Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2016, april

1e klas

Vrijdag 29 april, Lhee

 

Wyb en ik reizen samen naar Amsterdam, Wyb heeft een vergadering en etentje van de toneeljury, ik ga met Anne eten. Dat samen reizen geeft altijd enig gedoe want Wyb reist op een bedrijfskaart van de Gemeente Meppel 1e klas. Ik moet het uit eigen zak betalen dus ik reis gewoon 2e klas, wat op de lijn Meppel, Amsterdam makkelijk kan want het is nooit echt druk. De belangrijkste reden om 1e klas te reizen is de rust die je ermee koopt. Voor het comfort hoef je het niet te doen want de stoel in de 1e klas zit nauwelijks beter dan ik de 2e klas.

In de 1e klas zie je voornamelijk gesubsidieerde mensen zitten, mensen die dus in feite op kosten van een ander reizen, wat ze, dat weet ik zeker, niet zo voelen. Dat ga je pas voelen als je het zelf moet betalen. Een retourtje Meppel Amsterdam kost €70,80, met kortingskaart is dat €42,40. Een retourtje 2 klas kost zonder korting €41,60, met een kortingskaart €25. Ik ben vandaag nog goedkoper uit want met een kortingskaart van Albert Heijn ben ik vandaag slechts €16 uit. Voor dat verschil, €26,50, zit ik graag in 2e klas. Betekent wel dat Wyb zich even tussen het gepeupel moet mengen.

In de coupé waar we gaan zitten blijken twee buitengewoon dronken mannen te zitten. De een ziet er uit als een bejaarde punker, de ander als een uit het ziekenhuis ontsnapte terminale patiënt. Ze kunnen nauwelijks op de benen staan en zuchten en steunen en roepen steeds uit dat ze het zo koud hebben. Andere passagiers kijken ongemakkelijk toe. Als we in Zwolle arriveren, stappen ze met de grootste moeite uit. Half vallend belanden ze op het perron waar zes politiemannen om een vluchteling staan. Lallend passeren de punker en de patiënt het groepje agenten met de vluchteling. Met een paspoort in je achterzak is het leven zo verrekte makkelijk.

Afgelopen maand meen ik toch gelezen te hebben dat de NS voortaan schoonmakers meestuurt om de treinen ook tussentijds schoon te maken. Wanneer dat ingaat kan ik me niet meer herinneren, kan best 2018 zijn, maar vandaag is het in ieder geval niet gebeurd. Overal in de trein liggen koffiebekertjes, flessen, kartonnetjes en smerige plassen en vlekken die best afkomstig kunnen zijn van de bejaarde punker en de terminale patiënt. Als we in Lelystad overstappen, komt het stel weer lallend, boerend, zuchtend en steunend de coupé invallen. Wyb en ik zoeken snel een andere treinstel op.

Op de terugweg, vijf uur later, blijkt de trein opeens propvol te zitten en heeft Wyb genoeg van het gepeupel. “We gaan gewoon 1e klas zitten, hoor.” Ik durf de gok wel aan want ooit heb ik gepeild dat ik ’s avonds meer dan 80% niet wordt gecontroleerd. Grote kans dat de NS daar nieuw beleid op heeft gezet want de trein is het station nog niet uit of een vriendelijke conductrice vraagt onze vervoersbewijzen. Ik zeg haar maar bij voorbaat dat ik volstrekt illegaal in de 1e klas zit. Wyb wijst op de drukte, de vieze treinen en het feit dat ze met haar 1e klas kaartje op de heenreis toch 2e klas heeft gereisd. Blijkbaar overtuigende argumenten want ik mag blijven zitten en krijg zelfs een kaartje waarmee ik een keer mijn 2e klas gratis mag opwaarderen naar 1e klas. Aan de conductrices zal het niet liggen. Aan de NS wel, want zowel Wyb als ik komen kokhalzend van de uiterst smerige wc. Vermoedelijk hebben de bejaarde punker en de terminale patiënt net even voor ons met deze trein gereisd.

Getekend

Donderdag 28 april, Lhee

Getekend

Als hij zegt: ik hou van jou
zonder gitaren, zonder drums
als hij zegt: ik hou van jou
zonder ondergaande zon
als hij zegt: ik hou van jou
zonder slow motion
als hij zegt: ik hou van jou
zonder het grote tegenlicht
als hij zegt: ik hou van jou
zonder toeters, zonder bellen
als hij zegt: ik hou van jou
kaal en ontdaan
ik hou van jou
en het klinkt als muziek
in oog, in lijf
dan is het duidelijk.
Is getekend.

Oranjebitter

Woensdag 27 april, Lhee

 

Of ik iets aan koningsdag heb gedaan? Zeker. Een koningsdag is voor mij een dag van verbazing. In verwarring kijk ik naar de televisiebeelden waarin ons koningshuis door Zwolle loopt. Die televisiebeelden zijn voor mij niet te vermijden omdat Wyb toch elk jaar even wil kijken, benieuwd naar wat Maxima en de kinderen aan hebben. En in tegenstelling tot mij vindt Wyb dat koningshuis toch fascinerend.

Terwijl Wyb met een schuin oog kijkt, geloof ik mijn ogen niet. Duizenden mensen staan langs de route om een glimp op te vangen van de koninklijke familie. Een foto waarin je samen op staat met iemand van de familie, nog mooier. Het summum is een hand krijgen van een van hen.
‘En hoe vond u het om een hand te krijgen van de koning?’
‘Ik ben zo vereerd.’
Echt gehoord.

Ik ben verbijsterd want ik heb geen idee waarom iemand vereerd zou moeten zijn. Waarom ga je in godsnaam naar mensen kijken die toevallig in een bepaalde wieg zijn geboren en daarom tot een bepaalde familie behoren?
En als het nou een leuke familie was. Maar opa was een olifantenjager, een leugenaar en een schuinsmarcheerder, mama was een protocol fetisjist en intimideert familieleden die een kant opgaan die haar niet zint.
Noem mij één reden waarom iemand vereerd zou moeten zijn. Omdat de familie tot de 1% rijken op deze aarde behoort en volledig op de zak van Nederland teert? Omdat Willem-Alexander zoveel van de Argentijnse geschiedenis weet? Omdat Maxima zo charmant is?

Het gaat bij mij zover dat ik me schaam voor de mensen die langs die route staan. De enige reden waarom je daar gaat staan, denk ik, is omdat je in sprookjes gelooft. Dat je er van overtuigd ben dat er rond die familie iets magisch hangt, dat ze tot iets hogers zijn geroepen. En als je nog in sprookjes gelooft, dan ben je toch aardig verdwaasd. Dit soort mensen kun je werkelijk alles wijsmaken.

Gelukkig gaan we al snel naar Museum Belvédère in Oranjewoud en hoef ik verder die dag niet meer naar die stuitende beelden te kijken van mensen die een familie toejuichen. Na het museum, dat er is dankzij Tom Mercuur, die het initiatief nam tot de bouw en een groot deel van zijn eigen kunstverzameling inbracht, besluiten we thee te drinken in Lauswolt. Kijk, voor die Mercuur zou ik nou wel langs de weg gaan staan, die heeft echt iets gepresteerd, tegen alle weerstand in.

In Lauswolt, waar ik tot nu toe alleen langs ben gereden, krijgen we bij de thee en het appelgebak een oranjebitter. Ik breng een toost uit op de republiek. Want als de onderzoekscijfers kloppen gloort er hoop aan de horizon. Wat zou het toch fantastisch zijn als mijn medelanders tot het inzicht kwamen dat het erop nahouden van een koninklijk huis een potsierlijk overblijfsel is van de feodale maatschappij. In 2013 was nog 78% voor de monarchie. Nu is dat nog 65% van mijn landgenoten. Afgelopen jaar was er zelfs een daling van 6%. Als ik dat extrapoleer, dan betekent het dat we binnen 10 jaar van de monarchie af zijn. Daar wil ik graag op drinken.

Pootjebaden

Dinsdag 26 april, Lhee

 

We staan op en tot onze verbazing zien we een witte wereld. In Lhee ligt een pak sneeuw waar je met Kerstmis naar verlangt. Nu is het april, bijna mei. Vorige week bij het overlijden van Prince zei Wyb meteen Sometimes it Snows in April. Dat schijnt een nummer van Prince te zijn. Wyb weet dat soort dingen. Wyb is een echte popliefhebber.
Ik heb nooit iets met Prince gehad. Nu ik bijna elke dag zijn muziek hoor -wat zijn we toch ongelooflijk goed in herdenken- ben ik nog steeds niet enthousiast. Ik ben zo’n ouwe lul die na de muziek van de ’60 en ’70 de muziek van de jaren ’80 en wat daarna kwam slappe aftreksels vind.
Die Prince, maar ook die Michael Jackson, vind ik eigenlijk aanstellers. Al dat gedoe met die kleren, dat opmaken. Wat een onzin. ‘Prince is funk met een randje,’ probeert Wyb me te overtuigen. Geef mij maar funk zonder randje, denk ik dan. Purple Rain, de titel zegt het al: kitsch.

Vandaag reis ik naar Jan om hem te interviewen over vroeger, zijn jeugd, mijn opa en oma. We proberen terug te reizen naar vijftig, zestig jaar terug. Ik denk dat de fotografie pas is voltooid als je 3-dimensionale beelden kunt maken, met geur en gesproken woord en al, waar je zo in kunt stappen. Wat zou ik graag in die beelden willen rondlopen.
Als ik aan de Weurtseweg denk, mijn opa en oma, dan is het altijd zomer. Wij wandelen naar de Waalhaven die honderd meter van hun huis ligt. We lopen naar de kop van de haven en als kleine jongen kijk ik een tiental meters naar beneden. De Waal klotst gevaarlijk tegen de betonnen wering. Vanaf de Waal zwaait een boot de haven in. Het water kolkt. Mijn moeder waarschuwt me, niet te dicht bij de rand. Als ik in het water val, weet ik dat ik door een kolk naar beneden wordt getrokken.
Vaak ook gingen we naar de Ooijpolder waar een strandje was met mooi wit zand. Als je tussen de kribben bleef, kon je redelijk veilig pootje baden. In het verleden lijkt het altijd zomer. Ook al liep ik in 1963 over een bevroren Waal. Jan deed dat in 1957. Kon je binnen tien jaar twee keer over een bevroren Waal lopen?

