Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2015, november

Mier

Maandag 30 november, Lhee

 

In het begin was zijn moeder onsterfelijk. Het scheen dat uiteindelijk iedereen doodging, niet zijn moeder. Zijn moeder was zo’n grote olifant die alles en iedereen zou trotseren, hij was het kleine olifantje dat haar staart vasthield of tussen haar benen liep terwijl de kudde doormarcheerde. Aan haar geborgenheid zou nooit een einde komen. Ondenkbaar.
Daarna kwam de ongerustheid. Als hij alleen thuis was, zijn moeder deed boodschappen, of maakte de school schoon, en hij hoorde de sirene van een ambulance, dan joeg de ongerustheid door hem heen. Ze had vast een ongeluk gekregen. Grote kans dat hij als wees achter zou blijven. Hij had nog wel een vader, maar wat moet je met een vader? Als ze dan niet meteen thuiskwam, ging hij kijken waar ze was verongelukt.
Vervolgens kwam het hopen en het prijzen. Hopen dat ze geen kanker zou krijgen, dat ze niet zou vallen, dat ze goed voor zichzelf zou zorgen. Hij prees het lot dat hij zo lang een moeder mocht hebben. Inmiddels wist hij ook wel dat moeders, voordat je het weet, verdwijnen. Moeders zijn net zo kwetsbaar als iedereen, er worden geen uitzonderingen gemaakt.
Zo wordt hij zelf vader en leeft hij naast zijn vrouw, een nieuwe moeder. Als hij zijn eigen moeder belt, is ze er, zoals ze er altijd voor hem was. Toch moet ze het soms af laten weten, de astma, het been, de artrose, de vermoeidheid, ‘je weet dat ik graag zou komen, maar…’. Wat ze niet noemt is de vergeetachtigheid, dat ze de naam van haar man niet meer weet, dat ze zich niet kan herinneren dat haar moeder is overleden, boos is omdat hij haar dat niet heeft verteld. Elke keer als hij het nog eens vertelt, is er opnieuw het grote verdriet om het verlies van haar moeder.
En dan is er de tijd dat hij hoopt dat ze niet lang meer hoeft te leven. Ze weet niet meer hoe de telefoon werkt, ze weet niet meer wat ze met een pen moet doen, eigenlijk weet ze niets meer, zit ze alleen nog maar in de gang van het verzorgingshuis en roept zijn naam, dat hij haar moet komen redden, dat ze gevangen wordt gehouden, dat de wereld liegt, dat hij de wereld niet moet geloven dat ze ziek is.
Uiteindelijk staat hij dan met een karntonnen koker in zijn handen met haar as erin. Hij houdt de koker met tederheid vast.

‘Ma, ik vind het moeilijk om met je te bespreken, maar waar zou je, als je bent overleden, en ik hoop dat dat nog lang niet zal gebeuren, je moet heel lang bij ons blijven, begraven willen worden?
‘Ik wil absoluut niet begraven worden. Je moet me cremeren. Dat moet je niet vergeten.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Ik wil niet dat er een plek is waar jullie steeds naar toe moeten. En ik weet toch wel dat jullie op een gegeven moment niet meer komen, bij papa en moeke ben ik ook maar een paar keer geweest.’

Zijn moeder is geboren in het Waterkwartier in Nijmegen. Zijn moeder is een Nimweegse zoals een Johnny Jordaan een Jordanees was. Na haar trouwen, ging ze op de Broerdijk wonen, zo’n vier kilometer van het Waterkwartier vandaan. Als ze op de Broerdijk voor haar keukenraam stond, zag ze de pijpen van de kolencentrale, die tegen het Waterkwartier aanligt, en als ze die pijpen zag, kreeg ze heimwee naar haar ouderlijk huis. Met dit soort verhalen is hij opgegroeid. Zijn vader en moeder en alle generaties daarvoor hadden nog wortels die diep in de grond staken. Hij zelf heeft al die wortels zorgvuldig van zich afgesneden.
Die verhalen zorgen er wel voor dat hij met verbazing het antwoord van zijn moeder aanhoort als ze vertelt waar ze wil worden uitgestrooid: ‘Op de dijk van Moddergat.’
Het plaatsje Moddergat ligt op de noordelijkste rand van Nederland, pal tegen de Waddendijk, een plek waar hij tussen Schiermonnikoog en Ameland door naar de Noordpool kan kijken. Zijn vrouw en hij hebben er een klein huisje dat er vecht tegen de storm, de regen en de eenzaamheid.
‘Maar ma, je bent nog nooit in Moddergat geweest. Je hebt er niets mee. Jij hoort thuis bij de Waal of de Hatertse Vennen, waar we vroeger altijd gingen wandelen.’
‘Ik wil uitgestrooid worden op de dijk bij Moddergat.’
‘Het is er altijd koud en guur. De dijk is het eerste object dat de wind uit het noorden tegenkomt. Je hebt geen idee hoe hard het daar kan waaien en regenen.’

Het is trouwens niet helemaal waar dat ze nooit in Moddergat is geweest. Ooit is hij eens met haar van Nijmegen naar het Noorden gereden, een van haar laatste uitstapjes. Ze bezochten wat mensen en zijn moeder was verrukt van hun huizen. Zulke mooie huizen had ze nog nooit gezien. Daarna reed hij haar naar Moddergat, hij wilde haar graag hun huisje laten zien dat al jaren zo moedig de elementen trotseert.
Een paar kilometer voordat ze het dorp inreed, viel ze in slaap. De reis, de bezoeken, het was te inspannend voor haar geweest. Licht snurkend hing ze voorover, de veiligheidsriem zorgde ervoor dat ze niet op het dashboard viel. Ze reden door Moddergat en hij stopte voor het huisje. ‘Ma, we zijn er. Kijk, daar staat het.’
‘Hmm.’ Wat hij ook probeerde, hij kreeg haar niet wakker en besloot snel terug te reizen naar Nijmegen, de tocht was nog lang genoeg. Zo komt het dat zijn moeder wel in Moddergat is geweest, maar het nooit heeft gezien. De dijk waarop ze uitgestrooid wilde worden, kende ze alleen van foto’s.

‘Maar waarom nou, Ma? Waarom nou uitgerekend Moddergat?’
‘Omdat jullie daar het gelukkigst zijn. Als ik daar lig, ben ik het dichtst bij jullie.’
‘We zijn er heel vaak niet.’
‘Jullie komen er altijd weer terug.’
Hij wist dat aandringen geen enkele zin meer had.

Een paar jaar later, zijn moeder leefde uiteindelijk langer, dan ze zelf had gewenst, lopen ze met de kartonnen koker de hoge zeedijk op. Het is lente en de wind en de regen, waarmee hij probeerde haar over te halen in Nijmegen te blijven, zijn ver te zoeken. Zijn vrouw draagt de fles champagne, zijn dochter de glazen, hij de koker. Boven op de dijk, pal voor hun huisje, gaan ze haar uitstrooien. Ze praten tegen de koker alsof het zijn moeder is.
‘Nou, ma, hier zul je dus de rest der tijden liggen.’
‘Over het uitzicht heb je niet te klagen.’
‘En als je kou lijdt, je hebt het zelf gewild.’
‘We vinden alle drie dat je as in Nijmegen hoort. Maar goed, we voeren nu je laatste wil uit. En dat doen we met plezier, hoor, geen hard feelings.’
Een vriendin vertelde hem ooit dat ze de as van haar moeder had uitgestrooid in de letters van haar naam. Haar moeder heette Nel, omdat de naam te kort was, had ze er ook nog een uitroepteken achter gestrooid. Hij vond het een mooi idee en ze besloten hetzelfde te doen.

Omdat er een licht briesje staat en de eerste as al tegen hun aan is gewaaid -‘Ma, beheers je’- houdt hij de koker bij het uitstrooien laag boven de grond. Hij vind dat zijn moeder een grappige naam had: Miep. Zijn kinderen gaven haar dan ook de vrolijke naam Oma Hieperdepiep, jammer genoeg is die naam te lang voor de koker as. Hij legt de M, de I, de E, grijze letters op mals groen gras. Aangekomen bij de P merkt hij dat hij zorgvuldiger met de hoeveelheid as had moeten omgaan. Bij het begin van de ronding van de P zit er geen as meer in de koker.
‘Ik heb geen as meer,’ zegt hij tegen zijn vrouw en dochter.
Ze kijken naar de as van zijn moeder: er staat nu duidelijk mier in plaats van miep.
Ze kijken elkaar vertwijfeld aan. ‘Ik denk niet dat oma het erg vind dat ze verstrooid wordt met het woord mier,’ zegt zijn dochter. ‘Oma was gek op dieren.’
‘Oma misschien niet, maar ik wel. Als ik hier kom, denk ik altijd aan het woord mier terwijl ik gewoon aan miep, mijn moeder wil denken. Ik haal wel even een tuinschepje. Schenken jullie vast de champagne in?’
Hij loopt de hoge dijk af en na enig zoeken vindt hij het tuinschepje in de meterkast. Terug op de dijk schraapt hij as van de M, de I en de E. Uiteindelijk ligt er keurig MIEP, jammer dat ze niet genoeg as hebben voor een uitroepteken, dat heeft ze zeker verdiend.
Ze heffen hun glazen. ‘Ma, op jou, dat je hier fijn mag liggen.’ Zijn moeder zou genoten hebben van zo’n moment. Ze besprenkelen haar as met een paar druppels champagne. Het is ondenkbaar dat ze iets alcoholisch zouden nuttigen zonder dat zijn moeder daar in zou delen.

Zijn moeder was een slimme meid, op haar toekomst voorbereid, blijkt de jaren daarna. Zij strooiden haar uit op de plek waar ze vaak zitten om over het wad uit te kijken. In de ochtend nuttigen ze er bij mooi weer hun ontbijt, in de late zomerzon drinken ze er een glas.
Zijn moeder gedijt prima op de plek. Jaren na het verstrooien van haar as is haar naam nog duidelijk zichtbaar in het gras. Waar haar as heeft gelegen, groeit het gras beduidend hoger. Hierdoor kunnen ze in het wuivende gras elk jaar weer haar naam lezen: Miep. Hij moet er niet aan denken dat ze tevreden waren geweest met het woord mier. Nog regelmatig besprenkelen ze de plek met wijn, port of anderszins. Salutem matris meae.

Zweig

Zondag 29 november, Lhee

 

Zo nu en dan betrap je jezelf op van die kleine kinderachtigheden. Zo kocht ik drie weken geleden het boek De wereld van gisteren van Stefan Zweig. Het was een cadeautje voor mezelf omdat een grote opdracht in Amsterdam klaar was.
Tenminste, dat was de aanleiding. Ik kocht het op aanraden van Matthijs. Het boek lag in de laatste weken dat hij leefde naast zijn bed. Hij vertelde me dat het hem niet meer lukte om het hele boek te lezen. Hij heeft er nog wel langere passages uit gelezen.
Een van de laatste keren dat ik bij hem was, vroeg hij me het voorwoord te lezen, daar vond hij zulke mooie fragmenten inzitten. Omdat ik het helemaal met hem eens was, besloot ik het boek te kopen. Overigens werd het me in die tijd, geheel toevallig, ook nog eens aangeraden door Connie. Ik kreeg een smsje van haar dat ik het moest lezen.

