Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2016, februari

Wies

Maandag 29 februari, Lhee

 

Vandaag hou ik voor het eerst sinds lang een mensje, een meisje, van 12 dagen in mijn armen. Vannacht heeft ze haar ouders de hele nacht uit de slaap gehouden, in mijn armen ligt ze heerlijk te slapen. Ze heeft lange vingertjes, grote kans dat ze pianiste wordt. Het is het dochtertje van Bregtje en Stan, oud-collega’s van me bij Het Zuidelijk Toneel, Bregtje was daar mijn assistente.

Kwam ik gisteren uit Maastricht, vandaag rij ik weer naar Eindhoven om de nieuwe wereldburger te bewonderen en te verwelkomen met een geschenk. Ik doe dat samen met Mieke, de vrouw van Matthijs, die ik hiervoor in Zaltbommel heb opgehaald. Aankomende donderdag ga ik voor een première naar Den Bosch, als ik niet oppas kunnen we dadelijk weer beter in Den Bosch gaan wonen.

Het meisje dat in mijn armen ligt, heet Wies, leuke naam. Het kan niet anders of ik moet aan Anne en Esmee op die leeftijd denken. Esmee was 1 dag toen we haar kregen, Anne was veertien dagen. De liefde waar Bregtje en Stan Wies vast houden, doen we me uiteraard terug denken aan de liefde waarmee ik Anne en Esmee vasthield. Het geeft me een weemoedig gevoel, de onvoorstelbare snelheid waarmee de babytijd voorbij gaat en dochters jonge vrouwen worden. Met de grootste moeite kan ik me herinneren hoe het was toen Anne en Esmee zo jong waren. Jammer. Ik heb slechts een paar beelden die ik kan oproepen. Hier en daar kan ik nog het vleugje gevoel dat ik daarbij had oproepen.

Voordat ik kinderen kreeg, dacht ik alleen aan ze als baby’s. Al heel snel had ik door dat dit een verkeerde gedachte was. Die babytijd duurt eigenlijk maar een paar maanden. Ik had me dat veel meer moeten realiseren, dan had ik er meer van genoten. In die tijd stonden vooral de zorgen of alles wel goed zou gaan het echte genieten in de weg.

Weemoedigheid ook omdat ik zelfs al weet hoe het is om je kleinkinderen in je armen te houden. Het moment dat ze voor de eerste keer opa tegen je zeggen. Kleinkinderen die inmiddels ook al de babytijd zijn ontgroeid. Kinderen zijn voor mij meetlatten van de tijd. Vooral door de kinderen zie ik hoe de tijd voorbij raast.

Als Mieke en ik na ons bezoek naar de auto lopen, constateren we beiden dat het fijn is dat we even konden kijken naar een levensfase die lang achter ons ligt. Beiden kunnen we ons weinig, veel te weinig meer herinneren van hoe het was om je eigen kind in de armen te hebben. Ik hoop dat Bregtje en Stan wel echt kunnen genieten en niet gehinderd worden door zorgen. Maar misschien zijn die zorgen wel onlosmakelijk onderdeel van die levensfase, van de ene op de andere dag krijg je de verantwoordelijkheid voor een nieuw mensje, is niet niks.

Even voorstellen: Wies

Karenina

Zondag 28 februari, Lhee

 

De vraag is welke benaming nu het beste bij mij past: kluizenaar of heremiet. Heremiet heeft namelijk een religieuze connotatie en mijn terugtrekking uit de maatschappij kent geen religieuze motieven. Kluizenaar is daarom misschien een betere benaming, ware het niet dat ik met dat geschrijf van me best monnikenwerk verricht. Elke dag produceer ik de mijzelf opgelegde aantal woorden, met de discipline en de aandacht van een monnik.
Dit weekend mocht ik trouwens mijn cel verlaten en mij tussen de mensen begeven. Wyb en ik reden gisteren naar Maastricht voor een première. Toch weer heerlijk om even tussen de mensen te zijn en in een hotel te zitten.

Veel cabaretiers gaan pas na dertig, veertig voorstellingen in première. Een toneelgezelschap kent een geheel andere traditie en kan zich dat niet permitteren. Bij het toneel gaan ze na een paar try-outs al in première. Erg jammer. Wat zou het goed zijn als ze die cabarettraditie zouden overnemen. Vooral voor deze voorstelling was dat een zegen geweest. Daarom ga ik na twintig, dertig voorstellingen nog maar eens kijken en vier ik opnieuw de première.

