf ik zeggen, historisch gezien, een van de mooiste steden van Nederland vind. Ik zou daar graag zijn blijven wonen.

Ik denk dat ik de overgevoeligheid voor de schoonheid van stad en landschap heb meegekregen omdat ik in Nijmegen ben geboren. Als je als kind op het Kelfkesbos heb gestaan, een heuvel midden in de stad die uitziet over de Waal en de Betuwe, een plek waar Julius Ceasar knarsetandend de Germanen de rivier zagen afzakken, dan ben je niet snel tevreden met Almere, Zoetermeer of Heerlen, al heeft die laatste stad gelukkig wel een prachtige omgeving. Nijmegen heeft niet alleen een magnifiek uitzicht omdat het gebouwd is op zeven heuvelen, maar ook een geschiedenis die je in de stad voelt hangen. En rond Nijmegen ligt dan ook nog eens de Ooijpolder, de uitlopers van het Reichswald en de Hatertse Vennen, het gebied waar ik mijn jeugd heb doorgebracht.

En als ik terug fiets uit Ruinen, de wind in de rug, de stip op de horizon niet in zicht, dan weet ik dat ik uitverkoren ben. Ik ben een verzamelaar van landschappen, en dan ook nog eens van mooie landschappen. Oh, happy day.

Titel: Onthouden

Zondag 2 augustus 2015, Lhee

 

Omstandigheden: Blauwe lucht. Geen zuchtje wind. De zon schijnt op de goede temperatuur.

Plaats van handeling: De tuin. Uiteraard draait de aarde om zijn as, daarom moet ik elke keer weer een ander plekje in de schaduw zoeken. Gelukkig hebben we een lommerrijke tuin.

Mentale toestand: Rust. De afgelopen dagen geplaagd door de jetlag. Dat wil zeggen, ’s nachts wakker worden en niet meer kunnen slapen, overdag slaap krijgen en bijna niet wakker kunnen blijven. Zin in eten op de meest vreemde tijden. Voor het eerst heb ik het idee dat de regelmaat terug is.

Activiteit: Zitten. Zoals de lezer van Dossiermoddergat weet, verplaatst ik me meestal van a naar b, vervolgens van b naar c om ergens halverwege het alfabet te eindigen. Vandaag ben ik op punt l en blijf ik op punt l. Dit heeft tot gevolg dat ik heerlijk lang kan lezen. In de zomer van 2015 lees ik de Zomer van de vriendschap, Oostende 1936. In de Zomer van de vriendschap toont Volker Wiedermann ons ‘het afscheidsfeest van de Europese cultuur, zoals Thomas Mann de zomer van 1936 in Oostende omschreef. Iedereen doet zijn best om nog één keer het leven te vieren, voordat de wereld ten onder zal gaan. In de zomer van 2015 vier ik de wederopstanding en de verworvenheid van de Europese cultuur. Ik geniet van het feit dat ik niet op jacht hoef, niet hoef te vluchten, dat het eten in de koelkast staat, niet naar een wapen hoef te grijpen, het water uit de kraan komt en Hitler WO II heeft verloren.

Voornemen: Mijn wereld verkleinen. Ik leef in een te grote wereld. Ik rij elke dag van a naar z, vlieg van E naar A, houd me met van alles en alles bezig. Ik wil een wereld die zich alleen in mijn tuin afspeelt, een wereld die zich verplaatst van lettergreep naar lettergreep. Ik ga mijn grote wereld langzaam uitpersen opdat alleen een pit en een schil overblijven. Een kleine, trage wereld.

Belangrijkste uitspraak van deze dag door mijzelf: ‘In feite ben jij een katholieke gereformeerde en ik een gereformeerde katholiek.’ Twee geloven op een kussen.

Belangrijkste uitspraak van deze dag door een ander: ‘Niet de roman is dood, maar de lezer is dood.’ Philip Roth. Het scherm wint het van het boek. Natuurlijk zijn er nog lezers, maar elke dag overlijden er meer lezers dan er bij komen. Elke dag overlijden er 70 lezers en komen er maar 2 bij. Het scherm is iets anders dan het boek. Het zal nooit de diepgang, de genuanceerdheid, de gelaagdheid van het boek kunnen vervangen.

Het tijdsverloop: De tijd verliep opmerkelijk langzaam. De wereld verkleinen, de tijd vertragen. Ik ga de goede kant op. Ik moet deze dag onthouden.