Mijn stemmingen worden gelukkig nauwelijks beïnvloed door het weer. Zon, regen, sneeuw in april, herfst in de lente, het maakt me niet zoveel uit. Wyb kan niet zo goed tegen sombere dagen, regen en zeker geen sneeuw in april. Als ik met mijn OV-fiets het station uitkom, begint het keihard te regenen. Ben ik weer eens in Nijmegen, krijg ik een dergelijke ontvangst. Ik kom als een verzopen kat bij Jan aan.
Ik stel mijn computer in (Garageband), stel de microfoon op en vervolgens duiken Jan en ik terug de tijd in. Hij doet zelfs een confidentie waarvoor ik de microfoon moet uitzetten. Sommige zaken kunnen niet anders dan diep in het verleden begraven blijven.
We dwalen door het huis van mijn opa en oma, lopen in onze verbeelding weer naar de kop van de haven. Onderwijl komt Jochem, de zoon van Jan, mijn neef dus, om de computer van zijn vader te maken. Wat moet een blogger zonder computer, zie www.roelofs.eu.

Als ik na een lunch terug naar het station fiets, bedenk ik dat we het over een aantal belangrijke onderwerpen nog niet eens hebben gehad: bloggen, het dichterschap van Jan. Moet binnenkort maar weer eens terug naar Nijmegen voor deel 2.
We spreken af dat we de geluidsopname even laten liggen en er in alle rust naar luisteren. Het zou mooi zijn als ik hem kan toevoegen aan Dossiermoddergat.

Dinsdag 26 april 2016, Nijmegen
Welkom in Nijmegen.

Nachtburgemeester

Zondag 24 april, Lhee

 

Ik vind het een mooie vondst, het begrip nachtburgemeester. Je hebt een burgemeester voor de dag en een burgemeester voor de nacht en hun functies verschillen als de dag en de nacht van elkaar. De burgemeester voor de dag is een formele, goed betaalde functie, gekoppeld aan gezag en gevangen in bestuurlijke kaders. Een nachtburgemeester wordt niet betaald, hij verdient deze functie door zijn positie in het nachtleven en hij is wars van waardigheid en bestuurlijke kaders. De nachtburgemeester is de onaangepaste pendant van de dagburgemeester. De nachtburgemeester is een feestbeest, een nachtbraker, een dichter.

Jarenlang was ik ervan overtuigd dat Nederland maar één nachtburgemeester had: Jules Deelder. Hij had deze benaming aan een fietsenmaker te danken die hem elke avond de nacht in zag gaan en hem op zo’n avond ‘de nachtburgemeester van Rotterdam’ noemde. Een eervolle en volkomen terechte titel, lijkt me. Al heb ik het nachtleven van Jules Deelder van horen zeggen. Zelf zou ik die functie nooit verdienen. Ik ga weliswaar laat slapen, maar de tijd daarvoor dans ik niet, hang niet aan bars en moet niets hebben van gezuip en gesnuif. Ik ben gewoon een saaie lul, die ’s avonds en in de nacht thuis televisie kijkt of een boek leest.

Vrijdag reed ik met mijn auto naar Amsterdam, wat voor mij gelijkstaat aan het luisteren naar radio. Onderweg hoor ik een interview met de nachtburgemeester van Amsterdam, Mirik Milan. Ik schrik me dood als ik hem hoor praten want in een slag is het romantisch beeld dat ik bij het begrip nachtburgemeester had vernietigd. Hier is geen nachtburgemeester aan het woord, ik hoor een rasechte ambtenaar praten. Hij neemt woorden in de mond als horecavergunningen, processen, procedures en polderen. De man wordt zelfs parttime betaald als nachtburgemeester. Ja, dan kunnen we allemaal wel nachtburgemeester worden.

Zo gaat dus alles naar de knoppen, realiseer ik me. Volgens mij heeft Jules Deelder nog nooit een cent gekregen voor zijn eervolle functie, ik vrees zelfs dat het hem veel geld heeft gekost. Laat de overheid iemand betalen en hij gaat meteen de taal van de overheid spreken, zelfs nachtburgemeesters. Repressieve tolerantie optima forma.
Een echte nachtburgemeester hoort volgens mij ’s ochtends niet aanspreekbaar te zijn. Hij moet tot laat in de middag zijn roes uitslapen, dan langzaam opstaan om er ’s nachts weer tegenaan te kunnen. De nachtburgemeester van Amsterdam blijkt zelfs tijd te hebben om een internationaal congres te organiseren voor andere nachtburgemeesters. Wedden dat deze nachtburgemeester van PvdA-huize is?

Een dag later zie ik Mirik Milan op televisie. Hij heeft een hip mutsje op dat uitstraalt dat hij best van de straat is. In het interview zegt hij: ‘Wij willen als Amsterdam ook voorloper zijn en laten zien dat je het nachtleven ook kunt innoveren door er een goed gesprek over te hebben met elkaar. De Hollander is goed in polderen en dat doen we met het nachtleven ook. Je moet draagkracht creëren in de buurt.’ De ambtenaar binnenstad of de buurtregisseur centrum zou het niet beter kunnen zeggen. Milan is trouwens best een man met een eigen visie: ‘Een nachtclub moet altijd multidisciplinair zijn.’ O zo.

Gelukkig zijn er nachtburgemeesters die ons een andere taal schenken, zeker de eerste en misschien wel enige echte:

Aan de Maas

Aan de Maas gezeten
turend in het zwerk
het stadsgeraas geweken
ontstijgt men aan zichzelf

Op hoger plan gekomen
wiekend door de lucht
de zwaartekracht te boven
vindt men een ander terug

O vogel van verlangen
wiegend op de wind
verlos ons van elkander
en van elkaars gewicht

 

Jules Deelder uit Het lot van de eenhoorn

De Rand van Nederland

Zaterdag 23 april, Lhee

 

Een van de nuttige en inmiddels uitgestorven fenomenen waar ik veel plezier van heb gehad was de dienstweigering. Voor de mensen die na het afschaffen van de dienstplicht zijn geboren: vroeger moest iedere jongen die achttien werd, verplicht 18 maanden in het leger dienen. Sommigen hadden daar principiële bezwaren tegen, die wilden niets met het leger te maken hebben en weigerden het leger in te gaan. In plaats van dat zij in het leger moesten dienen, werden ze veroordeeld tot vervangende dienst.

In de tijd dat ik in Groningen als hoofd marketing werkte, hadden wij altijd wel een dienstweigeraar op de afdeling werken. Voor hen was dat nauwelijks een straf want hierdoor konden ze werkervaring opdoen en veel dienstweigeraars groeiden uiteindelijk door naar een vaste baan. Voor ons was het ook geen straf, want de dienstweigeraar draaide mee als volwaardige collega.

Een van die dienstweigeraars was Mark. Hij werkte eind jaren tachtig bij ons op de afdeling. Ik weet niet meer precies waarom we het deden, maar op een gegeven moment zijn we bij elkaar gaan zitten en hebben we een stuk of dertig ideeën voor de programmering van een theater bedacht. Misschien deden we dat omdat ik al wist dat ik directeur in Leeuwarden zou worden, het kan ook zijn dat we kritiek hadden op de programmering en wij dachten betere ideeën te hebben.
In de loop van de jaren bleek dat een buitengewoon nuttig lijstje te zijn. Het waren ideeën voor festivals, speciale voorstellingen, debatten en andere bijzondere activiteiten. Een groot deel van dat lijstje heb ik uiteindelijk kunnen realiseren.

Er was één idee dat er ook op stond en dat ik nooit heb uitgevoerd, gewoon omdat er altijd andere ideeën voordrongen. Dat was het idee dat de titel De Rand van Nederland droeg. Het was een muziekfestival waarop bands optraden die in het dialect zongen, bands als De Kast, Skik en Rowwen Hèze, bands die uit de provincie kwamen en niet uit de Randstad. We vonden het sowieso een mooie naam voor een festival: De Rand van Nederland, een geuzennaam.

Wyb liep afgelopen jaren met het idee rond om iets te doen met de Friese schrijver, zanger Gerrit Breteler. Op een gegeven moment kwam ze op het idee om hem te koppelen aan de Limburgse zanger Gé Reinders en de Groninger zanger Jan Henk de Groot. ‘Hé,’ zei ik, ‘dat lijkt wel op het idee dat Mark en ik ooit hadden en dat we De Rand van Nederland noemden.

Wyb vond dat een prima titel en besloot haar idee deze titel mee te geven. Zo werd het idee dat Mark en ik in de jaren tachtig hadden gisteravond alsnog gerealiseerd, uiteindelijk niet door onszelf in Leeuwarden of Groningen, maar wel door Wyb in Meppel. Het bleek bovendien een goed idee te zijn. Het leverde een mooie avond op. Ondanks de totaal verschillende talen waarin de mannen zongen, was er meer gemeenschappelijkheid dan je je in eerste instantie zou verwachten. Er was het plezier van het zingen in de eigen taal, de eigenzinnigheid, de oorspronkelijkheid en de eigenwijsheid om consequent in een taal te zingen die slechts door een kleine minderheid wordt gebruikt.