Verder was er veel te zien. De regisseur die nooit echt succes had en het onderwijs inging was er met een nieuwe vrouw. Het bijzondere aan de vrouw was dat ze ongelooflijk spitse billen had. Ik heb nooit eerder zulke billen gezien, ze deden me nog het meeste denken aan die vleugels van die Amerikaanse sleeën uit de jaren ’50.
Het was ook fijn om te zien dat de acteur die jaren verslaafd was aan de alcohol blijkbaar was afgekickt en er opmerkelijk monter en fris uitzag.
Dan was er nog de man die overal wordt benoemd als directeur en na een jaar weer wordt ontslagen omdat hij er puinhoop van maakt. Je hebt zo een lijstje van mensen van wie je weet, als ze ergens worden benoemd, dat het zeker misgaat. De man werkt nu als ZZP’er. ‘Maar makkelijk is het niet,’ wist hij mij te vertellen.

We gingen zaterdag al vroeg naar Maastricht om nog te genieten van de stad. Meer en meer denk ik dat Maastricht de meest overgewaardeerde stad is van Nederland. Het stadje heeft een uitstekend imago, maar als je, zoals ik, er vele malen bent geweest, dan raak je er wel op uitgekeken en zie je steeds meer dat het eigenlijk geen stad is maar een stadje. Een paar leuke winkelstraten, een plein, een paar echt mooie kroegen, een basiliek en dat is het dan.

Voor mij is een bezoek aan boekhandel De Tribune in de Kapoenstraat het hoogtepunt. De boekhandel ziet er precies uit zoals een boekhandel er voor mij moet uitzien: boeken van de vloer tot aan het plafond. Geen marketinggefrut en uitgekiende verkooptechnieken, een goede boekhandel moet het hebben van een overdadig en kwalitatief uitstekend assortiment. De Tribune heeft het. Hier leeft de romantiek van de echte boekhandel voort.

Het was dan ook schrijnend om te zien dat het bij boekhandel Dominicanen, gevestigd in een oude kerk en een toeristentrekpleister van jewelste, berendruk was en dat er bij De Tribune een paar mensen langs de boeken liepen te scharrelen terwijl het assortiment daar echt vele malen beter is. Maar ja, het overgrote deel van de mensen laat zich graag verleiden door marketinggefrut en uitgekiende verkooptechnieken.

Bij Boekkandel De Tribune kocht ik Anna Karenina van Leo Tolstoj, zo’n boek dat ik al mijn leven wil lezen en dat ik steeds niet koop omdat ik zo tegen de omvang opzie. Het boek in mijn versie telt 937 pagina’s. Nu ik kluizenaar ben, durf ik het boek wel aan.

Over die versie gesproken. Ik had de keuze uit twee Anna Karenina’s, beide uitgegeven door Van Oorschot. Een versie kostte €22,50, de andere €39. De duurdere versie is uitgegeven in die prachtige serie van de Russische Bibliotheek, dundruk, een genot om in de hand te houden. Bovendien was die versie in een nieuwe vertaling. De goedkope versie zag er ook prima uit, eveneens hardcover, maar ja, niet zo’n mooie dundruk en in een wat oudere vertaling. Ik heb toch gekozen voor die goedkopere versie.
Terug in het hotel, na het lezen van de eerste hoofdstukken, begreep ik wel waarom er een nieuwe vertaling nodig was. Ondanks dat ik nu een Anna Karenina heb, schrijnt het zo dat ik niet voor die nieuwe vertaling heb gekozen, dat ik overweeg toch ook die andere versie te kopen. Zo zie je maar weer, goedkoop is altijd duurkoop, zelfs als het om Tolstoj gaat.

Scheuring

Vrijdag 26 februari, Lhee

 

Onderzoekers van de Universiteit van Lissabon voorspellen in een nieuwe studie dat het heelal mogelijk over enkele miljarden jaren, over 2,8 miljard jaar om precies te zijn, uit elkaar zal scheuren. Het uitdijen van het universum is dan zo sterk versneld door donkere energie (what that ever may be) dat er een scheuring zal optreden in de ruimtetijd.
Sterrenkundigen speculeren al langer over het einde van het heelal omdat het heelal zich met toenemende snelheid uitbreidt. In theorie kunnen sterrenstelsels en zelfs individuele sterren door deze expansie uit elkaar worden getrokken en doven.

