Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

Journal, januari 2020

The Road

Vrijdag 31 januari, Montpellier

 

Ik raad echt iedereen aan het boek The Road van Cormac McCarthy te lezen.

Fistel

Donderdag 30 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

Wie in IJsland is geweest, weet dat de aarde geen harde, stenige bol is. In de aarde loeit het vuur en vinden de meest wonderbaarlijke chemische processen plaats. Hier en daar, en specifiek in IJsland, is de aardkorst dun en gulpt het resultaat van die borrelende aarde naar buiten.

We liggen op de bank televisie te kijken. Wyb ligt met haar hoofd op mijn benen. ‘Wat maken die darmen van jou een herrie. Ik hoor het borrelen en stromen.’ Ik heb ooit gewerkt met een man van wie de darmen en de maag zoveel lawaai maakten dat je nauwelijks met hem kon vergaderen. Elke vergadering weer hadden zijn ingewanden een geheel eigen inbreng.
‘Ik ben een soort IJsland,’ zeg ik tegen Wyb. ‘In mij vulkanische activiteit.’

Dat is bijna letterlijk. Eind september ontstond in de buurt van mijn anus een soort krater. Bij mensen noemen we het geen krater maar een fistel, de functie is dezelfde. Allerlei ondergrondse chemische processen zoeken een uitweg naar buiten.
De Helderkliniek schrijft over de fistel: ‘Een fistel is een onnatuurlijk gangetje dat loopt vanuit het anale kanaal naar de huid rondom de anus. Omdat dit een open verbinding is tussen de anus en de huid kan er pus, lucht, vocht en soms ook ontlasting door ontsnappen.’ De lezer van Dossiermoddergat blijft niet bespaard.

Inmiddels ben ik vier maanden zoet met mijn fistel. Vandaag weer naar de specialist, vol goede hoop want ik heb er nauwelijks nog last van. Ik zou zeggen maak dat ding dicht en we praten nergens meer over.
Ik krijg echter de deksel op de neus. De man vertelt me dat er toch nog twee operaties noodzakelijk zijn (als alles goed gaat). Op 19 februari wordt de fistel opgebonden, daardoor kleiner gemaakt, veel pijn is niet uitgesloten. Daar gaan we weer. In april kan de fistel met een hersteloperatie worden dichtgemaakt. Opnieuw: als alles goed gaat. De specialist, en ik inmiddels ook, houden een slag om de arm. Met fistels weet je het nooit, vooral omdat ze in een beroerd vulkanisch gebied zitten. Elke dag komt er weer een stroom lava naar buiten.

Mocht in april die hersteloperatie plaatsvinden dan ben ik in totaal zeven maanden met dat ding in de weer geweest. Het zijn zulke geniepige, gemene serpenten. Ze hebben niet voor niets de vorm van een slang. Zo, de lezer is weer bijgepraat.

Keukentafel

Woensdag 29 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

Keukentafel

De bel. Bij elk nieuw gezicht
kroop ik onder de keukentafel.

Het liefst had ik een een hol gegraven
waar het rook naar zand en boomwortel.

Kijk, daar zit Gerardje, zei mijn moeder.
Has, kom eens, geef die mevrouw eens een handje.

Pas veel later kroop ik te voorschijn,
haalden diploma’s en gaf ik mensen handjes.

Sommigen zeiden goed zo Gerard, zie nou wel
je kunt het wel. Ik lachte zoals mensen lachen.

Er was zelfs een stad waar ik doorheen liep.
Ik woonde in een huis met een vrouw.

En al die tijd wist niemand dat ik ’s avonds,
als een maan te voorschijn kwam,

weer onder de keukentafel kroop
waar het rook naar zand en boomwortel.

Mijn moeder sprak mij alle dagen toe.
Lieve Has, blijf maar lekker zitten waar je zit.

Afdruk

Dinsdag 28 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

Bij ons op de hoek zit een fotozaak zoals we die in Nederland in de tweede helft van de vorige eeuw in elke wijk hadden. Je kunt er kiezen uit een beperkt assortiment fototoestellen, je kunt er foto’s afdrukken en allerlei accessoires rond fotografie krijgen, zoals fotolijsten en -albums. Ik geloof niet dat je in Nederland zo’n zaak nog vindt.

In Nederland hebben ons koopgedrag verlegd voor fotospullen naar het internet. De fotozaken heten tegenwoordig Kamera-express.nl, Cameranu.nl en Coolblue.nl. Zo nu en dan heeft zo’n internetverkoper nog een fysieke winkel die een enorme regio bedient. Aan afdrukken doen we überhaupt niet meer. We schieten de ene foto na de andere en onze iPhone is het fotoalbum van de 21ste eeuw. Foto’s hangen in de lucht.

De fotozaak op de hoek wordt gerund door Stéphane Marinangeli. Anders dan je bij zo’n zaak zou vermoeden, is Stéphane meegegaan met zijn tijd. Hij heeft geïnvesteerd in goede afdruk-apparatuur. Toen wij in het begin hier woonden heb ik eens wat proefafdrukken laten maken. Ik was erg verrast, zo kan hij op Hahnemühle papier (mat) afdrukken, waar ik voor mijn zwart-wit foto’s zo gek op ben.

Afdrukken, is dat niet helemaal jaren vorige eeuw? Zeker niet. Zoals de lezer van Dossiermoddergat weet, verspreid ik mijn foto’s gul over het internet, via Het Dossier, maar ik post bijna dagelijks een foto op Instagram (www.instagram.com/gerardtonen). Mijn foto’s lijden daardoor niet een doodleven op een harde schijf, ze worden gelukkig gezien. Een foto, afgedrukt op goed fotopapier, is echter andere koek, zoals het origineel van een schilderij iets heel anders is dan een reproductie van dat schilderij. Een foto komt pas echt tot leven op mooi fotopapier.

Afgelopen vrijdagochtend heb ik weer een stuk of vijf foto’s naar Stephanne gebracht. Ik kon ze al op het eind van de middag afhalen. Dat is nog eens snelle service. Helaas bleek vrijdagmiddag zijn zaak vol mensen te staan. ‘Zaterdag,’ riep hij toen hij me zag over de hoofden van zijn andere klanten heen. ‘C’est bon.’ Prima. Niemand zit er op te wachten. Zowel zaterdagochtend als zaterdagmiddag stond de winkel opnieuw vol mensen. ‘Mardi,’ riep ik naar hem om hem gerust te stellen, hij keek nogal schuldig -op maandag is hij namelijk altijd dicht

Vandaag heb ik de foto’s kunnen ophalen en zie ik de foto’s zoals ik ze inderdaad heb bedoeld. Afgedrukte foto’s zijn een enorme inspiratie voor me. Ik wil meteen weer gaan fotograferen. Wyb ziet al dat afdrukken met enigszins lede ogen aan. ‘Wat doe je er dan mee?’ is een vraag die al een paar keer is gesteld. Ik koester ze. Ik laat ze aan mensen zien als ze geïnteresseerd zijn en ik zie dat mensen verrast zijn als ze de afgedrukte foto’s zien. Een afgedrukte foto is de uiteindelijk bestemming van een foto. En ik hoop natuurlijk dat er ooit die grote overzichtstentoonstelling komt.

Tekst

Maandag 27 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

Vannacht had ik weer die droom. Mijn hele leven door is hij teruggekomen. Soms blijft hij jaren weg en dan is hij er opeens weer. En dat terwijl ik nooit droom, uitgezonderd dus deze droom.

Ik sta in een toneelstuk. Over een kwartier is de première. Ik heb geen hoofdrol maar moet wel regelmatig op. Eén groot probleem: ik ken mijn tekst niet.
Ik heb de tekst in mijn handen, zie wanneer ik iets moet zeggen. Zo dadelijk gaat iedereen op, moet ik mijn rol spelen. Ik probeer een highlighter te vinden om mijn tekst aan te strepen. Vlak voordat ik weer eens op moet zal ik de tekst snel leren en hem uitspreken, hopelijk kan ik me daarmee redden.

Droomduiders, aan het werk. Zal vast met faalangst hebben te maken, verder geen idee. En waarom is de setting steeds een toneelstuk waarin ik speel maar niet de tekst ken? Ik heb nooit zelf gespeeld. Toen ik nog bij toneelgezelschappen werkte werd heel vaak gevraagd of ik dan ook meespeelde. Nee, nooit. Ik was er alleen voor het vervelende werk, de boel managen en de poen regelen, de rest mocht het leuke werk doen.