Van links naar rechts: Gerrit Breteler, Jan Henk de Groot, Gé Reinders

Eukaryoot

Donderdag 21 april, Lhee

 

In het boek Een kleine geschiedenis van bijna alles van Bill Bryson lees ik de volgend passage:

‘In feite heeft het geen zin je voor bacteriën te verstoppen, want ze bevinden zich voortdurend in onvoorstelbare aantallen om je heen. Als je over een goede gezondheid beschikt en een gemiddelde hygiëne nastreeft, graast er op je sappige velden een kudde van zo’n miljard bacteriën: ongeveer honderdduizend op elke vierkante centimeter huid. Ze zijn daar voor het verorberen van de tien miljard huidschilfers die je dagelijks verliest, plus al die smakelijke oliën en versterkende mineralen die door elke porie en kloof naar buiten sijpelen. Je bent voor hen de ideale levensmiddelenmarkt met het aanvullend gemak van warmte en constante mobiliteit. Als dank daarvoor geven ze je lichaamsgeur.
En dat zijn alleen nog maar de bacteriën die je huid bevolken. Er zijn er miljarden meer die zich in je ingewanden en neusgaten verbergen, zich aan je haren en wimpers vastklampen, over het oppervlakte van je ogen zwemmen, zich door het email van je tanden boren. Alleen al je spijsverteringsorganen bieden onderdak aan meer dan honderd biljoen microben in minstens vierhonderd verschillende soorten. Sommige houden zich met suikers bezig, sommige met zetmeel, sommige vallen andere bacteriën aan. Een verrassend aantal, zoals de alomtegenwoordige intestinale spirocheten, heeft geen enkele aantoonbare functie. Schijnbaar vinden ze het gewoon leuk bij je te zijn. Elk menselijk lichaam bestaat uit ongeveer tien biljard cellen en honderd biljard bacteriële cellen. Kortom, ze vormen een groot deel van ons. Vanuit het oogpunt van de bacterie zijn wij natuurlijk een vrij klein deel van hen.’

In de Volkskrant van afgelopen zondag las ik dat er een nieuwe stamboom van het leven is gemaakt. In de vroegere stamboom stond de mens bovenaan, ver verheven boven de apen en al het ander leven. In de nieuwe stamboom zijn wij slechts een onderafdeling van de archaea, ook wel oerbacteriën genoemd. Wij behoren dan tot de Eukaryoten, dit zijn alle organismen waarvan de cellen minstens één celkern bevatten.

Wij hebben ons als mens altijd superieur geacht, maar stel dat de natuur iets geheel anders met ons voor heeft? We zijn misschien niets anders dan natuurlijke machines waarmee bacteriën en archaea zich kunnen voeden. Misschien zijn wij gewoon uitvindsels van de meest primitieve vormen van leven. Misschien hebben zij een gezamenlijk onbewuste wil of intelligentie en heeft die onbewuste wil de mens geschapen. Ze hebben ons hersens gegevens, spraak en intelligentie omdat wij dan de illusie hebben dat we belangrijk zijn, dat houdt ons lekker tevreden.
Ondertussen doen die primitievere vormen van leven precies met ons wat ze willen. Het kan ook zijn dat ze ons hersens hebben gegeven in de hoop dat wij voor deze bacteriën een betere wereld zullen scheppen, wat misschien wel een viezere wereld is, een wereld van ellende, want daar gedijen die bacteriën zo lekker bij. Beste mogelijk dat ze ons oorlogszuchtig hebben gemaakt opdat wij veel lijken produceren, ideaal voor de bacterie. Hoezo superioriteit? Misschien worden we wel gebruikt zonder dat we het weten. Ik vind het wel een lekker relativerende gedachte.

Bezorgdienst

Dinsdag 19 april, Lhee

 

Drie weken geleden maakten Wyb en ik een tocht langs alle bouwmarkten en tuincentra die tuinmeubelen in hun assortiment hebben, allemaal van die zaken die ik het liefst zou mijden. Het doel: een tuintafel voor ons huisje in Moddergat vinden. De belangrijkste conclusie van deze zoektocht: er wordt ongelooflijk veel lelijke troep geproduceerd. Lelijkheid is de maatstaf, het maakt ons Nederlanders allemaal niet uit, als het maar lelijk is, en goedkoop.

Uiteindelijk vonden we een tafel in Dokkum bij, of all places, de Kwantum. Volgende probleem, hoe krijgen we die tafel met ons C3’tje in Moddergat? Niet dus. Maar daar hebben dit soort zaken wat op gevonden, de bezorgdienst. Zo maakten we voor dinsdag 19 april een afspraak.

Gisteren vroeg Wyb zich tussen neus en lippen af of we eigenlijk wel een sleutel van Moddergat hadden. ‘Natuurlijk, die zit toch altijd aan mijn sleutelbos?’ Ik kijk voor de zekerheid. Nee dus. Ik herinner me opeens dat Anneke de sleutel nog heeft omdat ze iemand binnen moest laten.

Niet getreurd. Vandaag bel ik Pytsje, de gastvrouw van ons huisje. Ze zorgt ervoor dat ons huisje schoon is en dat nieuwe gasten goed worden ontvangen. Bij haar thuis neemt niemand op. Gelukkig krijg ik haar wel aan de lijn als ik haar 06 bel. Nee, ze is helaas niet thuis, ze heeft haar oma-dag en is aan het oppassen. De sleutel van ons huisje ligt bij hen thuis. Tjerk, haar man, is de hele dag weg.

Nog steeds niet getreurd. We rijden gewoon langs Anneke. Niet dat Anneke thuis is, ze is in Portugal aan het wandelen. Gelukkig ligt er op een geheime plek altijd een reservesleutel waarmee we haar huis in kunnen. Bovendien zijn er mensen die in het vakantieappartement bij haar huis op het huis passen.
Wyb en ik rijden vol goede moed naar Kollum. Tot onze verbazing ligt de sleutel, die daar zeker al twintig jaar ligt, niet op zijn plaats. De mensen die op het huis passen zijn er niet. Vervelend, want we weten precies in welke la de sleutel van Moddergat ligt. We kunnen er verdomme alleen niet bij.

Dan is er nog één kans: onze buren in Moddergat een paar huizen verderop. Zij hebben zo’n beetje alle sleutels van het hele dorp. En als het goed is ook die van ons. Op naar Moddergat. Ik heb een beetje een somber gevoel. Waarom zou op zo’n dag opeens wel iets meezitten?
Mijn gevoel komt uit. Onze buren, die altijd thuis zijn, zijn er vandaag niet. Logisch. Het gevolg is wel dat we ons huisje niet in kunnen. Beetje beroerd want de tafel zou gebracht worden tussen 15 en 18 uur. Dit betekent dus misschien drie uur buiten wachten. Een onmogelijk opgave want zoals altijd staat er in Moddergat een stevige wind waardoor de gevoelstemperatuur zodanig is dat je meteen bij de kachel wil zitten.

Ik bel naar de bezorgdienst. Na wat heen en weer bellen zou het kunnen, ‘pin me er niet op vast’, dat de aflevering tussen half vier en vier uur plaatsvindt. Dat is gelukkig niet om 18 uur. Wyb en ik besluiten in de auto te wachten. Die anderhalf uur gaat ons dat wel lukken. En zo zitten we, heel dom, in de auto voor ons huisje in Moddergat. Gelukkig hebben we een beetje wifi-ontvangst vanuit ons huisje. De mail kunnen we checken. En gelukkig heb ik een boek meegenomen waardoor ik me prima vermaak. Tegen vier uur rijdt er zoekend een rode vrachtwagen Moddergat binnen. Blij stappen Wyb en ik uit onze auto. Eindelijk.

Binnen een paar minuten staat de tafel in ons schuurtje. Zaterdag gaan we hem in elkaar zetten. Wyb is daar heel optimistisch over, ik ken inmiddels alle problemen die kunnen opdoemen als je een tafel in elkaar zet.

Scherpenzeel

Maandag 18 april, Lhee

 

1.
Zoals altijd als ik moet optreden, ben ik veel te vroeg Scherpenzeel. Een paar keer heb ik tegen de klok moeten rijden om op tijd te zijn. Dat levert zoveel stress op dat een optreden eronder lijdt, heb ik gemerkt. Ik ben sowieso altijd op tijd, ik ga principieel veel te vroeg van huis. Omdat er vandaag werkelijk helemaal niets tegenzit, geen file op de weg te bekennen, rijd ik in één ruk naar Scherpenzeel en ben ik zelfs een uur te vroeg. Het moet niet gekker worden.

Mooi plaatsje, Scherpenzeel. Ligt vlak bij Barneveld. Mooie omgeving, keurig dorp, zeer christelijk. Het is de bedoeling dat ik om 10 uur drie groepen leerlingen van drie verschillende scholen ontvang. Als ik bij Kulturhus De Breehoek aankom, waar de plaatselijke bibliotheek is gevestigd, verbaas ik me over de omvang van het cultuurcentrum. Bij zo’n klein plaatsje verwacht je niet zo’n pontificaal cultuurhuis.

Ik loop naar binnen en wordt meteen vriendelijk ontvangen door Alfred.
‘Wat hebben jullie een mooi cultuurcentrum hier in Scherpenzeel. Het is voor de eerste keer dat ik in Scherpenzeel ben,’ zeg ik bij wijze van introductie.
‘Nee, hoor, je bent hier al vaker geweest.’
‘Dat kan niet, ik herinner me er niets van.’
‘Dat zou kunnen, de omgeving is enorm veranderd. Die huizen daar en daar waren er nog niet.’
‘Maar ik zou me het cultuurcentrum zeker herinneren.’
‘Je was hier, denk ik, zo’n zes, zeven jaar geleden. Toen heb je hier nog van die schreeuwgedichten gebracht.’
Tja, ik geloof niet dat iemand anders in Nederland schreeuwgedichen brengt. Ik herinner me er echt niets van.
Dan lopen we de bibliotheek in. Voordat je in de bibliotheekruimte bent, moet je eerst een hoge, gele trap beklimmen. Als ik die trap zie, weet ik dat Alfred gelijk heeft: ik ben hier inderdaad eerder geweest.

