Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2015, juli

Analfabetisme

Vrijdag 31 juli 2015, Lhee

 

Ik zit voor het eerst sinds lang aan onze keukentafel te ontbijten als de postbode de tuin inloopt. Hij draagt een doos van Bol.com. Vast een cadeautje van Mattijs, denk ik meteen. Als ik het pakje openmaak, zit daar het boek Zomer van de vriendschap, Oostende 1936 in van de Duitse schrijver Volker Wiedermann.
‘Sinds lang heb ik weer een boek kunnen lezen,’ zegt Matthijs als ik hem bel om te bedanken. ‘Ik vond dat jij het ook moest lezen. Vooral bladzijde 130 vind ik van groot belang. Ook al zou je het boek niet lezen, dan moet je die pagina wel lezen.’
Als we hebben opgehangen, kijk ik natuurlijk meteen op bladzijde 130. Waar ik de volgende passage lees. Het blijkt een passage over de belangrijkheid van het boek te zijn.

‘Stefan Zweig is een man die mensen kan lezen zoals boeken. En daarom veroordeelt hij ze niet, maar begrijpt hij ze. En daarom wil hij niet kiezen tussen verschillende opties. Hij heeft een droom: hij is jong, zo’n vijfentwintig jaar oud, met een knap gezicht, een snor en een klein brilletje. Hij is aan boord van een schip dat hem van Genua naar Napels moet brengen. Hij sluit vriendschap met een van de kelners, die Giovanni heet. Voor ze aanleggen komt Giovanni hem een brief brengen. Of Zweig hem die wil voorlezen. Zweig begrijpt het niet. Waarom hij hem niet zelf leest. Hij kan het niet, hij kan niet lezen -de reiziger kan het niet bevatten. Want zijn wereld is een wereld van boeken, alles wat hij liefheeft, wat hij weet en denkt, altijd heeft hij alles uit boeken gehaald. Het is iets waar hij nooit eerder bij stil heeft gestaan, maar op dat moment wordt het hem duidelijk. Er scheidt hem een muur van deze Giovanni. Hij weet niet wat hij zonder literatuur, wat hij zonder boeken zou zijn. Hij kan het zich niet voorstellen.
Zweig schrijft alles later op in een tekst genaamd Het boek als toegang van de wereld: ‘En ik begreep dat de gave of de genade van de ruimdenkendheid en verbondenheid met velen, dat deze fantastische manier om de wereld van vele kanten tegelijk te bekijken, die de enige juiste is, alleen maar gegund is aan wie niet alleen de eigen ervaring, maar ook in boeken opgeslagen ervaring, uit vele landen en perioden en van vele mensen ooit in zich opgenomen heeft, en ik was geschokt over hoe eng de wereld voor iedereen moet zijn die geen toegang heeft tot de literatuur. Maar had ik het feit dat ik hierover kon reflecteren, dat ik zo geraakt kon worden door deze arme Giovanni, die deze levensgenieting ontzegd werd, dat ik diep kon worden geraakt door het toevallige lot van een vreemde, niet juist te danken aan de literatuur? Want wat is lezen anders mentaal mee te leven met onbekenden, hen in de ogen te kijken, met hun hersenen te denken. En door dit intense moment dacht ik dankbaar terug aan de vele uren van hevig genot die ik door boeken had beleefd. Ik dacht terug aan belangrijke beslissingen die ik door boeken had genomen, aan ontmoetingen met dichters die allang gestorven waren, die voor mij belangrijker waren dan veel ontmoetingen met vrienden en vrouwen, aan liefdesnachten met boeken, waar men net als tijden die andere nachten van genot vergat te slapen; en hoe langer ik erover nadacht, hoe meer ik besefte dat onze geestelijke wereld bestaat uit miljoenen monaden van individuele indrukken, waarvan slechts een klein deeltje afkomstig is van wat we gezien of meegemaakt hebben -al het andere echter, die substantiële massa die alles met elkaar verbindt, hebben we te danken aan boeken, aan wat we gelezen hebben, wat aan ons werd overgeleverd en wat we hebben geleerd.’

Mooi fragment. Het zorgt ervoor dat ik het boek nu aan het lezen ben. Bij het lezen bedenk ik ook dat je eigenlijk twee vormen van analfabetisme hebt. Het analfabetisme dat wij traditioneel onder analfabetisme verstaan, wat met onmacht, met onkunde, soms zelfs een gebrek heeft te maken. Maar daarnaast heb je bewust analfabetisme. De mens die nooit een boek leest, bewust geen boek leest. Omdat hij er de tijd niet voor neemt, niet belangrijk vindt, het saai vindt of intellectueel gewauwel. Dat analfabetisme, dat volgens mij in opkomst is, is eigenlijk nog veel erger dan het analfabetisme dat mensen overkomt door onmacht. Want die analfabeet sluit zich dus bewust af van de geestelijke wereld die de mens zo rijk maakt. Hij kiest, zou je kunnen zeggen, voor zijn eigen domheid.

Phoenix

Donderdag 30 juli 2015, Lhee

 

De laatste twee dagen van onze tour door California zijn we weer terug in San Francisco. We slapen in het Phoenix hotel, een rock ’n roll hotel, zoals ze zichzelf afficheren. Wyb heeft er twintig jaar geleden geslapen en heeft er goede herinneringen aan. Ik nu ook, vooral aan het zwembad.

Na vele nachten in onze campervan te hebben doorgebracht is het heerlijk om weer in een gewoon bed te liggen. In onze campervan voelde ik me toch vaak een broodje dat in de oven is geschoven. Beter dan in een tentje door het droge Californiase zand te kruipen, maar echt comfortabel is toch anders. Wat ik helemaal niet erg vind, maar als je weer in een echt bed ligt, weet je wat je hebt gemist. Verder geen kwaad woord over onze Dodge. De auto heeft ons heel wat kilometers meegevoerd en vaak waren dat onherbergzame kilometers.

Ook Phoenix staat weer in een wijk waar je ’s nachts liever niet over straat loopt. Ik realiseer me dat San Francisco eigenlijk uit twee steden bestaat. De eerste stad bestaat mensen die in een huis wonen, de tweede stad uit mensen die buiten tegen de gevels aan wonen.
Het is echt onvoorstelbaar. Er zijn straten bij waar de hele straat bestaat uit mensen die tegen gevels slapen. Daklozen, junks, mensen met psychische problemen, het slaapt door elkaar heen, met alle problemen van dien. Mensen maken ruzie, vallen passanten lastig. Om de vijf minuten hoor je het gegil van een sirene van een zieken- of politieauto.

De taxichauffeurs in de stad weten wel hoe het komt. De burgemeester. Hij heeft nergens anders oog voor dan de daklozen. Het verkeer, de woningbouw, de rest verwaarloost hij. Het is een man van Chinese afkomst en werd gekozen dankzij de Chinese gemeenschap die hier groot is. Maar volgens onze laatste taxichauffeur hebben zelfs de Chinezen nu genoeg van hem.
Een andere taxichauffeur weet ons te vertellen dat de daklozen in New York zelfs een premie krijgen als ze naar San Francisco verhuizen. Wat iedereen graag schijnt te doen omdat ze in SF gratis eten en een toelage krijgen, bovendien is het er altijd goed weer. In de grote bibliotheek van San Francisco kunnen kinderen en pubers elke dag gratis eten.

Eigenlijk zou elke kiezer in Nederland even naar SF moeten. U stemt voor het afbreken van de verzorgingsstaat? Het resultaat ziet u in San Francisco. Wilt u een dergelijke samenleving? Veel plezier ermee. Het zou goed zijn als Rutte en Samsom een paar dagen in het Phoenix zouden verblijven.

En dan is het tijd om weer terug naar huis te vliegen. 11 uur van San Francisco naar München. Vervolgens een uur de tijd om over te stappen en van München naar Schiphol te vliegen. Als we naar München vliegen, vliegen we pal over ‘s-Hertogenbosch. Drie uur later doen we dat opnieuw, maar dan de andere kant op.

Als we thuiskomen is er geen Gijs die op ons wacht. Heeft hij tijdens onze vakantie de kuierlatten genomen? Anne heeft maar even gezien, Yolanda ook. Maar ’s nachts is er opeens uitbundig gemiauw. Ik wist niet dat katten ook zo openlijk blij konden zijn. Ik dacht altijd dat ze flegmatiek alles over zich heen lieten komen. Het is overduidelijk dat hij ons heeft gemist.

Buiten regent het. Donkere wolken boven Lhee. We zijn weer thuis en tegen ons bioritme in slapen we de hele nacht door. Wie weet, hebben we die jetlag in één nacht de nek omgedraaid.

Las Vegas

Maandag 27 juli 2015, San Francisco

 

Mijn vader gokte niet, mijn moeder niet en ik heb ook nog nooit van mijn leven gegokt. Het was een heilig principe in ons familie: je verdient het meest als je niet gokt.
Dat ik nooit van mijn leven heb gegokt klopte tot 2008. Toen kocht ik met Wyb een Staatslot bij een sigarenwinkel in Dokkum. Het resultaat was zoals te verwachten: 0,0.
Jaren later bleek zelfs dat ik was opgelicht want de Staatsloterij lootte ook loten mee die niet waren verkocht, waardoor mijn kansen significant afnamen. Gokken en maffia, het heeft altijd een nauwe relatie gehad, zelfs de Staatsloterij is niet te vertrouwen. Ik nam mij voor nooit meer te gokken. Afgelopen week heb ik mijn goede principes weer eens met voeten getreden.