Het is nu dus drie weken geleden dat ik het heb gekocht. Ik ben er nog niet aan toe gekomen omdat ik met teveel boeken tegelijk bezig ben. Zo lees ik nu Advocaat van de hanen van A.F.Th. van der Heijden. Gouden jaren van Annegreet van Bergen en de verzameling Korte Verhalen die A.L. Snijders maakte voor de campagne Nederland leest, gratis af te halen bij de bibliotheken. Voor elke provincie heeft hij een verhalenbundel samengesteld. Ik heb de editie Noord-Holland en zou maar wat graag de edities van de andere provincies willen hebben. Wat een fantastische korte verhalen zijn er toch geschreven. En wat een verademing als je daar Advocaat van de hanen tegenover zet. De kernachtigheid tegenover het eindeloos uitmelken van een verhaal, grotere tegenstelling is niet mogelijk.

Terug naar mijn kinderachtigheid. Omdat ik geen tijd heb om te lezen, ligt het boek van Stefan Zweig, uitgegeven in de privé-domein reeks, nog steeds op het tafeltje naast de bank. Ik heb er het strakke plastic nog niet van afgehaald, op die manier behoudt het zijn maagdelijkheid. Ik kijk er zo naar uit om het te kunnen uitpakken en te gaan lezen. Omdat het nog zo strak ingepakt ligt, rek ik de voorpret steeds meer uit.

De Oostenrijker Stefan Zweig nam na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog de Engelse nationaliteit aan. Hij verliet Londen en kwam via New York, Argentinië en Paraguay in 1940 in Brazilië terecht. Samen met zijn tweede vrouw koos Zweig op 22 februari 1942 ervoor om vrijwillig een einde te maken aan hun leven. Of zoals hij zelf schreef: ‘aus freiem Willen und mit klaren Sinnen’, treurig als hij was over de vernietiging van zijn ‘geestelijke vaderland Europa”.
Zweig besefte dat hij, ook bij een eventuele overwinning op Hitler-Duitsland, vertegenwoordiger van een voorbije wereld zou zijn, vandaar de titel, De wereld van gisteren. Die gedachte was onaanvaardbaar voor hem. Hij schreef de autobiografie De wereld van gisteren kort voor zijn zelfmoord. Het boek wordt vandaag de dag gezien als een van de meest treffende en best geschreven tijdsbeelden van de periode 1900-1940. Vermoedelijk kan ik het over twee dagen uit het plastic halen.

Detail

Zaterdag 28 november, Lhee

 

Ik ben mijzelf aan het resetten, zou je kunnen zeggen. Ik vind eigenlijk dat ik een verkeerd leven heb geleefd. Niet dat ik er spijt van heb, helemaal niet. Door mijn leven ben ik echter op een manier gaan werken die ik nu niet kan gebruiken. Elk mens die werkt krijgt met beroepsdeformatie te maken. Zo wordt de advocaat een angsthaas die alles dicht wil timmeren, de boekhouder een saaie man, de ambtenaar een regelneuker. Niets aan te doen. Het beroep doet je zoiets aan.

Mijn beroepsdeformatie is dat ik veel te snel ben. Mijn leven lang hield ik me met veel te veel projecten op hetzelfde moment bezig. Ik was die circusartiest die vijftig bordjes tegelijk draaiende houdt. Zoiets is alleen mogelijk als je heel hard rent, niet te lang nadenkt en vooral veel draait. Dat draaien is dan een metafoor voor beslissingen nemen.
Jarenlang was mijn devies dat je vooral een besluit moest nemen; je hoopte dat het een goed besluit was, maar het kon best ook een slecht besluit zijn, maar dat maakte niet uit. Het allerergste was geen besluit nemen. En in dat snelle besluiten hoopte ik altijd op mijn intuïtie. Grote slagen, snel thuis, ik heb het oneindig keren herhaald, dat moest wel anders kwamen de dingen niet op tijd klaar en de premièredatum stond vaak al jaren vast.
Na de laatste verkiezingen van Wouter Bos die dramatisch voor hem eindigde, heb ik hem diverse malen horen zeggen dat hij zijn intuïtie kwijt was. Het is killing als je je intuïtie kwijt bent. Ik leefde op en van mijn intuïtie. Zonder intuïtie had ik nooit al het werk kunnen doen wat ik moest doen. Ik vertrouwde op mijn intuïtie en ik denk dat ze me tot het laatste toe niet in de steek heeft gelaten.

Nu probeer ik de snelheid van werken, mijn grote slagen, snel thuis, juist af te leren. Ik ben mezelf aan het trainen, ik ben opzoek naar het detail, naar de nuance. Het boek waar ik nu mee bezig ben, is niet gebaat bij snelheid. Ik probeer mezelf enorm af te remmen en in die traagheid, waarvan het me nauwelijks lukt om die te bereiken, probeer ik dus het detail te vinden.
Ik weet dat het detail vaak veel meer waard is dan het abstracte of de snelle penseelstreek. In mijn vorig leven kon ik mij het detail alleen niet permitteren, daardoor zou ik te langzaam werken en dat kon ik me niet veroorloven.

De vraag is of iemand zichzelf kan resetten. Door mijn nieuwe manier van werken, ben ik als het ware in zelftherapie, rustig leven en tevreden, het staat haaks ten opzichten van mijn leven voor 1 november. Maar ik werk er hard aan. Ik hoop zo dat ik de mooiste details en de meest verfijnde nuances kan vinden. Wordt wel een zware operatie. Het vergt dat ik mezelf opnieuw programmeer. Beroepsdeformatie is een gegeven, opnieuw formatteren is dus noodzaak.

Participatieverklaring

Vrijdag 27 november, Lhee

 

Om met de deur in huis te vallen: 20% van de vrijwilligers van het Rode Kruis weigert voor vluchtelingen te werken. Dat percentage komt vrijwel overeen met het aantal mensen dat op de PVV stemt.
De reactie van het Rode Kruis is te prijzen, die zegt: we zijn een onafhankelijk en waardevrije organisatie en helpen iedereen die in nood is. Het kan dus niet zo zijn dat medewerkers van het Rode Kruis mensen niet helpen. Met de weigerende vrijwilliger vindt een gesprek plaats en als hij niet van mening verandert, neemt het Rode Kruis afscheid van hem. De politieke steun aan de PVV is alsmaar groeiende dus het aantal vrijwilligers van het Rode Kruis dat geen vluchtelingen wil helpen zal ook wel toenemen.

Aankomende week wil ik zeker Er ist wieder da gaan zien, een Duitse film naar het gelijkmatige boek van Timus Vermes. De essentie van de film is dat Adolf Hitler weer onder ons komt. Voor de film hebben ze een acteur, verkleed als Hitler, door Berlijn laten lopen. De film is fictie, maar die fictie wordt gelardeerd met werkelijke reacties van mensen op de verschijning van Hitler.
Gisteren zag ik fragmenten van deze straatopnames. Fragmenten waar je ontzettend treurig van wordt. Mensen willen met Hitler op de foto, trots dat ze hem tegenkomen. Sommigen brengen spontaan de Hitlergroet. Het is onvoorstelbaar dat er, na alles wat er is gebeurd, zulke reacties komen. Het ligt toch voor de hand om de man te lynchen als hij verschijnt. Dat zou een gepaste reactie zijn op de miljoen doden en de vernietiging die de man en zijn beweging veroorzaakte. Maar niets daarvan. We ontvangen hem met hartelijkheid en bewondering.
Voor wie het niet weet. Het totaal aantal doden in de Tweede Wereldoorlog wordt geschat op ongeveer 72 miljoen. Hieronder zijn ongeveer 50 miljoen burgerslachtoffers, inclusief ongeveer de 20 miljoen die tijdens de oorlog doodziek werden. Abstracte, te grote cijfers, maar elk slachtoffer staat voor een leven zoals jij en ik dat leiden.

Asielzoekers die in Nederland mogen blijven, worden verplicht de Nederlandse normen en waarden te onderschrijven. Binnenkort dient men daarvoor een ‘participatieverklaring’ te tekenen. Wie weigert, kan gezinshereniging of het Nederlanderschap vergeten, aldus heeft het kabinet vandaag besloten.
De zoveelste uiting van Haagse symboolpolitiek. Hoezo onze waarden en normen onderschrijven? We hebben een uitgebreid wetboek dat ervoor zorgt dat niemand de grenzen van onze waarden en normen overschrijdt. Wie dat wel doet, wordt gestraft. Waarom dan nog een aparte participatieverklaring?

En over welke waarden en normen hebben we het dan? De waarden en normen van een groot deel van ons land dat intolerant en onbeschoft is? De waarden en normen van degenen die het allemaal geen ruk kan schelen en onverschillig zijn? De waarden en normen van degenen die gewoon de etensresten van McDonalds uit hun autoraampjes flikkeren? De waarden en normen van die vrijwilligers van het Rode Kruis die weigeren de meest hulpbehoevende te helpen? Of zijn het de waarden en normen van het technocratisch neo-liberalisme? Of de waarden en normen van het misplaatste superioriteitsgevoel van onze gristelijke medemens?
Wat ik maar wil zegen: de meeste waarden en normen die in dit land bestaan, daar wil ik niets mee te maken hebben. Mocht mij ooit een participatieverklaring worden voorgelegd, zal ik zeker niet tekenen. Ik hou mij aan de spelregels van deze samenleving die zijn vastgelegd in onze wetten, maar ik zou mij nooit verplicht aan grote groepen van deze samenleving conformeren, voor velen geldt dat ze in een ander land leven waar ik niets mee te maken wil hebben. We hebben weliswaar het zelfde paspoort, maar dat zegt niets over mijn verbondenheid met hen. Mijn verbondenheid met mensen gaat namelijk over grenzen heen. Met een groot deel van mijn landgenoten wil ik helemaal niet participeren. Ik moet er niet aan denken. Eerlijk gezegd wil ik zo min mogelijk met ze te maken hebben en doe ik daar mijn uiterste best voor.

Donderdag 26 november, Lhee

De kop van de haven

Ik was vier en zes en acht
en wij liepen op zondagen
naar de kop van de haven.

Op de dijk zag je de schepen komen
en de een na de andere zwaaide
de haven in. Daar: de Deo Gloria.

Soms liepen wij naar de rand
en keken de peilloze diepte in.
Onder ons klotste wild het water.

Hier viel ik dood op het basalt.
Hier vloog ik mee tussen de meeuwen.
Hier ging ik met de wind het land in.