 

2.
Ik reis nu bijna dertig jaar langs scholen en bibliotheken als kinderboekenschrijver. Overal in Nederland ben ik geweest, van diep Limburg in tot de kop van Noord-Holland. Ik ben zelfs een paar keer in België geweest. Vaste gewoonte bij mijn optreden is dat ik op het eind aan de kinderen een boekenlegger geef met daarop een tekening van Georgien Overwater en een opsomming van alle boeken die ik heb geschreven.
Het is vaste prik dat ik op de boekenlegger mijn handtekening zet. Meestal wordt dit aanbod met gejuicht ontvangen. Al maak ik me er geen enkele illusie over. Vermoedelijk ligt de boekenlegger over een week in een kinderkamer in de prullenmand. In ieder geval heb ik duizenden van die boekenleggers uitgedeeld.
Ook nu deel ik na elke sessie een boekenlegger uit. Ik zet snel mijn handtekening, een meisje deelt de kaarten uit. Terwijl ik nog aan het signeren ben, komt er een jongetje naar mij toe. ‘Ik hoef deze boekenlegger niet, meneer. Ik lees toch geen boeken.’ Het is voor de eerste keer dat dit gebeurt. Ik hoop niet dat het iets over de tijd zegt waarin we leven.

 

3.
Het is vermoedelijk mijn laatste bezoek aan een school of bibliotheek. Ik heb Stichting School Schrijvers Samenleving laten weten dat ik niet meer wil optreden. Het is zo lang geleden dat ik een kinderboek schreef. Ik voel me ook geen kinderboekenschrijvers meer. Bij veel bibliotheken lopen mijn boeken uit de collectie, merk ik aan het uitleengeld dat ik altijd op het eind van het jaar krijg. Het bedrag wordt elk jaar minder.
Met enige weemoed sta ik voor de laatste groep. Het is een leuke groep, zoals zoveel groepen erg leuk waren. Ze geloven nog steeds heilig in de verhalen die ik vertel over de Giraffestraat, wat dat betreft is er al die jaren niets veranderd. Voor hen is Violet nog steeds mijn dochter. ‘Hoe oud is Violet eigenlijk?’ Standaardvraag. ‘Tien jaar.’ Violet is nu al vijfentwintig jaar tien jaar oud. Ze zeggen nog niet: ‘We dachten dat u de opa van Violet was.’
Als ik afscheid van de kinderen heb genomen, niemand gaf ditmaal zijn boekenlegger terug, loop ik naar buiten. Eenmaal buiten hou ik een toespraak voor me zelf.
‘Gerard, wat goed dat je dit dertig jaar hebt gedaan. Je hebt heel wat kinderen vermaakt. Slechts één keer, in Den Haag, ging het fout, was de groep met allemaal allochtone kinderen volstrekt niet geïnteresseerd in al die verzinsels van jou. Bij al die andere groepen ging het goed, vaak ook bij groepen waarin alleen maar allochtone kinderen zaten. Namens al die kinderen, scholen en bibliotheken wil ik je hartelijk bedanken. Ik heb bij dit afscheid ook een cadeau voor je gekocht: het Verzameld Werk van Max de Jong. Je hebt het verdiend, jongen. Ik wens je veel succes met het schrijven voor volwassenen en wordt het ook niet tijd dat jouw verzameld dichtwerk uitkomt? Gerard, nogmaals dank voor al die jaren.’
Ik stel mijn routeplanner in op Dwingeloo en rij, voor de files uit, naar huis. Alweer een hoofdstuk afgesloten.

Zondag 17 april, Lhee

 

 

Ik heb het lang
niet geroken.

De roodborst fluit een vrouw.
Naast het paard draaft het veulen.

De merels vliegen af en aan.
De lammeren springen in de wei.

En over alles hangt
de geur van stront.

Ik was verstopt in de stad, ben
zojuist weer tevoorschijn gekropen.

Jas

Zaterdag 16 april, Lhee

 

1.
‘Mag ik er even bij? Je staat nou al zo lang voor de spiegel. Ik wil even mijn tandenpoetsen.’
‘Zin?’
‘Helemaal niet. Jij?’
‘Al dat eten, die toespraken. Bah.’
‘We worden er goed voor betaald.’
‘We moeten inderdaad niet zeuren. Er zijn mensen die het slechter hebben. Ik ga mijn jas vast aandoen.’
‘Wwmoenopshien.’
‘Wat zei je?’
‘Sorry, die tandpasta. We moeten opschieten. Anders komen we nog te laat.’

‘Max, nee.’
‘Wat nee?’
‘Die jas.’
‘Wat die jas?’
‘Dat kan toch niet hier in Neurenberg.’
‘Waarom niet?’
‘Die hakenkruizen. Dat is onkies. Hier was het hart van het fascisme. Hier hield Hitler zijn grote parades.’
‘Je bedoelt die ornamenten op mijn jas? Die hebben niks met hakenkruizen te maken hoor. Volgens de ontwerper Claes Iversen zijn het klassiek geometrische ornamenten.’
‘M’n reet. Die hakenkruizen, en dan die kleur van die jas: de kleur van de Nazi-uniformen. Alles is Tweede Wereldoorlog. Het zou me niet verbazen als Eva von Braun hier met dezelfde jas heeft gelopen.’
‘Alex, stel je niet zo aan. Maak je niet zo druk. Ik heb die mantel eerder tijdens een staatsbezoek aan Denemarken aan gehad. Geen enkele opmerking.’
‘Neurenberg is geen Kopenhagen. Ik ga zo niet met je naar buiten. Ik weet zeker dat dit tot ellende leidt.’
‘Echt niet. Voordat we naar Duitsland vertrokken heb ik papa en mama gevraagd wat ik mee zou nemen. Vooral papa vond dat die jas me zo goed staat.’
‘Ik denk niet dat papa de beste antennes heeft voor dit soort dingen.’
‘Nou, jij wel dan? Weet je nog dat jij als historicus wees naar dat artikel van Videla als bron?’
‘Ja, dat had jouw papa me ingefluisterd.’
‘We moeten echt gaan. We zijn al te laat.’
‘Max, alsjeblieft, trek iets anders aan. Dit wordt een rel.’
‘Liefje, die oorlog is nou zo lang geleden, daar maakt niemand zich echt druk meer om. Kom we gaan. Stel je alsjeblieft niet zo aan. Even wat zwaaien, handjes schudden en dan gaan we lekker lunchen.’

 

2.
‘Max, zie nou wel. Godverdomme.’
‘Wat? Niet zo hard. Dadelijk horen ze je nog vloeken.’
‘Een briefje van Mark.’
‘Wat staat erin?’
‘Dat hij gebeld is door Frau Merkel. Of je die jas onmiddellijk uit wilt doen. Of we gek zijn geworden. Of je vooraf niet in de spiegel kijkt.’
‘Jezus, wat zijn jullie hier in Europa allemaal fijngevoelig, zeg. Laat eens lezen.’

‘Ik snap niet dat jullie nog steeds bezig zijn met die oorlog. Nou ja, goed, na de lunch trek ik wel iets anders aan, hoor. Wat een gezeur.’
‘Ik zeg wel dat je een beetje dom bent geweest.’
‘Als je het maar laat.’

Marge

Vrijdag 15 april, Lhee

 

Gisteren bezochten Wyb en ik een toneelvoorstelling met de titel: Ik speel geen Medea. Het stuk is geschreven door een schrijfster waarvan ik al veel mooie stukken heb gezien, Magne van den Berg. In het stuk staan drie actrices: José Kuijpers, Raymonde de Kuyper en Ria Marks. Wie van toneel houdt, weet dat het een topbezetting is.

Ik hou van het werk van Magne. Ze strijkt de zinnen over elkaar zoals een beeldhouwer met klei laag voor laag een beeld opbouwt. De zinnen herhalen zich en in de zinnen zitten eveneens veel herhalingen zodat elke zin diverse betekenissen krijgt. Haar taal wordt daardoor zowel wijfelend als indringend.

Het gegeven lijkt eenvoudig. Een actrice met veel ervaring besluit om een avond niet op te gaan, ze speelt, in tegenstelling tot de aankondiging en wat het opgekomen publiek verwacht, geen Medea. Ze besluit naar huis te gaan. Waarom? Ze weet het zelf niet en tijdens de voorstelling komen we er ook niet achter. We weten wel dat het niet de schuld is van het theater, niet van de jongen die haar voor de koffie liet betalen. Dat ze naar huis gaat, niet opkomt, is haar schuld, verklaart ze diverse keren.
Nadat ze daadwerkelijk naar huis is gegaan, zien we het koor (José Kuijpers, Ria Marks) dat achterblijft. Ook het koor heeft geen idee waarom ze besloot naar huis te gaan, maar heeft alle begrip voor haar besluit.

Ik schrijf dit blog niet om het verhaal na te vertellen. Ik schrijf dit blog omdat ik vanavond de tragiek zag waarin het toneel gevangen zit. De tekst was prachtig, de actrices fantastisch. Dit is het toneel waar ik van hou. Toch zag ik om mij heen diverse mensen verveeld op hun stoel draaien. Twee mensen heb ik in slaap zien vallen. Een substantieel deel van de mensen zal geen goede avond hebben gehad. Gelukkig waren er mensen die het, net als Wyb en ik, prachtig vonden.

Het is eigenlijk hetzelfde als je mensen een dichtbundel van een van grote Nederlandse dichter in handen geeft. Hoe mooi ook, na het lezen van twee gedichten leggen ze de bundel verveeld weg. Evenals poëzie is Ik speel geen Medea geen keurig lineair verteld verhaal dat de lezer comfortabel meevoert. Het stokt, het zet mensen op het verkeerde been, het schrijnt, het schuurt, het raakt onze existentie, zoals zoveel goede kunst. Ik moet constateren dat steeds minder mensen dat kunnen waarderen. Mensen begrijpen de taal van de kunst niet, mensen vinden het vervelend om met existentiële problemen geconfronteerd te worden.

Ik denk dat het mede door televisie komt. Op televisie zien we avond na avond verhalen die ons meenemen zonder dat we daar moeite voor hoeven te doen. Er is een begin, een midden, een eind en vaak is er een cliffhanger waardoor we graag het vervolg van het verhaal willen zien. De anekdote, het verhaal verontrust ons niet, het zijn verhalen die we in alle behaaglijkheid kunnen volgen.

Bij Ik speel geen Medea is dat niet het geval. Op lang niet alle vragen die het stuk oproept komen antwoorden. Het stuk is verre van comfortabel, het verhaal wordt met brokjes en stukjes op elkaar gestapeld, geraffineerd gedaan, maar je moet er wel met de kop bijblijven. Lastig dus. Bovendien is het teksttoneel pur sang, het stuk moet het hebben van de taal, de woorden. Ook lastig, want we leven in een beeldcultuur.