Ik heb het nog niet over ons bezoek aan Las Vegas gehad. ‘Je moet het één keer hebben gezien,’ zei Wyb.
‘Hoe was Las Vegas?’ vroeg Esmee aan de telefoon.
‘Twintig keer De Efteling en anders dan De Efteling draait alles daar om gokken.’
Mijn vertrouwen in de mensheid is na mijn bezoek aan Las Vegas niet toegenomen. Treurige business. Voor wie er nooit is geweest. Er staan een stuk of twintig enorme pretfabrieken. De centrale hallen zijn een soort gokarena’s. Ze bieden plaats aan honderden goklustige lieden. Ze hangen achter gokautomaten en aan roulettetafels.

Om die centrale hallen is een soort pretpark gecreëerd. Je kunt van torens afspringen, met een roller coaster langs de skyline van New York vliegen. En vooral veel shoppen. Veel paleizen zijn met elkaar verbonden waardoor je 24/7 van het ene amusement naar het andere kunt sjokken.
Elk paleis heeft een thema. Zo staat een paleis in het teken van Parijs, het andere van Venetië. Logisch dat je dan ook een in een gondel kunt varen. De Eiffeltoren is eveneens aanwezig. Paleis is trouwens een te groot woord. In feite zijn het lelijke betonnen gebouwen met een gouden buitenkant.
Ik werd er niet vrolijk van. Duizenden mensen zitten daar geld te verpatsen. De meesten hangen onderuitgezakt biljetten in gleuven te schuiven. Met duizenden dollars tegelijk wordt er aan de roulettetafel geld verloren. Het schijnt niet uit te maken.

Veruit het treurigste beeld. Tussen roulettetafels staan kleine verhogingen. Op die verhogingen staan een fantastisch mooie meiden in verleidelijke lingerie met hun konten te draaien. Ik ben best wel eens in een nachtclub geweest en daar word ik best opgewonden van, maar hier is het gedraai van de kont gewoon behang, plichtmatige bewegingen, niemand die er echt oplet en in gelooft, de dames in kwestie al helemaal niet.
‘Dus jij bent nieuw? Doe jij vandaag de koffiebar of het strippodium?’
‘Wat is het verschil?’
‘Op het strippodium krijg je tien dollar per uur meer.’
‘Nou, dan geef mij maar het strippodium.’
‘Hier heb je je werkkleding.’
‘Ik heb nog nooit zo weinig werkkleding aan gehad.’

Wyb en ik hebben ons niet onbetuigd gelaten. We gaven ons zelf ieder 50 dollar om te vergokken. Ik had het beter in de fik kunnen steken, had ik er nog wat warmte van gehad.
Het gokken gaat als volgt. Je stopt een dollar in een gleuf. Dan druk je op de knop draaien. Drie banen met appeltjes, tomaten en cijfers beginnen te draaien. Als ze niet op één rij staan, heb je niks gewonnen. Binnen drie seconden is dat duidelijk. Dan heb je de keuze of je nog een keer wilt draaien. Je kunt ook het overgebleven geld wat je er in hebt gestoken terugkrijgen, maar dat doet niemand.

Bij Wyb scheen dat gedraai met appels, tomaten en cijfers nog enige spanning op te wekken. Zij won op een gegeven moment zelfs nog €11,25, te innen bij de kassier. Maar dat doet natuurlijk niemand.
Iedereen die een beetje geluk ruikt, gokt door. Het geluk word je dan ook met kleine beetjes toegeworpen, alles uitgekiend via de mathematica van de kansberekening. Een enkeling krijgt het totale geluk toegeworpen -en voor die kans komen al die honderdduizenden dan naar Las Vegas.

Schimmel

Zaterdag 25 juli 2015, Big-Sur

 

De kustlijn van Schotland is prachtig, grillig, bochtig, met daarboven de wolken en de zon die het altijd weer in een ander licht zetten. De schepper van dit geheel, de natuur, zorgt daar altijd voor spektakel.
Vergelijkbaar is de kustlijn van Noorwegen. Maar die is nog grilliger, gemener bijna, met eindeloze inhammen, grote hoogtes. De natuur heeft hier zijn uiterste best gedaan om te hakken, te splijten en te beuken.

Wyb en ik rijden van Los Angelos richtig San Francisco. Vlak onder San Francisco ligt Big-Sur. Jack Kereaouc schreef er een gelijknamige roman over. Henry Miller woonde er in een huis waar wij zojuist zijn geweest. Het motto van die plek: ‘A place where nothing happens’.
We rijden over de smalle kustweg. Een weg die ons doet denken aan Schotland en Noorwegen. Maar de machtige kust, hoge bergen, ronde schiereilanden, is veel lieflijker dan die andere kusten. Alleen al de temperatuur en de zon zorgen voor veel meer mildheid.

Als we op de kustweg rijden zien we af en toe een walvis. Een grote, zwarte onderzeeër die een fontein spuit. Pelikanen zweven rond en dan laten zij zich, als een pijl uit een boog, loodrecht het water in vallen.
Halverwege onze tocht komen we bij een kudde zeekoeien, hier noemen ze de dieren sea ellephants en dat is niet voor niets. Hun lijven zijn log en groot en op hun snuit hebben ze een soort slurfje. Lui liggen ze op het strand tegen elkaar te slapen, maar altijd zijn er wel twee mannentjes tegen elkaar aan het pochen zijn. Ze doen dan een spelletje wie het langste is, hun halzen tegen elkaar, hun bekken open.
In zee zwemmen nog een paar reuze exemplaren. Ze maken een donker, diep geluid dat ik nog nooit eerder heb gehoord. Het heeft nog het meest weg van een basgitaar in een heavymetalband, het dreunt door alles heen.
In de lucht cirkelen de hawks en de eagles op zoek naar prooi die hier schijnbaar in overvloed zit. De herten grazen zonder enige angst tot aan de campingrand. Ondanks dat er nogal wat mensen rondlopen, grazen de dieren gewoon door.

Ik schep een bijna paradijselijke situatie. Een prima plek om te zijn. En daar zit de schaduwkant. Niet alleen wij vinden het een prima plek.
Wij gaan naar een strandje om te zwemmen. Het strandje ligt twee mijl van de grote weg. Aan het begin worden we tegengehouden. Het parkeerterrein is vol, we kunnen niet doorrijden. We besluiten erheen te lopen. Twee mijl, best ver om te lopen in een brandende zon. Op het strand zien we een stervende zeehond. Zijn vin zwaait nog wat op en neer, alsof hij ons toewuift en afscheid van het leven neemt.

Op de terugweg krijgen we een lift van een man die in een van de prachtige huizen op de heuvels woont, uitzicht op de Pacific. Hij klaagt over het aantal toeristen. Vooral dit jaar schijnt het verschrikkelijk te zijn.
We merken het zelf ook. Het toerisme is een schimmel. In feite zuigt het toerisme het karakter uit een streek. Onder het toerisme wordt alles eenvormig en banaal. Wij zorgen ervoor dat ook Big-Sur een Côte d’Azur wordt, een Costa del Sol. Mensen met tattoes die overal op en aan zitten, die met hun luidruchtige muziek en geschreeuw de oorspronkelijke stilte van een streek kapot maken. Wegen vol files. Restaurantjes die erop uit zijn om zo snel mogelijk zoveel mogelijk omzet te maken.
Ja, en wij dan? Wij zijn toch ook toeristen? Ik ben het me hier weer volledig bewust. Wij zijn onderdeel van schimmel.

Paradox

Donderdag 23 juli 2015, Ventura

 

Het verwart me. In veel opzichten lijkt Amerika een Derde Wereldland. Sommige straten, wijken, steden, lijken opmerkelijk veel op de straten, wijken, steden in India en Sri Lanka. Er leven hier zoveel mensen in krotten. Op hun erf ligt soms zoveel rotzooi dat een sloperij er jaloers op kan zijn.
Veel mensen leven in caravans of mobile homes. De armoe straalt van alles af. Maar daarentegen staan bij veel van die krotten zomaar drie nieuwe pick-up trucks.

Raar land. Gezien in Las Vegas. Een zwerver die op een brug ligt, een brug die loopt van het ene gokpaleis naar het andere, en als ik gokpaleis zeg, dan bedoel ik ook paleis. De man, smerig, al lang niet meer gewassen, houd een bord vast: Please give me some money. I need strippers en beer. Ik neem aan dat hij met het bord succes heeft, anders zou hij het bord toch niet zo omhoog houden.

Elke Nederlandse gemeente heeft wel een afdeling planologie of werkt met een planologisch bureau samen. Ik weet niet eens of de studie planologie hier in Amerika bestaat. We rijden door een stad in de woestijn, naam vergeten, en het duurt vijftien kilometer voordat we door die stad zijn. Maar er zit geen enkel idee achter. De huizen, de straten, ze zijn er willekeurig neergekwakt.
Welstandscommissies? Als je uitlegt wat dat zijn, commissies die toezicht houden op de esthetiek van het bouwen van huizen, beginnen ze waarschijnlijk hard te lachen. Waarom zou iemand zich bemoeien met de bouw van een huis van een ander?

‘Wat zou je prefereren?’ vraag ik aan Wyb. ‘De Amerikaanse manier van bouwen of de Nederlandse, met alle regels en voorschriften.’
‘Ik denk toch de Amerikaanse,’ zeg Wyb. ‘Daar spreekt zoveel meer vrijheid uit, niet dat benauwde wat wij in Nederland hebben.’
Ik denk dat ik met haar meega. Ook al loopt het in Amerika soms uit de hand en wordt het een puinzooi. Maar dat heeft ook met armoe te maken. Waar armoe is, loopt het uit de hand. Waar genoeg geld is, komt de vrijheid tot bloei, vormt het een meerwaarde. Paradox.

Vandaag hebben we trouwens niets van die armoede gezien. Vandaag rijden we door welvarend California. Eerst door Santa Barbara, daarna door Los Angelos, even kijken hoe Hollywood eruit ziet. Even een paar straten Beverly Hills meenemen. Sunset Boulevard. Hollywood Boulevard. Die letters op die berg zien we niet. Ook geen zin om naar te zoeken. Het is gewoon te druk.