In de zomer gingen wij in het gras liggen
en trokken onze broekspijpen op en waadden wij
door het water dat naar rivier rook.

Nu. En dan rolden wij door het gras,
de paardenbloemen en de boterbloemen.
De wereld tuimelde om en om.

(Foto) En toen wist ik: dit is
de plaats waar de poëzie huist.
Voor mij de rivier, achter mij de stad.

Achter mij niets, voor mij het verlaten
van deze plek en de mensen met wie ik
pootjebaad. (Stop) Alles wat ik eens zag

Zie ik nu slechts in albums. Stil
en reukloos, bladzijde na bladzijde,
het ene jaar na het andere jaar

en bladerend met vergeeld papier zie ik dieren,
mensen en dingen die voorbij gingen. De wereld
tuimelt weer om en om. Dezelfde duizeligheid.

Dinsdag 24 november, Lhee

De val

Dit is het einde, wist hij toen hij de explosie hoorde. Waarom staat hij nou hier, waarom zit hij niet gewoon naast Wybrich? Wat zou het fijn zijn als ze naast elkaar hadden gezeten. Misschien hadden ze nog even elkaars hand kunnen vastpakken, een blik wisselen, misschien een paar woorden. Kostbare woorden. Misschien, als hij nu snel naar mijn stoel terugloopt, is er nog een kans.

Als hij zich omdraait, ziet hij dat hij in een brokstuk staat. De wc is een eigenstandig vliegend object, als eenheid nog perfect intact, alleen de deur is weggeslagen. Verderop vliegen andere brokstukken: stoelen met mensen, kleren, koffers, stukken vleugels, de romp. Het lijkt alsof de wc zelfstandig doorvliegt. Hij zou zo de wc kunnen uitstappen, maar dan heeft hij geen grond meer onder de voeten. De vloer van de wc, hoe dun ook, en hoe hij ook klappert, geeft toch een gevoel van zekerheid. Het lijkt alsof hij in een nis staat. En dan te bedenken dat hij hoogtevrees heeft.

Van die hoogtevrees merkt hij niets. Onder hem kringelt een rivier. Het lijkt een zilveren slinger die na het carnaval op het asfalt ligt. Verder op een dorp, nog een dorp. Amsterdam, Cran Canaria, een chartervlucht. Wie had ooit gedacht dat ze op een chartervlucht zouden toeslaan? Daarom misschien wel. Of was er motorfalen? Motorfalen. Stom woord, waarom komt nou juist dat woord bij hem boven? Hij heeft geen tijd voor dit soort woorden. Hij moet zijn gedachte ordenen. Wat moet je met je gedachten in de laatste minuten? Minuten? Misschien wel minder. Hoe snel valt een mens?

Er vliegt een baby langs. Met grote ogen kijkt het verwonderd om zich heen. Het is een meisje, ziet hij in de snelheid. Zijn geruststellende glimlach heeft geen zin, de mensen en de dingen schieten weg. Ziet hij daar diep beneden niet Wybrich in haar stoel zitten? Ze zwaait in paniek met haar armen. Het lijkt alsof ze wil vliegen, met die armbewegingen hoogte wilt houden. Hij roept keer op keer haar naam. Maar het gieren van de wind overstemt alles. Het gieren knijpt zijn keel dicht. Stikt een mens als hij van zo’n grote hoogte valt? Hij had zich in dit soort zaken moeten verdiepen. Veel mensen zijn al dood, ziet hij. Er komen stukken van mensen langs, benen, armen, bovenlijven, alles gaat onontkoombaar richting aarde.

Dan kantelt de wc. Hij pakt net op tijd de kraan van de wastafel en een stang, vermoedelijk bedoeld voor invaliden om zich aan op te trekken. De wc hangt nu boven hem als een soort scherm, een schild. Wie naar boven kijkt, ziet een schildpad vliegen. De vloer onder zijn voeten is weg, toch voelt hij zich veilig door het schild waarin hij als een acrobaat hangt. Stel… Stel dat het schild nu zoveel wind vangt dat hij als het ware blijft zweven, dat dit vreemdsoortige brokstuk opeens de functie van scherm heeft, dat hij nu niet valt maar aan het paragliden is. Wat zou dat fantastisch zijn. Terwijl de mensen en de brokstukken als regendruppels op de aarde te pletter slaan, zweeft hij naar beneden. Met de grootst mogelijke moeite weet hij de kraan en de stang vast te houden. Hoe lang houdt hij dit vol?

Dan ziet hij niets meer. Hij ligt nu in het brokstuk, op een pijnlijke manier ligt hij gekruld rond de roestvrije wc-pot. Jammer dat hij last heeft van die pot, anders zou hij zich in een soort badkuip wanen. Dit is toch wel de meest comfortabele manier om te pletter te vallen. De blauwe lucht boven hem, de sensatie van de snelheid –en nergens de bedreigende aarde. Maar dit luttel momentje van geluk verdwijnt met de snelheid waarmee hij valt.

Wybrich, hij wil Wybrich zien. Hij rukt aan de wc en op wonderlijke wijze is het stuk nu terug in zijn beginstand. Als een heilige beeld in een nis staat hij naar de vernietiging van een paar honderd mensen te kijken waaronder Wybrich, de enige waar hij zich echt zorgen overmaakt en uitgerekend haar ziet hij niet. Hij hoopt zo dat haar vliegpogingen toch helpen. Nu hij hier zo alleen in de lucht staat en de situatie overziet, voelt hij een groot verdriet. Hij ziet nu duidelijk mensen op de boten in de rivier staan. Op een boot wappert de was te drogen.

Waar moet iemand aan denken die weet dat hij over enkele seconde te pletter slaat? Hij moet niet aan dit soort onzinnige vragen denken. Hij moet het ondergaan, laten gebeuren. Voor het eerst beseft hij dat hij dadelijk dood zal zijn. Geen Gerard Tonen meer. Een klap en hij zal uit elkaar spatten als een klodder mayonaise die op de grond valt. De klap zal vermoedelijk zo groot zijn dat het de vraag is of überhaupt iets van hem terug is te vinden.

Vlak voordat iemand doodgaat, schiet nog één keer, als een flits, zijn hele leven voorbij, hebben ze hem altijd verteld. Lariekoek, weet hij nu. Hij wil ook aan niets terugdenken. Hij heeft geen leven gehad om op terug te kijken.

Wybrich schiet door zijn hoofd. Ik wil Wybrich zien. Een voor een ziet hij voorwerpen en mensen op de grond uiteenspatten.

Uiteindelijk besluit hij als laatste aan zijn moeder te denken. Nergens heeft hij zich zo beschermd en gelukkig gevoeld als bij zijn moeder. Zij heeft hem, hij wist nog van niets en was volmaakt gelukkig, zijn jeugd gegeven, zij heeft ervoor gezorgd dat het een gelukkige jeugd was. Hij ziet het huis voor zich waarin hij is geboren en hij weet dat hij een gelukkig mens is geweest.

Dan lukt het hem niet meer om de wc vast te houden. Als hij zijn laatste houvast loslaat, lijkt het alsof het brokstuk wordt gelanceerd, het springt met grote snelheid van hem af.

Hij zal op het strandje naast het water terechtkomen. Rustplaats, denkt hij. Moederschoot, denkt hij.

Junkies XL

Zondag 22 november, St. Petersburg

 

1.
Gisteren aten we in een restaurant, European style, gerund door hipsters. De Russische hipster ziet eruit zoals het hoort: tattoos, baard, geblokte overhemd met opgestroopte mouwen zodat we de tattoos kunnen bewonderen. We drinken Franse wijn en Italiaans bruisend water.
‘Hé,’ zegt Wyb, ‘hoe zou dat eigenlijk zitten met die boycot? Zouden ze daar niks van merken? Hoe kan het dat we Franse wijn en Italiaans water drinken?’
Ik vraag aan het meisje dat ons serveert, en waar we inmiddels een goede band mee hebben, of ze iets van die boycot merkt.
‘Zeker wel. We hopen dat het snel voorbij is.’
‘Maar hoe kan het dat we die Franse wijn drinken? En hoe kan het dat je Italiaans water serveert?’
‘O, dat is hier altijd blijven komen. Maar we missen de kaas, de bloemen en de groenten.’
Kaas, bloemen en groenten, Wyb en ik kijken elkaar aan. Dat zijn uitgerekend de producten die we vanuit Nederland naar Rusland exporteerden. Goed mogelijk dat wij het enige land zijn dat ons aan de boycot houdt. Het is duidelijk dat Frankrijk en Italië dat niet doen. Wij zijn altijd het braafste jongetje van de klas geweest. In de Tweede Wereldoorlog ontsloegen wij Joden nog voordat Hitler erom vroeg. Geen land waar de Europese regels zo keurig worden uitgevoerd als in Nederland. We zijn een braaf land, een bang land. En god, wat lachen we problemen graag weg. Zie Rutte.
‘Het heeft ook voordelen, hoor,’ zegt de serveerster. ‘Door die boycot gaan we de dingen gewoon zelf maken.’

 

2.
We eten in een restaurant en bestellen een toetje. Ik denk een sorbet te bestellen. Door een misverstand krijg ik twee toetjes, twee keer ijs. Ik denk meteen aan mijn moeder die, toen de Alzheimer steeds meer toesloeg, altijd twee keer ijs bestelde. Een ijsje was nooit genoeg, altijd moest er een tweede komen. Wyb en ik barsten in lachen uit als de serveerster de twee toetjes voor me neerzet.
‘De hoeveelste is het vandaag?’ vraagt Wyb.
Ik kijk op mijn iPhone. ‘De 22ste november.’
‘Dat is precies de dag dat je moeder overleed.’
‘De volgende dag zou ze 81 zijn geworden. Zo jammer dat ze dat ene dagje niet heeft gehaald. Morgen is haar verjaardag.’
Met smaak eet ik mijn twee toetjes op, geheel in de geest van mijn moeder, die ik zo vreselijk mis. Ik dank de serveerster voor het misverstand, ik verzeker haar dat ze geen mooiere fout kon maken en we belonen haar met een stevige fooi.

 

3.
Vandaag was het de dag van de Hermitage. Als iemand zich daar iets bij wil voorstellen: stel je het Rijksmuseum voor, 44.500 m2. De Hermitage daarentegen is 183.500 m2, dus 4x zo groot. De collectie van het Rijksmuseum bestaat uit 1 miljoen voorwerpen, die van de Hermitage uit 3,5 miljoen stukken. Hiervan kan nog geen 4% worden tentoongesteld.