Liedje

Zaterdag 1 augustus 2015, Lhee

 

‘Alex!’
‘Schatje?’
‘Heb je de krant vandaag al gelezen?’
‘Nee, dat weet je toch ook wel. Ik zit lekker te gamen. Wat staat erin?’
‘Ze schrijven dat het Koningslied €550.000 heeft gekost.’
‘Ja? Nou? En?’
‘Waarom moet in dit land altijd alles boven tafel komen.’
‘Schatje, dat weet je inmiddels toch wel. Dat is Nederland.’
‘Ik vind het zo ordinair. Alles moet bekend worden.’
‘€550.000 is ook veel geld voor zo’n liedje.’
‘Alex…’
‘Max, laten we eerlijk zijn: het was een gedrocht.’
‘Ik heb er erg van genoten. Die John Ewbank maakte er zoiets gevoeligs van.’
‘Ja, maar als je native speaker was, dan wist je wel beter. Taalkundig deugde er geen hout van. Maar goed, zo’n comité doet het met de beste bedoelingen. Had je Mammie erover moeten horen, die was des duivels. Hoe ze zo’n gehandicapt lied voor het koningshuis konden maken. Een belediging, vond ze. Volgens haar zei het veel over het land: nergens echt respect voor, zelfs niet voor de eigen taal.’
‘Maar John is zo’n sympathieke man. Heb jij die foto’s van die jachtpartijen met je opa al opgeborgen?’
‘Begin jij er nou ook al over.’
‘Hoezo?’
‘Ik werd gisteren door de Rijksvoorlichtingsdienst gebeld. Of er nog foto’s van opa en mij waren waarop wij leeuwen en olifanten hadden geschoten.’
‘En wat heb je gezegd?’
‘Bij bosjes. Natuurlijk zijn die er, wat dacht je wat. Opa deed niets liever. Of we ze meteen in de kast wilden stoppen. Ze mochten echt niet bekend worden.’
‘Maar ze staan hier nog steeds op het dressoir.’
‘Natuurlijk. Voor mij zijn het trofeeën, mijn beste herinneringen, die ga ik echt niet verstoppen. Weet je hoe moeilijk het is om een leeuw goed voor je loop te krijgen?’
‘Maar volg je dan niet wat de reacties zijn op die Amerikaanse tandarts die een leeuw heeft geschoten?’
‘Schatje, ik was aan het gamen.’
‘Die tandarts heeft een leeuw geschoten en iedereen valt over hem heen. Hij heeft zelfs moeten vluchten.’
‘Och, opa was beschermheer van het Wereld Natuur Fonds. “Prima dekmantel,” zei opa altijd. Iedereen denkt dat ik me voor de natuur inspan. Paf. En daar ging weer een olifant.’
‘Alex, als mensen die foto’s zien, worden ze heel boos.’
‘Schatje, niemand die hier binnenkomt, die foto’s van opa en mij blijven hier mooi staan.’
‘Je weet toch dat we vanavond naar die opera moeten van het Holland Festival?’
‘O, nee. Meen je niet.’
‘Dat staat al een half jaar in je agenda.’
‘Opera. Vreselijk. Kan Mammie niet gaan, die is er gek op.’
‘Niks daarvan Alexander. Wij zijn koning en koningin en dat is onze taak. Je kunt Mammie niet voor alles laten opdraaien.’
‘En ik zou vanavond nog wel biertjes gaan drinken met mijn oude dispuut.’
‘Die zeg je dan maar af. Breng jij nu de meisjes naar hockey?’
‘Ja, doe ik. Dan blijf ik nog wel even aan de bar hangen, hoor.’
‘Niet te lang. Want Laurentien komt op bezoek.’
‘Max, wat doe je me aan. Ik dacht dat het een leuke dag zou worden.’
‘Sorry, overmorgen zitten we in Griekenland en gaan we barbecueën met Vladimir, denk daar maar aan. O ja, en we hebben vandaag ook weer onze maandelijkse toelage ontvangen, dus daar kun je ook denken, dat helpt vast met de verwerking van je rotdag. En nou moet je gaan.’
‘Kusje.’
‘Kusje. Ga nou. Dadelijk zijn ze te laat.’
‘Hadden ze die €550.000 maar gewoon aan ons gegeven. Ik had die steiger graag een stuk langer gehad.’
‘Alsjeblieft, ga nou.’

alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2015