Dat ik nooit op toneel heb gestaan is niet helemaal waar. Op mijn veertiende of vijftiende schreef ik met Jacques een toneelstuk, een rasechte klucht. De moeder van een vriendje had wat ervaring bij een amateurtoneelgezelschap en regisseerde ons. Met vier spelers trokken we vervolgens langs bejaardenhuizen, die toen nog bestonden. Het schijnt best leuk te zijn geweest want ik kan me herinneren dat er werd gelachen en we werden ook nog teruggevraagd.

Een paar jaar later richtten we een cabaretgroep op, Antigone geheten. Daarmee traden we een paar keer op in jeugdclubs en diezelfde bejaardenhuizen. Onze grote doorbraak op een festival is er nooit gekomen omdat we hoorden dat Neerlands Hoop naar ons kwam kijken. Uiteindelijk durfden we toen niet op te treden en daarmee was het met mijn carrière als performer in de performing arts gedaan.

Uiteindelijk sloot ik me aan bij het leger van gemankeerde kunstenaars die hun heil zoeken in het regelen van zaken. Je hebt dan een beetje de illusie dat je bij het artistieke proces hoort. Een misvatting want voordat al die acteurs en actrices kunnen gaan spelen moet er zoveel geregeld dat je aan welk artistiek proces nooit toekomt. Ja, af en toe word je mening gevraagd, dat is eigenlijk alles.

Door die buitengewoon beperkte ervaring is blijkbaar toch die droom ontstaan. Elke nacht als ik die droom heb, is het hard werken. Hoe red ik hier mijn kont uit? De stress giert door mijn lichaam. De hele nacht ben ik ermee bezig. Eén troost: tot een optreden is het nog nooit gekomen. Altijd als de spanning stijgt en we op het punt staan op te gaan, is de droom afgelopen.

Journal

 

Stilte

Zondag 26 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

Voor het eerst sinds september gaan we op expeditie naar de Cevennen. Als je van Nîmes naar Saint-Hippolyte-du-Fort rijdt, zoals de meeste mensen doen die wij ons aankomen, krijg je eigenlijk een verkeerd beeld van onze omgeving. Je rijdt dan namelijk door licht glooiend land. Het landschap dat ik karakteristiek vind voor Hippolyte begint als je bij ons de straat uitloopt. Dan zit je eigenlijk meteen in de heuvels van de Cevennen. De Veluwe is in Nederland het grootste aaneengesloten natuurgebied. Het is Madurodam vergeleken met de Cevennen. Als we vanuit ons tweehonderd kilometer naar het westen rijden, zitten we nog steeds in de Cevennen. Over die 200 kilometer, als het niet meer is, doe je uren en uren. Per uur rijd je hier 30 tot 40 kilometer.

Door het gebied kronkelt een web van smalle weggetjes. Ooit waren Wyb en ik in Schotland en verwonderden we ons over smalle weggetjes. Bij elke tegenligger was het puzzelen hoe je elkaar kon passeren. Hier in de Cevennen is het niet anders. In Schotland waren de wegen tamelijk recht, hier heb je de ene na de andere bocht. Gelukkig komen we nauwelijks tegenliggers tegen want het gebied is zeer dun bevolkt, er wonen nauwelijks mensen.

De mensen die er wonen, wonen in prachtige bergdorpen, de romantiek ten top. Een van onze doelen vandaag is Saint-Martial. Een prachtig dorp waar toch veel huizen te koop staan. Genoeg aanleiding voor Wyb en mij om te dromen om hier een huis te kopen en te gaan wonen. Maar ja, dan woon je wel twee uur rijden van een grote stad, ik denk niet dat we dat redden. Met de gedachte spelen is voorlopig voldoende. Ondanks dat er veel leegstaat zijn de huizen niet echt goedkoop, zoals in andere delen van Frankrijk. De Cevennen wordt steeds meer ontdekt door de inwoners van Montpellier en Marseille die hier hun tweede woningen vinden.

De Cevennen vormt een middelgebergte. Een ideaal gebergte voor mij. In tegenstelling tot Wyb hou ik niet van bergen. Wyb is weleens naar het basiskamp op de Mount Everest geklommen. Ik ervaar hoge bergen als vijanden, gevaarlijk gebied. De hoogste toppen in de Cevennen zijn de Mont Lozère (1700m) en de Mont Aigoual (1565m), niet zo heel ver van ons huis vandaan. Vanaf de bergen van de Cevennen heb je prachtig uitzicht over de valleien waar rivieren als de Gardon en de l’Heraut doorheen stromen.

Wij belanden vandaag op de Col de l’Asclier, iets van 800 meter hoog. De stilte op de rug van de berg is hoorbaar. Hier heerst de absolute rust. Aan het begin al komen we de herder tegen die hier boven op de foto staat en opmerkelijk veel op de vader van Wyb lijkt. Het is dat mijn kont nog niet is genezen, dat ik gehinderd wordt door een elastiekje dat een wond openhoudt, maar het gebied vraagt om wandelingen. De heuvels en bergen zijn ook zo gemodelleerd dat hoogtevrees voor mij hier niet bestaat.

Zijwaarts

Zaterdag 25 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

Het was begin januari. Wyb en ik verblijven een paar dagen op een woonboot in de Prinsengracht, ongekende luxe. We hebben zojuist, op de valreep, de tentoonstelling Rembrandt-Velázquez bezocht. Als het een wedstrijd was, heeft Rembrandt dik gewonnen.

Ik ben nog steeds niet de oude, kan niet al te lang lopen. We zijn lang in het Rijksmuseum geweest daarom neem ik de tram terug naar de Prinsengracht, Wyb wil nog even door Amsterdam lopen. Op de Weterinschans loop ik naar de tramhalte. Links van me is boekhandel Schimmelpennink, een boekhandel waar ik nog nooit naar binnen ben geweest. Doe ik nu ook niet want ik ben te moe. Maar dan zie ik op het markies die de boeken in de etalage tegen de zon beschermt de woorden Moedig zijwaarts staan.

Moedig zijwaarts. Ik word meteen vrolijk. Wat een prachtige wending van de woorden moedig voorwaarts, woorden die natuurlijk meteen aan Gerard Reve doen denken. Een van zijn brievenboeken, waarin de brieven zijn verzameld aan Bert en Netty de Groot, heeft als titel ‘Moedig voorwaarts’. Maar als ik het me goed herinner sloot Reve menig gesprek of lezing af met de woorden: moedig voorwaarts. De woorden zijn voor mij voor altijd met Reve verbonden. Zo nu en dan doe ik Reviaans en sluit ik een mail of gesprek ook af met de woorden moedig voorwaarts.

Moedig zijwaarts, dat is andere koek. Dat kan zomaar mijn levensmotto zijn. Iedereen gaat moedig voorwaarts, maar om voorwaarts te gaan heb je geen moed nodig. Voorwaarts ga je eigenlijk vanzelf. Als je eenmaal vooruit gaat, ga je sowieso altijd voorwaarts. Maar zijwaarts gaan, dat vraagt een beslissing. Opeens een andere kant uitgaan, je steven wenden. Als je vooruit gaat heb je meestal een doel, of juist geen doel, je sjokt gewoon voort. Wie zijwaarts gaat, kiest een ander doel, minder zeker vaak. Wie moedig zijwaarts gaat, is flexibel, gaat op avontuur, maakt een verrassende beweging, gaat een nieuwe horizon tegemoet.

Natuurlijk past moedig voorwaarts veel beter bij Reve. Moedig voorwaarts heeft iets gelatens. Onderhuids zit de lading: och jongens we moeten wel vooruit, het leven heeft zijn eigen loop. Dat moedig voorwaarts is eigenlijk een diepe zucht.
Moedig zijwaarts is strijdbaarder, actiever, minder fatalistisch. Als voorwaarts niet werkt, dan gaan we toch gewoon zijwaarts. Er zijn zoveel wegen die naar Rome lopen.

Fluitend stap ik de tram in. Moedig zijwaarts, dat past toch veel beter me dan moedig voorwaarts.

Winter

Vrijdag 24 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

Ergens in de zomer werd er om 6.30 uur ’s ochtends aangebeld. Wij sprongen uit ons bed, schieten onze kleren aan. Hopelijk wordt er niet opnieuw gebeld want in alle kamers liggen gasten te slapen. Wie bij ons komt, is gesteld op rust en uitslapen, het is tenslotte vakantie.
Voor de deur staat een van de twee politieagenten van Saint-Hippolyte-du-Fort. Onheilstijding? ‘Is die zwarte Volvo met Nederlands kenteken van u?’ vraagt hij vriendelijk. ‘Zeker,’ zegt Wyb. En meteen daarna: ‘Oh, sorry, het is natuurlijk vrijdag.’