En wat was ik een foute chauvinist. Onbewust achtte ik het Rijksmuseum altijd superieur aan de Hermitage. Als ik aan de Hermitage dacht, zag ik een enigszins verwaarloosd gebouw waarin de collectie slordig was tentoongesteld. Hoe ik aan dat beeld kwam? Geen idee. Maar het was er wel. Laat ik het goedmaken door hier te zeggen dat het van geen meter klopt. De Hermitage is verreweg het mooiste gebouw waar ik ooit in ben geweest. Alleen al de vloeren, die bestaan uit het mooiste en ingewikkeldste parket, en de plafonds, wat een detaillering en pracht, zijn de moeite waard om door het gebouw te lopen. De collectie? Prachtig. O ja, wat ik ook niet wist: de Hermitage heeft meer Rembrandts in bezit dan het Rijksmuseum.

 

4.
In de middag gaan we naar een concert van een groot kamermuziekensemble. Ze spelen Purcell. Het concert vindt plaats in het theater waar de wereldpremière van De Meeuw van Tsjechov plaatsvond. Die wereldpremière was geen succes, het publiek floot de acteurs en het stuk uit. Ze vonden het waardeloos. Hoe vaak is De Meeuw daarna nog wel niet gespeeld?

Wij hebben ons portie cultuur vandaag weer gehad. Junkies XL.

Grandeur 2

Zaterdag 21 november, St. Petersburg

 

Omdat ik begin november Jelle Brandt Cortsius moest interviewen heb ik alle boeken van hem gelezen. Het overheersende beeld wat daaruit naar voren kwam, is toch wel dat Rusland een houtjes-touwtjes land is. Er is veel inefficiëntie in het land, de boel is slecht georganiseerd en de bureaucratie is hemeltergend.
Het beeld kwam overeen met ons bezoek aan Moskou, zo’n zeven, acht jaar geleden. Het beeld komt helemaal niet overeen met onze ervaringen de afgelopen drie dagen hier in St. Petersburg. We zijn in een hippe stad beland, waar het eruit ziet alsof het midden in Duitsland of Nederland ligt. Konden we ons in Moskou totaal niet met Engels redden, de meesten spreken hier met gemak Engels.

Zo had ik zelf een nogal beroerd beeld van de Russische musea. Altijd gedacht dat het een beetje een aftandse zooi was, met moeite in stand gehouden. Wat kan een mens zich vergissen. Gisteren zijn we in het Russisch Museum geweest. Een prachtig museum, waar het ons bovendien opviel hoeveel er aan kunsteducatie wordt gedaan. In vele zalen zaten kinderen en jongeren aandachtig te luisteren naar de uitleg van een juf. Kom daar eens in Nederland om. Als ze bij de VVD het woord kunsteducatie horen, krijgen ze pukkeltjes.

Maar het allerbelangrijkste: wat een prachtige collectie. Wel eens van Nikolaj Bodarevski, Nikolaj Bogdanov-Belski, Aleksej Bogoljoebov, Nikolaj Ge, Archip Koeindzji, Ivan Kramskoj, Isaak Levitan, Rafail Levitski, Konstantin Makovski of Viktor Vasnetsov gehoofd? Vast niet. Dat is jammer, want ze behoren tot dezelfde school als Ilja Repin waar we in Nederland wel van hebben gehoord omdat er een paar jaar geleden een prachtige tentoonstelling van hem in het Groninger Museum was.
Deze schilders wilden de Russische werkelijkheid in beeld brengen en daardoor de kunst dichter bij de mensen brengen. Hun schilderijen zijn realistisch, verhalend en sociaal-kritisch van aard. De school waar ze toe behoorden, wordt ook wel De Trekkers of De Zwervers genoemd, en beleefde zijn hoogtepunt eind 19e, begin 20ste eeuw. In onze Westerse kunstgeschiedenis komen ze eigenlijk niet voor. Wat ik jammer vind, want ik ben er gek op.

Hetzelfde geldt eigenlijk voor het sociaal-realisme van de Sovjetperiode. In onze geschiedenis wordt dat weggezet als propaganda en gedicteerde kunst, maar eerlijk gezegd vraag ik me af of dat helemaal waar is. Ik weet niet of er wel eens onderzoek naar is gedaan, maar de verwantschap tussen het realisme van De Zwervers, die schilderden voordat van communisme sprake was, en veel sociaal-realistische kunst, is frappant. Ik heb zo het vermoeden dat die sociaal-realistische sovjetkunst ook wel eens een natuurlijk gevolg kan zijn van die realistische Russische traditie, namelijk het figuratief, verhalend schilderen, waar de Westerse kunst natuurlijk een broertje dood aan heeft. Ik kan er niks aan doen. Met plezier loop ik langs de werken van De Zwervers. Allemaal te zien in dat Russisch Museum.

Vandaag zijn we naar het Stafgebouw geweest, een dependance van de Hermitage, gelegen aan hetzelfde immense plein. Hier zijn de impressionisten te zien. Het museum is net verbouwd en ziet er echt fantastisch uit. Met open mond lopen we door het gebouw, kosten noch moeite bespaard, het is een spectaculair mooi gebouw. De collectie is subliem, onvoorstelbaar dat er zo weinig mensen zijn.

Het meest wonderlijke is -de lezer gaat me niet geloven- dat we nog geen Nederlander zijn tegengekomen, dat is ons nog nooit overkomen. Dat is raar, want wie van het bezoeken van steden houdt en van mooie musea moet onmiddellijk het vliegtuig naar St. Petersburg pakken. Hoezo Londen, Parijs, Praag, Berlijn of Lissabon? Wat mij betreft kan St. Petersburg zich meten met Londen en Parijs. Zelden heb ik zoveel monumenten in zo’n goede staat bij elkaar gezien. Ik zou zeggen: stel het beeld over deze Russische stad bij, kom zelf kijken.

P.S. Dit blog is niet gesponsord door Poetin.

Grandeur

Donderdag 19 november, St. Petersburg

 

1.
Een van de reden waarom ik me aansloot bij Twitter waren de Klaas-tweets van Nico Dijkshoorn, poëzie op de vierkante millimeter. Ik heb lang geen Klaas-tweets meer voorbij zien komen. Misschien omdat ik zelf minder naar Twitter ga. Vanochtend zag ik gelukkig weer een golf voorbij komen. Ik kreeg er meteen goede zin van, kwam goed uit want Wyb en ik moesten vroeg op. Om twaalf uur ging ons vliegtuig naar St. Petersburg. Klaas-tweets? Wat zijn dat nou weer? Hier een paar voorbeelden, Dijkshoorn vuurt ze af als een lange salvo, hij braakt de een na de ander uit:

Klaas deed maar wat. Wij ook. Dat verbond de mensen.

Klaas wilde half worden begraven en half gecremeerd. Welke helft, dat maakte hem dan niet uit.

Klaas gooide vier maal daags een geit over zijn schutting. Dat nam niemand hem af.

Klaas kon praten met vrouwen. Een heel hoog geluid en dan hard in zijn handen klappen. Meer was het niet, maar doe het maar eens.

 

2.
We lopen op Schiphol naar onze gate.
Wyb: ‘Heb jij dat nu ook dat je steeds zit te kijken naar verdachte figuren en verdachte pakketjes?’
Ik: ‘Heb ik ook.’

 

3.
Het gaat niet goed met de KLM. Dat merken we aan het eten. Voor de lunch krijgen we snel een slap broodje in handen gestopt. Ik probeer te achterhalen wat er op zit. Ik heb echt geen idee. Wyb zegt dat het kalkoenfilet is. Ik vermoed dat het een soort in een fabriek geproduceerde kleffe zooi is. Als toetje de slechtste wafel ooit gemaakt.
Ik moet nog vaak aan de Camiel Eurlings denken, hoe hij daar op dat congres stond toen het CDA bijeenkwam over samenwerking met de PVV. Wat was hij fanatiek voor. Hij kon zomaar leider van het CDA worden. Dat wilde hij perse niet omdat hij opzoek ging naar een vrouw, zei hij.
De werkelijke reden weten we nu. Zijn naam zal voor altijd verbonden blijven aan het verkwanselen van de KLM aan Air France. Als hij politiek leider was geworden, hadden ze hem nu gekielhaald. Met de grootste naïviteit heeft hij KLM weggegeven. Of was het geen naïviteit? Met groot tamtam ging hij meteen bij KLM aan het werk. Fraai staaltje belangenverstrengeling. Ook daar verpestte hij het weer. Het schijnt dat hij nu is weg geparkeerd op zo’n functie waar ze Willem-Alexander ook altijd weg parkeren, iets bij het Olympisch Comité. Zeer eervol, schijnt.

 

 

4.
We rijden van het vliegveld in St. Petersburg naar het centrum. Eerste indruk: een stad met grandeur. Tien jaar geleden waren we ook in Rusland, in Moskou. Het was toen armoe troef, kan ik me herinneren. Op onze tocht is daar niets van te merken. De meest dure automerken passeren links en rechts onze taxi. Onze gedachte gaan uit naar onze binnenkomst in San Francisco afgelopen zomer. Overal zwervers langs de gevels, alles kapot en vaal. Het beeld draait. Wat je hier zou verwachten, zie je daar.

 

5.
Sint-Petersburg (Russisch: Санкт-Петербург, Sankt-Peterboerg) is na Moskou de belangrijkste stad en tevens de voormalige hoofdstad van Rusland en is daarnaast een belangrijk industrieel, wetenschappelijk en cultureel centrum. De stad is met zijn architectuur uit de 18e en 19e eeuw, zijn grachten, zijn lange rechte straten, tuinen, parken en paleizen een toeristische trekpleister van belang.
Van 1713 tot 1728 en van 1732 tot 1918 was de stad de hoofdstad van het Keizerrijk Rusland. De stad heette van 1914 tot 1924 Petrograd en van 1924 tot 1991 Leningrad.
De stad is gelegen in een deltagebied aan de monding van de rivier de Neva in de Nevabaai, het meest oostelijke deel van de Finse Golf. Het inwonertal is ca. 5.1 miljoen.
De stad is een belangrijk verkeersknooppunt met een zeehaven, een luchthaven (Пулково Poelkovo) en toegang tot het Wolga-Baltische systeem van waterwegen. De stad heeft een metro (sinds 1955). Er is veel industrie, onder andere staal, chemie en machinebouw. De stad is de zetel van de Russische Academie van Wetenschappen en telt vele onderzoeksinstituten, drie universiteiten en een conservatorium. Er zijn zo’n 120 musea, waaronder de Hermitage en het Russisch Museum, en meer dan 50 theaters, waaronder het Mariinskitheater. (artikel Wikipedia)

5.
Shit. Ik heb mijn camera blijkbaar zo ingesteld dat op alle foto’s een datum is te zien. Een avond lang voor niets gefotografeerd.