Zoals de poëzie steeds meer is gemarginaliseerd, zeker de poëzie die niet anekdotisch en humoristisch is, zo raakt ook het toneel, en zeker het teksttoneel, steeds meer gemarginaliseerd. Slechts een kleine groep mensen, een groep bovendien die slinkt, geniet van dit toneel. Net als de poëzie moet dit toneel horen dat het moeilijk en elitair is. En alles wat moeilijk en elitair is, lijkt verdacht.

Is dit tij te keren? Ik denk het niet. Ik vraag me wel eens af hoe lang het nog mogelijk is om dit soort toneel te maken, toneel dat voorziet in een hele kleine behoefte, toneel waarvoor slechts een kleine groep liefhebbers is. Zo lang het wordt gemaakt, blijf ik genieten. Ik realiseer me dat ik op veel vlakken opgesloten zit de marge.

Lijn

Donderdag 14 april, Lhee

 

 

Hij tekende een lijn
en nog een lijn.
Een weg, een horizon.

Hij proefde de smaak
van de lijnen. En tekende
lijn na lijn na lijn.

Hij tekende een wereld
lijnrecht naar oog en hart,
de kronkels in ons hoofd.

Skipdag

Woensdag 13 april, Lhee

 

Stel je voor dat god wel zou bestaan. Dat hij een soort CEO van de mensheid zou zijn. Wat lijkt me dat heerlijk. En dat hij dan, in zijn goedertierenheid, zogenaamde skipdagen zou instellen, dagen die je, omdat je ertegen opziet, gewoon kunt overslaan.

Als die skipdagen zouden bestaan, zou ik deze dag hebben overgeslagen. De 13e begon eigenlijk al op de 12e om vijf uur. Het was de laatste keer dat ik mocht eten, daarna moest ik tot 15 uur de volgende dag hardcore vasten.
Om vijf uur moest ik binnen anderhalve uur een drankje drinken met een weeïge smaak, hoeveelheid: een liter. Daarna moest ik nog anderhalve liter heldere vloeistof drinken. Heldere vloeistof? Het Meppeler ziekenhuis verstaat daaronder vruchtensap zonder pulp, water, bouillon en koffie of thee zonder melk.

Ondertussen begon het feest. Wyb ging in Groningen naar Het jaar van de kreeft  van Toneelgroep Amsterdam kijken. Ik was graag meegegaan, maar dat had tot grote ongelukken geleid. De verdere avond heb ik namelijk op de wc doorgebracht of maakte ik sprintjes naar de wc. Details zal ik de lezer besparen.

De volgende ochtend, om ervoor te zorgen dat mijn lijf echt leeg is, vindt hetzelfde ritueel plaats. Ik zit dan iets minder op de wc om de eenvoudige reden dat mijn lijf al leeg is. Het enige wat nog een waterig effect oplevert, is dat weeïge drankje (1 liter!) en die anderhalve liter heldere vloeistof.

De uren die mij resten zal ik me vooral herinneren als De Grote Honger. Het ontbijt gaat voorbij, daarna de lunch, ik als liefhebber van eten, snak naar een gebakken eitje, een soepje, een lekkere boterham met kaas. Niets van dat alles. Slap zit ik achter mijn laptop, ik probeer de dag zo snel mogelijk voorbij te laten gaan.

Dit alles dient een hoger doel want de volgende dag onderga ik een endoscopie. Ergens op de derde verdieping moet ik mij van mijn onderkleren ontdoen en plaatsnemen op een heus ziekenhuisbed. Voor dit onderzoek word ik zowaar opgenomen, even melden bij de poli is er niet bij. Een gastvrouw bracht mij naar het ziekenhuisbed.

Keurig op tijd lig ik met mijn blote kont op bed. Dan komt de mededeling dat er een kleine vertraging zal zijn. Met gevolg dat ik een uur later nog steeds met mijn blote kont nutteloos op dat bed naar buiten lig te staren.
Laat ze alsjeblieft snel komen want ik heb honger. “Vroeger hadden ze honger,” zei mijn moeder altijd. “Jij hebt trek.” Nee, ma, ik heb honger.

Eindelijk is het dan zover en brengt een charmante verpleegster mij naar een ietwat donkere kamer. Zij zegt dat het de onderzoeksruimte is. Het zou ook zomaar een martelkamer kunnen zijn. Voor de zoveelste keer noem ik mijn naam en geboortedatum. “Wij gaan u nu een pijnstiller en een roesje geven.”
De dokter penetreert me met zijn slang, nog even zie ik groot voor me op een scherm het binnenste van mijn dikke darm. Daarna doet het roesje zijn werk.
Dat neemt niet weg dat ik door de roes heen soms schreeuw van de pijn. Er schijnt veel lucht in mijn darmen te zijn. Of is de arts niet zo’n geweldige manoeuvreerder met zijn slang en camera? Of ligt het aan dat waardeloze roesje? Zie nou wel dat het een martelkamer is.

Aan alle ellende komt een einde, zegt men. Op de eerste verdieping zit Wyb al uren op me te wachten, de schat. Het is te laat om nog op en neer naar huis te gaan, we rijden dus zo snel mogelijk naar ’t Schellinkje voor een heerlijke canard met gebakken aardappeltjes en een frisse salade.

’s Avonds zit ik alweer monter bij een voorstelling, een optreden van, houdt u vast, vandaag is alles erop gericht: Hans Aarsman. Zonder toeval zou het leven een stuk saaier zijn.

Staatsschuld

Dinsdag 12 april, Lhee

 

Ik was vandaag wat aan het somberen. De gedachte bekroop me dat die mensheid van ons geen enkele vooruitgang boekt. Ik zag een onderwijzeres die moest huilen omdat weer een vluchtelingenkind uit haar klas was overgeplaatst, of uitgezet. Elke keer verdwijnen kinderen uit haar klas, gewoon omdat we ze niet met rust laten, dat we aan het sollen zijn met mensen. Het maakt ons zelfs niet uit of het om kinderen gaat.

Dan het gestuntel in Griekenland. Europa heeft 400 vertalers beloofd, er zijn er pas 37. ‘It’s not in my back yard’. Dus erg druk hoeven we ons niet te maken. Er is een deal tussen Turkije en Europa. Voor elke Syriër die van Griekenland naar Turkije wordt teruggestuurd, nemen we in Europa een Syrische vluchteling op. In een week tijd zijn er 350 mensen van Griekenland naar Turkije teruggebracht, nog minder mensen zijn er in Europa opgenomen. Terwijl we toch te maken hebben met een vluchtelingenproblematiek waar het om miljoenen mensen gaat. Och, de vluchtelingenstroom neemt af, dus we zijn al lang tevreden.

Ik denk dat we maar wat aan klooien. Onverschilligheid: ‘het zal mijn tijd wel duren’. Gingen de vorige twee alinea’s over de menselijke kant, als het om de economische kant gaat, is het al niet beter. In 2008 maakten we een ernstige financiële crisis mee. De wereld stond vrijwel stil. Bijna hadden we niet meer bij ons geld gekund. Als dat ooit werkelijk mocht gebeuren, dan is de ellende niet te overzien.
We weten eigenlijk precies door welke mechanismes die crisis is ontstaan. De schuld daarvoor ligt overduidelijk bij de banken, bij ons geldsysteem. Na 2008 zou je een strenge correctie verwachten. Wat deden we? Niets. Buiten wat marginale aanpassingen kunnen de banken ongestoord door rotzooien.

We hebben de afgelopen jaren onze mond vol gehad over bezuinigen en het aantrekken van de broekriem. Vandaag zag ik in een artikel de volgende cijfers.
De staatsschuld van Nederland is in de afgelopen negen jaar opgelopen van 250 miljard naar 466 miljard euro. We houden ons begrotingstekort de afgelopen jaren keurig binnen die door Europa gestelde 3%, maar we moeten ons realiseren dat het dan om een begroting gaat. Het werkelijke effect van onze uitgaven wordt zichtbaar in onze staatsschuld en niet op onze begroting. In negen jaar tijd verdubbelden we onze schuld bijna.
Als we die 466 miljard omrekenen dan heeft elke Nederlander nu een schuld van €27.000. Vijf jaar geleden was dat nog €22.000. Hey, big spender! Voor de liefhebber: begin 2007 lag de staatsschuld nog op slechts 47% van het Bruto Nationale Product, nu ligt de schuld ruim boven de 60%.

Ik geef toe dat het geen smeuïg onderwerp is, onze staatsschuld. Toch is het wel een essentieel onderwerp. Heb ik het nog niet gehad over de staatsschuld van andere Europese landen. Ik heb de indruk dat veel Nederlanders het idee hebben dat we de ergste crisis achter de rug hebben. Dream on. Het ergste moet nog komen.

Nog een weetje. De staatsschuld van de Verenigde Staten bedraagt momenteel $21, 264 billion U.S. dollars en stijgt met $45.486 per seconde. De schuld per inwoner bedraagt daar $68.299. Ik ben benieuwd wanneer wij en de Amerikanen de schuld eens gaan terugbetalen en de trend van meer en meer schuld maken weten te keren. Dat zal nog wat voeten in aarde hebben. Bereid u voor.

Wildbreien

Zondag 10 april, Lhee

 

Eergisteren waren we in Arnhem voor een voorstelling. We parkeerden de auto voor het provinciehuis en daar zag ik wat ik ook in Tenerife zag en in tientallen andere steden: bomen met een breiwerk om de stam. Als liefhebber van street art heeft dit altijd meteen mijn belangstelling. Jammer genoeg ken ik niemand die zich daar mee bezighoudt, want ik ben eigenlijk ontzettend nieuwsgierig wie er in godsnaam voor een boom gaat breien. Na wat surfen kom ik erachter dat deze vorm van street art wildbreien heet.