Vrijdag betekent dat er markt is. Ook op dinsdag is er markt, maar de markt van vrijdag is groot en dan mogen er geen auto’s op het plein staan. Dat weten wij als geen ander. Twee keer in de week waarschuwen wij onze gasten dat het de volgende dag markt is en dat ze hun auto ergens anders moeten parkeren. Nu zijn we het zelf vergeten. Wyb rent naar het plein om de auto weg te halen. Ik ben ’s ochtends altijd opmerkelijk langzamer dan Wyb.

Het is vandaag elf uur als Wyb vraagt: ‘Waar staat onze auto eigenlijk?’ Ik: ‘Op de markt.’ Wyb: ‘Maar het is vrijdag vandaag.’ We komen samen tot de conclusie dat het niet erg zal zijn want de markt, zelfs op vrijdag, is een fractie van wat hij in de zomer is. Omdat er geen politie voor de deur stond, zal hij op een goede plek hebben gestaan.

Je hebt Frankrijk in de zomer en je hebt Frankrijk in de winter. Het zijn twee verschillende Frankrijken. In de zomer zitten de terrassen vol, paraderen mensen in luchtige kleding over de markt. In de winter trekt alles zich binnenshuis terug. En omdat het binnenshuis ook nog koud is, zelfs als de cv’s aanstaan, steekt iedereen een houtkachel aan. Als ik de hond uitlaat, loop ik door de rook van houtvuren. In Nederland praten ze over het verbieden van houtkachels. Hier in Frankrijk zou dat een aanleiding voor opstand zijn.

De toeristen zijn verdwenen. Ook de mensen die alleen in de zomer in Frankrijk resideren. Zoals de markt is gereduceerd, zo is ook het aantal mensen gereduceerd dat op straat loopt. Frankrijk in winterslaap. Laat ik eerlijk zijn, ik had echt verwacht dat het in de winter hier in Zuid-Frankrijk warmer zou zijn. In de wintermaanden kan het verdomde kil zijn. Er is één ding waarom Frankrijk toch aangenamer is dan Nederland: de wind. Er is hier nauwelijks wind zodat de gevoelstemperatuur hoger is dan in het noordelijk kikkerland waar het altijd waait.

Volgens de cijfers van onze voorgangers hadden zij in december en januari nog enige gasten. Geen idee waar die vandaan zijn gekomen. En hoe zijn ze dan met de kou in het huis omgegaan? Ook andere chambres d’hôtes moeten het zonder gasten doen. De heuvels om Saint-Hippolyte-du-Fort heen zijn in de lente en de zomer, maar ook nog in de herfst, glanzend vrolijk. Nu zijn het sombere, zwarte muren, wachtend op zonniger tijden, net zoals wij.

Orbs

Woensdag 22 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

 

Voor Kerst reden we Moddergat uit. Ik zat op de bijrijdersstoel, het fototoestel in de aanslag. Het was het weer dat mooie foto’s oplevert, vind ik. De lucht is dreigend, de contrasten groot, het levert landschapsfoto’s op die ik graag maak. Even buiten Moddergat kon ik al meteen deze foto maken, op hoop van zegen.

Toen ik hem ’s avond in Lightroom zag en kon bewerken was ik er blij mee. De wereld ziet er niet vrolijk uit, overal dreiging. In tegenstelling tot al die Instagram jongens en meisjes, die de wereld zo vrolijk mogelijk willen tonen en zichzelf in die wereld als ideaalbeeld zien, hou ik juist van de tegentoon.

Deze foto belandde ook op Instagram. Niet voor die jongens en meisjes maar voor degenen die zulke somberheid wel kunnen waarderen. In de boeken top 10 staat het boek van Rutger Bregman, ‘De meeste mensen deugen’, nog steeds op 1. Dream on, zou ik zeggen. De mens is een hardnekkige plaag met geen enkele natuurlijke vijand. Helaas is het zijn eigen vijand. De mens kent geen maat en mededogen, het egoïsme is ingebakken, wat de idealisten van De Correspondent ook beweren.

’s Avonds kijk ik op Instagram of er nog reactie zijn. Ik heb 27 likes, ik ben beter gewend, maar ik ben pas weer begonnen. En Georgien Overwater heeft gereageerd. Georgien heeft verreweg de meeste boeken van mij geïllustreerd, ik ben een groot fan van haar tekeningen. Haar reactie op de foto: ‘Met orbs!’
Orbs? Ik heb geen idee wat dat is. Een afkorting, zoiets als wtf (what the fuck), Instagram taal die ik niet begrijp? Ik zoek op internet de betekenis van orbs en natuurlijk vind ik daar het antwoord.

Wikipedia weet mij te melden: ‘Een lichtbol, in het Engels een light orb, is een optisch verschijnsel dat zich voordoet bij het maken van foto’s, bestaande uit typische cirkelvormige witte, of doorzichtige vlekjes. 
Meestal betreft het klein stof-, water of sneeuwdeeltjes die vrij door de lucht rondzweven en waarop het licht van de flitser weerkaatst. De kans is groot dat zij zich op een gegeven moment op een afstand van de lens bevinden die tot een vage afbeelding leidt. Die afbeelding wordt bolvormig doordat het deeltje dicht bij de lens is. 
Omdat niet iedereen deze verklaring kent, denken sommigen dat er een bovennatuurlijke reden voor het verschijnsel moet zijn. Er zijn mensen die menen een geest te hebben gefotografeerd. De neiging het paranormale erbij te halen, De fotografie van lichtbollen is geen nieuw fenomeen dat met de recente komst van de digitale camera’s is ontstaan. Voorheen werden op analoge foto’s veelvuldig lichtbollen vastgelegd. Door de digitale fotografie ontstond er echter een hausse van deze soort foto’s.’

Weer wat geleerd. Mooi woord ‘orbs’. Als ik doorzoek kom ik inderdaad mensen tegen die het verschijnsel spiritueel duiden. Mensen zijn niet alleen een gevaarlijke plaag, een groot deel daarvan is ook nog eens knettergek.
Ik ben wel blij met die orbs, ze geven op de foto een mooi vervreemdend en slordig effect. Het lijkt alsof het landschap doorboord is met kogels. .

Dansen

Dinsdag 21 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

 

Historisch: de laatste keer in de wachtkamer van de uroloog

Het begon met een operatie eind september. Tot mijn vreugde mocht ik de dag na de operatie al naar huis. In de loop van die dag moest ik plassen. Wat ik ook probeerde: geen plas. Ondertussen vulde zich de blaas, ik voelde dat het een grote opgeblazen ballon werd. Ik kreeg pijn in mijn nieren. Ik zou dadelijk vast kunnen plassen. Mis. Op een gegeven moment hield ik het niet meer. Nog even en mijn blaas zou exploderen. Met 140 kilometer per uur racede we naar de dichtstbijzijnde Urgence. Aangekomen kon ik niet eens meer staan.

De bevrijding kwam door een katheter door mijn piemel. Met veel geschreeuw van mijn kant liep er uiteindelijk bijna twee liter urine in een plastic zak. Een record volgens de infirmiere. Ik moest het ding inhouden want mijn blaas was inmiddels een uitgezakte ballon die ik nooit meer had kunnen legen. Met rust en pillen moest de zaak slinken.

Een paar dagen later vertelde een uroloog me dat na een operatie wel eens een verlamming van de blaas en de spieren kan optreden. Volgens hem moest ik aan de prostaat worden geopereerd en dan kwam alles goed.

Een paar weken later volgde die operatie. Vol verlangen en vertrouwen keek ik uit naar het moment dat ik weer zelfstandig kon pissen. Tijdens de operatie was zelfs de katheter verwijderd. De uroloog had, net als ik, alle vertrouwen in een positieve afloop.
Helaas. Hoe ik het na de operatie ook probeerde: geen druppel. Ondertussen vulde mijn blaas zich weer. Uiteindeljk, op het einde van de dag, kreeg ik een buikkatheder en liep mijn urine weer in een plastic zak.