We rijden constant touringcars voorbij die rondtochten door Hollywood organiseren. Het zijn tochten langs de huizen van de sterren. Eerlijk gezegd zouden Wyb en ik best met zo’n tour mee willen. Een quilty pleasure. Maar de schaamte is te groot.

Mijn beeld van Los Angelos was volstrekt fout. Bij de naam Los Angelos heb ik altijd een grote, kale stad voor me gezien met ruime rijbanen met daarnaast vervallen buurten met gangs die elkaar bevechten.
Na Hollywood rijden we naar de stranden van Los Angelos en zien een stad waar het bruist. Veel leuker eigenlijk dan San Francisco. Ik moet de beelden van de twee steden bijstellen. Wyb en ik besluiten, als we nog eens naar California gaan, niet op San Francisco te vliegen maar op Los Angelos.
Die vervallen buurten zullen er vast zijn. Ik pretendeer de stad helemaal niet te kennen. Maar ik dacht dat er alleen maar vervallen buurten waren en grote, kille straten.

Ben ik nog vergeten over het Getty Museum te vertellen. Een museum mooier dan zijn collectie. Een architectonisch meesterwerk, gebouwd op een van de hoogste heuvels van de stad. Het museum heeft veel weg van een kroon die op een stad is gezet. Particulier initiatief trouwens, mogelijk gemaakt door de puissant rijke Paul Getty. Alleen het parkeren kost geld. Verder mag iedereen gratis naar binnen. Arm, rijk, jong, oud, ik heb nog nooit zo’n gemêleerd museumbezoek gezien.

Ik koop er het boek Culture Crash, the killing of the creative class van Scott Timberg, dat dan wel weer. De flaptekst begint zo: ‘We must constantly adjust to an evolving world, to transformation en innovation. But for many thousands of creative artist, a torrent of recent changes had made it nearly impossible to earn a living. A persistent economic recession, social shifts and technological change have combined to put our artist -from graphic designers to indie-rock musicians, from architects to booksellers- out of work.’

De flaptekst eindigt zo: ‘The idea, embraced by increasing numbers of Americans, was that drama, poetry, music, and art were not just a way to pass the time or advertise one’s might, but a path to truth and enlightenment. That idea is now under siege.’

Knabbel

Woensdag 22 juli 2015,

 

Ik heb in mijn leven heel wat kilometers afgelegd. Jammer dat niemand ze in Nederland registreert, want dan zou duidelijk worden dat ik misschien wel Nederlands kampioen ben. Het mag daarom een wonder heten dat ik zo weinig dieren heb overreden.
Dat wonder is extra groot omdat we in Lhee wonen. Elke avond als ik naar huis rij, staan er reeën in de berm, of steken over. Vandaar dat ik het laatste stuk naar huis nooit hard rij, extra voorzichtig ben. Je moet er niet aan denken zo’n mooi dier aan te rijden.

Er staan me een paar ongelukken met dieren bij. Het allereerste vond trouwens in Sri Lanka plaats. We hadden de adoptieprocedure met Anne achter de rug en werden met een busje naar het vliegtuig gebracht. Het was al laat en de Sri Lankaanse steden krijgen dan een geheimzinnig licht. Het licht van kleine peertjes en petroleumlampen. In dat licht gebeurde het. Opeens stak er een hond over. Ik hoorde hem onder de auto stuiteren en janken. Toen ik omkeek, lag hij dood op straat.

Een merkwaardig ongeluk gebeurde in Oostenrijk. Wyb, Anne, Esmee en ik gingen voor het eerst skiën. Wat overigens helemaal geen succes werd, want na tien minuten op de ski’s staan, moesten we al met Anne naar de Eerste Hulp in een ziekenhuis. Knieband verdraaid. Daarna zijn we nooit meer naar Oostenrijk geweest.
We waren op weg en aan weerskanten lag een hoge sneeuwwal. We zagen het alle vier: rechts van ons rolt van de sneeuwwal een kat naar beneden. Het leek een bewuste zelfmoordpoging. Een geslaagde, want we voelden ons over de kat rijden. Toen we omkeken, zagen we hem niet liggen. Best mogelijk dat hij nog wat levens over had.

Het derde ongeluk met een dier had iets magisch realistisch en zorgde ervoor dat de rillingen over mijn rug liepen. Lies en ik waren op weg naar mijn moeder om te vertellen dat we gingen scheiden. In de auto hing het verdriet.
Tussen Arnhem en Nijmegen, voor ons toch al een beladen gebied, dat we door en door kennen, vloog opeens een grote zwarte vlek tegen raam. Pats. Een doffe dreun. Een kraai vloog op de voorruit. Voor wie gevoelig is voor bijgeloof is zo’n gebeurtenis natuurlijk iets om je vingers bij af te likken. Ik geeft toe dat het iets macabers had.

Hier in California stikt het van de eekhoorntjes, door ons consequent squareltjes genoemd, naar hun Engelse benaming. Het zijn drukke, opgewekte diertjes die er ontwapenend uitzien. Je heb zo de neiging er een op te pakken en te knuffelen. Buiten dat het nooit lukt, moet je dat ook niet doen, want het zijn knaagdieren en ze weten verrekte goed hoe ze een mens een flinke jaap kunnen bezorgen.
Als je door California rijdt, zie voortdurend squareltjes oversteken. Met enorme snelheid razen ze over de snelweg heen. Van de ene veilige kant naar de andere. Maar ja, waarom steken die domme beesten nu in zo’n grote getale over? Het kon daarom niet uitblijven. Tussen Quency en Reno zie ik uit de berm zo’n mooi, lief diertje komen schieten. Ook deze actie lijkt een doelbewuste zelfmoordactie. Maar in tegenstelling tot katten hebben squarels maar één leven. We lieten het diertje zo plat als een dubbeltje achter. Als dit Knabbel was, wat goed mogelijk is, want Knabbel & Babbel wonen ook in Amerika, dan moet Babbel nu alleen door het leven.

Death Valley

Dinsdag 21 juli 2015, Santa Maria

 

Ik ben een slecht reiziger. Ik ben eigenlijk helemaal geen reiziger: ik volg Wyb. Als gebrekkig reiziger ben ik voornamelijk een verzamelaar van landschappen. Inmiddels ben ik door de mooiste landschappen gereden en daar reken ik ook de landschappen van Drenthe en Friesland toe. Ik begin daarmee om niet meteen opschepperig over te komen, maar ik kan de lezer verzekeren dat de landschappen van IJsland en Mongolië ook tot de mooiste behoren die in mijn hoofd zitten.

Maar als ik moest kiezen, dan zou ik het landschap dat ik een paar dagen geleden doorkruiste, het meest indrukwekkende vinden, namelijk het landschap van de Death Valley. Het is het meest extreme landschap waar ik ooit doorheen ben gereden, het is een landschap waar een mens eigenlijk niet voor is gemaakt en dat komt vooral door de hitte, de moordende hitte. Het mooie aan het landschap zijn de kleuren. Zo nu en dan dacht ik door een schilderij van Rothko of Tapiès te rijden.

Ik rij trouwens niet onbevangen door de Death Valley. Als ik door het gebied rij, moet ik aan Guus en zijn vrouw denken. Hij was directeur van een culturele instelling in Tilburg en een paar jaar geleden zijn zij samen omgekomen in Joshua Tree, een droog, heet gebied, te vergelijken met de Death Valley. Net als wij nu was hij met zijn vrouw op vakantie in California. Een paar dagen voordat hij vertrok, sprak ik hem daar nog over. En net als wij, reden zij een woestijn in.

In de Joshua Tree sloegen zij een zijweg in, een onverharde weg. Die weg reden zij maar een paar mijlen in en kregen toen autopech. Uiteindelijk verlieten ze de auto en liepen ze terug naar de hoofdweg om hulp te halen.
Tot iedereen verbijstering hebben ze dat niet gehaald. Eerst bezweek de vrouw van Guus aan de hitte. Een paar honderd meter kon Guus niet meer verder. Ik ben bij hun begrafenis geweest, deze vond plaats in een klein plaatsje in Brabant. Ze zijn daar nu samen begraven.

Ik heb me altijd afgevraagd waarom ze die zijweg eigenlijk insloegen. Ik zelf zou dat nooit hebben gedaan, dacht ik altijd.
‘Welke motieven zouden ze gehad kunnen hebben om die onverharde zijweg in te rijden?’ vraag ik aan Wyb als we het over hen hebben.
‘Gewoon, omdat ze iets wilden zien. Ik denk dat het een heel erg tragisch ongeluk was. Hun auto begaf het op de verkeerde plek.’

En halverwege de Death Valley realiseer ik me dat het mij ook zomaar had kunnen gebeuren. Op een gegeven moment staat er een bord dat na 2,5 mijl een oude, gesloten mijn is te zien. De weg is onverhard, maar op het eerste oog goed te berijden. Wat is nu 2,5 mijl? De kans was vrij groot geweest dat wij, zonder het verhaal van Guus, naar die mijn waren gaan kijken.
Even later wijst een bord naar Salt Creek, ook zo’n weg die Wyb en ik hadden kunnen inslaan. Even kijken, zou best een mooie plek kunnen zijn. Salt Creek, intrigerende naam.

Wat het betekent als je dan autopech krijgt, ervaar ik op een veilige plek. Aan het begin van het park stond al het waarschuwingsbord dat iedereen ontzettend moest oppassen voor de extreme hitte. Het wereldrecord warmte is in de Death Valley gemeten, 54 graden Celsius. Temperaturen rond de 50 graden zijn normaal.
Halverwege de Valley passeren we prachtige zandduinen. Ze steken wonderschoon af tegen de rotsige achtergrond. Een landschap om nooit te vergeten.
We stappen uit, maken foto’s. We lopen twee-, driehonderd meter in de verzengende hitte. Gelukkig staat de auto onder handbereik. Zowel Wyb als ik voelen dat we terug moeten naar de auto, naar de veilige airco. Wij zijn wat blij als we het sleuteltje omdraaien en de airco weer op volle toeren draait. Wij hadden niet langer in die hitte moeten blijven.