Klassenfoto

Woensdag 18 november, Lhee

 

De afgelopen dagen was ik rechercheur. Ik ben opzoek naar mijn klasgenoten van de zesde klas lagere school, de meesten heb ik zo’n achtenveertig jaar niet meer gezien. Ze staan op een klassenfoto die is gemaakt op 21 juni 1968. De school waar het om gaat is de Mattheusschool in Nijmegen, een school die er nog wel staat maar een andere naam heeft gekregen.
Ik wil mijn oud-klasgenoten uitgebreid interviewen en op basis daarvan een boek schrijven over de afgelopen vijftig jaar. Als ik het zo opschrijf, klinkt het simpel. Ik kom echter veel meer moeilijkheden tegen dan ik dacht. Het grootste probleem is mijn generatie.

Dit blog mag het bewijs zijn dat ik redelijk mijn weg heb gevonden in de digitale wereld. In het treinverkeer kom ik nauwelijks generatiegenoten tegen, in de digitale wereld is dat niet anders. Mijn eerste oud-klasgenoot vond ik in de eerste paar minuten, de tweede binnen het eerste half uur. Dat gaat goed, dacht ik. Al na de tweede klasgenoot begon het te stokken. Ik moet tot de conclusie komen dat het overgrote deel van mijn generatie digitale analfabeten zijn. In die wereld doen ze gewoon niet mee.

Er zijn enkelen die wel een Facebookprofiel hebben aangemaakt, maar daar hebben ze alleen hun naam opgezet. Alle andere gegevens ontbreken. Er staan op de klassenfoto 33 oud-leerlingen en mijn oude meester de heer J. van Oosterhout, de J. staat voor Jan. Na een week zoeken, heb ik met veel moeite tien oud-klasgenoten gevonden. Gelukkig willen ze allemaal meewerken aan het boek. Een is zo enthousiast dat hij nu met me mee zoekt.

Het klinkt cynisch, maar het lijkt erop dat van mijn generatie de doden beter zijn te vinden dan de levenden. Ik zag erg uit naar een ontmoeting met een meisje dat vroeger bij mij in de straat woonde. Samen woonden we tegenover de lagere school waarvoor de klassenfoto is gemaakt. Al vrij snel kwam ik erachter dat zij op 17 oktober na een lang ziekbed is overleden. Ik ontdekte het omdat haar overlijdensadvertentie, zoals van zoveel doden, online staat.

Ik had al een afspraak voor een eerste interview. Na twijfel heb ik dat niet laten doorgaan. Ik kan nu wel met interviews beginnen, maar stel dat ik slechts vijftien mensen kan achterhalen, dan vind ik de basis voor het boek te dun. Ik heb de grens op vijfentwintig klasgenoten gezet. Pas als ik die heb, ga ik aan het boek beginnen, op die vijfentwintig interviews durf ik het boek wel te baseren.

Wyb had een aantal jaren geleden een schoolreünie van haar lagere school. De meeste van haar oud-klasgenoten bleken elkaar nog volop te zien en te kennen, dat komt omdat de meesten in het dorp zijn blijven wonen waar de school stond. Bij de nieuwbouwwijk in Nijmegen, waar onze school stond, is dat heel anders. Nu al merk ik dat een ware diaspora heeft plaatsgevonden. Van die tien mensen die ik vond, woont er een in Londen, een ander in Duitsland. Nog maar een paar mensen wonen in Nijmegen. Ik hoop voor het boek dat dat beeld zo blijft, daar wordt het alleen maar gevarieerd van.

Verder is mijn zoektocht vol verrassingen. Zeer ondeugende jongetjes blijken keurige heren geworden en de verandering van de tijd heeft zijn werk gedaan. Zo is een van mijn klasgenoten de eigenaar van een van de grootste groothandels in seksartikelen. Het aantal mensen dat is gescheiden, is beslist hoog te noemen. De tijd heeft ons niet ongemoeid gelaten. Tot nu toe geldt voor iedereen: als ik ze op straat was tegengekomen, had ik ze niet herkend. De zoektocht is in alle opzichten een hernieuwde kennismaking. Mocht de lezer een van de mensen hieronder herkennen en weten waar hij of zij woont: laat het me weten.

Wond

Zondag 15 november, Lhee

 

Afgelopen vrijdagavond zat ik naar teloorgang en sterven van de hysterische Eline Vere te kijken. Een keurig toneelstuk. Braaf bewerkt en gespeeld. Als het afgelopen is, zit ik aan de bar van het ’t Schellinkje zoals ik altijd na afloop van een voorstelling aan de bar van ’t Schellinkje zit. Wyb is naar achter, naar de acteurs, vermoedelijk om te zeggen dat ze heeft genoten van het stuk. Het is niet altijd makkelijk om theaterdirecteur te zijn.

‘Er schijnt weer een aanslag in Parijs te zijn geweest,’ zegt ze als terugkomt en een witte wijn bestelt. De acteurs checken na de voorstelling als eerste hun smartphones. ‘Vijftien doden tot nu toe. Het is nog steeds bezig.’
We praten na met de acteurs. Maar eigenlijk wil ik naar huis, weten wat er aan de hand is. Pas in de auto, de radio aan, besef ik de omvang van de gebeurtenissen. Tot diep in de nacht volg ik het nieuws, hoor en zie van de zijlijn hoe theater Bataclan wordt ontzet. Tientallen doden door het gehele gebouw. Wreedheid gepleegd in absolute willekeur.

De Franse president Hollande spreekt van een oorlogsdaad. Onze eigen premier zegt het hem een dag daarna na. Een oorlogsdaad. Ik ben blij met de nuancering van Rutte: in oorlog, niet met een land of geloof, niet met de islam. Maar toch. Ik herinner me de woorden van Bush na de aanslag op de Twin Towers die de oorlog aan El Qaida verklaarde en the war on terror uitriep. Goed beschouwd is de aanslag in Parijs nog steeds een gevolg van deze war on terror. Achteraf een ongelooflijke stupide aanpak gebleken. Hij destabiliseerde er Irak en Syrië mee en die destabilisatie baarde IS. De oorlog tegen terreur is nog steeds gaande. De terreur heeft dit weekeinde weer toegeslagen.

Dit weekend wordt mijn in principe pacifistische ziel op de proef gesteld. De geest is uit de fles. In Syrië heeft een sekte geloofsfanatici stevig voet aan de grond gekregen. Dank u, mr. Bush. Maar hoe bestrijd je zoiets? Moet je het bestrijden? De laatste vraag beantwoord ik toch maar met een ja. Zoveel wreedheid, zoveel angst zaaien, niet eens alleen hier, maar vooral in het eigen kalifaat en de omringende landen. Stel dat de geallieerden Hitler zijn gang hadden laten gaan? Wat waren we blij toen de barbaarsheid werd vernietigd.

Dan is de vraag hoe je IS moet bestrijden. Ga er maar aan staan, sekteleden die tot alles in staat zijn. Hoe verrekte lastig het is om guerrilla te lijf te gaan, weten we van Vietnam en Afghanistan. En toch. De Amerikaanse denker Leon Wieseltier zegt in de Volkskrant: ‘Obama denkt door net genoeg wapens te geven een politieke oplossing te vinden. Maar een militaire overwinning kan wel. Assad en IS zijn helemaal niet zo machtig, maar ondervinden gewoon te weinig weerstand.’ Ik denk dat het waar is. Het ingrijpen van het westen is zo slap. Een ontstoken wond kun je niet half genezen. Of je geneest hem, of je geneest hem niet.

En dan mijn ergernis weer. Dit soort misdaden hebben niets met de islam te maken, hoor ik de goedwillenden onder ons wel eens zeggen. Ik denk dat het alles met de islam heeft te maken. Al geloof ik ook dat de overgrote meerderheid van de moslims van dit soort daden gruwt. Voor elke moord, hoor ik ze toch echt steeds Allahoe akbar schreeuwen: Allah is de grootste. Het onderschrijft mijn stelling dat je, als je het woord god of allah hoort, je het beste uit de voeten kunt maken. Waar het woord god klinkt zijn intolerantie en oorlog nooit ver weg.

Verjaardagen

Vrijdag 13 november, Lhee

 

Ik vind dat we op een andere manier onze verjaardagen moeten gaan vieren. De huidige wijze vind ik nogal primitief, en frustrerend. Elk jaar tellen we er een jaartje bovenop. Zo word je vijfenveertig, zesenveertig, zevenenveertig. Klinkt goed. Het is alleen zo frustrerend dat veel mensen na de vijftig al moeten stoppen. Word je zestig, eenenzestig, tweeënzestig. Nog tien jaar erbij en het stopt. Ga je dood. Terwijl je toch graag zou doortellen. Zevenhonderd, zevenhonderdtien, als je een beetje door telt, ben je zo bij duizendeenentwintig.

Ik stel daarom een andere methodiek voor. Namelijk de volgende. Iedereen die wordt geboren, is honderd. Elke keer als je jarig bent, gaat er een jaartje af. Dus ik ben dit jaar veertig en in december vieren we mijn negenendertigste verjaardag. Dat klinkt toch vele malen beter dan zestig en eenenzestig.

Bovendien is het leven meer aftellen dan optellen. Bij optellen heb je het idee dat er meer bijkomt, het tegendeel is het geval. Er komt geen leeftijd bij, er gaat leeftijd af en met mijn nieuwe methodiek maak je dat helder.
Ik denk dat het met dat aftellen allemaal wat vrolijker klinkt. ‘Hoeveel jaren heb jij nog?’ ‘Nog dertig.’ ‘O, wat heerlijk, wat veel nog.’ Terwijl je dan eigenlijk al zeventig bent.’

Het wordt ook spannender. Als je naar de honderd gaat, klinkt het als bij het aftellen van een raket: ‘Zes, vijf, vier, drie, twee, een, ready for take-off!’ En dan ben je 0 geworden, groot feest!’
Hoe moet het dan als je honderdeen wordt, of honderdtwee? Nog meer vrolijkheid. Het is toch prachtig dat je op de vraag hoe oud je bent, kunt antwoorden: ‘Ik ben vandaag min twee geworden.’ Hoe heerlijk jong klinkt dat, hoe heerlijk onbezorgd. Je leeft de telling voorbij, dat klinkt toch heel anders dan een vermoeid: ‘Honderdtwee.’

Boek

Donderdag 12 november, Lhee

 

Gisteren was het zover. Ik mocht van mezelf aan een nieuw boek beginnen, een boek waarvan ik het idee al lang in mijn hoofd heb. Het is altijd spannend om aan een nieuw boek te beginnen. Vraag die toch altijd knaagt: kan ik het nog wel? Krijg ik überhaupt een letter op papier?
Je gaat achter je bureau zitten: ga ik in Word of in Pages werken, zeer basale vraag. Toch maar Word, blijf ik handiger vinden, en dan verschijnt een wit scherm van een nieuw document dat nog geen naam heeft. Als het goed is, komen er in de loop van de tijd zo’n 80.000 woorden in het document te staan.