Inmiddels was ik er van overtuigd dat ik voortaan altijd met een katheter zou moeten lopen. Mijn onderlijf was verlamd, een fait accompli met grote implicaties, probeer maar eens te vrijen met een plastic zak die aan je lijf bungelt. 
Volgens de Franse uroloog, maar ook volgens mijn Nederlandse vriend die ook uroloog is en die ik regelmatig belde voor een second opinion, kon het best goed komen. Vooral de katheter uitschakelen en hopen dat de blaas het overneemt. Ze konden mooi praten, maar er kwam niets. Ik was verlamd.

Maar dan, na een paar weken, kwam toch het eerste magere straaltje. Ik vierde het als een feest, er zat nog leven in mijn blaas. 50 ml werd 80 ml, en die 80 ml weer 150 ml. ’s Avonds bleek dat er nog urine in mijn blaas overbleef, maar ook dat verdween. Zo rond de jaarwisseling stond de katheter hele dagen uit en kon ik zelfs mijn hele blaas leeg pissen.

Vandaag was er dan D-Day. We gingen vorige week terug naar Frankrijk omdat ik vandaag een afspraak met de uroloog had. Hij bekeek mijn nauwkeurig bijgehouden mestadministratie en zoals ik al wist was er maar één conclusie mogelijk: ik was weer een zelfstandig pissend persoon. Niet dat ik een volwassen man van de brommer kan pissen, maar mijn katheter kon eruit.

Ik herinnerde mij een spuit die in mijn buik werd gezet bij het aanbrengen van de buikkatheter en een mesje dat mijn buik opensneed. Ook tegen het verwijderen van het ding zag ik erg op. Ik ben een zwartkijker. Een liefdevolle verpleegster verwijderde mijn katheter met zachte hand. Ik stond op van het operatiebed. Na drieënhalve maand bungelde er geen rubber en plastic meer aan mijn lijf. Dus toch niet gehandicapt door het leven. Free at last. Als een opgelucht man danste ik het ziekenhuis uit.

Ledigheid

Maandag 20 maart, Saint-Hippolyte-du-Fort

We hebben een beetje een raar leven op het ogenblik. Je kunt zeggen dat we in de middelste maanden van een jaar nooit vrij zijn. Het is een komen en gaan van mensen. Aan de randen van het jaar daarentegen hebben we eigenlijk niets te doen. Er zijn natuurlijk altijd kleine klusjes, zo zijn we bezig met de tuin en in fases met een grote schoonmaak, verder zijn er heel veel uren die we in ledigheid kunnen doorbrengen.

Dat is even wennen voor ons want ledigheid hebben we nooit gekend. Er was altijd een of andere plicht die riep. Onze voorgangers konden er uiteindelijk niet tegen, die vonden die rustige periode veel te rustig en zijn, op zoek naar meer ambitie, terug naar Nederland vertrokken. Toen wij van hen hoorden dat er zo’n rustige periode was, hebben we even gejuicht. Een periode de tijd helemaal aan jezelf hebben, dat is toch ongekende luxe.

En op het ogenblik genieten we van die luxe. Terwijl ik dit schrijf ligt Wyb op de bank, je zult het niet geloven, een dik boek te lezen met de titel ‘De mooiste tijd van je leven’. Ik zelf lees ‘Het Zoutpad’ en leer wat Frans. ’s Avonds kijken we tussen de praatprogramma’s in naar Netflix, nu naar het tweede seizoen van ‘The Missing’.

Is alles rozengeur en maneschijn? Dat is het leven verdomme nooit. Toen we terugreden naar Nederland begon na Nancy de zon steeds meer te schijnen, de lucht werd steeds blauwer. Hier aan gekomen konden we in een zonnetje zelfs buiten koffie drinken. Wat wil een mens nog meer: van regen en wind naar de zon. Die zon verdween tegen vijf uur echter en zonder zon is het hier erg koud. Die kou heeft zich inmiddels in ons grote huis genesteld.

In ons appartement boven is het al helemaal niet uit te houden. Als Dies daar loopt, zie je de adem uit zijn bek walmen. Zomers is het daar prima uit te houden, in de winter daarentegen valt er niet te huizen. Vandaar dat we naar de slaapkamer van de suite zijn verhuisd. Geen straf want het bed is heerlijk, de badkamer is aanzienlijk luxer dan in ons appartement.
We hebben nu twee ruimtes die warm zijn, al heeft dat even geduurd. We slapen dus in de suite, overdag leven we in de salon. Voordeel van die laatste ruimte is dat er een grote houtkachel staat. Met de centrale verwarming krijgen we het ternauwernood warm. Met ondersteuning van de houtkachel is het daar zelfs behaaglijk.

Ander nadeel van deze heerlijke rustige periode is dat we geen inkomsten hebben. We teren nu, zoals voorzien, op de inkomsten die we in de zomer hebben verdiend. Toch voelt het raar, het is voor de eerste keer in mijn leven dat er geen reguliere inkomsten binnenkomen. Ondanks de luxe van het niets doen -waarom zou een mens eigenlijk werken, niets doen is net zo bevredigend- zien wij toch met smart uit naar de komst van de eerste gasten.

Concentratie

Zondag 19 januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

Ziek zijn kost veel tijd en energie. Een ander punt is concentratie. Ik geloof erg in concentratie, door je op iets te concentreren lukken dingen. Concentratie gaat aan activiteit vooraf. Ziekte tast ook concentratie aan.

Een van de dingen die ik het meest heb gemist de afgelopen maanden is het fotograferen. Ik had sowieso de kracht niet om te fotograferen, maar het ontbrak me ook totaal aan concentratie. Meestal neem ik bij het wandelen mijn fototoestel mee, je weet nooit wat je tegenkomt. Tijdens mijn ziekte had ik daar totaal geen zin in. Het ziek zijn vrat alle andere concentratie bij me op, ook de concentratie voor het fotograferen. Nam niet weg dat ik lag te popelen om weer te gaan zwerven met een fototoestel in mijn hand.

Gelukkig gaat het steeds beter. Een maand geleden, op weg naar Nederland, reed Wyb de hele 1400 kilometer en leek onze auto nog een beetje op een ambulance. Slap lag of zat ik naast Wyb. Een maand later is de situatie totaal anders heb ik de halve weg gereden. Langzaam komt de mobiliteit terug en daarmee de zin om er weer op uit te gaan.

Gisteren was het voor het eerst zover. Anderhalve maand geleden bezochten we de brocante van Anduze. Nauwelijks de auto uit moesten we al weer terug door gezondheidsellende. Gisteren was het anders. We gingen opnieuw naar Anduze, bezochten de brocante en gingen daarna nog het dorp in. Niks gezondheidsellende, voor het eerst was mijn fototoestel mee en nam ik na maanden weer eens wat foto’s. Een deel van het resultaat staat hier boven.

Voor wie wil weten hoe het met mijn gezondheid ervoor staat. Goed dus, maar het is nog niet ten einde. Dinsdag moet ik naar de uroloog. Ik hoop dat hij mijn katheter verwijderd want ik maak geen gebruik meer van het ding. Ik pis volop en op het rubberen slangetje zit al weken een stop. Wat mij betreft kan het ding eruit. Vlak voordat we naar Nederland vertrokken durfde ik dat nog niet.

Eind januari staat een bezoek aan de chirurg in Nîmes op de agenda. Dan hoor ik hoe het verder met mijn fistel gaat. Er komt nog een hersteloperatie waarbij het gat dat nu in mijn achterste zit wordt dichtgemaakt. Wat mij betreft kan dat want ik heb nauwelijks nog last van het ding. Ik kan redelijk goed zitten en lopen. De conditie neemt steeds meer toe, mijn concentratie voor andere zaken gelukkig ook.

WC

Zaterdag 18  januari, Saint-Hippolyte-du-Fort

Wc’s, wat moet je erover zeggen? Niet voor niets spelen wc’s in de geschiedenis of in verhalen eigenlijk geen rol. Over ademen en haren kamen kom je ook niks tegen. Het is zo gewoon, het hoort zo bij ons dagelijks leven dat iedereen het over het hoofd ziet. Op weg van Nederland naar Frankrijk viel de wc mij opeens op. Eigenlijk zegt een plee best iets over een land, merkte ik.

Neem Japan. Japan staat op het allerhoogste niveau wat wc-cultuur betreft heb ik met eigen ogen kunnen zien. Een Japanse wc is een technologisch wonder, de cockpit van de JSF gelijk. Ik vermoed dat er aparte opleidingen voor zijn om hem te leren bedienen. Een Japanse wc zit vol met knopjes. Alles kun je regelen. Zo’n wc schijnt zelfs je kont af te spuiten als je hem goed afstelt. Op elke hotelkamer zat zo’n ding en vaak hadden we moeite om de simpele functie ‘doortrekken’ te vinden.