Eerlijk gezegd heb ik lang gedacht dat het stom was van Guus en zijn vrouw om van de hoofdweg te gaan. Nu ik er zelf doorheen rij, zie ik dat het heel normaal is om even een andere weg in te slaan. Er zijn zoveel onverharde maar prima te berijden zijwegen met uitnodigende bordjes.
Alleen moet je geen autopech krijgen. En zij wisten natuurlijk ook niet dat een paar mijl in een Amerikaanse woestijn te veel is voor een mens. Toen zei iedereen dat ze in hun auto hadden moeten blijven zitten, dat ze hun auto niet hadden moeten verlaten. Dat zal wel. Maar volgens mij hou je het in een auto zonder airco in Joshua Tree al helemaal niet uit.

Door elke woestijn die ik rijd, zal ik aan Guus en zijn vrouw denken. Het landschap dat ik zo indrukwekkend vond, zal altijd met hen zijn verbonden. En zij zorgen ervoor dat ik in dit soort gebieden nooit een zijweggetje neem.

WC’tje

Maandag 20 juli 2015, Las Vegas

 

Geen kwaad woord over de Amerikanen. Ze zijn vriendelijk, hulpvaardig en maken graag een praatje met je. Het is alleen jammer dat ze elkaar regelmatig op grote schaal voor de kop schieten, maar dat heb je ervan als elke gek een geweer mag kopen. Wat dat betreft hebben die Amerikanen zo’n vertrouwen in het individu, dat schijn je er niet uit te krijgen.

Er is eigenlijk weinig om over te zeuren als je hier rond reist. Je zou iets kunnen zeggen over het eten. Die Amerikanen verwarren het begrip lekker namelijk met het begrip veel en vettig.
Maar daar staat tegenover dat veel mensen bezig zijn met organic food. Op het gebied van eten zie je hier een tweedeling. De mensen die de meest onsmakelijke hoeveelheden vettigheid naar binnen schrokken en de mensen die bewust met eten bezig zijn.

Er is één minpunt dat echter zeer ernstig is en waar ik het wel over moet hebben: namelijk de wc van de Amerikaan. Het lijkt wel alsof sinds de jaren twintig van de vorige eeuw het denken over de wc geen ontwikkeling heeft doorgemaakt.

Het meest ernstige bezwaar tegen de Amerikaanse wc is dat er altijd een enorme plas water in staat. Zo vies. Hierdoor lijkt het alsof je in een aquarium zit te poepen. Drollen, waar je toch zo snel mogelijk afscheid van wil nemen, zie je daardoor als een soort schoonzwemmers door het water zweven. Zo onsmakelijk. Als je er van af wil, moet je een hendel indrukken waardoor de troep in een soort kolk wordt afgezogen.

Ander nadeel van het water dat er instaat, is dat je niet met goed fatsoen staande kunt plassen. De urine klettert met een straal in het water waardoor het alle kanten op spat. Ook al zo onsmakelijk, vooral omdat het zo’n lawaai met zich meebrengt. We zitten momenteel in een hotelkamer in Las Vegas. Wyb ligt te slapen. Ik durf nauwelijks te plassen omdat mijn geklater haar dan wakker maakt.

Dit wordt versterkt doordat het Amerikaanse toilet kinderachtig laag is. Ik vermoed dat de ontwerper van de Amerikaanse wc een heel klein mannetje was. Hij ontwierp een wc die prima geschikt voor hem was. Toen het ontwerp klaar was, heeft hij uit een soort rancune naar mensen die een gewone lengte hebben de wc laag gehouden. Al die Amerikanen zitten sinds die tijd op een kinderwc’tje te poepen.

Zoals het ernaar uitziet, heeft de fabrikant van wc’s hier in California een monopoliepositie. Overal kom je dezelfde beroerde wc tegen met dezelfde plas water en dezelfde beroerde hoogte. Hoe moet dat in verzorgingshuizen? Ik vrees dat regimenten ouderen en gehandicapten nooit van die wc afkomen. Probeer met een zwak lijf maar eens van die lage poephouding omhoog te komen. Dat is echt onmogelijk.

Nu ik toch bezig ben over het wc-gebeuren, nog even over het wc-papier. Ook al zoiets onbegrijpelijks. Het wc-papier hier is vloeipapier. Ik weet niet hoe die Amerikanen het gedaan krijgen om met schone handen hun kont af te vegen. Het papier is zo dun dat, hoeveel lagen je zelf ook creëert, je altijd met je vingers er doorheen stoot.
Het zal toch niet zo zijn dat de Amerikanen heel schoon poepen en er nauwelijks sporen op hun kont achterblijven? Voor een gezonde Europese poeper als ik is het Amerikaanse wc-papier een bron van ergernis. Je wilt best hygiënisch zijn, maar met dit papier lukt dat echt niet.

Evenals bij dat wc’tje schijnt ook de leverancier van het wc-papier een monopoliepositie te hebben. Nergens kom je normaal, stevig papier tegen dat bestand is tegen de manier waarop de poep uit mijn lijf komt. Jammer dat ik de gouverneur van California nog niet heb ontmoet. Ik zou hem graag iets over de Europese verworvenheden op toiletgebied willen vertellen. Daar lijken me die Amerikanen zo bij geholpen. En er zijn hier genoeg bomen om stevig wc-papier te fabriceren.

Road movie

Zaterdag 18 juli 2015, Yosemite Park

 

Wij leven in onze eigen road movie. Soms zelfs met bijpassende muziek. Dan stemmen we af op een Amerikaanse zender en horen we, terwijl er een oneindige highway voor ons ligt, ZZ Top, Bruce Springsteen of Pearl Jam. Vette gitaren, soms onvervalste blues. Allebei goed. Gemaakt voor de landschappen waar we doorheen trekken.

Tot nu toe was ik alleen maar in Amerikaanse steden geweest. Drie keer in New York, aan het begin van de reis in San Francisco. Maar nu we zo kilometers vreten op de Amerikaanse highways besef ik dat Amerika meer natuur is dan steden. De steden, hoe groot ook, zijn eigenlijk niet meer dan enclaves in een overweldigende natuur.

Hier houdt een landschap niet op bij de horizon. Na de horizon gaat het nog een paar horizonnen door. Er zijn landschappen bij niet nooit schijnen op te houden. Natuurlijk ken ik de Ardeche, maar een Ardeche hier is tien keer de Ardeche en krijgt daardoor een ander karakter. Overweldigender. Machtiger.

We staan, na een lange rit omhoog, op een hoge berg. We kijken uit over nog veel meer bergen. Een groot deel van het landschap is verbrand. Zoals zoveel hier in brand heeft gestaan. Gebieden, vele malen groter dan het Dwingelderveld, zijn zwart geblakerd. Rechtsonder ons, een paar honderd meter lager, staat een brandweerauto op de uitkijk. Bij de eerste rook kan hij meteen ingrijpen. Dat lijkt me ook erg noodzakelijk.
Boven op de berg horen we alleen maar stilte, een plechtige stilte. De stilte van de grootsheid van de natuur. Nergens iets dat beweegt, geen auto, geen mens, geen vogel.

Vanuit San Francisco gingen we langs de kust noordwaarts. Een beetje slechte keuze misschien want het bevestigde het beeld dat we van onze vakanties hebben. Overal waar we komen, of het nou in Toscane, Spanje of Portugal is, altijd hebben we slecht weer. Zelfs dus in California.
Niet dat het dramatisch slecht is, maar er is geen zon. Zeedampen trekken vanuit zee het land in. Later lees ik dat juist deze zeedampen ervoor zorgen dat de bomen in Redwood Park zo groot zijn.
We kijken wel uit over een prachtige Pacific. Hier en daar grote groepen zeehonden op de kust. Een keer zie ik de fontein van een walvis. Verder zwarte pelikanen, haviken, adelaars. Uitgestrekte stranden, even mooi als die in Nederland, maar liggen ze bij ons bomvol, hier in California heb je kilometers strand voor je alleen. We genieten van de ondergaande zon die sissend in de zee zakt.

Als we de kust verlaten dichte dennenbossen op grillige bergen. Het kan bijna niet anders of er zijn heuvels bij waar nog nooit iemand een stap heeft gezet. Zie je in Europa altijd nog wel ergens een huis staan, hier rijden we tientallen kilometers zonder ook maar een teken van een mens te zien. Alleen maar dennen en heuvels.

En dan, als we Nevada naderen, het landschap dat Karl May zo goed heeft beschreven zonder dat hij er zelf ooit is geweest. De grote valleien waar honderdvijftig jaar geleden nog enorme kuddes bizons liepen te grazen. Hoe ze werden uitgemoord beschrijft John Williams zo onthutsend goed in zijn boek Butchers Crossing.
En na het landschap van de cojbojs (jeugduitspraak) en indianen, waar ik vroeger zoveel over heb gelezen in de boeken over Winnetou en Old Shatterhand of Arendsoog, de ruige natuur van Yosemite Park. Grilliger, gevaarlijker kan het niet. Diepe ravijnen, loodrechte rotswanden, een landschap zonder enige compassie. Maar blijkbaar zijn mensen er gek op, want het stikt hvan het toerisme.

Morgen rijden we in onze road movie door naar Las Vegas. Daarvoor de Death Valley en de woestijn. Na de Oceaan, de wilde rivieren en de grote meren, wacht ons nu de droogte.