Er zijn twee woorden die me in het nieuwsbericht opvallen. Op de eerste plaats natuurlijk het woord heelal. Het Heel Al. Misschien moeten we het woord herzien. Het heelal is dus veel minder heelal dan wij voorheen vermoedden. Het heelal blijft niet ‘heel’ en is ook niet ‘al’ want na de Grote Scheuring zal er vast in een andere dimensie iets anders ontstaan, dus er is blijkbaar meer dan het ‘al’ wat in het woord heelal zit.

Ander woord wat me opviel is het begrip scheuring. De onderzoeker gebruikt het begrip Grote Scheuring. Op de een of andere manier vind ik het een troost dat zelfs het heelal, net als mijn broek en mijn t-shirt, kan scheuren. Het universum wordt er menselijker door, vind ik. Het blijk dus dat werkelijk alles kapot gaat, zelfs de meest robuuste ruimte.

Ik vind het woord ook mooi omdat het woord scheuren me aan een blaadje A4 doet denken. Je schrijft een verhaal op een A4’tje, uiteindelijk blijkt het niks te zijn en dan scheur je het kapot. Zou god dan toch bestaan? Eindelijk ziet hij dat het bedenksel van hem is mislukt en scheurt hij het uit wanhoop kapot. Misschien denkt hij: weg met dat universum, zoveel imperfectie, ik kan het niet meer aanzien en gooit hij zijn uitvinding in de vuilnisbak.

De Portugese onderzoeker laat ook weten dat de mensheid voorlopig niets heeft te vrezen van de Grote Scheuring, vooralsnog benadrukt hij dat we veilig zijn. Ik ben het niet met hem eens. Ook al bestaat het heelal nog 5 miljard jaar, met de mens zal het veel eerder zijn gedaan.
Ik ben ervan overtuigd dat de mensheid slecht tijdelijk opkomende schimmel is op planeet aarde en binnen afzienbare tijd zichzelf kapot zal maken. Elke dag komen er 200.000 nieuwe mensen bij. Ik vrees dat de mens een schimmel is die zijn omgeving leeg vreet, kapot maakt en dan weer verdwijnt terwijl het orgaan aarde gewoon zijn eigen onnavolgbare weg zal gaan. Mensen zijn een onbeduidende voetnoot in de geschiedenis van de aarde.

Als de mens onverhoopt wel blijft bestaan, dan vind ik die Grote Scheuring ook een uitkomst. Al dat geploeter van ons, al dat gehannes, al die data die we produceren, al de rotzooi die we maken. Door de Grote Scheuring zal het allemaal verdwijnen. Hup, weg ermee. Koning, keizer, admiraal, op een gegeven moment wordt die hele menselijk bups gewoon verscheurd en zal het zijn of het allemaal niet heeft bestaan. Ik vind het een prima relativeringtheorie om al dat gedoe van ons met een korreltje zout te nemen. Ik wil dit blog eindigen met het woord dat veel gebeden afsluit: amen.

Oortjes

Dinsdag 23 februari, Lhee

 

Gisteren twee keer geconfronteerd met overorganisatie. Vervelend, want ik kan niet tegen overorganisatie. Altijd als ik ermee word geconfronteerd heb ik de impuls om hard in te grijpen. Organisaties en bedrijven hebben de neiging om steeds maar groter te worden en zich steeds beter te organiseren, op een gegeven moment passeert dat een kritische grens en gaat overorganisatie zich tegen een organisatie keren.

Eerste voorbeeld speelde zich voor mijn deur af. Ik heb het voorrecht om in de jungle te wonen. Overal om me heen bomen en ruig gebied. Hoe minder mensenhanden eraan zitten hoe beter.
In de middag enorm kabaal van een groot apparaat. Dat valt meteen op want in de jungle is het meestal stil, een groot voordeel van de jungle. Ik kijk naar buiten en zie een grote bulldozer aan het werk.
Het volgende is het geval. Ons huis ligt aan een smal weggetje, de Bosrand geheten, en zo heet het niet voor niets. Eens in het uur rijdt er een auto overheen, er gaan nachten voorbij dat er helemaal geen auto langskomt. Op de plekken waar geen huizen staan, ligt bos. De meeste bermen zijn bosrand.