Ik wilde het eigenlijk vooral hebben over openbare toiletten. Vorige alinea valt daar buiten, maar ook qua openbare toiletten steekt Japan met kop en schouder boven andere landen uit. Het punt is dat ik nogal vaak moet pissen. Dus het vinden van wc’s is altijd wel een dingetje voor mij. In Japan is dat geen punt. Werkelijk overal vind je openbare wc’s. En niet van die vieze dingen zoals wij die in Amsterdam hebben. Waar je in feite in de openbare ruimte tochtig staat te lozen en wordt bedwelmd door de pislucht. De Japanse openbare toilet is een piekfijn gebouw, niks stinken, het wordt beter onderhouden en schoongemaakt dan mijn huiskamer.

In de Verenigde Staten daarentegen is het armoe troef, zoals het hele land eigenlijk armoe troef is als je er doorheen rijdt. Er is bijna geen Amerikaans toilet dat er niet uitziet als een camping wc, zo’n toilet met van die goedkope wandjes met onder een grote opening en boven een grote opening zodat je altijd iemand met een broek op de enkels ziet zitten. Het schijnt ook voort te komen uit preutsheid en angst heb ik mij laten vertellen, zo kun je altijd zien dat niet een of andere man een kleuter naar binnen trekt of een man en vrouw een toilet gebruikt om eens lekker te ketsen (ketsen, een bijna vergeten woord).

Geen kwaad woord over Frankrijk. Ook in Frankrijk vind je overal openbare wc’s. Langs de snelwegen, kun je overal prima piesen of poepen. De hurkplee met gat in de vloer is al lang geleden verdwenen. Laatst vonden we er nog een in Arles, vandaar de foto boven. Op de parkeerplaatsen zonder tankstations overal gebouwtjes waar het eveneens goed pissen is. Er komt zelfs muziek uit de muren. In Frankrijk weten ze nog dat cultuur belangrijk is. En niet onbelangrijk: je kunt overal gratis pissen.

Dat brengt mij bij Nederland. Het Nederlandse openbare toilet zegt alles over Nederland. In Nederland draait het maar om één ding: geld en daaruit voortvloeiend efficiency. Er is geen openbare plee langs de snelwegen waar je niet hoeft te betalen. Elke plas kost je tenminste €0,50, op sommige plekken al €0,70. Je kunt alleen maar bij zo’n wc komen als je door een poortje gaat. Vroeger werd je nog wel eens vriendelijk goedendag gezegd door een toiletjuffrouw. Zo jammer dat ze voor een poortje moest wijken. Alles in Nederland is overgeorganiseerd, heel onaangenaam eigenlijk. Empathie is uit elke service verdwenen, zelfs uit de basisbehoefte plassen wordt geld geperst. Gastvrijheid? We kennen het niet. Het begrip gastvrijheid heeft de Nederlander onderweg ergens verloren en ingewisseld voor het begrip geld verdienen. Voor wie erg op goede wc’s is gesteld: gewoon naar Japan verhuizen.

Afscheid

Vrijdag 17 januari, Metz

Afscheid van Moddergat. Geen eindeloos uitzicht meer zonder enig obstakel. We gaan terug naar de bergen. De aankomende twee dagen zijn we onderweg. We hoppen langzaam naar beneden. Eerst afscheid van Anneke, dan naar de garage in Rogat waar onze auto na een grote beurt op ons staat te wachten, daarna nog langs Jan en Connie en dan rijden we Nederland uit. We zullen vermoedelijk stoppen in Metz. Dan hebben we de eerste zeshonderd kilometer achter de rug. De tweede dag is voor de volgende achthonderd kilometer. Voor Dossiermoddergat maakte ik een laatste foto, kijk naar de horizon, tussen de Noordpool en de dijk voor ons huis staat of ligt helemaal niets. Trek een rechte lijn en je scheert over water zo het ijs en de sneeuw van de Noordpool op. De aankomende dagen is de redactie van Dossiermoddergat dus on the road, op weg naar het zuiden, van de Waddenzee naar de Middellandse Zee. Eindbestemming Saint-Hippolyte-du-Fort. Wordt vervolgd.

Wil

Donderdag 16 januari, Moddergat

Ik ben vandaag lid geworden van de Coöperatie Laatste Wil. Ik ben al lid van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillig Levenseinde (NVVE), de Laatste Wil heeft ervoor gekozen zich uitsluitend te richten op wat zij noemen de autonome route, namelijk dat iemand zelf het moment van zijn dood kan kiezen. Zij streven ernaar dat mensen kunnen beschikken over een humaan laatste middel dat legaal kan worden verkregen.

Gisteren hadden we met vrienden een gesprek over euthanasie. Ik vertelde dat mijn moeder lid was van de NVVE maar uiteindelijk niets had geregeld. In haar paperassen lagen liefst drie formulieren waarmee ze euthanasie had kunnen regelen. Alle drie de formulieren waren niet ingevuld, laat staan dat er een handtekening onder stond.

Mijn moeder zei altijd: ‘Och, jij weet wat ik uiteindelijk wil, jij regelt dat wel.’ Ik wist dat ze euthanasie wilde dus elke keer weer zei ik: ‘Maar als jij het niet regelt kan ik niks.’ ‘Ja, dat ga ik wel een keer doen.’
Toen mijn moeder in haar laatste levensfase zinloos lag te lijden in een katholiek verzorgingshuis heb ik diverse keren gedacht dat mijn moeder misschien bedoelde dat ik met een kussen een einde aan haar leven moest maken. Dat heb ik uiteindelijk niet gedaan. Zeker wel overwogen. Die katholieke ethiek veroorzaakt heel wat mensenleed.

Maar gisteravond bedacht ik opeens: ik heb zelf ook niets geregeld. En afgelopen maanden heb ik gemerkt hoe snel het met je gezondheid gedaan kan zijn. Daar komt bij dat ik, als het moment daar is, niet afhankelijk wil zijn van artsen die beslissen of ik wel of niet geëuthaniseerd kan worden. Ik begrijp niet waarom de politiek artsen zo’n grote rol in het euthanasieproces heeft gegeven. Artsen zijn er om levens beter te maken, te verlengen, niet om mensen dood te maken.

Er is maar één iemand die over mijn leven beslist. Dat is zeker geen god en dus ook geen arts: dat ben ik zelf. Dat kan wel niet in het straatje passen van christelijke partijen, maar met dat soort denken wil ik in deze kwestie niets te maken hebben. Wie tot het einde wil lijden mag dat zelf weten, ik kies zeker niet voor deze inhumane variant.

Dat je niet blindelings op artsen kunt vertrouwen, heb ik van dichtbij meegemaakt. Een vriend van mij had alles geregeld, alles was met de huisarts en een scanarts besproken, alles stond zwart op wit op papier. Toen het moment daar was zei de arts: ‘Ik heb geen behoefte aan een nieuw Tuitjehoorn’ en mijn vriend moest tot de laatste adem lijden.

Ik ben vanaf nu opzoek naar een middel dat mij helpt humaan te overlijden als ik dat nodig vind. Waarbij aangetekend moet worden dat ik geen enkele suïcidale neiging heb. Integendeel, het leven is mij meer dan lief. Toch wil ik, mocht het nodig zijn, een middel in huis hebben zodat ik zelf mijn moment kan kiezen. Het lijkt me buitengewoon geruststellend als ik zo’n middel heb. Mocht iemand dit leest mij kunnen helpen bij het vinden van het middel, laat het mij dan alsjeblieft weten. Met mijn lidmaatschap van de coöperatie Laatste Wil steun ik vooral het streven autonoom te kunnen sterven, al hoop ik ook dat ik door dat lidmaatschap erachter kan komen wat daarvoor de meest effectieve middelen zijn.

Stokpaardjes

Woensdag 15 januari, Moddergat

Als ik in Nederland was gebleven, schreef ik nu vermoedelijk aan een of ander subsidieverzoek voor een gezelschap of theatermaker. Eens in de vier jaar moeten theatermakers een subsidieverzoek indienen en wordt beoordeeld of ze de aankomende vier jaar subsidie krijgen. Ik heb heel wat van die schrijfsels voortgebracht. Een van de redenen om naar Frankrijk te vertrekken is de vurige wens om nooit meer een subsidieverzoek te hoeven schrijven. Er zijn mensen die met groot plezier aan die invuloefeningen werken, ik vond het een crime.