Een site leert me dat het in 2005 in Amerika, in Houston is ontstaan. Er was een groep, Knitta Please geheten, die ermee is begonnen. Sindsdien is het steeds populairder geworden en zelfs in Lhee heb ik de eerste ingepakte bomen al gezien. In Amerika wordt het knit graffiti of yarn bombing genoemd, in Nederland is het bekend onder de naam wildbreien of straatbreien. Soms zit er een politiek of ideologisch motief achter, zoals een feministisch motief. Zo zou wildbreien de leefomgeving vrouwelijker maken.

Toen ik het voor de eerste keer zag, was mijn eerste reactie nogal negatief. Wat een gemuts, dacht ik. Juist dat getut, het vrouwelijke element, irriteerde me. Hebben die mensen nou werkelijk niks beters te doen?
Ik corrigeerde me eigenlijk meteen want waarom irriteerde ik me nou juist hier aan, terwijl ik over het algemeen juist een liefhebber van nutteloze dingen ben. Mijn tweede reactie was dat ik het eigenlijk wel mooi vond om uitgerekend voor een boom te gaan breien. Juist een boom, een organisme dat bij uitstek is gebouwd om weer en wind te weerstaan.

Ik realiseerde me dat dit breien eigenlijk een daad van liefde is, een ode aan de nutteloosheid of een ode aan de dingen waar wij over het algemeen geen oog voor hebben. Na de bomen zag ik dat mensen voor lantaarnpalen en verkeersborden breidden. In deze tijd, waarin alles ultra efficiënt moet zijn, waar de zakelijkheid alles heeft overwoekerd, vind ik het een mooie daad, street art waardig. De kracht is natuurlijk ook dat het zich over de hele wereld heeft verspreid. In feite is het een mooi, stil protest tegen druk, druk, druk en het rendementsdenken. Misschien moet ik dat toch maar eens gaan leren, breien.

Tenerife

De tegenstelling

Zaterdag 9 april, Lhee

 

In het Global Wealth Report van verzekeraar Allianz uit 2015 staat dat Nederland in de top tien staat van rijkste landen ter wereld. We staan zelfs op de zesde plaats. In het rapport worden het vermogen en de schulden van huishoudens in meer dan vijftig landen geanalyseerd.
Nederlanders hebben in doorsnee iets meer dan 78.000 euro aan nettovermogen en bezittingen. Bruto, dus voordat belastingen daar vanaf gaan, komt dat bedrag uit op 126.700 euro. Op dat vlak staat Nederland op de vierde plaats. In beide gevallen is Nederland twee plekken gestegen ten opzichte van het jaar 2000.
Niet gek. Klinkt goed. Dit prima resultaat staat in schrille tegenstelling tot het gezeur, gezeik en geklaag in dit land. Maar dit terzijde. Er is natuurlijk wel iets aan de hand, blijkt ook weer uit het lekken van de Panama Papers.

Nederland is zo rijk geworden door de inspanning van twee partijen. Partij een zijn investeerders, mensen die genoeg geld hadden en dat ter beschikking stelden van mensen die wilden ondernemen. Partij twee zijn de mensen die voor die ondernemers werkten, door hard te werken voegden ze een meerwaarde toe aan de investering. Door de inspanning van deze twee partijen werd Nederland welvarender en welvarender.

Sinds drie decennia doet zich door de globalisering echter een probleem voor. Steeds meer ondernemers creëren helemaal geen meerwaarde meer door het laten werken van personeel. Door de digitalisering, automatisering en robotisering hebben ze steeds minder mensen nodig. Daar komt bij, en die ontwikkeling is veel eerder ingezet, als de lonen ergens te duur zijn, dan vluchten bedrijven naar een land waar het loon lager is.

Het gevolg is dat van de twee partijen die Nederland rijk hebben gemaakt, partij een, de investeerders, geen problemen heeft, deze partij kan nog steeds zijn kapitaal vergroten en ziet zijn rijkdom elk jaar toenemen.
Partij twee heeft het veel moeilijker. Er zijn steeds minder mensen nodig om te werken en de concurrentie voor hen, door de globalisering van markten, is veel groter geworden. Hierdoor zijn er twee belangrijke trends. Trend een: er zitten steeds meer mensen zonder werk. Trend twee: de lonen staan onder druk. De klappen zijn dus voor de middengroepen en de laaggeschoolden.

Hierdoor ontstaat er onevenwichtigheid in de samenleving. De rijken worden rijker, de werkenden, of de potentieel werkenden, armer. Volgend jaar bezit de 1 procent superrijken meer dan de rest van de wereld bij elkaar, heeft Oxfam/Novib berekend. Tegelijkertijd moeten meer dan een miljard mensen rond zien te komen van een euro per dag of minder. In 2010 hadden de 388 rijkste mensen evenveel bezit als de onderste helft van de wereldbevolking bij elkaar, in 2014 is het aantal superrijken dat evenveel bezit verkleind tot 80.

De Panama Papers maken iets schrijnend duidelijk. Partij een, de investeerders, de ondernemers, nemen niet hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, ze dragen financieel nauwelijks bij aan onze samenleving. Ze weten, meestal op legale wijze, hun geld naar obscure eilanden te sluizen waardoor ze geen belasting hoeven te betalen. Hierdoor wordt de belasting voornamelijk opgebracht door partij twee, de werkenden, terwijl hun inkomsten toch al onder grote druk staan. Of sterker: door de digitalisering en automatisering hebben velen geen werk meer waardoor ze voor de belasting alleen maar een kostenpost zijn in plaats van een inkomstenbron.

De tegenstelling die ik schets, vind ik eigenlijk nogal klassiek en is door vele linkse denkers en economen beschreven. Aangezien links nogal in diskrediet is gebracht door het mislukken van grootschalige maatschappelijke experimenten (Sowjet-Unie, Oostblok, Noord-Korea, Cuba en ga zo maar door) is het linkse denken in onbruik geraakt en heeft het liberale denken de afgelopen twee decennia vrijspel gekregen.
Mede hierdoor is de tegenstelling nog meer toegenomen, wordt zelfs gelegitimeerd. Grote vraag: hoe gaan we dit probleem oplossen? Voor mij heeft het momenteel tot gevolg dat ik geen D’66 meer zal stemmen, een linkse correctie lijkt me op zijn plaats. Het lijkt me van het grootste belang dat we de rijken, de superrijken, de grote concerns dwingen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en wel financieel bij te dragen aan onze samenleving.

De tegenstelling die ik hier schets, heb ik voor het eerst helder horen beschrijven door iemand uit onverdachte hoek, namelijk Herman Wijffels, ooit voorzitter van de directieraad van de Rabobank. In een gesprek dat ik bij hem thuis had, kwam hij met een bijna socialistische oplossing voor het probleem dat er steeds minder werkenden nodig zijn. De kapitaalkrachtigen worden rijker en rijker, de mensen die alleen hun werkkracht kunnen inbrengen, kunnen we, als het werk er niet meer is, niet in de kou laten staan. Volgens hem was het basisinkomen de oplossing. Het ziet er steeds meer naar uit dat ik Groen Links ga stemmen.

Macbeth

Donderdag 7 april, Lhee

 

Stel. Ik koop een Fiat 500. Ik haal alle verwijzingen naar Fiat eraf en zet op de motorkap het beeldje van Rolls Royce. Op de achterkant zet ik nog eens de naam Rolls Royce en bevestig de naam van het type Phantom, Rolls Royce Phantom. Ik koop op grote schaal in en ga de Fiats dan als Rolls Royces verkopen,  ga er zelf op radio en televisie reclame voor maken.

Hoe zal de consument hier op reageren? Hoe de reclamecodecommissie? Ik durf mijn handen ervoor in het vuur te steken dat de reclame niet lang zal worden uitgezonden. Ik denk ook niet dat er consumenten zijn die het zullen pikken.

Bij het toneel is deze praktijk tamelijk gebruikelijk. Zo was ik gisteren bij een Macbeth. Zelfs in de ongeletterde woestijn die Nederland inmiddels is, zal een meerderheid van de bevolking, zeker meer dan 30%, toch kunnen vertellen dat Macbeth is geschreven door William Shakespeare. Zeker op het oudere publiek heeft Shakespeare nog een zekere aantrekkingskracht, al gaat de canon van grote schrijvers snel ten onder onder het geweld van films, games en Top Tien Boekenlijsten.

Het Zuidelijk Toneel kondigt aan: ‘Na Romeo & Julia regisseert Lucas De Man een nieuwe Shakespeare-klassieker: Macbeth, over het sluimerende gevoel van onmacht. Macbeth probeert zich staande te houden in een wereld waarin onzichtbare machthebbers – de heksen – hem regeren.’ Opnieuw de aankondiging dat het om een Shakespeare gaat.

Ik denk dat het een vorm van misleiding is. Aan deze Macbeth is niets Shakespeare, zoals ook aan de Don Juan van het Noord Nederlands Toneel niets Molière was. De tekst van Shakespeare is in zijn geheel in de prullenbak beland en vervangen door een tekst die is geschreven door Jamal Ouariachi en Lucas De Man. De verhaallijn is overboord gegooid, de grondgedachte van Macbeth is verdwenen. Hier is gewoon sprake van een nieuw stuk.

Waarom deze Macbeth gewoon niet Sjef of Polleke genoemd? Het antwoord is eenvoudig: omdat er dan geen publiek in de zaal zou zitten. Natuurlijk, Shakespeare is door alle eeuwen heen elke keer weer enorm wordt aangepakt. Tekstdelen worden geschrapt, er wordt hertaald, er zijn moderne interpretaties, conventionele interpretaties. Shakespeare heeft alle hoeken van het artistieke spectrum gezien en dat maakt Shakespeare juist zo interessant. Elke theatermaker verhoudt zich opnieuw tot Shakespeare. De essentie van die interpretatie is wel dat er iets van de artistieke inbreng van Shakespeare zelf overeind blijft. Bij deze Macbeth is dat totaal niet het geval. De kracht van Shakespeare, zijn taal, is vervangen door een tekst waarvan toneelrecensent Wybrand Schaap schreef dat hij zo plat is als een appelpannenkoek, waar ik het mee eens ben. Als je Shakespeare in de prullenbak gooit, moet je van goede huize komen om hem te doen vergeten.