Kat

Donderdag 16 juli 2015, Tahoe City

 

Wyb en ik slapen midden in een Nationaal Park. Mijlenver om ons heen alleen maar bos en beren. We staan op een officiële campingsite, in de Lonely Planet aangeprezen als mooi, maar er staat verder niemand. Mensen kunnen niet tegen eenzaamheid en verlatenheid.

We zitten niet erg rustig, want elk moment kan er een beer opduiken. De beer komt in elke kinderkamer voor als knuffel en er zullen weinig andere dieren zo gekust en geaaid zijn als de speelgoedbeer, maar in het echt ligt het totaal anders.
Voor beren moet je groot respect hebben. Wyb en ik zagen foto’s van beren die in auto’s opzoek gingen naar eten. Die auto’s hadden veel weg van foto’s van auto’s waar de FBI een buitengewoon grondig onderzoek naar had gedaan. Alles was grondig verscheurd.

Terwijl Wyb en ik daar in alle rust allert zitten te zijn, verschijnt er opeens een klein zwart poesje. Het beestje loopt behoedzaam op de bosgrond. Hij loopt naar de auto en geeft de bumper vriendelijke kopjes.
Het poesje ziet er een beetje atypisch uit. Het is een gewone Europese boskat zoals er Nederland veel rondlopen, maar zijn staart lijkt kaalgeschoren. Aan het eind van de staart heeft hij echter, zoals poedels wel hebben, een enorme dot haar, het ziet er zorgvuldig gekamd uit.

Wyb roept de poes maar het beest kijkt haar hooghartig aan, draait de kont naar haar toe en loop dan nuffig het struikgewas in. Vreemd, we zitten hier toch al drie uur en we hebben hem nog niet eerder gezien. Is het een wilde kat? Overleeft het hier alleen in de bossen? Zou zomaar kunnen, katten kunnen juist goed tegen eenzaamheid en verlatenheid. Als we Gijs hier in dit bos zouden zetten, redt hij zich prima.

Het poesje is nog niet in de struiken verdwenen of er komt in al deze verlatenheid een auto aan racen. Het ding jakkert over de onbegaanbare paden alsof ze met asfalt zijn geplaveid.
De auto stopt achter onze auto en er stapt meteen een stevig gezette vrouw uit. ‘Hebben jullie hier een zwart poesje gezien?’ vraagt ze meteen.
‘Ja, het liep net daar de struiken in.’
‘Oh, Todd they saw the cat!’
Todd stapt uit, samen met een pinchertje dat Joey heet. Met z’n drieën gaan ze opzoek. Gejuich klinkt op als de kat zich laat zien.
‘Pussy, pussy.’ Maar wat ze ook roepen, de kat loopt met een grote boog om hen heen.

Inmiddels heb ik de auto bekeken. Het is een wonder dat het ding het tot hier heeft gebracht. Een groot deel van de ramen is eruit en vervangen door plastic. De schokbrekers zijn hoognodig aan vervanging toe. En als ik het goed zie, zit erachter een enorm matras nog een kind of een hond.

De vrouw stelt zich aan ons voor als Brandi. Todd blijkt inderdaad Todd te heten. Joey is blij ons te zien. Het blijkt dat het stel gisteravond hier ook heeft geslapen en dat ze vanochtend vroeg weg moesten. Tot hun grote verdriet konden ze de kat toen nergens vinden.

Ik weet dat de twee gevangenen die onlangs ontsnapten inmiddels zijn gepakt. Dat wil zeggen: de een is doodgeschoten en de ander door politiekogels uitgeschakeld, anders zou Todd daarvoor best in aanmerking komen.
In al deze eenzaamheid ga je je toch allerlei dingen in het hoofd halen. Vooral als je de film Deleverance hebt gezien.
In onze auto zit toch een schat aan computer- en fotoapparatuur. Onze auto is ook best wel wat waard. Maar Brandi en Todd lijken buitengewoon tevreden met de drank die ze hebben meegenomen. Ze zetten eerst hun tentje op en dan zetten ze het op een drinken. Outcasts die, net als hun kat, prima tegen eenzaamheid en verlatenheid kunnen. Het zou me niet verbazen als ze oude vrienden van Charles Bukowski zijn.

’s Ochtends zijn we net wakker als ze vertrekken. Ik vraag of ze de kat niet hebben vergeten. Trots laten ze het zwarte beest zien. ‘Hij zit nu aan de lijn,’ roep Todd vanuit het raam en scheurt dan weg.

Bear box

Dinsdag 14 juli 2015, Quincy

 

Wie een dagelijks blog over onze Amerikaanse reis had verwacht, komt bedrogen uit. Ik heb zelden zo onregelmatig kunnen bloggen. Dit heeft diverse oorzaken. Op de eerste plaats de Franse Ziekte.
De Franse Ziekte is voor mij de wet van de vertragende voorsprong op digitaal gebied. Frankrijk is een achterlijk land als het om internet gaat. Vreemd, want ooit liepen ze voorop toen iedereen een computer gecombineerd met een telefoon kreeg. De naam van het toestel ben ik vergeten. Als je nu door Parijs loopt, is er nauwelijks een horecagelegenheid te vinden met wifi en het bezit van smartphone schijnt ver achter te blijven.

Hetzelfde merk ik hier in California. Het is toch zo’n beetje de staat waar internet is uitgevonden en de grootste technologische ontwikkelingen van de afgelopen vijftig jaar vandaan komen.
‘Heeft u ook internet?’ vroeg ik aan een restauranthouder.
‘No, I’m caveman,’ kreeg ik als antwoord.
Er wonen hier veel cavemen. In een stadje vind je nauwelijks horecagelegenheden met wifi. Als je in Nederland in een restaurant gaat eten, heeft meer dan de helft van de mensen een smartphone naast zich liggen. Het lijkt wel alsof buiten Silicon Valley niemand nog de smartphone heeft ontdekt.

Toch is dit niet de belangrijkste reden waarom Dossiermoddergat zo slecht wordt bijgehouden. De belangrijkste reden ligt in het feit dat Wyb en ik steeds diep de natuur in duiken. We genieten volop van de prachtige Nationale Parken.
Afgelopen nacht bijvoorbeeld sliepen we in midden in een Nationaal Park bij Whiskytown. We reden vier à vijf miles de jungle in om bij een campsite te komen. Toen we daar aankwamen, was er niemand. Zo stonden we zomaar alleen met onze Dodge in een groot, onherbergzaam bos. Onder ons stroomde een beek, om ons heen hoge dennenbomen.

Toch was dit niet het meest kenmerkende van het bos. Het meest bepalende was dat we midden in berenland zaten. Terwijl wij aan een picknicktafel zaten, liepen om ons heen, in dat uitgestrekte bos, tal van beren. Een ontmoeting is zeker niet uit te sluiten, integendeel zelfs.
Vandaar dat een bear box onontbeerlijk is (let op woordspeling). Wij slapen in onze auto, maar hier krijg je de strenge instructie mee dat al het voedsel, alles wat ruikt, zoals deodorants en andere cosmetica, uit de auto moet. De hele reutemeteut moet worden opgeborgen in de bear box, een zwaar vergrendelde ijzeren kast.
Wie spullen in de auto laat liggen, heeft grote kans dat een beer de auto openbreekt. Wij hebben foto’s van dit soort acties gezien. Hierdoor maken we graag gebruik van de bear box.

Dit betekent niet dat ik lekker in dat bos zit. Elk moment kan zo’n beer opduiken. De tekst in een folder geeft aan dat wij ons dan agressief moeten gedragen, dat we dreigend moeten schreeuwen en met stenen naar de beer gooien. Wyb zit tegenover mij en houdt de bossen achter mij rug in de gaten. Ik houd het bos achter Wyb in de gaten.
Op een gegeven moment horen wij duidelijk de voetstappen van de beer. Wij staan op. Pakken de stenen die we hebben klaarliggen. Maar bij nader onderzoek blijken het vallende pijnappels te zijn. Zucht van opluchting.

Even later komt er gelukkig nog een echtpaar in een auto aanrijden waardoor wij niet de enige op de campsite zijn. Pas dan ervaar je dat de mens een kuddedier is. Als we met meerderen zijn, dan durven we wel.
’s Avonds stoken we een vuur, schijnen beren ook niet echt van te houden. Hierdoor voel ik me een stuk veiliger. De nacht valt. Boven ons een sterrenhemel die ik nog nooit zo helder heb gezien. Het is overduidelijk dat we een onderdeel zijn van de Melkweg. Bovendien hebben die sterren iets vertrouwds, in Lhee hebben we dezelfde sterren, toch een fijne gedachte.

Ook in de nacht en in de ochtend laat zich geen beer zien. Dat neemt niet weg dat ik nog nooit zo hun nabijheid heb gevoeld. We laten de campsite zo schoon mogelijk achter. A fed bear is a dead bear, is hier het motto.
Als een beer eenmaal mensen met voedsel associeert, dan wordt hij lastig en gevaarlijk. Voor hem moeten mensen vooral grote dieren zijn waar hij niets mee te maken wil hebben omdat ze schreeuwen en stenen gooien. Vanavond slapen we weer veilig in een motel.

Drive-thru tree

Maandag 13 juli 2014, Whisytown

 

Eindelijk. Het heeft zo’n 55 jaar geduurd, maar nu ben ik dan door een boom gereden.
Het is begonnen met Donald Duck. Ik had een abonnement op het blad. Ik geloof dat ik eerst een abonnement op Robbedoes had en daarna op Donald Duck. Het was een feest als het blad in de bus viel. Op vrijdag werd het bezorgd en op het einde van de middag rende ik naar huis om het te verslinden.