De afgelopen weken heb ik met diverse mensen gesproken die wel aan subsidieverzoeken schrijven. Ik hoor van hen dat de invuloefening, vooral bij het Amsterdam Fonds voor de Kunst, nog rigider is dan in vorige jaren. Om subsidie te krijgen zijn drie dingen belangrijk: diversiteit en inclusie, diversiteit en inclusie, diversiteit en inclusie. Tot in detail moet beschreven hoe een gezelschap of theatermaker aan die diversiteit en inclusie denkt te gaan werken.

Ik vermoed dat ik in mijn leven zo’n vier of vijf subsidierondes heb meegemaakt. Elke keer zat er een staatssecretaris met een nieuw politiek stokpaardje en alle theatermakers hopten vrolijk met de staatssecretaris mee om maar geen subsidie te missen. Zo heb ik als absolute politieke prioriteit voor de podiumkunsten topkunst voorbij zien komen, amateurs, allochtonen, vergroten eigen inkomsten, nu dus diversiteit en inclusie. Voor de theatermakers maakte het niet uit, ze waaiden ogenschijnlijk vol overtuiging met elke politieke wind mee.

Ik vind het goed beschouwd een vernederende bezigheid. Ik heb het al vaker als argument naar voren gebracht: stel dat je schrijvers aan dit soort criteria blootstelde. Dat Gerard Reve en Willem Frederik Hermans in hun boeken en gedichten meer met allochtonen (woord dat nu taboe is, maar in heel wat beleidsnota’s is gebruikt) hadden moeten doen. De wereld zou te klein zijn geweest. Staatskunst, was er geroepen. Opdrachten die niet in Nederland maar meer in de Sowjet-Unie thuishoren. Het gekke is dat theatermakers dergelijke politieke criteria zonder meer accepteren. Ze beschouwen het als een ritueel bij de dans rond het gouden kalf. Zowel het geschreven als het mondelinge woord is lenig, je kunt er alle kanten mee op. Theatermakers zijn intussen halve politici geworden, ze moeten wel willen ze wat geld bij elkaar schrapen.

Er is één staatssecretaris geweest die geen politieke criteria stelde, hij stelde de kwaliteit van kunst centraal. Hij was zelf dichter, maar was vooral bekend als literatuurcriticus, zijn naam was Aad Nuis (D’66). Hij kreeg een enorme berg kritiek over zich heen. Hij zou geen visie hebben, hij wist niet waar het met de kunsten heen moest. Theatermakers werden er helemaal zenuwachtig van, een bestuurder zonder specifieke politieke opdracht, wat moest je nou in godsnaam in je subsidieverzoek schrijven.
Ik heb zijn foto nog altijd boven mijn bureau hangen. Aad Nuis, de enige bestuurder die wist waar het werkelijk om ging: het maken van kunst. Wie maakt kunst? De kunstenaar, die moet op zijn weg door de kunsten vanuit een persoonlijke en maatschappelijke betrokkenheid kunst maken, een oeuvre scheppen. Politici moeten daar met hun tengels van afblijven. Stokpaardjes zijn levenloze beesten.

Amsterdam

Dinsdag 14 januari, Moddergat

De koningin van de Utrechtsestraat

De koningin op haar woonboot

De koningin in haar werkkamer

Nog een paar dagen en we vertrekken weer naar Saint-Hippolyte-du-Fort. We lijken wel de Europese Unie, dan vergadert ze in de ene stad, dan weer in de andere. Zo zullen wij over drie dagen alle spullen van het hoofdkantoor in Moddergat inpakken en overbrengen naar ons Franse hoofdkantoor. Om nog even de Nederlandse sfeer vast te houden boven wat foto’s uit Amsterdam.

De aankomende dagen zijn we nog druk met afspraken. Vandaag heb ik zelfs, na meer dan tien maanden, mijn eerste vergadering over theater. Het project waar het over gaat moet ik helaas nog even geheim houden. Transparantie is voor Dossiermoddergat een groot goed, maar er zijn grenzen. Mogelijk later, als het project in de fase van realisatie komt, zal Dossiermoddergat er uitgebreid melding van maken. Nog even geduld svp. 
Door die vergadering, die vanmiddag laat in Amsterdam plaatsvindt, schrijf ik nu maar vast dit blog, anders komt het er niet van, weet ik.

Hebben wij weer zin om naar Frankrijk af te reizen? Best wel. Onder één voorwaarde wat mij betreft, mijn gezondheid moet wel, zoals nu, bergopwaarts gaan. Als ik onverhoeds weer met malheur te maken krijg dan weet ik het niet. Bij ziekte ben ik toch het liefst in Nederland. Mocht alles goed gaan dan heb ik weer zin om alles spic en span te maken en volledig beschikbaar te zijn voor onze gasten.

Voor wie nieuwsgierig is naar mijn gezondheid. Volgende week dinsdag heb ik een afspraak met de uroloog. Als alles goed blijft gaan, zal hij vermoedelijk besluiten tot het verwijderen van de katheter, die ik nu eigenlijk al niet meer gebruik. Er hangt wel een rubberen slangetje uit mijn buik maar dat heeft geen functie meer. Inmiddels ben ik weer een volkomen zelfstandig zeikende man. Op de een na laatste dag van januari heb ik een afspraak met de chirurg in Nîmes over mijn fistel. Volgens mij is het ding aardig getemd. Ik heb stille hoop dat dan wordt besloten met een hersteloperatie het gat te dichten en dat we ook dat hoofdstuk kunnen afsluiten. Kunnen we eindelijk weer overgaan tot de orde van dag.

Verdroogd

Maandag 13 januari, Moddergat

Herinneringen zijn verdroogde realiteit. Deze gedachte kwam bij me op bij het lezen van het boek ‘Pastorale’ van Stephan Enter, een aanrader. In een passage laat hij een van de hoofdpersonen mijmeren over de gebrekkigheid van herinneringen. Je kunt de dingen soms tot in detail herinneren, maar toch hebben ze nooit de spanning zoals je het vroeger beleefde. Enter doet de mooie observatie dat herinneringen geen spanning kennen. Als je werkelijk iets beleeft, is het de vraag hoe het afloopt. Je kunt blij zijn, angstig, of wat dan ook. Je kunt in de realiteit je fantasie laten werken, je kunt fantaseren dat het nog alle kanten op kan, je kunt dromen, hopen, verlangen.
Bij herinneringen is dat allemaal niet het geval. Iets is afgerond en opgeslagen in je hoofd. In een herinnering is de spanning van het moment verdwenen, blij zijn, angstig zijn, je fantasie laten werken, het heeft allemaal geen zin. Met een herinnering heb je een soort filmpje in je hoofd gemaakt en het filmpje is af. Een herinnering is zoveel saaier dan de realiteit.

Ik hoop dat ik de observatie van Stephan Enter zo goed opschrijf want ik kon de betreffende bladzijde(n) hierover niet meer vinden in het boek. Ik had er natuurlijk een potloodstreep bij moeten zetten of een kanttekening (mooi woord) bij moeten maken, maar dat heb ik niet gedaan. Ik vind het namelijk vervelend om met een potlood in mijn hand fictie te lezen. Bij non-fictie wil ik dat nog wel eens doen, maar bij fictie wil ik meegesleurd worden in de vaart van het boek. Een potlood in de hand bij het lezen doet me altijd aan mijn studietijd denken. Eén ding is zeker: toen ik de passages bij Enter las, kwam ik op de zin ‘Herinneringen zijn verdroogde realiteit.’ Ik was zelf wel tevreden met die formulering.

Overigens geen kwaad woord over herinneringen. Ze vormen toch de basis van een bestaan. Met herinneringen, die vaak best vervormd zijn, creëert iemand zijn eigen verhaal. Zonder een eigen verhaal is iemand stuurloos. Zie maar eens de tragiek die gepaard gaat met Alzheimer. De herinneringen worden langzaam uitgewist en met dat uitwissen verdwijnt er een iemand. Mensen zonder herinneringen zijn weggegooide snippers op een oceaan.