Tot mijn verbazing is de bulldozer de bosrand aan het opruimen. In de berm van de weg maakt hij de grond egaal, struiken en bomen die er staan worden door het apparaat wreed vernietigd of gekort.
Al jaren staat schuin tegenover ons een prachtige bramenstruik. Elke zomer weer komt er een grote oogst bramen vandaan. Op het moment dat ik naar buiten kijk, zet de bulldozer zijn tanden in de bramenstruik. Het nut van deze opruimactie? Geen idee.
Ik wil naar buiten rennen om de man te zeggen dat hij gek is. Maar och, ik ken het antwoord al: ‘Sorry, opdracht van de gemeente.’ Het idee om dit te doen zal van een buitengewoon nette ambtenaar komen die keurig van negen tot vijf werkt en dan naar huis gaat om van zijn gazon een biljartlaken te maken. Als een organisatie te vet is, gaan dit soort mannetjes werk verzinnen om aan het werk te blijven.

Tweede voorbeeld van overorganisatie kom ik in Groningen tegen, in de Stadsschouwburg. Wyb en ik gaan naar een voorstelling van Het Nationale Toneel, De Revisor. Wat mij betreft: ga deze voorstelling onmiddellijk zien, het is een feest. Maar daar gaat dit blog niet over.
Tot mijn grote verbazing lopen de medewerkers van de Groninger stadsschouwburg allemaal met oortjes in hun oor, oortjes met van die kringelende snoertjes eraan. Het lijkt alsof ik opeens in een gevangenis ben beland of in een van die failliete V&D’s, daar deden ze dat volgens mij ook. Geen idee waarom iemand heeft besloten dat oortjes buitengewoon nuttig zijn. Ik heb een groot deel van mijn leven in foyers en kleedkamers doorgebracht en nog nooit heb ik gedacht: goh, wat zouden oortjes handig zijn.
Je ziet dat de medewerkers erg blij zijn met de oortjes. Ze lopen gewichtig rond en hun hand gaat regelmatig naar hun oortje omdat er opnieuw een buitengewoon belangwekkende mededeling in hun oor wordt gefluisterd. Het theater wordt er een soort goedkope discotheek van en de medewerkers uitsmijters in een louche nachtclub.

Oh, wat is het toch heerlijk om je te ergeren. Daarom neem ik ook nog even de foyer van de Groninger Stadsschouwburg mee. Ik ben in de jaren ’80 nauw betrokken geweest bij de renovatie en ik weet met hoeveel historische zorg er naar de kleuren van het gebouw is gekeken. Een paar jaar geleden werd deze zorg met voeten getreden en de trots van het gebouw, de grote foyer, die eerst uit de harmonische kleuren rood, blauw en goud bestond, zijn overgeverfd met de kleur strontbruin. Was het vroeger een feest om de foyer te betreden, tegenwoordig word je er meteen depressief.
Wat mij betreft is zo’n foute verfbeurt ook een vorm van overorganisatie. Alleen als je niks meer te doen hebt, ga je nadenken over dingen die eigenlijk af zijn. Als je dingen die af zijn beter wilt maken, ga je het meestal verkloten. Dus gisteren kwam ik niet twee keer maar drie keer het beroerde resultaat van overorganisatie tegen. Moet me niet elke dag gebeuren. Is erg slecht voor mijn gemoed.

Anekdote

Zondag 21 februari, Lhee

 

Anekdote. Wyb wordt wakker, ik lig nog te slapen. Zoals vaker pakt ze dan haar iPad om in bed te lezen. Ondertussen word ik wakker. ‘Ik weet niet wat er aan de hand is,’ zegt Wyb, ‘maar mijn ogen zijn zo slecht. Ik kan nauwelijks lezen wat er op de iPad staat.’ Ze pakt haar leesbril van haar neus. Dan ziet ze pas dat ze helemaal geen leesbril op heeft maar in het donker haar zonnebril heeft gepakt en dat ze in bed met haar zonnebril op ligt te lezen.