Ik denk dat Donald Duck een prima propagandamiddel is voor de Verenigde Staten. Propaganda is misschien het verkeerde woord, het is te negatief. Je zou ook kunnen zeggen dat het een prima promotiemiddel is om kinderen in te wijden in Amerika en de Amerikaanse cultuur.
Dagobert Duck die zwemt in een zwembad van gouden dukaten met dollartekens in zijn ogen. In een paar jaar leerde ik de Amerikaanse cultuur kennen en het heeft me diepgaand beïnvloed.

Ik merk het nu ik door Amerika reis. Het zal niet alleen door Donald Duck komen, maar ook door al die Amerikaanse schrijvers die ik heb gelezen. Het is alsof ik door een bekend land reis, al ben ik voor het eerst buiten New York aan het reizen.
Donald Duck heeft er in ieder geval voor gezorgd dat ik een van de hoogtepunten van onze trip door Amerika heb gerealiseerd. Ik geef toe dat het een kinderachtig hoogtepunt is, maar ik was er toch op gebrand om het mee te maken.

Het heeft met Redwood Park te maken. Zoals iedereen zal weten groeien daar de hoogste en de oudste bomen van de wereld, in Nederland de kustmammoetboom (Sequoia sempervirens) genoemd. Er zijn bomen bij die al volwassen waren toen Jezus werd geboren. Ze hebben Karel de Grote zien langskomen, Erasmus, Bach. Ze hebben de Verenigde Staten van Amerika zien ontstaan. Ze zijn verzameld in Redwood Park. Het zijn de walvissen onder de vissen. De hoogste is 115,5 meter.

En vandaag heb ik ze mogen aanschouwen. Een lang gekoesterde wens is in vervulling gegaan. Ik was ontroerd toen ik voor het eerst een walvis in al zijn grootsheid uit de zee zag oprijzen en nu was ik ook ontroerd toen ik een boom zag die ouder was dan onze cultuur.

Wie ben ik ten opzichte van deze boom? De zoveelste passant. De zoveelste die in de nis van zijn stam ging staan en zich liet fotograferen. Terwijl ik daar stond, kende ik mijn plaats. Nietigheid.

Maar in die nietigheid heb ik al 55 jaar een wens. Die wens heb ik omdat ik het beeld een paar keer in de strips van Donald Duck heb gezien: een auto die door een boom rijdt. Later kreeg ik een abonnement op het populair wetenschappelijke jeugdblad Kijk en ook daar zag ik een auto door een enorme boom rijden, a drive-thru tree. In de enorme stam van een van de bomen van Redwood was een soort poort gemaakt, zo breed dat een auto er doorheen kan.
Het beeld stond vanaf mijn vroegste jeugd symbool voor het exotische, het verre, het onbereikbare. In Nederland lukt het van je lang zal ze leven niet om met een auto door een dikke boom te rijden. Maar door onze reis naar California werd het onbereikbare opeens bereikbaar, kon ik ook door zo’n boom rijden.

En aldus geschiede. Even leek het erop dat het niet doorging omdat Wyb een drive-thru tree was vergeten. Wyb is namelijk mijn reisleidster en de reisleidster was zich niet zo goed bewust hoe belangrijk ik deze toeristische attractie vind.
Gelukkig bleek er een tweede drive-thru tree te zijn. En zelfs met onze brede Dodge, de zijspiegels weliswaar ingeklapt, reed ik door de boom heen. Met dank aan Donald Duck en de Kijk.

Daarna reden we over de Avenue of the Giants, zo’n dertig miles met reuzen die er al eeuwen de wacht houden. Het ritje over de Avenue beschouwde ik ook als een ode aan de overwinnaars van de geschiedenis. Van alle levende wezens op deze aarde leven zij het langst. Zo blij dat ik er door een heb mogen rijden.

Dansen

Zaterdag 12 juli 2015, Mendocino

 

We rijden door de wijnstreken van California, Napa en Sonoma. De wijnkenner noemt dit de Nieuwe Wereld. Maar de Nieuw Wereld ziet er opmerkelijk oud uit, met heel veel Oude Rijken. Hier wordt dan wel niet over chateaux gesproken, maar de bouwsels van de Nieuwe Wereld kunnen qua uiterlijk best die naam dragen.

Het is voor de eerste keer dat ik in de Verenigde Staten buiten een stad ben. We zoeken in onze Dodge de weg naar het noorden. Niet makkelijk. Want als we als Nederlanders ergens goed in zijn dan is het signing. Het lijkt wel of we in de wereld de enige zijn die iemand de juiste weg kunnen wijzen. Het zal onze gereformeerde achtergrond zijn.
Hier in Amerika krijg je pas een bordje te zien dat je rechtsaf moet op het moment dat je rechtsaf moet. In Nederland kondigen we elke driehonderd meter aan dat je dadelijk rechtsaf moet. Het gemak dient de mens. Het heeft dan ook enige tijd geduurd voordat we onszelf uit San Francisco konden bevrijden.

Onze Dodge is ook onze slaapplaats. Met wat simpele handelingen is van de achterbank en wat primitief ingebouwde planken een bed te maken. Wij houden dat bed permanent. Ik geloof niet dat wij zomaar op de achterbank gaan zitten. Achterin zit een soort aanrechtje en een wasbak waarvan de kraan niet werkt. Who cares. Ik heb nog nooit een kraan mee gehad op vakantie.

Op het einde van de dag belanden we in een natuurpark, Superloaf. Voor de vierde keer krijgen we te horen dat de campingsite vol is, maar gelukkig kunnen we op de parkeerplaats de nacht doorbrengen. Dat klinkt sneuer dan het is, want de parkeerplaats heeft uitzicht op de mooiste bossen en heuvels. Een uur nadat wij er ons hebben geïnstalleerd loopt een hert met Bambi langs onze auto. We kijken ademloos toe.

De kambeheerder, een echte ranger, laat ons weten dat het vanavond Funky Friday is. Elke vrijdagavond treedt er op de campingsite, die diep in de bossen ligt, een band op. Het is mogelijk dat we er tot tien uur last van hebben.
Zelf zitten we in dubio: moeten we nog terug naar de bewoonde wereld om eten te halen of niet? Het enige wat we hebben is een noodle soep en een zak chips. We besluiten vanavond op soep en chips te leven.

Een uur later wordt het druk op onze parkeerplaats. De ene na de de andere auto stopt en uit elke auto klimmen moeizaam oude mensen. Met stoeltjes en picknickmanden lopen ze naar de plek waar het concert zal plaatsvinden.
Als de eerste liedjes zijn gespeeld, Everybody needs somebody, When a man loves a woman, besluiten Wyb en ik ook die kant uit te gaan. Wie weet, is er ook echt eten.

Als we aankomen weten we niet wat we zien. De band is pas begonnen, maar het hele bejaardenhuis staat al te swingen. Burn’ baby burn’. Opeens realiseer ik me dat we hier natuurlijk dicht bij Berkley, Stanford en San Francisco zitten. Wat ik daar zie dansen, heeft ooit stenen gegooid naar de politie in Vietnamdemonstraties. Aan de manier waarop de oude dames dansen kun je zien dat ze ooit met blote tieten op Woodstock hebben staan swingen.
Wat ik daar zie dansen is vermoedelijk het beste deel van de Amerikaanse samenleving, liberal, gestudeerd, oud-academicus -en nu gaan ze, vijftig jaar na hun jeugd, uit hun dak op een camping in een National Park.

Maar ja, het is toch een groot verschil of je een oude of een jonge godin uit haar dak ziet gaan. Hetzelfde geldt trouwens voor goden. Zo’n oude hippie die met een stok in zijn hand nog uitdagend probeert te dansen is wat anders dan een hippie met een goddelijk jong lijf. Toch mooi dat ik de laatste dans van de hippiegeneratie mee kan maken. Ik kwam er altijd al een beetje achteraan kakken als iemand die in 1954 is geboren. Ik was de zo’n beetje de laatste van de babyboom generatie.

In een hoek van het terreintje waar het concert plaatsvindt, staan twee mannen hamburgers te barbecueën. Ze hebben ook nog een pan vol chili. En zo hebben Wyb en ik deze avond toch nog een volledige maaltijd.
Anderhalf uur laten staan we trouwens zelf ook te swingen tussen die oude hippies. En dat nog wel terwijl iedereen zegt dat ik nooit meer de dansvloer moet opgaan, dat het echt geen gezicht is. Oude goden behoren niet te dansen. Maar wat zal mij het verrekken in dit Nationale Park.

SSSS

Woensdag 8 juli 2015, San Francisco

 

We duwen ons karretje met bagage naar de vertrekhal. Nog nooit zo chique bij Schiphol in een hotel gezeten. Vijf minuten lopen en we staan midden in het hart van de luchthaven.
Bij het uitdraaien van onze reisdocumenten hadden we wat problemen. Het lukte maar niet mijn incheck- en overstapdocumenten uit te draaien. We vliegen namelijk eerst naar Frankfurt en van daaruit pas naar San Francisco. Bij het inchecken blijkt hoe dat kan. Ik heb als code SSSS meegekregen. De dame die ons incheckt, laat weten dat ik dan speciaal wordt gecontroleerd. Hoe? Waar? Dat weet ze niet.
Ik denk natuurlijk meteen aan alle blogs die ik over de FBI en CIA schreef, dat ik de inlichtingendiensten de grootste vijand van onze westerse democratieën vind. Ik heb zelfs wel eens een blog aan een CIA-medewerker geschreven, dat ik het fijn vond dat hij mij volgde en of hij dan ook op mijn schrijffouten wilde letten. Edward Snowden heb ik diverse keren de held van het vrije westen genoemd. Nu gaan ze me dus terugpakken.

Mijn fantasie vliegt op hol. Met een beetje door fantaseren zie ik dat ze me bij de grens eruit halen en een smoesje vinden om me op te sluiten. Die Amerikaanse douaniers heb ik nooit hoog gehad. De keren dat ik op New York vloog en bij JFK Airport door de douane moest, deden me nog het meest denken aan de keer dat ik vanuit West-Berlijn naar Oost-Berlijn ging. Ook daar heb ik wel eens over geschreven.