Dus ik zie wel het nut van herinneringen, ik heb er alleen geen hoge pet van op. We kneden ze al naar gelang onze wensen, persoonlijkheid, hoe een herinnering ons het beste uitkomt. Als mensen ergens goed in zijn dan is het manipuleren en niet op de laatste plaats als het hun herinneringen betreft, de mens sjoemelt wat af.
Wat ten aanzien van herinneringen ook weer niet zo erg is, als iemand maar happy is met zijn eigen herinnering, dat is eigenlijk het belangrijkste. Wat dat betreft kunnen herinneringen eigenlijk geen kwaad. Het zijn van die verhuisdozen die je al menige verhuizing met je meesleept, elke keer zet je ze weer op zolder en vraag je je af of je ze gewoon niet eens weg moet gooien. Natuurlijk niet. Die dozen horen bij jou, zonder die dozen verdwijnt een deel van jezelf.

Gnoe

Zondag 12 januari, Moddergat

De laatste lezer

Ik heb een gevoel terug uit mijn jeugd. Het is een soort verliefdheid en heeft alles met opwinding en lust te maken. Voor wie vorige zinnen met ongerustheid las, onnodig. De lust heeft alles met lezen te maken. Ik ben weer verliefd op boeken zoals ik vroeger totaal gek op boeken was.

In mijn jeugd was ik, evenals mijn moeder, een boekenverslinder. Mijn moeder las hele bibliotheken leeg en moest dan weer, om de toevoer van verse boeken te waarborgen, lid worden van een andere bibliotheek. Mijn moeder en ik kwamen met stapels boeken thuis.
Andere kinderen aten altijd keurig aan tafel. Mijn moeder en ik deden daar niet aan, wij lazen al etende. Mijn moeder zat aan tafel, naast haar bord een boek. Ik lag op de grond, naast mijn boek een bord. Mijn vader was altijd aan het werk, dus daar hadden we geen last van bij ons lezen.

Ik herinner me de ietwat muffe geur van de bibliotheekboeken, de bladzijden slap en vies geworden door het vele omslaan van andere lezers. Ik vond het heerlijk die muffe geur die ik nog wel eens ruik in boekantiquariaten. Het is de geur die mij naar andere werelden bracht, die mij meenam op grote avonturen. Weg van onze doorzonwoning in de Nijenrodenstraat in Hatert.

Die liefde voor boeken is mijn hele leven gebleven. Ik kan geen boekhandel voorbij lopen zonder naar binnen te gaan. Maar in grote delen van mijn leven was ik veel te druk om manisch te lezen. Ik heb er soms ontzettend naar verlangd. Lezen was voor mij eigenlijk altijd belangrijker dan werken. Natuurlijk moest ik werken, maar het verlangen ging eigenlijk altijd uit naar lezen. Ik kan mij geen week in mijn leven herinneren dat ik geen boek las. Alleen ging dat soms erg langzaam, gewoon geen tijd, dat verdomde werk.

Door ons verblijf in Frankrijk krijg ik opeens weer tijd om manisch te lezen. Niet in de zomer. In de zomer werken wij ons uit de naad. Het is bij ons eigenlijk een half jaar op en een half jaar af. Onze voorgangers vonden die rustige maanden een crime. Was voor hen zelfs een reden om te stoppen. Ik geniet er mateloos van: eindelijk alle tijd om te lezen. Ik kan weer uren met een boek op de bank liggen, veertig, vijftig bladzijden achter elkaar lezen.

Onlangs las ik dat jongeren nauwelijks nog lezen. Het vermogen om begrijpend te lezen is rampzalig achteruit gegaan. Nou vind ik dat vanuit educatief oogpunt al rampzalig, maar ik vind het nog triester voor jongeren zelf. Ze weten niet wat ze missen. Natuurijk hebben ze hun films en hun games, en dat zal dezelfde soort bevrediging geven. Maar door het introverte karakter van het boek, jij alleen in stilte met een boek, gecombineerd met de eindeloze nuance en gedetailleerdheid die een boek, vergeleken met bijvoorbeeld film, kan bieden, stijgt de ervaring van het lezen veruit boven een filmpje pakken of ff gamen.

Het nuttige van een boek is moeilijker dan vele andere kunstvormen, denk ik. Je moet je concentreren, stilte accepteren, alleen zijn, je kunt er niet mee showen, werpt je terug op jezelf, je moet een beroep op je verbeeldingsvermogen doen, maar godverdomme, als je dat eenmaal eigen hebt gemaakt, wat een rijkdom.
Op mijn verjaardag heb ik een ongelooflijke hoeveelheid boeken gekregen. Ik verslind ze zoals een jaguar een malse gnoe buitmaakt.

Banjeren

Zaterdag 11 januari, Moddergat

Als ik in Amsterdam een vergadering had, liep ik er meestal met een grote omweg naar toe. Niet omdat ik tegen die vergadering opzag, ik deed het omdat ik het heerlijk vond om door die stad te banjeren. Ik hoopte dat die vergaderingen snel waren afgelopen, want dan liep ik met een nog grotere omweg terug naar het Centraal Station. Gelukkig had ik tamelijk veel vergaderingen in Amsterdam.

Het ging me niet zozeer om het lopen, al vond ik dat ook heerlijk, het ging me vooral om de camera in mijn hand. Door de stad lopen, kijken, fotograferen. Meer en meer werd ik straatfotograaf. In de straatfotografie vond ik de poëzie, een beeld dat verrassend de essentie van het leven laat zien, of in ieder geval een fractie daarvan.

De afgelopen dagen woonden Wyb en ik een paar dagen op een woonboot in de Prinsengracht, schuin tegenover Carré, mooiere plek is nauwelijks denkbaar. Ik had me verheugd om weer door Amsterdam te lopen, camera in de hand. Het bleek echter dat de stad nog te groot voor me is. Het is nog niet voor me weggelegd om te zwerven, afstanden te lopen. Na een half uur lopen of door het Stedelijk slenteren ben ik moe.

Met mijn gezondheid is ook de conditie verdwenen. Door die moeheid ontbrak de lust om te fotograferen. Fotograferen betekent dat je geconcentreerd moet kijken, alert zijn. Het lukte me niet dat te zijn, ik was veel te druk om mij voort te bewegen van a naar b. Na een dag liet ik mijn camera zelfs thuis, wat al jaren niet meer was gebeurd.

Ik moet niet klagen want uiteindelijk heb ik alle musea bezocht die ik wilde zien. Na maanden is de mobiliteit terug, al zit hij nog niet op het oude niveau. Het plassen gaat prima, als ik nu in Frankrijk was zou de katheter kunnen worden verwijderd. Mijn kont houdt zich steeds meer koest. Ik kan nu zelfs langere tijd achter elkaar zitten. Wat een heerlijke luxe.

Zo nu en dan moesten we weer terug naar de woonboot zodat de patiënt kon rusten. Geen straf want zittend voor het raam van de woonboot kijk ik naar de meerkoeten, de futen in winterkleed, de ene na de andere rondvaartboot die langskomt. In de ene rondvaartboot turen toeristen naar de schoonheid van de stad, in een andere zitten mensen uitgebreid te dineren.

Het is niet helemaal waar dat ik geen camera bij me had. Gelukkig is er de iPhone, die ik, net als mijn ledematen, altijd bij me heb. Mijn telefoon wordt steeds meer een camera. Vroeger gebruikte ik hem nooit als camera. Pas de laatste tijd begin ik het gemak en de kwaliteit ervan te ontdekken. Meer en meer haal ik hem uit mijn binnenzak.

Mededeling

Personeelsuitje

Maandag 6 januari, Moddergat

In verband met een personeelsuitje van alle medewerkers van Dossiermoddergat is Het Dossier van maandag 6 janauri t/m zaterdag 11 januari gesloten. Ook het hoofdkantoor is gesloten.

 
Journal

Onzekerheid

Zaterdag 4 januari, Moddergat

Ik heb al diverse keren over mijn gezondheidsmankementen geschreven. Kan niet anders, men zegt niet voor niets dat ‘niets zo belangrijk is als je gezondheid’. Ongezondheid, ziek zijn, tast de fundamenten van je bestaan aan, merk ik.
Het brengt nog iets ander met zich mee: ziek zijn maakt onzeker. Ik was het tegendeel van onzeker, denk ik. Nonchalante superioriteit was mij niet vreemd. Het leven is een speeltoneel en ik zal het spel tot op het bot spelen. Ik zal er alles uithalen wat er inzit, en dat principe heb ik wel recht gedaan. Ik hoop dat ik in mijn leven twee keer, misschien wel drie keer heb geleefd, dat was in ieder geval het streven.

Die nonchalante superioriteit was mogelijk omdat ik mij gezond voelde. Als je gezond bent maakt niemand je iets, tenzij je bang bent. Een van mijn observaties op aarde is dat er heel veel bange mensen zijn. De mens wordt geregeerd door angst. Tast het boompje, het beestje of huisje aan en de mens slaat op tilt. Ik was een danser, danste regelmatig op de rand van de vulkaan. Een diep en vurig uitzicht.