Voor het eerst sinds jaren staat ’s ochtends niet de Schooikip voor ons keukenraam. Ik hoop niet dat hij geslacht is of een ongeluk heeft gekregen. Steeds vaker zie je de kippen van de boer verderop op straat lopen.
Gisteren is er best veel rijst overgebleven. Wyb gooit het achter op het weiland en roept de kippen. Geen kip die zich laat zien (we weten nu waar die uitdrukking vandaan komt). Vermoedelijk is het te slecht weer voor de kippen en hebben ze besloten vandaag op stok te blijven. Mensen zijn net kippen. Uiteindelijk eten de meeuwen de rijst op.

Als we ontbijten zien we een hond door de tuin schieten. Meteen daarna ziet Wyb de kat van de buren een paar huizen verderop in de boom zitten. Hij zit angstig in een benauwde positie, uit zijn mond komt slijm, op zijn rug zit bloed. Ik moet denken aan mijn oude kat Kleun die bekneld zat in een tuimelraam en zo, zoals ik altijd zeg, zelfmoord pleegde. Omdat hij tussen het raam en de muur hing, heeft hij zijn rug gebroken en was zijn achterlijf verlamd. Ik ben er van overtuigd dat hij dit expres heeft gedaan. Kleun wilde niet langer leven. We hadden kinderen gekregen en de aandacht die we voor de kat hadden was miniem geworden. Kleun heeft dat psychisch nooit kunnen verwerken. Ik waarschuw de buurman, die de poes uit zijn netelige positie haalt. De poes blijkt Truus te heten.

Benne belt over het blog van gisteren. Of ik wel weet dat Gerben Basteleur, toen hij na de ramp weer de zee op moest, zijn dode broer in de netten opviste. Zeker weet ik dat en ik heb er in Dossiermoddergat eerder over geschreven. ‘In Hollywood zouden ze het niet durven te bedenken,’ zegt Benne. Ik moet aan Gerard Reve denken, die ooit schreef: ‘Beschrijf nooit de werkelijkheid, ze geloven je toch niet.’
‘Heb je daar een touw?’ vraagt Benne. Hij doelt op het weer. Het is inderdaad een zondag om je op te hangen, troosteloos gemiezer.

We maken het hoofdkantoor van Dossiermoddergat goed schoon omdat het morgen weer is verhuurd. Als we terug in Dwingeloo zijn, is het erg koud in huis. Opdat Gijs makkelijk in en uit kon lopen, hebben we het raam een stukje opengehouden. Hierdoor is de afgelopen dagen de kou in huis geslopen. We zetten de verwarming hoog en gaan naar de Bospub voor een warme chocomel en een tosti. Hopelijk is het daarna warm in huis.

’s Avonds hoor ik een trendwatcher op de radio zeggen dat ze optimistisch is. Ze denkt dat mensen van ego-bewust eco-bewust zullen worden en in hun eigen omgeving zullen werken aan het verbeteren van de wereld. Ik ben ook een trendwatcher maar ben helemaal niet optimistisch. De belangrijkste trend die ik zie is dat de tweedeling in Europa groter zal worden: je hebt klootzakken die zich ‘wij zijn het volk’ noemen en je hebt mensen die bewust en verantwoordelijk proberen te leven. Die tweedeling kan nog wel eens tot een harde strijd leiden. De geschiedenis leert dat ‘wij zijn het volk’ meestal overwint. Wie vecht zonder geweten en niet gehinderd wordt door kennis vecht makkelijker dan iemand die wel een geweten heeft en van toeten en blazen weet.

Zo is er weer een dag voorbij. Wat is het leven anders dan een aaneenrijging van anekdotes, van kleine en grote verhalen.

Storm

Zaterdag 20 februari, Moddergat

 

Wyb en ik komen op vrijdag aan in Moddergat. Lang geleden dat we de rand van Nederland zo mooi hebben gezien. Het land en de zee baden in de zon. Het is dat het nog kou is, anders zouden we ons in de lente wanen.

In de nacht slaat het weer om. We liggen op ons nieuwe Ikea-bed, prima matrassen, onder ons bed veel opbergruimte, en buiten raast weer eens een storm langs de waddenkust. We voelen ons helemaal thuis.

Terwijl het lawaai van de storm me wakker houdt, realiseer ik me voor de eerste keer dat hier, op dezelfde plek, in hetzelfde huis, honderd-, honderdvijftig jaar geleden ook mensen wakker lagen. Buiten hoorden ze de storm en grote kans dat ze dan meteen gingen bidden. Ze wisten dat ver weg, midden op zee, hun mannen op de vissersboten het moeilijk hadden. Het gebeurde te vaak dat een schip niet meer terugkwam.