Het begin van het verhaal staat me helder voor de geest. Zinnen van de eerste bladzijden schieten al maanden door mijn hoofd. Eindelijk mag ik beginnen. Ik tik de eerste woorden. Uit de ene zin volgt de andere zin. Zo hoort het dus.
Ik weet dat ik nog veel moeilijkheden zal tegenkomen. Het boek een goede structuur geven wordt lastig. In het verhaal vervlechten zich diverse verhalen, hoe ga ik die combineren? Ik heb nog geen idee. Daar ga ik dadelijk over nadenken, maar eerst wil ik 500 woorden schrijven, dan heb ik pas het idee dat ik ben begonnen.

Ik heb me voorgenomen om langzaam te schrijven. Dit boek vraagt om zorgvuldigheid, het onderwerp is lastig. Ik weet echt niet of het me lukt daar de goede woorden voor te vinden. Ik wil de tijd nemen om de woorden te bevoelen, om fragmenten keer op keer te herschrijven.
Vriendelijk verzoek mij niet te vragen wanneer het boek af is. Ik heb er zes jaar voor gepland. Dus over zes jaar kun je eens voorzichtig vragen hoe het met het boek gaat. Ik hoop dat je tegen die tijd dit blog bent vergeten.

Stel dat ik na twee jaar tot de conclusie kom dan het niets wordt, dat het me niet lukt om het verhaal te schrijven? Dat zou best kunnen. Het wordt een weerbarstige klus. Vind ik dat dan erg? Natuurlijk. Maar ik moet zeggen dat ik vandaag een enorme schrijflust voel. Alleen al aan het schrijven, het werken eraan, beleef ik veel genot. Ik wil helemaal niet denken aan wel of niet lukken. Ik wil beginnen en eraan werken.

Het kan best dat het boek consequenties heeft voor Dossiermoddergat. Ik neem mij voor het boek altijd voorrang te geven. Zoals de lezer inmiddels weet, schrijf ik het liefst diep in de nacht als het bij mijn buren al donker is en Wyb op de bank ligt te slapen. Jarenlang was die tijd bestemd voor dit blog. Het kan zo zijn dat het boek het blog verdringt. Het blog zal mogelijk meer uit foto’s en minder uit woorden gaan bestaan. We zullen zien.

Ik tik de eerste zin van het boek: ‘Heeft dit alles nut? Nee, natuurlijk niet.’
Ik ben benieuwd of over zes jaar dit nog steeds de eerste zin is. Ik ben begonnen.

Boerderijtje

Woensdag 11 november, Lhee

 

Schuin tegenover ons huis staat een klein boerderijtje. Sinds we in Lhee wonen, stond het huisje leeg. Het bleek dat de alleenwonende eigenaar, net voordat wij er kwamen wonen, was overleden. Zo nu en dan komt zijn broer het gras rond het huis maaien.

Het is duidelijk dat het boerderijtje toebehoorde aan een keuterboertje. Het huisje is in alle opzichten schraal. De bewoner van het huisje zal beslist niet groot zijn geweest anders had hij voortdurend bukkend door het leven gemoeten. Ik denk dat er alleen maar een benedenverdieping is. Het huisje is zo laag dat er voor een zolder geen plaats is. Ik schat de boer in op een stuk of tien kippen, een paar koeien en hier en daar een akkertje.

Het is een opmerkelijk huisje want in Lhee staan over het algemeen grote, rietgedekte woonboerderijen. Het is hier toch een soort openluchtmuseum, waar het trouwens buitengewoon prettig wonen is.
Hoe authentiek die woonboerderijen zijn, weet ik niet. Vorig jaar heb ik een vijftiger jaren huis zien verdwijnen en daarvoor in de plaats staat nu een joekel van een buitengewoon authentiek uitziende boerderij. Gewoon nep. Niet dat iemand dat ooit ziet. Misschien heeft de rest van Lhee ook wel uit vijftiger jaren huizen bestaan.

Ik schrijf in de tegenwoordige tijd over het huisje. Dat komt omdat ik nog niet van de schok ben bekomen. ‘Wat is dat voor een geluid?’ vraagt Wyb als we nog in bed liggen. Buiten horen we opmerkelijk veel mechanische activiteit voor het anders zo rustige Drenthe. Als ik naar buiten kijk, zie ik net dat een bulldozer een hap uit het dakje van de boerderij neemt. Inderdaad, het huisje heeft geen zolder.

Het komt er op neer dat er sinds vandaag geen huisje meer schuin tegenover ons staat. Op één dag is alles tot de grond toe gelijkgemaakt. We hadden het huisje best kunnen beschouwen als een monumentje voor de rijke geschiedenis van de Drentse armoe. Weg monumentje.
Ik had het kunnen weten. Vorige week stonden rond de schuur achter het boerderijtje mannen met witte pakken. Voorzichtig haalden zij de asbest platen van het dak. Sindsdien stond de schuur daar met open dak. Ook de schuur is nu verdwenen. Het voelt toch een beetje als een getrokken tand uit een verder gaaf gebit.

Het schijnt dat een KLM-piloot huis en grond heeft gekocht. Sowieso ontdekken veel piloten Drenthe, wist de makelaar te vertellen. Ze kopen hier huis na huis. Waarom zou je je leven ook slijten in zo’n drukke Randstad terwijl je hier de weldadige rust vindt.
Ik vermoed daarom dat de aankomende maanden een buitengewoon authentiek uitziende woonboerderij tegenover ons gaat verrijzen. Ik weet inmiddels dat zo’n rietgedekte boerderij, die eruit ziet alsof hij in de 19e eeuw is gebouwd, er binnen anderhalve maand kan staan.
Ik hoop wel op de goede smaak van de piloot. Want voordat je het weet staat er een truttige boerderette of zo’n patserig huis dat uit Texas lijkt te zijn weggehaald. Dat komt allemaal voor hier in Drenthe.

Zwabber

Dinsdag 10 november, Lhee

 

De aankomende tijd wil ik een boek gaan schrijven over de laatste zestig jaar in Nederland. Vanuit welke invalshoek ik dat doe, vertel ik niet. Voordat je het weet, jat iemand mijn idee.
Omdat ik er mee bezig ga, heb ik vandaag het boek Gouden jaren van Annegreet van Bergen gekocht. Het is genomineerd voor de NS Publieksprijs, en terecht. Ik geniet erg van het boek. Door het te lezen realiseer ik me des te meer hoe ongelooflijk veel er is veranderd.
De blurb beschrijft het zo: ‘Gouden jaren vertelt het verhaal van de ongekende naoorlogse groei die ons leven op alle fronten heeft veranderd. De wekelijkse teil werd een dagelijkse douche, het papieren loonzakje een digitale bankrekening en de boterham met tevredenheid een broodje gezond. Vertrouwde beroepen verdwenen, nieuwe deden hun intrede. Wie had in de jaren vijftig al gehoord van mondhygiëniste of activiteitenbegeleider?’ Met het boek spring ik terug in de tijd en merk ik hoeveel ik ben vergeten.

Enkele cijfers maken me duidelijk hoeveel ik heb meegemaakt. Maar voordat ik met die cijfers kom nog even drie citaten:
‘In 1952 deelde ik een stofzuiger met mijn schoonmoeder.’
‘In 1965 moesten we naar de buren om te bellen.’
‘In 1981 was er in heel Nederland nog maar 1 geldautomaat.’ Lezer, één geldautomaat. Ik dacht dat de geldautomaat al eind jaren zestig in ons leven kwam. Fout dus.

Nu wat cijfers. Tussen 1948 en nu is het inkomen per hoofd verviervoudigd. Nog nooit heeft in de geschiedenis zo’n grote groei in zo’n korte tijd plaatsgevonden. Het gaat hier om een voor prijsstijgingen gecorrigeerde groei.
In 1950 aten we gemiddeld 14 gram kaas per dag, tegenwoordig is dat 50 gram. In de 19e eeuw waren de mensen zo arm dat 100% van hun inkomsten naar eten ging. Rond 1900 daalde het aandeel van voedsel voor het eerst onder de 50%. In 1960 gaven we nog eenderde van onze inkomen aan eten uit. Dat zakte tot 16% in 1980. In 2011 is dat 11%.

In 1950 aten we gemiddeld 48 gram vlees per dag. Nu is dat 116 gram. In 1950 aten we gemiddeld 356 gram aan aardappelen, nu is dat no 233 gram. In de afgelopen 60 jaar leerden we op een totaal andere manier koken. De wereld kwam de keuken in.
De pil kwam er in 1962. Tot 1968 waren condooms niet vrij te koop. De gemiddelde woonruimte per persoon werd tussen 1950 en 2000 2,5 keer zo groot en steeg van 16 tot 38,7 vierkante meter. In 1956 was bij liefst 17,5% van de huishoudens de afvoer faecaliën niet aanwezig. Pas sinds 1978 zijn alle panden en woonboten in Amsterdam op het riool aangesloten. In 1956 telde het CBS bij slechts 30% van de huizen een badruimte. Daarvan had 6% alleen koud water.

De gemiddelde huisvrouw was van maandag tot en met vrijdag 9,5 uur per dag met het huishouden bezig. Op zaterdag was dat 8,5 en op zondag 4,5 uur. Omstreeks 1980 werd het dekbed met bijbehorende hoes populair. Het beddengoed was tot die tijd uitsluitend wit gekleurd. Door het dekbed kwam er kleur in de slaapkamer. Begin jaren ’50 moest 22% van de huishoudens het nog zonder stromend water doen. Pas in 1963 was vrijwel het hele land op het waterleidingnet aangesloten. In 1964 had driekwart van de Nederlandse huisvrouwen een elektrische wasmachine. Vooral de wasmachine leverde de huisvrouw een enorme tijdsbesparing op. Hetzelfde geldt voor de stofzuiger die in de jaren ’50 breed werd geïntroduceerd. In 1964 had 96% van de huishoudens een stofzuiger.

In 1957 had slechts 3% van de huishoudens een koelkast. In 1962 was dat 19%, in 1972 was dat verder opgelopen tot 88%. Tegenwoordig staat hij in iedere keuken. In 1971 opende McDonald’s zijn eerste Nederlandse vestiging in Zaandam.
In 1960 werd door Papierfabriek Page de eerste plastic slips met papieren inlegluiers geïntroduceerd. Pas eind jaren vijftig werden groenten in blik populair. Tot 1958 werden onderwijzeressen en ambtenaren verplicht ontslagen als ze gingen trouwen. In 1974 werden nog meisjes van school naar huis gestuurd als ze een lange broek droegen.

Ik ben nog maar op bladzijde 69. Die bladzijden hebben me duidelijk gemaakt dat ik veel heb zien verdwijnen. Ik kwam tot het volgende lijstje.
kolenkachel
ijsbloemen op de ramen
ijsbloemen op de dekens
lakens en dekens
verplichte inwoning
lavet
zinken teil als bad
petroleumkacheltje om bij te verwarmen
de waterstoker
het badhuis
mattenklopper
zwabber
de katoenen luier

Dylan

Zondag 8 november, Lhee

 

Gisteravond was ik op een 60’er jaren feestje. Jij op een feestje? Ja, ik op een feestje. Ik geef toe: gebeurt niet vaak, maar toevallig hadden we tijd en was er iemand jarig die erg aardig is. Op dat feestje klonk uiteraard 60’er jaren muziek. Ik durf wel te zeggen dat dat mijn muziek is, de muziek waarmee ik ben opgegroeid. Sympathy for the devil en dat soort werk. ‘Let me please introduce myself/I’m a man of wealth and taste.’