Het blijkt, zoals altijd, weer mee te vallen. Mijn fantasie verhevigt regelmatig de werkelijkheid. Bij Frankfurt roept een man bij de douane meteen een aantal andere mensen als hij mijn overstap kaart controleert. Het is duidelijk dat ze me hebben staan opwachten. ‘We know you are a naughty boy,’ zegt de man. Of ik mee wil komen.
De letters SSSS betekenen inderdaad dat ik een speciale behandeling bij het overstappen krijg, laat hij me weten. De Amerikaanse overheid eist dat op elke vlucht twintig mensen er at random worden uitgeplukt. Veiligheid. Ik ben nu een van die twintig mensen.
In een achteraf kamertje doorzoekt een aantal mensen de handbagage die ik bij me heb. Ik zelf moet in een soort koker gaan staan met de handen omhoog. Twee schijven draaien om me heen. Ik word gescand. In hoeverre kunnen ze nu door mijn kleren heen kijken? Zoals ik al wist, is er niets verdachts aan me. Ik mag gaan en me met Wyb herenigen.

En dan begint onze vliegreis van Frankfurt naar San Francisco. 11 uur vliegen. Dat heb ik vaker gedaan, maar nu valt het me zwaar. Vermoedelijk omdat ik ’s ochtends om half acht al in een vliegtuig ben gestapt in Amsterdam en drie uur later weer in Frankfurt. Elf uur later kom ik in San Francisco aan, maar dan is het daar pas 13 uur. Er is liefst 9 uur tijdsverschil tussen Lhee en San Francisco.

Wyb en ik zijn kapot, maar we willen zo lang mogelijk opblijven. Op die manier kunnen we meteen het dag-en-nachtritme hier in California aannemen. Tegen acht uur San Francisco tijd zijn we kapot. Het is dan vier uur in de nacht in Lhee. Onze ritme is verstoord. Maar dat neemt niet weg dat we van acht uur ’s avonds tot zeven uur in de ochtend slapen. Onze tactiek werkt. We zitten meteen goed in het ritme van California. Want vandaag al hebben we nergens last van.

Smile

Maandag 6 juli 2015, Schiphol

 

1.
‘Gerard, kom eens kijken.’
‘Wat is er?’ Ik ben net de laatste mail aan het versturen, dan heb ik echt vijf weken vakantie.
‘Een muis.’
‘Een muis? Waar? En loopt i dan niet weg?’

Buiten zie ik een klein muisje voor een stuk brood zitten dat ik een uur geleden voor de vogels in de tuin heb gegooid.
‘Is hij dood?’
‘Volgens mij niet.’
‘Maar waarom blijft hij dan zo open en bloot stil zitten? Gelukkig dat Gijs niet in de buurt is.’
Een dikke bromvlieg gaat even op zijn kopje zitten. Geen enkele reactie van het muisje. Ik fotografeer hem uitgebreid. Kom steeds dichter bij. Het schijnt de muis niet uit te maken.
‘Ik denk dat hij blind is.’
Ik ga met mijn schoen vlak over hem heen. Niets kan het muisje deren.
‘Hij knabbelt nu van het brood. Hij leeft wel.’
‘Ik denk dat hij blind is. Hij heeft geen ronde kraaloogjes maar een soort spleetoogjes. Ik denk dat we met een gehandicapte muis hebben te maken.’

Ik ga naar binnen om het laatste mailtje voor de vakantie te versturen. Daarna maken we het huis schoon. Wij lijden aan een soort omgekeerde nesteldrang. Als we het huis verlaten, gaan we het goed schoonmaken en alles opruimen. Mag ook wel, want de aankomende weken krijgt het huis een serie andere mensen te logeren.
Als ik een uurtje later buiten kom, is de muis verdwenen. Het stukje brood ligt er nog wel. Ik zou niet graag een gehandicapte muis zijn in de rimboe van Drenthe en zeker niet in een tuin waar Gijs rondloopt. Even later zie ik Gijs een jonge merel naar binnen schrokken. De pootjes steken nog uit zijn bek. Even goed kauwen en dan zijn ook die verdwenen.

2.
We slapen in een hotel honderdvijftig meter van de vertrekhal van Schiphol. Nieuw concept. Kleine kamer, maar alles perfect geregeld. Zelfs een iPad staat voor ons klaar. ‘Welkom Wyb,’ staat erop vermeld.
De douche bevindt zich in een ronde glazen koker. Als je de koker dicht trekt, begint het water automatisch te lopen. Ook de wc bevindt zich in zo’n koker. Al moet je het poepen wel zelf doen. Verder is er een enorm breed bed. Voor ons raam staat vliegtuigen geparkeerd.

We lopen naar de vertrekhal om iets te eten. Onderweg kopen we een Amerikaanse stekker waarmee we al onze apparaten kunnen opladen (ik weet nog net het woord devices te vermijden). Het gaat gepaard met een klein incidentje.
Ik vraag de man of hij zo’n stekker heeft. Zonder iets te zeggen, loopt hij met een chagrijnig gezicht naar achter. Wij nemen aan dat hij zo’n stekker gaat halen. Als hij terugkomt, geeft hij de stekker aan mij. Wyb betaalt. Even gaat zijn hand met daarin het bonnetje naar Wyb, maar dan trekt hij zijn hand demonstratief terug en geeft het bonnetje aan mij. ‘Is voor man,’ hoor ik hem mompelen. We vermoeden dat het zo’n man is die niet mag communiceren met vrouwen. En dat op Schiphol .
Buiten zien we dat de pay-off van de zaak ‘Service with a smile’ luidt. Je zult maar de manager van zo’n meneer zijn en vinden dat je zo’n pay-off moet waarmaken. Het lijkt me een klus om dat voor elkaar te krijgen.

3.
Bij de vele restaurants eten we een pizza, reizigerseten bij uitstek.
‘Ik zie helemaal niemand van mijn generatie hier lopen,’ zeg ik.
Tijdens het eten houden we het in de gaten. Het lijkt wel alsof het hier verboden is voor vijftig plussers.
Ik heb sowieso geen idee waar mijn generatie zich ophoudt. In de treinen waarin ik reis zie ik ze evenmin. Op de plekken waar ik werk, zie ik er zo af en toe een. Het kan best zijn dat ze zich verstoppen in hun huizen, teleurgesteld over van alles en nog wat.
‘Daar heb je je generatiegenoten,’ zegt Wyb.
Na zeven minuten zien we dus een stel zestig plussers aan komen sjokken. Het ongeluk straalt van ze af. Met zure bekken duwen ze een karretje met bagage voort. Vermoedelijk net terug van een totaal mislukte vakantie.

Ameland

Zondag 5 juli 2015, Lee

 

Tien jaar geleden openden wij het hoofdkantoor van Dossiermoddergat in Moddergat. Zoals zo vaak bij bedrijven was de belangrijkste vestigingsfactor het water. Het voordeel van Moddergat was dat het zo’n beetje de meest noordelijke punt van Nederland is en dat je, als je op de dijk staat en recht vooruit kijkt, de Noordpool kunt zien. Tenminste, als je tussen Engelsmanplaat en Schiermonnikoog doorkijkt.
Ander voordeel is dat het de plek is in Nederland waarbij je maximaal afstand hebt van het gewoel in het land. De dijk in Moddergat is een uitstekende observatiepost. Vanaf daar zie Amsterdam en Rotterdam liggen en, als je heel goed kijkt, zelfs het Haagse kaasstolpje.

Links van Schiermonnikoog en Engelsmanplaat ligt Ameland. Ook deze drie eilanden zijn vanaf Moddergat uitstekend te observeren. Toen wij het hoofdkantoor betrokken, hadden we er geen idee van dat Ameland nog een belangrijke rol in ons leven zou gaan spelen.
Het was zo’n drie tot vier jaar later dat Esmee stage ging lopen op het eiland. Wyb en ik brachten haar erheen en wachtten geduldig totdat ze haar sollicitatiegesprekken had gevoerd. We konden toen niet vermoeden dat ze daar een paar maanden later haar toekomstige man zou treffen en een jaar later haar eerste kind zou baren. Ik heb het dus over Malu.

Inmiddels kunnen we Esmee een echte eilander noemen. Het was de bedoeling dat Esmee thuis zou bevallen. Maar omdat de bevalling te lang duurde, besloot de huisarts dat ze naar het ziekenhuis moest. Dat is in Ameland makkelijker gezegd dan gedaan. Het was midden in de nacht en er voeren geen boten en de helikopter mocht niet vliegen vanwege de geluidsnormen in Nederland. Waarbij is bewezen dat geluidsnormen in Nederland belangrijker zijn dan kwesties als leven en dood.

Er zat niets anders op dan midden in de nacht met de reddingsboot naar Holwerd te varen. Daar zou dan de ambulance staan wachten die Esmee naar het ziekenhuis in Leeuwarden moest brengen.
De reddingsboot danste op de golven terwijl Esmee lag te baren. Tot overmaat van ramp belandde de reddingsboot op een zandbank en was niet meer voor- of achteruit te krijgen. Onderwijl werden de weeën van Esmee steeds heftiger.

Een andere reddingsboot was al op weg om de boot vlot te trekken. Gelukkig lukte het de kapitein zelf om de boot los te krijgen en kon de tocht alsnog in vliegende vaart naar Holwerd worden voltooid. Wat ik eigenlijk maar wil zeggen: als je kleindochter bijna op een zandbank is geboren, dan mag je haar toch wel een echte eilander noemen.