Daar lig ik dan, de vadsige koning, op mijn Ikea-bed, mijn maag gevuld met het heerlijke eten van de Waard van Ternaard. De vrouwen hadden hun ogen niet geloofd als ik ze vanavond had meegenomen. Vier gangen, elke keer een bord met niet te veel eten, maar uiterst verfijnd, geraffineerd klaargemaakt. Soms gegarneerd met één garnaal, bereid in een heerlijke dressing.

Ik krijg van zo’n storm altijd een behaaglijk gevoel. Beneden staat de centrale verwarming hoog. Zelfs als de hele boel instort, heb ik het geruststellende idee dat we in de auto kunnen stappen en naar ons andere huis in Dwingeloo rijden.
Onder het dak, waarop de pannen liggen de klapperen, slapen Wyb en ik. Wat een luxe, ooit woonde hier een gezin met tien kinderen. Geen idee hoe ze dat voor elkaar kregen.

Ik weet zeker dat honderdtweeëndertig jaar geleden, begin maart, er een enorm verdriet heerste in dit huisje. De dag nadat een vliegende storm was gaan liggen, spoedden de vrouwen en de kinderen zich naar de dijk om te kijken of de schepen van Moddergat veilig huiswaarts zouden keren. Ze hebben lang staan wachten, in grote ongerustheid, zeventien schepen keerden nooit meer terug. Een paar dagen later zou blijken dat liefst 83 dorpsgenoten in die vliegende storm waren verdronken.

Ook het schip van de toenmalige bewoner van ons huisje, Gerben Basteleur, liep niet binnen. Zijn vrouw en vele kinderen zullen in de vaste overtuiging zijn geweest dat hij het niet had overleefd. Wat een verdriet en wanhoop zal er in dit huisje hebben geheerst.
Hoe groot zal de blijdschap zijn geweest toen een paar dagen later bleek dat Gerben Basteleur het wel had overleefd. Hij was de enige van alle vissers die was gered. Hij zat namelijk in een grote luchtbel in zijn omgeslagen schip en spoelde zo aan op Schiermonnikoog. Nadat men geklop in het schip hoorde, boorden de Schiermonnikoogers een gat in de romp. Uit het gat kwam Gerben Basteleur te voorschijn.

Het was later in maart 1883 dat Gerben Basteleur naar bed ging. Grote kans dat hij in zijn bed naar de volgende storm lag te luisteren. Wat een enorm verschil zal er zijn tussen de manier waarop hij naar een storm luisterde en de manier waarop ik dat doe. Bij hem de angst om weer te moeten uitvaren, de doodsangst bij de herinnering aan de vorige storm. Met gerust hart draai ik me nog eens om. Och, storm. In de ochtend zal hij wel weer gaan liggen. Wat prima blijkt te kloppen.

InShared

Donderdag 18 februari, Lhee

 

Reclame, och, wat moet je ermee. Het schijnt dat reclame voor 55-plussers ook geen enkele zin meer heeft. Als je 55-plus bent, heb je je keuzes gemaakt, daar helpt geen moedertje lief meer aan (zeer ouderwetse uitdrukking). Meestal zap ik zo snel mogelijk weg als er reclame komt. Dit in tegenstelling tot vroeger toen mijn moeder en ik wedstrijdjes deden wie een het snelst kon raden van welk merk een reclame was.

Toch ontkom je nooit helemaal aan reclame. Ik laat het dan gelaten over me heen komen. Het valt me wel op dat er soms verrekte nare reclames bij zijn, het lijkt wel een trend, hoe naarder hoe beter. Geen idee welke decision maker daar dan uiteindelijk groen licht voor heeft gegeven. Er is één reclame bij die me ronduit agressief maakt en dat is de reclame van InShared, hieronder te bekijken.

De reclame van InShared, die best vaak op televisie is te zien, zorgt ervoor dat ik me vast heb voorgenomen nooit een verzekering bij deze maatschappij af te sluiten. Als ik die al had zou ik die opzeggen en ik roep iedereen op dat bij deze te doen.
In de reclame wordt de verzekeringsnemer, in de reclame Jacques genoemd, voorgesteld als een absolute minkukel. De zak maakt excuses aan andere verzekeringnemers omdat hij een jeu de boules bal door de ruit van zijn voordeur heeft gegooid en andere verzekerden hiermee dupeert. ‘Sorry allemaal, want dit gaat van onze gezamenlijk pot af.’ InShared, een verzekeringsmaatschappij die ervoor zorgt dat de verzekerde zich bij schade schuldig moet voelen. Donder op, zeg.