Het valt me op dat de meeste mensen op dat feestje al die teksten kunnen meebrullen. Wyb incluis. Erg knap. Ik hoor die teksten toch ook al veertig jaar, maar ze gaan me het ene oor in en het andere uit.
Ik moet toegeven dat ik niet zo van de muziek ben. Wat niet helemaal waar is. In het weekend staat bij ons altijd Spotify aan en dan komt ook al dat 60’er jaren werk langs. Ik geniet van muziek, maar het heeft niet echt mijn interesse. Wyb weet vrijwel alles van popmuziek en jazz, dus dat compenseert mijn onkunde een beetje, denk ik maar.

Dat neemt niet weg dat er artiesten zijn waar ik al decennia lang naar luister. Buiten een aantal jazzmuzikanten zijn dat Tom Waits, altijd in mijn muziekverzamelingen aanwezig, Carole King, Cat Stevens, Abbey Lincoln, Johnny Cash, Leonard Cohen, Nina Simone. Iemand die zeker niet in dit rijtje mag ontbreken, is Bob Dylan.
Er gaat vrijwel geen week voorbij of Dylan galmt door mijn huis. How doest it feel/How does it feel/To be without a home/Like a complete unknown/Like a Rolling Stone. Dat soort dingen dus. Hierin ben ik geïnfecteerd door Tino.
Ik was achttien toen ik echt goed met Dylan kennismaakte. Lies en ik brachten toen hele dagen en nachten door bij Tino en José en daar hoorde je Dylan zeker elk uur. Dylan en whisky cola zijn voor mij altijd met elkaar verbonden. Het luisteren en drinken ging gelijk op.

Afgelopen maandag waren Wyb en ik beide, toevallig, onafhankelijk van elkaar, in het zuiden. Ik was in Maastricht, Wyb zag een voorstelling in België.
‘Heb je zin om vanavond naar Bob Dylan te gaan?’ vroeg Wolter die een klus heeft in Muziekcentrum Eindhoven. ‘Ik heb twee kaartjes over.’
Ik wist dat Dylan daar zou optreden, had het al in de krant gelezen. Overwoog zelfs om er heen te gaan. Ik bel meteen Wyb om te vragen of ze meegaat -we zijn nu toch in het zuiden.
‘Ja. Te gek.’ Dan is het even stil. ‘Oh, ik kan niet. Ik moet naar de Rotary. Er is een vergadering van een commissie waar ik inzit en die is speciaal verzet voor mij.’
‘Wyb. Dylan of Rotary, wat is belangrijker? Die Rotary kan volgende week ook.’
Wyb houdt een verhaal dat ze gewoon last heeft van een arbeidsmoraal en dat wat eenmaal is afgesproken dat je dat moet nakomen.

Ik weet niet eens zeker of ik Dylan wel eens eerder heb gezien. Ik kan me concerten van Bruce Springsteen herinneren, Eric Clapton, Joe Cocker. Van Dylan heb ik geen concreet beeld of herinnering. Raar, want het kan niet anders of Tino heeft me ooit eens meegenomen.

Afgelopen maandag heb ik Dylan in ieder geval niet gezien. Ik heb de kaartjes, stom, stom, stom, niet aangenomen van Wolter. Omdat ik met de trein ben, kom niet meer terug naar Lhee, bedacht ik. Alleen in een hotelkamer? Vreselijk. Ik heb te vaak alleen in hotelkamers gezeten om dat nog eens vrijwillig mee te maken. Zodoende komt het dat Wyb en ik, onafhankelijk van elkaar, tegen het einde van de middag, keurig terugreizen naar Drenthe.
Dylan heeft het dus verloren van de Rotary, the times they are changing.

Kampvuur

Zaterdag 7 november, Lhee

Sinds een paar weken lees ik, naast de Volkskrant, ook de De Correspondent. Het is geen krant die op papier verschijnt, het is zo’n journalistieke uiting die je op het ogenblik meer ziet ontstaan. Schrijvers, journalisten verenigen zich en creëren op internet een platform voor hun schrijfsels. Als hoofdredacteur van Dossiermoddergat vind ik dat natuurlijk een interessant verschijnsel.

Zo ontdekte ik gisteren een platform opgericht door een paar jonge schrijvers, een paar daarvan ken ik. Hun platform is te vinden op www.shortreads.nl. Op de vraag wat shortreads.nl precies is, antwoorden ze: ‘Een nieuw platform voor gratis korte verhalen rond de actualiteit, geschreven door veelbelovende auteurs. Je leest hier iedere werkdag een nieuw kort verhaal dat op een of andere manier een link heeft met iets dat momenteel in het nieuws is.’ Ik ga het eens een paar dagen volgen.

Bij De Correspondent lees ik het volgende parabel.
Een oude Cherokee-indiaan zit met zijn kleinzoon rond het kampvuur. Terwijl ze een tijdje in het kampvuur hebben zitten staren, zegt de oude indiaan: ‘Er speelt zich een gevecht in mij af. Het is een gruwelijk gevecht tussen twee wolven. De een is slecht, boos, hebzuchtig, jaloers, arrogant en laf. De ander is goed – hij is gelukkig, rustig, liefdevol, aardig, hoopvol, bescheiden, gul, eerlijk en betrouwbaar. Deze wolven vechten ook in jou en in ieder ander persoon.’
‘Welke wolf zal winnen?’ vraagt de kleinzoon.
De oude Cherokee-indiaan hoeft niet lang na te denken: ‘Diegene die je voedt.’

Het parabel staat in een artikel van Rutger Bregman met de titel Wie goed doet..komt nooit in het journaal (en dat is een groot probleem). De essentie van zijn betoog lees ik in de passage over New-Orleans. Op 29 augustus 2005 brak de hel los in New Orleans. Op 53 verschillende plekken begaven de dijken het waardoor maar liefst 80 procent van de stad onderliep. De orkaan Katrina werd de grootste natuurramp in de geschiedenis van de Verenigde Staten. Ten minste 1.836 mensen kwamen om.
Wat is het meest blijven hangen van die ramp? Het beeld dat mensen elkaar vermoordden, verkrachtten, dat huizen en winkels werden geplunderd. Dat was in de dagen van de ramp het beeld waar de journalisten op focusten, waarvan vele trouwens helemaal niet in het rampgebied waren. ‘Het vernis van de beschaving is heel dun,’ luidde een kop van de Volkskrant.

Rutger Bregman schrijft: ‘Pas veel later, toen de journalisten waren verdwenen, het water was weggepompt en de columnisten een nieuw onderwerp hadden gevonden, ontdekten wetenschappers dat er iets heel anders was gebeurd in New Orleans. De stad was niet overspoeld door egoïsme en anarchie. De stad was overspoeld door samenwerking, empathie en heldhaftigheid.
Zeker, er waren voorbeelden van asociaal gedrag te vinden. Maar onderzoekers van het Disaster Research Center van de Universiteit van Delaware concludeerden dat in 2006 de overweldigende meerderheid van het spontane gedrag prosociaal was. Honderden groepen werden geformeerd om mensen te redden.’

Wij bezien veel door de bril van de media. De pest is dat die bril een speciaal filter heeft: goed nieuws is geen nieuws, alleen slecht nieuws is echt nieuws. Het gevolg is dat we door dat filter een heleboel niet zien. Ik vrees zelfs dat het meeste onzichtbaar blijft.

Neem het nieuws over de vluchtelingen. De focus ligt op de brulapen, de verbeten bekken, het schreeuwen, het schelden en de opgezwollen aderen. Keer op keer wordt het beeld herhaald. De mensen die een veel genuanceerder beeld over de vluchtelingen hebben (de overgrote meerderheid), komen nauwelijks aan het woord. De scherpe kantjes zijn voor de meeste journalisten interessant, de ronde randjes totaal niet.

Hoe vaak hebben we de vrouw niet gezien die de auto van staatssecretaris Dijkhoff tegenhield en door een stille werd weggeduwd? Een onappetijtelijk beeld, want opeens kwamen die vetrollen te voorschijn. Haar protest werd een beetje het symbool van grimmig verzet. Gisteravond zat ze bij Pauw. Blijkt dat ze eigenlijk een zeer humaan oordeel over de vluchtelingenproblematiek heeft.

Haar woede betrof vooral het verbreken van de eerdere keiharde toezegging van Dijkhoff, zwart op wit, dat er slechts 700 vluchtelingen in het Drentse Oranje zouden worden gehuisvest. Zonder nader overleg kondigde Dijkhoff die avond eenzijdig af dat er naast die 700 nog eens 700 vluchtelingen bijkwamen. Goed te begrijpen dat je van dat soort onbetrouwbaarheid woedend wordt. Ik vond het zo’n ongelooflijk stupide actie van die Dijkhoff (VVD) dat ik me nog steeds afvraag of het geen opzet was om de situatie rond vluchtelingen nog meer op de spits te drijven.

Korting

Vrijdag 6 november, Lhee

 

Ik zit bij de kapper en moet even wachten op een meisje. Haar fantastische mooie staarten worden er afgeknipt, gevlecht en wel. Daarna wordt haar haar geknipt. Af en toe slaat ze haar hand voor de mond, geschokt dat ze haar staarten kwijt is.
Als ze klaar is, gaat ze met haar staarten in de hand op de foto. Eerst met het fototoestel van de kapper, voor Facebook, daarna met haar eigen toestel. Ter herinnering. De staarten gaan naar het ziekenhuis en worden gebruikt voor pruiken voor kankerpatiënten. Goed initiatief.

Even de haren opvegen en dan mag ik in de stoel gaan zitten. Dag kale man. Om mij heen loopt een leuke kapster die me honderduit vertelt over haar gezin, haar vakanties, hoe lang ze al bij de kapper werkt. Ik vind het fijn om een kapster te hebben waar ik een beetje een band mee heb.

Jarenlang werd ik geknipt door Lies. Niemand die het zo goed heeft gedaan als zij. De verandering na een scheiding zit ook in ogenschijnlijk onbelangrijke dingen. In Arnhem vond ik gelukkig net zo’n kapster als ik nu heb. Zo’n kapster die van het knippen een aangename bezigheid maakt.
‘Zal ik de wenkbrauwen even fatsoeneren?’
Vroeger zei ik daar steevast nee tegen. De wenkbrauwen van Rokus, de vader van Luus, waren mijn grote ideaal: van die indrukwekkende weerborstels die overal heen springen. Ik kwam steeds dichter bij mijn ideaal. Als je oud wordt, zeggen ze, gaan de scherpe kantjes van je persoonlijkheid af. Ik vrees dat ze daar gelijk in hebben.