Ik zou er totaal geen moeite mee hebben gehad als deze voorstelling was aangekondigd als een voorstelling die was geïnspireerd op Macbeth van Shakespeare, dat zou prima zijn geweest. Nu vind ik dat de naam Shakespeare oneigenlijk wordt gebruikt. Als ik een Rolls Royce koop, wil ik geen Fiat 500 in de maag gesplitst krijgen.

Schijnbeweging

Dinsdag 5 april, Lhee

 

Nee, ik ga vandaag niet stemmen. En de reden daarvoor kan ik eigenlijk in één zin samenvatten: ik ben tegen referenda. Dit referendum illustreert uitstekend waarom ik er tegen ben. Het begint al bij de initiatiefnemers van dit referendum. Inmiddels hebben ze laten weten dat het hen helemaal niet om dat handelsverdrag met de Oekraïne is te doen. Ze zijn het initiatief gestart om stemming te maken tegen Europa.

Met referenda geef je de burgers, de kiezers, in feite een nieuw instrument in handen, een instrument waarmee ze meer invloed kunnen uitoefenen. En wat zien we, die burger gaat er meteen mee aan de haal, die gaat het meteen misbruiken, oneigenlijke dingen mee doen. Zoals ik vaker in dit blog probeer duidelijk te maken: in de democratie is de kiezer de zwakste schakel.

Kijk naar dit referendum, het is er gekomen omdat een slechte journalist, een dorpsgek met een matrozenpetje door het land ging reizen en daarmee genoeg handtekeningen verzamelde om het referendum te initiëren. Ik vind dat je de invloed van mafkezen zoveel mogelijk moet reduceren. Laat de politiek over aan mensen die de zaken goed kunnen bestuderen en de problematiek in een groter politiek en bestuurlijk kader kunnen zetten. Dan kunnen we hen via verkiezingen laten weten of we vinden dat ze het goed of slecht hebben gedaan.

Ondertussen heb ik me best verdiept in de voor en tegens van het Handelsverdrag. Ik kan zo tien punten noemen waarom we voor moeten stemmen. Ik kan ook zo tien punten noemen waarom we tegen zouden moeten zijn. Maar laat zo’n gecompliceerd onderwerp niet aan mij, de kiezer, over. Want ik vind dat degenen die daar werkelijk over beslissen dat hele Handelsverdrag goed moet hebben gelezen en ik ben nog geen kiezer tegengekomen die dat heeft gedaan.

Natuurlijk vind ik dat we de Oekraïne een steuntje in de rug moeten geven. Per saldo ben ik dan ook voor het Handelsverdrag, als het bij een handelsverdrag blijft, want zeker na het afgelopen jaar heb ik toch ook een unheimisch gevoel bij die veel te grote en daarmee onmachtige Europese Gemeenschap. Het is toch schandalig hoe zo’n grote bestuurlijk unie niet in staat is om de economische crisis in Griekenland en de vluchtelingenproblematiek op te lossen. De onmacht, de onderlinge verdeeldheid is zo’n zielige vertoning.

Al bij al hoop ik dat de 30% niet wordt gehaald en daarmee niet serieus kan worden genomen. Dan zou opnieuw zijn aangetoond dat een referendum een waardeloos instrument is. Dus ik zou iedereen willen oproepen vooral thuis te blijven.
Mochten de nee-stemmers daardoor winnen, dan troost ik me met de gedachte dat dit referendum slechts raadgevend is. De regering kan de uitslag naast zich neerleggen en ik ben daar erg voor. Ik hoop dat de regering gewoon de Europese lijn blijft volgen die ze tot nu loopt. Het zou toch te gek zijn dat een stel mafkezen zo’n gecompliceerd bestuurlijk proces gaag beïnvloeden.

Daarnaast troost ik me met de gedachten dat, mocht de regering toch de mafkezen volgen, het Handelsverdrag gewoon doorgang vindt. Een vertegenwoordiger van de Europese Unie legde vorige week helder uit hoe de uitslag van het referendum, wat die uitslag ook zal zijn, gewoon omzeild kan worden. Het Handelsverdrag zal hoe dan ook tot uitvoering worden gebracht. Sterker: grote delen van het verdrag zijn al in werking. Waarmee hij meteen aantoonde dat het hele referendum sowieso een schijnbeweging is.

Roesje

Maandag 4 april, Lhee

 

Ik was zestien jaar toen ik te horen kreeg dat mijn vader nog maar een jaar had te leven. De doktoren constateerden blaas- en darmkanker en lieten ons in een gesprek weten dat ze over zijn levensverwachting zeer pessimistisch waren. In dat jaar onderging hij een paar zware operaties, lag voortdurend in het ziekenhuis en werd zijn lichaam grondig verwoest. Het gevolg was dat hij na tien jaar nog leefde, al had dat voor hem niet gehoeven, liet hij mijn moeder en mij vaak weten.

Wat mij het meest is bijgebleven, was zijn angst voor een endoscopie. Op de een of andere manier was hij daar panisch voor. Een groot deel van mijn leven zag ik tegen het moment op dat mij zoiets zou overkomen. Dat moment kwam zo’n tien jaar geleden. Ik had bloed bij mijn poep en de dokter vond het nodig dat het met endoscopie werd onderzocht. Voor wie niet weet wat het is: in het ziekenhuis gaan ze dan met een slang, met daarin een camera, je dikke darm in en kijken of er poliepen zijn of erger.

Het onderzoek vond plaats in Rijnstate, een ziekenhuis in Arnhem. Met lood in mijn schoenen ging ik er heen na mij twee dagen met behulp van vieze drankjes volledig leeg gescheten te hebben. Tot mijn grote opluchting kreeg ik een roesje en merkte ik van mijn ontmaagding vrijwel niets. Gezien de angst van mijn vader zal hij in die tijd geen roesje hebben gekregen. De uitslag was om te juichen: mijn darmen waren zo schoon als een zojuist in gebruik genomen rioolpijp.

Een paar jaar later was er weer dat bloed en gezien het medisch verleden van de familie leek het mijn nieuwe huisarts goed om weer een endoscopie te doen. Of heet dat een endoscopie maken? Geen idee. Dit keer vond het plaats in het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch. Volgens de behandelend arts was een roesje echt niet nodig, viel zo’n endoscopie enorm mee.
Niet dus. Ik begreep opeens ontzettend goed waarom mijn vader voor deze penetratie zo’n angst had ontwikkeld. Vermoedelijk was de behandelend arts tot nu toe zelf buitenschot gebleven, want van zijn informatie klopte geen bal. Zonder roesje is zo’n endoscopie een dikke ellende. De uitslag maakte gelukkig alles weer goed: mijn darm was nog steeds dezelfde schone rioolpijp.

Een half jaar geleden kreeg ik een pakketje thuis gestuurd. Alle mannen boven de 55 schijnen dat te krijgen. Preventief onderzoek. Met een soort schaartje moet je op drie plekken je poep in een buisje manoeuvreren en naar een instituut opsturen waar ik niet zou willen werken. Er zijn trouwens veel plekken die buitengewoon nuttig werk doen, maar waar ik niet zou willen werken. Ook dit keer was de uitslag positief. Alweer een opluchting. Je denkt toch regelmatig aan de ellende die mijn vader doormaakte.

Ik was daarom verbaasd dat ik een maand geleden van het Meppeler ziekenhuis een uitnodiging kreeg voor een endoscopie. Geen idee waarom ik werd opgeroepen. Vandaag had ik een voorgesprek en bleek dat een alerte arts een paar jaar geleden had genoteerd dat het met mijn familiegeschiedenis goed zou zijn om mij om de twee jaar te onderzoeken. In Amerika doen ze dat sowieso met alle mannen boven de 50.
Ik twijfelde sterk of ik zou gaan. Moet ik mij weer leeg schijten, word ik weer gepenetreerd. Na een keer bellen bleek dat ze het onderzoek gelukkig met een roesje uitvoeren. Tja, je weet nooit waar het goed voor is. Als er ellende komt, is het het beste als ze dat zo snel mogelijk ontdekken. Vandaar dat ik volgende week weer mijn knieën moet optrekken en dat, als het roesje niet al te stevig is, ik filmbeelden van mijn binnenste zie. Geen fraaie beelden trouwens.

Het gedoe rond een endoscopie is enorm toegenomen, merk ik. Vandaag was er een voorgesprek en een week van tevoren moet ik me aan een speciaal dieet houden. Na het onderzoek mag ik absoluut niet autorijden. Wyb heeft al een snippermiddag genomen. Wat ben ik blij als het voorbij is.

Bergen

Zondag 3 april, Lhee

 

Wyb en ik klimmen een berg op omdat er boven een groot feest is en wij daarvoor zijn uitgenodigd. Af en toe klimmen we tegen steile hellingen op. Durf ik wel door te gaan? Uiteindelijk zijn we bij het feest en vermaken we ons zeer. Tegen de ochtend dalen we de berg af. Heb ik, met mijn ziekelijke hoogtevrees, ooit deze berg durven te beklimmen? Het zweet breekt me uit. Met de angst in mijn lijf daal ik verder af. Op een gegeven moment ben ik op op een punt dat ik echt niet verder durf. Overal om mij heen steile dieptes. Nergens een punt waar ik bij het afdalen houvast aan kan vinden. Ik heb geen idee hoe ik ooit beneden kan komen, ik durf niet eens de diepte in te kijken, laat staan dat ik verder durf af te dalen.
Einde droom.

Ik weet wel waar de droom vandaan komt. Afgelopen week maakten Wyb en ik een bergwandeling. De wandeling begon keurig over een breed pad waar soms zelfs een auto over reed, zag ik aan de sporen. Langzaam wordt het pad smaller, de berg hoger. Op een gegeven moment is er dan het punt dat de hoogtevrees verlammend toeslaat. Einde wandeling.
Aan mijn angst ligt volgens mij een wiskundige berekening ten grondslag: de smalte van het pad, plus de diepte, plus de steilte van de helling bepaalt of de angst toeslaat. De hoogtevrees heeft een pure fysieke uitwerking. Alles in mijn lijf zegt: stoppen, niet verder lopen.