Door die uitbreidende familie op Ameland, inmiddels is er ook nog een kleinzoon bijgekomen, Joris geheten, gaan Wyb en ik een stuk of acht, negen keer per jaar naar Ameland. Was het ooit een bijzonder uitstapje naar Ameland, in de loop der jaren zijn we routiniers geworden. De tocht over het wad heeft voor ons geen geheimen meer al genieten we volop van de schoonheid van een van de laatste woeste gebieden in Nederland. Het is nu zelfs zo dat, als we met de kinderen door Nes wandelen, regelmatig door deze of gene worden begroet.

Vandaag maakten we opnieuw de tocht naar Ameland. Dit keer was er iets bijzonders aan de hand. Op het eiland was het festival Madness. Dit betekende dat het zowel erheen als terug tering druk was. Fijn voor mijn schoonzoon en dochter, zij doen goede zaken. Om met de snackbarhouder aan het Ruiterskwartier in Leeuwarden te spreken: ‘Waar mensen zijn, is handel.’

Op de terugweg, toen de boot volliep met mensen, kreeg ik wel visioenen van veerboten in Bangladesh en de Filipijnen. Van boten die met man en muis vergaan omdat ze veel te zwaar zijn beladen. Er stond verdomme helemaal niemand met een teller aan de deur en het schip zakte steeds dieper in het water. Gelukkig hebben we de overkant gehaald en konden we nog even langs het hoofdkantoor. Noodzakelijk, want de kussens van tuinmeubilair zijn na tien jaar versleten, dus even nieuwe brengen.

Hemelse modder

Vrijdag 3 juli 2015, Lhee

 

Tijd om het einde van het seizoen te vieren. Vanaf vandaag zijn De Blogger en De Censor vijf weken vrij, geen professionele verplichtingen meer, de wereld ligt voor ons open. Magnifiek gevoel. Vooral het overschrijden van de drempel van niet vrij naar vrij is volgens mij het mooiste moment. Op dat moment zijn die vijf weken het langst. Na twee weken denk je al: verdomme, twee weken verstreken, nog maar drie weken.

Dossiermoddergat, zo vonden wij, had dan ook iets te vieren. De redactie, de uitgever, de administratie, de afdeling censuur, ze hebben keihard gewerkt om u, de lezer van Dossiermoddergat, elke dag weer uw dagelijkse blogje te bezorgen.
Zowel De Blogger als De Censor hadden nog wat te doen in Amsterdam, dus wat was logischer om het bedrijfsfeest daar te vieren. En zo maakte alle medewerkers van Dossiermoddergat de avond stuk in Hemelse Modder, een restaurant gevestigd in het hartje van de hoofdstad.

We aten buiten op de gracht en dan is er heel wat te zien. De bootjes met welvarend Nederland die de mooie avond viert met champagne en kaviaar. De gastjes uit een of andere buitenwijk bij wie testosteron de oorgaten uitspuit. De Duitse vader en moeder die in hun Volkswagen hun pas geboren kind de fles geven.

En wij, medewerkers van Dossiermoddergat, maar lekker eten en genieten van het feit dat we vijf weken compleet vrij zijn. De Blogger en De Censor hebben hun reisdoel al bepaald. Zij gaan naar het Wilde Westen van Amerika, naar het beloofde land op zoek naar The American Dream. Zij zullen Silicon Valley bezoeken, San Francisco, Las Vegas, Death Valley en al die andere legendarische plekken.

En toen kwam ik zelf langs. Ontspannen liep ik over de gracht. Ik zag mijzelf, veertig jaar jonger. Een smalle, dunne jongen met het haar dat nog het meest weg heeft van de sigarenplaatjes van Elisabeth Bas. Lang haar, aan de zijkanten zelfs pijpenkrullen. Ik knikte naar de jongen, maar hij keek mij niet aan.
Ik wist precies wat de jongen dacht. Hij realiseerde zich dat de wereld mooi was. Dat de zon eigenlijk altijd boven Amsterdam zou moeten schijnen en dat dit in de toekomst vermoedelijk ook wel zou gebeuren omdat de wereld, als hij het voor het zeggen heeft, veel mooier zal zijn.
De jongen weet dat hij onsterfelijk is. Vermoedelijk zullen alle mensen die hij nu ziet op een gegeven moment overlijden. Behalve hij. Hij voelt aan alles dat hij is uitverkoren. Wat is de wereld toch allemachtig mooi.

Met enige minachting kijkt hij naar die vadsige ouderen die daar zo welvarend voor die dure restaurants zitten te eten. Zo zal hij nooit worden. Hij zoekt geen luiheid en ledigheid, hij moet de wereld veranderen, al weet hij nog niet hoe hij dat precies zal doen -maar dat komt nog wel.

En verdomd. Ik verschijn deze avond zelfs drie keer, steeds in de vorm van een andere jongen, maar toch mijzelf. De ene na de andere mode kwam de afgelopen veertig jaar opzetten. En verdwenen ook weer. Maar nu schijnt de tijd te zijn dat mijn jeugd herrijst. Vermoedelijk zijn de jongens op weg naar een of ander feest. Of naar hun vrienden voor een goed gesprek. Het kan ook goed zijn dat ze op weg zijn naar hun liefjes. Dat er warme armen en benen op hen wachten.

Het is een mooie avond daar op de Oude Waal. Het is toch mooi dat je jezelf nog eens in jonge vorm tegenkomt.
Het toetje is genoemd naar het restaurant, Hemelse Modder. De dag kan niet meer stuk. Nu naar The American Dream, iets totaal anders dan Hemelse Modder.

Charles Ducal

Woensdag 1 juli 2015, Lee

 

Het lezen van poëzie heeft soms wel iets weg van schatgraven. Neem het werk van Adriaan Roland Holst. Het is verzameld in twee delen dundruk. Ik weet niet hoeveel gedichten de man heeft geschreven, maar het zouden er zomaar meer dan duizend kunnen zijn. Ik heb geen zin om ze te tellen.

Maar ik weet zeker dat hij veel meer gewaardeerd zou zijn als hij er maar een stuk of vijftig had geschreven, en dan alleen de goede. Het meeste van zijn werk is niet te pruimen. Het is zo geëxalteerd, gedateerd. Als je zijn verzameld werk gaat lezen, word je al snel depressief van de te vele, lege woorden.
Totdat je op dat ene mooie gedicht stuit. Een edelsteen in de modder. In Sri Lanka graven ze diepe putten, de ene na de andere emmer grond komt eruit. In zo’n schacht, waar ze met gevaar voor eigen leven ingaan, vinden ze soms zomaar een kostbare edelsteen. Maar daar moet dan wel heel veel grond voor worden gezeefd.

Ik heb best een grote verzameling poëzie. In onze kamer staat maar één boekenkast. Meer passen er niet in. Komt omdat we in een oude, lage boerderij wonen. De rest van de boeken staat in dozen in een opslag. Ik heb er trouwens nog geen een gemist. In die boekenkast heb ik zo’n zes planken poëzie. Maar dat had best een kwart plank kunnen zijn als dichters alleen maar goede gedichten zouden schrijven.

Wat dat betreft is J.C. Bloem een voorbeeld. Hij schreef een paar gedichten per jaar. Zijn verzameld werk bestaat uit minder dan 200 gedichten, maar die gedichten zijn dan ook in meerderheid prima. Dichters zouden gewoon veel luier moeten zijn, net als J.C. Bloem. En als ze dat van nature niet zijn, dan moeten ze veel kritischer op zichzelf zijn.

Poëzie lezen is schatgraven. Ik had het moeten weten. Zo heb ik een paar weken geleden een nieuwe dichter ontdekt. Zijn naam: Charles Ducal. Ik leerde hem kennen door een nieuwsbrief over poëzie waar ik op ben geabonneerd. In die nieuwsbrief stond een gedicht dat me meteen raakte. Het was afkomstig van ene Charles Ducal. Ik had nog nooit van hem gehoord.

Was hij een buitenlander? Was het gedicht vertaald? Ik googelde zijn naam. Hij bleek een Vlaming te zijn. Hij publiceerde een stuk of zes bundels. De bundels zijn verzameld in een bundel met de titel Alsof ik er haast ben.
Ik wil die bundel meteen hebben en ga naar bol.com. Als ik de bundel zie, herken ik het boek. Ik ben er vaak met mijn ogen langs gegaan. Maar er was geen enkele aanleiding om er met mijn oog te stoppen. Dom, weet ik nu.

De volgende dag had ik het verzameld werk in huis en wat een verrassing. Moet je bij Holst zoeken naar een een goed gedicht -en Holst staat daar zeker niet alleen in- van Charles Ducal spreekt vrijwel elk gedicht me aan. Het is geen modder met soms een edelsteen. Het is één grote edelsteen.
Die Ducal roept zelfs jaloezie bij me op. Zulke gedichten had ik ook willen schrijven. Het zijn gedichten die ik had moeten schrijven. Het voelt alsof hij ze van mij gepikt heeft. Onzin natuurlijk. Maar dat doet niets af aan het gevoel.
Charles Ducal en ik zijn bloedbroeders, al weet hij het niet.

Nieuwsgierig? Hieronder een voorbeeld. Zomaar een voorbeeld, scherfje van een grote edelsteen.

 

Ridder van de droevige figuur

Zij noemt mijn jas een merkwaardig restant
en de snit van mijn broeken een schande.
Zij wil mij herkleden, modieus, elegant.
Ik vrees dat zij mij wil veranderen,

mijn schouders rechten, mijn voeten beslaan
met de zwierige tred van jonge soldaten.
Zij wil aan mijn arm door de menigte gaan
als een die iedere nacht wordt beslapen.

Gelukkig heb ik nog mijn oude pyjama
met spannende pijpen en doorhangend kruis.
Die trek ik aan als de vrouw is gaan slapen.
Ik hang er de droevige ridder in uit.

 

Charles Ducal

Alle rechten voorbehouden © Gerard Tonen 2015