‘Dat is dan veertien euro,’ zegt de kapster als ze met me klaar is.
‘Zijn jullie goedkoper geworden? Vorige keer betaalde ik nog achttien euro.’
Dan legt ze me uit dat ze me geen achttien euro meer in rekening durft te brengen. ‘Er zitten nog zo weinig haren bovenop, ik heb er bijna geen werk aan.’
Ik vraag me meteen af of ik daar blij mee moet zijn. Ik weet nog dat mijn Arnhemse kapster tegen me zei dat ik voor mijn leeftijd zo’n prachtige bos haar had, nu zo’n twaalf jaar geleden. Met deze korting ligt die tijd dus definitief achter me. Het betekent dat ik voortaan minder geld aan mijn haar kwijt ben, een voordeeltje. Het zorgt er wel voor dat ik met toenemende weemoed denk aan de tijd dat ik een soort middeleeuwse ridder was met een weelderige krullenbos, compleet met pijpenkrullen. Ik moet toch een redelijk opzienbarend figuur zijn geweest in die zeventiger jaren.

Vandaag zit ik in de trein naar Amsterdam. Op de terugreis zit de trein vol jonge studenten. Met jaloezie kijk ik naar hun weelderige haardbossen waar ze soms, onbewust, maar niet gespeend van enige ijdelheid, doorheen strijken. Ja, ja, geniet er maar van, denk ik malicieus, over veertig jaar spreken we elkaar weer. Nou ja, spreken. Ik denk niet dat ik nog met ze zal spreken (voorbij, voorbij, voorgoed voorbij), maar dan zullen ze, net als ik, in de spiegeling van het treinraam, tegen een kalende man aankijken.

Sharon

Woensdag 4 november, Lhee

 

Gisteren werd Sharon Dijksma de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in het kabinet-Rutte II. Tot nu toe was ze staatssecretaris van Economische Zaken.
Ik merk iets heel onsympathiek bij mezelf. Ik ken Sharon totaal niet, ik heb haar nooit ontmoet of anderszins contact met haar gehad. Ik ken haar alleen uit de media. Ik heb dus eigenlijk geen enkel recht van spreken als het om haar persoon gaat. Toch betrap ik me altijd op een enorme zucht als ze in beeld komt: jezus christus, daar heb je Sharon Dijksma weer. Enige troost is dat ik niet alleen zucht. Als ik met anderen op een bank televisie zit te kijken, hoor ik naast me hetzelfde zuchten.

Volgens Diederik Samsom is ze heel capabel en zal ze het op Infrastructuur en Milieu zeker beter doen doen dan Wilma Mansveld. Tsja, dat lijkt me eerlijk gezegd niet zo moeilijk. Wat is het nou dat wij zo moeten zuchten als Sharon in beeld komt? Enig onderzoek is hier op zijn plaats.

Ik weet niet wat het is met die PvdA politici. Vaak als ze beginnen te praten, komt er een enorme vermoeidheid over me heen. Dan heb ik zo geen zin om naar ze te luisteren. Je weet al, nog voor ze in beeld komen, wat ze gaan zeggen. In de product life cycle merk je dat alles wat ze zeggen puur decline is, uitloopaanbod. Ze kunnen er niks aan doen, ze hebben gewoon geen nieuwe taal uitgevonden en die oude taal daar val ik bij in slaap. Ik vind dat heel slecht van mezelf, want er was een tijd dat ik die taal zelf sprak.

Ik bemerk die opkomende vermoeidheid bij me als ik Ronald Plasterk zie, Diederik Samsom, Jeroen Dijsselbloem (hij kijkt er ook nog eens verveeld bij) en, bovenal, de nieuwe voorzitter, Hans Spekman. Zucht.
Sharon hoort ook in dit rijtje thuis, maar de irrigatiegraad ten aanzien van haar is nog een tikkeltje erger.
Voor mij is ze het symbool van de plakpoliticus, de onvermijdelijke politicus die niet weg te branden is uit de Tweede Kamer. Geert Wilders en Sharon Dijksma, broer en zus als het gaat om niet weggaan. Of niet kunnen weggaan.
Wilders zit natuurlijk gevangen in de Tweede Kamer. Stel je voor dat hij ergens solliciteert. Zo’n man wil niemand hebben. Gewoon omdat je weet dat hij een borderliner is, maar ook omdat je al die bewaking er niet bij wilt hebben. En wat is nou de ervaring van zo’n man? Nihil. Het enige wat hij heeft gedaan is een beetje de boel verzieken.
Sharon heeft één keer gesolliciteerd, in Nijmegen. De enige reactie daar was hetzelfde hopeloos zuchten wat ik zo goed van mezelf ken.

Sharon verziekt de boel niet. Integendeel. Sharon wil er heel graag bijhoren. Dat is wat me van begin af aan zo irriteerde aan haar. Ze was ooit een van de jongste Kamerleden en dat buitte ze enorm uit: zie mij eens heerlijk jong zijn. Vaak zag ik ze als een krolse kat gedragen: ik vind het zo fijn dat jullie mij hebben genomen, ja, ik hoor er helemaal bij. En ik doe net alsof ik niet belangrijk ben, ik blijf heel gewoon. Zo’n Spekman-trekje. Vooral gewoon willen blijven. Gewoon is heel belangrijk.

Gisteren liepen Sharon Dijksma en Melanie Schultz van Haegen samen het kantoor van het ministerie binnen. In principe heeft Sharon veel meer mijn politieke kleur dan Melanie. Toch symboliseerden ze samen zo mooi het verschil tussen de sociaal-democratie en het liberalisme. De sociaal-democratie sjokkend, met in de hand een truttig handtasje, zelfs Sharon is niet meer jong. Je weet dat ze dadelijk allemaal gemeenplaatsingen gaat zeggen.
Daarnaast Melanie, gekleed in kekke vrolijke kleuren, vief lopend en als ze gaat praten weet je dat het fris en opgewekt is. Waarom zijn sociaal-democraten nooit fris en opgewekt?
Ik houd helemaal niet van de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen en we moeten sterker worden in de wijken. Gaap. Dat eerste vind ik wel, maar laten we er een keer een frisse formulering voor vinden. Ik weet gewoon dat die formulering niet uit de mond van Sharon Dijksma zal komen. Daarvoor heeft ze ook het verkeerde stemmetje. Ja, dat stemmetje. Ik weet dat ze daar niets aan kan doen. Maar toch.

Tribune

Dinsdag 3 november, Lhee

 

1.
De Russen noemen een warm bad een tweede moeder. Dat begrijp ik heel goed. We wonen prima, maar het feit dat we geen bad hebben, ervaar ik om de zoveel dagen als een groot gemis.
Vorige week werden we opeens heel enthousiast over het idee om buiten een jacuzzi neer te zetten. Voor €600 heb je een opblaasbaar ding. Inmiddels zijn we daar niet meer enthousiast over.
Ik zie mij in de herfst en de winter nog niet in mijn blote tokus naar buiten rennen, de deksel van de eikenbladeren ontdoen en dan in bad gaan zitten. Een tweede moeder moet wel echt een tweede moeder zijn.

2.
Als ik in Maastricht ben, ga ik altijd even naar boekhandel De Tribune in de Kapoenstraat. De Tribune is een boekhandel zoals een boekhandel er voor mij uit moet zien. Overal boeken, wanden vol en zo hoog dat je helemaal niet ziet welke boeken daarop staan.
In de boekhandel zie ik een foto van Jeroen Brouwers. Vroeger las ik hem volop. Al jaren doe ik dat niet meer. Geen idee waarom. Hij is gewoon uit mijn systeem gegleden. Vermoedelijk volkomen ten onrechte.
Ik schrik van zijn foto. Wat is hij oud geworden. Hij is een andere man geworden. De schrik vliegt me om het hart. Als je zo van buiten verandert, is het ook aannemelijk dat er van binnen net zulke veranderingen plaatsvinden.
Bij Jeroen Brouwers zal het niet anders dan bij mij zijn. Wie mij twintig jaar niet meer heeft gezien, herkent mij evenmin, ben ik bang. Ben ik van binnen veranderd? Ik denk het niet. Zou wel zomaar kunnen. Veranderingen sluipen ongemerkt naar binnen. De tijd verstopt zich geniepig, maar is uiteindelijk meedogenloos.

3.
Ik verander wel. Ik merk het aan kleine dingen. Neem nou tweedehandsboeken. Vroeger moest ik er niets van hebben, van dat vergeelde papier, de beduimelde bladzijden. Ik las ze ook niet. Een boek moest wit en maagdelijk zijn.
Sinds enige tijd waardeer ik juist een tweedehandsboek. Ik merk dat ik het prettig vind om een ouder boek te lezen. Zo’n boek draagt geschiedenis met zich mee. Geen idee waar die verandering vandaan komt.

4.
Bij elk bezoek aan boekhandel De Tribune koop ik een boek. Niet dat ik er een nodig heb. Er staat in de boekenkast een lange rij die ik nog moet lezen. Ik voel het als een plicht een boek te kopen, een zelf opgelegde plicht. Het kan niet anders of deze boekhandel heeft het moeilijk. Waar vind je nog een boekhandel die volledig van marketing is gespeend? Wat een heerlijkheid. Geen Top Tienen of displays. Hier gaat het alleen om het boek, zoals het hoort. En ik voel de plicht zo’n boekhandel te steunen. Daarom koop ik een boek van Karel van het Reve, die ik veel te slecht ken. Ik koop het boek met de titel Achteraf, een verzameling van de columns die hij voor Het Parool schreef.

5.
In de trein haal ik het boek uit zijn zakje. Ik lees de eerste verhalen. Als ik toch zo zou kunnen schrijven.
En dan zie ik onder een van de columns de datum 27 februari 1988 staan. Voor het eerst komt me het jaartal 1988 onvoorstelbaar lang geleden voor. 1988 is een ander tijdperk. Ik was toen toch al 33, ik heb het jaartal gewoon meegemaakt. Lies en ik waren bezig met adoptie. We woonden in Groningen.
Voor het eerst realiseer ik me dat het in 1988 een andere eeuw was. Dat die eeuw al enige tijd voorbij is en dat 1988 27 jaar geleden is. Zo zie je maar weer hoe de tijd zich geniepig verstopt. Je merkt gewoon niet dat hij er is. Totdat hij opeens tevoorschijn springt. Dan weet je dat ontsnappen onmogelijk is.

Zondag 1 november, Lhee

 

 

 

Wat snippers, knekels, scherven, stukjes hout,
ergens heeft ooit een mens een huis gebouwd.
De geschiedenis is een gammel monument
dat slechts met kunst- en vliegwerk standhoudt.

Alle rechten voorbehouden © Gerard Tonen 2015