Menige bergwandeling is zo geëindigd: De Blogger durft niet meer te kijken, laat staan verder te lopen, De Censor wil maar één ding, doorlopen, kijken hoe het er op de top van de berg uitziet, genieten van het uitzicht.
Wyb en ik hebben veel gemeenschappelijke interesses. Als het om de bergen gaat, is er een diepe kloof. Wyb is gek op de bergen, voelt zich er helemaal thuis. Voor mij zijn bergen vijandelijk gebied. Hoe hoger ik kom, hoe meer ik merk dat ik vijandelijke linies nader en ben ik op mijn hoede.

Alpinisme, ik begrijp er niets van. Waarom zou een mens, hoe geoefend ook, voor een beklimming zijn leven wagen? Voor mij ben je knettergek als je met een touw en bergpinnen een berg opgaat. Nou geef ik toe dat het, als het om mijn hoogtevrees gaat, veel kinderachtiger ligt. De bergpaden waarop bij mij de angst toeslaat, zijn voor een alpinist nog niet het begin van de beklimming.
Dat kan allemaal wel zijn, maar ik heb me voorgenomen mij in deze nooit te forceren. Als de wiskundige berekening zijn werk doet, is er voor mij reden om beslist niet verder te gaan. Het zal met de droom te maken hebben die ik vannacht had: stel dat ik niet meer terug durf. Als ik er aan denk, voel ik de paniek al die me dan treft. Daar wil ik nooit aan bloot komen te staan. Wat mij betreft worden alle bergen opgeblazen, veel veiliger voor een mens.

De Blogger in vijandelijk gebied.

Kwarteltje

Zaterdag 2 april, Lhee

 

Scène in trein.
‘Dag, meneer Tonen, wat leuk om u tegen te komen.’
‘O, dag. Kennen wij elkaar dan? Je moet me even helpen. Ik kan je zo gauw niet plaatsen.’
‘Ik heb acht jaar geleden bij u stage gelopen.’
‘Och, ja, dat is waar. Hoe gaat het met je? Het spijt me, maar ik ben je naam vergeten. Hoe heette je ook alweer?’
De vrouw noemt haar naam.
Ik neem aan dat het klopt wat de vrouw zegt, maar zowel haar gezicht als haar naam zeggen me niets. Uit beleefdheid, en lafheid, laat ik niets merken. Ze noemt de namen van collega’s waar ik mee werkte, dus ze heeft inderdaad bij Het Zuidelijk Toneel stage gelopen.

In al die jaren dat ik werkte, heb ik ontzettend veel stagiaires gehad. Mensen verdienen kansen. Ik moet bekennen dat een groot aantal stagiaires, nadat we afscheid van elkaar namen, meteen zijn weggezakt in de dikke mist van het verleden. Selectieve perceptie, zullen we maar zeggen. Sommige dingen moet je onthouden, andere dingen moet je meteen vergeten, anders raakt de harde schijf vol.

Een paar maanden geleden kreeg ik een verzoek van Jeannette om Facebookvriend te worden. In 1987 liep ze samen met Inge stage bij Benne en mij op de afdeling marketing van de Groninger schouwburg. Zij deden de kunstacademie, afdeling grafische vormgeving. Het was nog de tijd dat mensen graag stage in een theater liepen. Theater was toen nog hip en happening. Als je er enigszins bij wilde horen, ging je in het theater werken. Hoe anders is dat nu. Theaters zijn verstofte en saaie instituten waar je ouders graag heen willen, maar waar jijzelf niet gezien hoeft te worden.

Jeannette en Inge zijn stagiaires die ik nooit vergeten ben. Het waren onstuimige dames die meteen met opmerkelijk gemak met Benne en mij samenwerkten. Niks geen verlegenheid en te veel aan respect waardoor stagiaires grijze muizen worden, zoals ik later zoveel heb meegemaakt. Jeannette en Inge waren assertieve dames met veel creativiteit.

Een maand nadat we Facebookvrienden zijn geworden, stelt Jeanette voor om als afdeling weer eens bij elkaar te komen, misschien leuk om samen te eten. Ik ben er meteen enthousiast over. Jeannette kwam ik onlangs na al die jaren in het Groninger Museum bij de opening van de Bowie tentoonstelling tegen. Snel wisselden we wat woorden. Inge heb ik al dertig jaar niet meer gezien. Ik zie er naar uit om ze te ontmoeten.

En zo zitten we met z’n vieren na dertig jaar weer samen aan een tafel. Het is goed te merken dat sommige mensen zulke persoonlijkheden zijn dat ze niet veranderen. De gesprekken die we voeren, hadden ook dertig jaar geleden kunnen plaatsvinden.
Ik merk dat sommige mensen, ook al heb je ze dertig jaar niet meer gezien, toch gewoon onderdeel zijn van wie je zelf bent. In mijn hoofd zijn Benne, Jeannette en Inge altijd aanwezig gebleven.

Inge en ik nemen tonijn, Jeannette een kwartel. Het kwarteltje ligt er wulps bij, de pootjes gespreid. ‘Volgens mij heeft ze rode schoentjes gedragen,’ zegt Jeanette die het kwarteltje nauwelijks durft te beroeren.

Vandaag stuurt ze me onderstaande tekening toe met de tekst: ‘hier het kwarteltje, zoals ik haar zag. Want ze was bij leven en welzijn zonder enig twijfel een hooggehakt dametje. Zag je die beentjes, hoe koket ze in de lucht staken?
Na uren in een honing marinade, bruut uit elkaar gepeuterd en opgegeten door mij. Jullie hadden het maar makkelijk met die overzichtelijke tonijn.
Lang geleden dat ik besefte wat ik opat. Ja zover ben ik. Toch weer wat vaker vegetarisch eten. Maar lekker was ze wel! Jeannette.’

Anna

Vrijdag 1 april, Lhee

 

Het is volbracht. De afgelopen weken heb ik Anna Karenina van Leo Tolstoj uitgelezen, een baksteen van 937 pagina’s met tamelijk kleine lettertjes. De belangrijkste vraag daarbij was: kan ik dat nog? Ik hou van snel geschreven boeken, mijn belangrijkste referentiekader is de Amerikaanse literatuur.

Ik weet zeker dat het me een paar jaar geleden niet was gelukt om het boek uit te lezen. Mijn leven was te haastig, te opgejaagd. De afgelopen tijd realiseer ik me sowieso dat ik eigenlijk te snel heb geleefd. Altijd van het ene naar het andere project rennen. Om Anna Karenina te kunnen lezen, moet je leven redelijk tot stilstand zijn gekomen, denk ik.

Ik heb zoveel boeken verknald met hapsnap lezen. Drie, vier pagina’s lezen en dan weer stoppen. Eigenlijk vraagt elke boek van de lezer enigszins een lange adem, Anna Karenina zeker. Het is geschreven in een tempo dat paard en wagen de snelheid van het leven bepaalde. Tolstoj nam de tijd voor alles en als je die manier van schrijven wilt waarderen, moet je als lezer daarin meegaan. Ik heb dit afgelopen weken trouw gedaan.

Ik vraag me wel af hoeveel mensen na mij dit boek nog zullen lezen. Ik vrees toch dat het door de tijd wordt ingehaald. Wat moeten die toekomstige generaties die zijn opgegroeid met WhatsApp, snelle mailberichtjes en dynamische games met de uiterst genuanceerde en uitgesponnen liefdesscènes van Leo Tolstoj. Sowieso zijn daar de eerste 150 pagina’s waar je doorheen moet om te wennen aan de lange Russische namen. Komt bij dat veel hoofdfiguren meerdere namen hebben, een officiële Russische naam en roepnamen. Wie is nou wie? Het duurt even voordat je dat in de gaten hebt.

Ik ben een redelijk geoefende lezer als het gaat om de Russische literatuur. Ik las alle verhalen van Tsjechov en Boenin en alle boeken van Paustovskij. Daarnaast las ik wat boeken van Dostojewski en Toergenjev. Ik hou wel van die Russische tragiek, melancholie en verveling.
Wat Haydn is voor de kamermuziek, een soort voorloper, is Tolstoj voor de namen die ik zojuist noemde. Hij werd geboren in 1828 en ondanks dat hij in 1910 is gestorven, is hij met zijn realistische romans toch echt een schrijver van de 19e eeuw.

Heb ik genoten van het boek? Absoluut. Op een gegeven moment nam de liefde van Anna Karenina voor Vronski me zo mee dat ik niet meer wilde stoppen met lezen. In Tenerife was dat mogelijk, waar ik soms honderd bladzijden per dag las. Het grappige is dat de liefde tussen Anna en Vronski de ruggengraat van het boek vormt, maar dat Tolstoi allerlei uitstapjes maakt na andere onderwerpen, zoals het boerenleven, ethische en religieuze dilemma’s waardoor je midden in die tijd komt te staan. Omdat het boek zo uitgebreid is, ga je, als je er de tijd voor neemt, met de figuren leven.

Dat vind ik sowieso fijn van het lezen van Russen, je glijdt als het ware een andere tijd in. Een tijd waarin eer, respect, liefde, trouw begrippen waren die nog ergens voor stonden. Al gaat Anne Karenina juist over alle tegenpolen van deze begrippen: ontering, verliezen van respect, ontrouw, overspel. Uiteindelijk vond ik het jammer dat ik het boek uit had. Wat mij betreft had Tolstoj nog wel even door mogen schrijven. Ondanks het feit dat Tolstoj, nadat Anna zich in wanhoop voor de trein heeft gegooid, gewoon nog even doorgaat met een ethisch-religieus traktaat.

Maar niets denigrerends over Tolstoj. In het boek komt een geboortescène voor waarbij de tranen me in de ogen schoten. Het is tevens het boek waar de beste scène over jaloezie staat die ik ooit heb gelezen. Het boek is best aan te raden, maar je moet wel weten waar je aan begint. Het is eigenlijk alleen te lezen als je leven in rustiger vaarwater is gekomen.

Alle rechten voorbehouden © Gerard Tonen 2015