Eind september, plaats het ziekenhuis van Nîmes, veranderde er iets. Van de ene op de andere dag was ik patiënt. Omdat het niet levensbedreigend was vond ik het geen ramp. Vervolgens kwamen er allerlei complicaties. In totaal zijn Wyb en ik zes keer naar de Eerste Hulp gesneld, ben ik vijf keer geopereerd. Elke keer als ik dacht, nu gaat het beter, gebeurde er weer iets. En dat is fnuikend. Met al die operaties nestelde zich een gevoel van onzekerheid in mijn hoofd, gepaard met doemdenken. Stel dat het nu nooit meer geneest, want aanvankelijk zat er geen enkele verbetering in. Ziek zijn is afhankelijk zijn, verdwenen tempo uit het leven, door ziekte kun je dingen die daarvoor heel normaal waren niet meer doen. Allemaal ellende. Twijfel, zorgen, dat soort gedoe.

Mijn nonchalante superioriteit is (voorlopig?) van de baan. Het idee dat alle dingen toch wel lukken en dat je alles kunt redden als zaken dreigen fout te lopen. Verdwenen. Het waanidee dat je volledig vat hebt op je leven, als je maar wilt. Weg. Daarvoor in de plaats (voorlopig?) nederigheid en gelatenheid. De doelen die ik voor ogen had beginnen te zwabberen. Stel dat het noodlot weer toeslaat? Onzekerheid.

India

Vrijdag 3 januari, Moddergat

Tussen Anjum en Moddergat portretfotografie op een boerenschuur.

Vandaag hadden we moeten aankomen in Mumbai, een stad waar ik nog nooit ben geweest en me erg op verheugde. Ik ben twee keer in India geweest. Een keer in het zuiden, in Kerala en Tamil Nadu. De andere keer in Rajasthan. Als je in deze delen in India bent geweest, vraag je je af hoe het land bij elkaar wordt gehouden, het zijn werelden van verschil. Rajasthan arm en religieus, warm, eigenlijk één grote woestijn. Kerala, communistisch, veel water, ontwikkeld.

Maar goed, geen Mumbai dus. Begin september kochten we de kaartjes. ‘Koop nou maar,’ zei ik tegen Wyb die van ons twee de reisleider is. ‘Als we die tickets hebben weten we zeker dat we gaan. Anders komt er misschien nog iets tussen.’
De tickets waren belachelijk goedkoop. Vierhonderdvijftig euro voor een retour Schiphol, Mumbai. Voor het eerst ervaren we iets als vliegschaamte. We zijn lang niet meer in India geweest, hadden in september, eigenlijk nog volop in het seizoen, enorm veel zin om te gaan reizen.

Toen ik eind september aan een abces werd geopereerd had ik geen idee dat we niet naar India zouden kunnen gaan. Er zaten drie maanden tussen, meer dan genoeg tijd om te herstellen. De mens is een kwetsbaar wezen, heb ik vaak geschreven. Nu merk ik het aan den lijve.

Door die operatie krijg ik allerlei complicaties. Al meteen blijkt dat ik last van een gemene fistel heb, daar komt nog problemen aan de blaas bij. Complicatie op complicatie en zes operaties verder is het eind november en gaan we er langzaam aan denken dat India misschien niet moet doorgaan. 
Een fistel vereist bovenal hygiene en die is in het warme en vaak vieze India ver te zoeken. Ik moet er niet aan denken in een Indiaas ziekenhuis te moeten liggen. Het is een prachtig land, maar dat kun je van de ziekenhuizen niet zeggen. Wyb kan erover mee praten want die heeft er een paar keer moeten liggen.

De kwalen die ik heb genezen langzaam, hebben hun tijd nodig. En al snel besluiten we niet naar India te gaan. Begin januari zal ik nog niet optima forma zijn, is de inschatting. Wat nu, begin januari, blijkt te kloppen. Gisteren zat ik weer eens in een wachtkamer. Dit keer in Dokkum omdat ik een blaasontsteking heb en antibiotica nodig heb. Met een buikkatheter heb je al snel zo’n blaasontsteking.
Wat is het heerlijk om met een dokter Nederlands te kunnen praten. Eindelijk nuance in een gesprek en goed kunnen doorvragen. Ik ga met de zoveelste kuur naar huis.

Zo komt het dat we onze vakantie in de eerste drie weken van januari in Nederland vieren. Vermoedelijk de slechtste weken om vakantie te vieren. Het druilt, het mist, er staat een gemene koude wind. Onbegrijpelijk dat de mens geen winterslaap houdt.
Maar geen geklaag, het is fijn om iedereen weer te zien. Het lijkt alsof we een tournee door Nederland houden. Vandaag eten bij Benne en Ina, morgen op bezoek bij Kees en Annemiek en zo gaat het nog een paar weken door.

Groeton

Donderdag 2 januari, Moddergat

Hond

Woensdag 1 januari, Moddergat

Ik had nog nooit van het woord antropomorfisme gehoord. Ik lees het in het boek ‘De Vriend’ van de Amerikaanse schrijfster Sigrid Nunez. Gelukkig is er Wikipedia, daar lees ik: Antropomorfisme is het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens: het tonen of behandelen van andere dieren, goden en voorwerpen alsof ze menselijk zijn qua uiterlijk, karakter of gedrag.

Ik maak bij deze definitie meteen bezwaar tegen het woordje toekennen. Onlangs las ik in een krant dat wetenschappers hadden ontdekt dat honden inderdaad kunnen denken en emoties kennen. Wat ik dan weer verspilling van wetenschapsgeld vind want iedereen die een paar jaar samenleeft met een hond komt daar vanzelf achter.

Mijn bezwaar tegen het woordje toekennen bestaat eruit dat het woordje veronderstelt dat er een verschil is tussen menselijke eigenschappen en honden eigenschappen. Ik ben ervan overtuigd dat er nauwelijks verschil is tussen die twee, al kan de eerste soort dit schragen door een hogere intelligentie. Dat neemt niet weg dat veel eigenschappen hetzelfde zijn.

Inmiddels kan ik uitgebreid praten met Dies en zie ik wat hij denkt en vindt. Dies kent, vergeleken met de labradors die ik heb gehad, een heel scala aan emoties en heeft een uitgebreid vocabulaire. Als ik bijvoorbeeld zeg: ‘Ga je mee in de auto,’ dan weet hij precies wat ik bedoel. Hij raakt helemaal opgewonden, is blij, want hij weet dat een auto avontuur betekent. Als we naar buiten gaan, loopt hij in rechte lijn naar de auto.

Zojuist is Wyb boodschappen gaan doen. Als ze zegt dat ze boodschappen gaat doen, laat hij zijn kop hangen en loopt hij teleurgesteld naar zijn plaats. Hij weet dat hij zijn vrouwtje een tijd moet missen.

Nieuwsgierigheid en interesse hebben zijn van die eigenschappen die je in principe niet aan een hond toekent. Alle honden die ik had, waren nieuwsgierig. Dies is uitzonderlijk nieuwsgieri, zo heeft hij een fanatieke belangstelling voor apparaten.
Voor Oud en Nieuw kochten we zo’n box waarmee je met Google kunt praten en je muziek afspeelt. Als we met de doos aan komen lopen, weet Dies al dat er iets interessants gaat gebeuren. Bij het uitpakken is hij niet weg te slaan, het apparaat en de snoeren worden uitvoerig bestudeerd. Vol belangstelling kijkt hij hoe we het apparaat installeren. Het geluid dat eruit komt, vindt hij net als wij een wonder.

We moeten een hond niet idealiseren. Een hond heeft, net als de mens, ook roteigenschappen. Zo word ik regelmatig door Dies bedonderd, hij heeft iets heel stiekems, zelfs schijnheiligheid is hem niet vreemd. Als ik ’s nachts moet piesen, hoor ik hem van de bank of een stoel afspringen. Als ik beneden ben ligt hij lief op zijn plaats of het vloerkleed. Hij kijkt me dan lief aan en zegt ‘niets aan de hand baas’.

Ik wist het niet, maar als het om honden gaat, en veel andere dieren, ben ik een antropomorfist. Dies en ik kunnen met elkaar praten. Hij verstaat mij en ik versta hem en dat praten wordt steeds verfijnder.

alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2020