Tot overmaat van ramp heeft Jacques ook nog een kreng van een wijf die hem vanuit een bovenraam verwijten gaat maken en er op aandringt dat hij excuses maakt. Geen idee waarom hij die jeu de boules ballen niet naar dat wijf gooit en vervolgens alle ramen ingooit. De man als absolute zak weergegeven. Ik heb geen idee waar dat kantoor van InShared staat, ik zal het eens opzoeken, het kan bijna niet anders of ik ga er binnenkort met een jeu de boules bal langs.

Jacques, kom op man, tijd voor opstand, gooi die vrouw de deur uit en neem een andere verzekeringsmaatschappij. We all benefit.

Woensdag 17 februari, Lhee

Livingstone

Met het gereedschap van de vader openen zij –het gras is nooit voldoende-
de aarde en tussen de bergen schakeren zij de stenen en de wormen en ver-
wonderen zij zich over het rotten van de takken. Hoor, diep loeit het vuur:

De aarde brandt. En ze besluiten –dicht tegen elkaar, zwart, zweet- lang-
zaam naar de lava te graven. Leeftocht, zegt hij, Livingstone. Een moeder
roept. –De kuil ging dicht. Wij moesten hutten bouwen en vaders en moeders.

Tokkie

Dinsdag 16 februari, Lhee

 

Aan het begin van het jaar was het feest voor degenen die tegen opvang van vluchtelingen zijn. Wilders twitterde zijn vingers blauw. Keulen was zijn Grote Gelijk. Zie nou wel dat hij gelijk had over die testosteronbommen, over dat onze dochters bedreigd worden. Prima gelegenheid om weer ons vol te keer te gaan op het orgel van de haat en het gif. Wilders stond er niet alleen in. Ook het NOS Journaal pakte keer op keer flink uit over Keulen. Voor velen leek het een ommekeer in het denken over het opvangen van vluchtelingen.

Vorige week maakte de Duitse justitie bekend dat er 73 verdachten in beeld zijn in verband met de aanrandingen en diefstallen in Keulen. Opmerkelijk ontstond hierdoor toch een ander beeld. Van de 73 verdachten bleken er 30 uit Marokko, 27 uit Algerije, 3 uit Tunesië, 1 uit Libië, 1 Montenegrijn en 3 Duitsers te zijn. 7 mensen waren afkomstig uit de landen waar de mensen momenteel op grote schaal uit vluchten, 4 Irakezen en 3 Syriërs. Wat de gebeurtenissen in Keulen overigens niet minder ernstig maakt. En tegen dit soort gasten, Tokkie Power, keihard optreden, wat mij betreft.

Maar de massale mediahysterie ging weliswaar over die misdaden, maar nog veel meer over het feit dat nu eindelijk was bewezen dat vluchtelingen niet te vertrouwen zijn, een potentieel gevaar vormen. Door de bevindingen van de Duitse justitie ligt dat toch significant anders. Gezien de omvang en indringendheid van de media-aandacht toen zou je verwachten dat deze nieuwe bevindingen ook nieuws vormen. Wilders en de media zaten er dus gewoon naast. Het ging duidelijk om een geheel andere groep dan de mensen die massaal naar Europa vluchten.

Tot mijn grote verbazing waren deze nieuwe cijfers blijkbaar toch geen nieuws. Alleen in het Belgische dagblad De Morgen heb ik hierover op Facebook een artikel zien langskomen. Het NOS Journaal besteedde er geen aandacht aan, van Wilders geen tweet waarin hij zich verontschuldigde dat zijn insinuaties niet bleken te kloppen. De echte cijfers blijken geen nieuws te zijn, de vermeende cijfers, de foute indrukken wel.

Momenteel speelt moedeloosheid me parten. Het is vechten tegen de bierkaai. De stenen en de rotte eieren naar de gemeentehuizen zijn de hoofdmoot van het nieuws. En niet alleen van het nieuws. Ze bepalen ook de besluitvorming in die gemeentehuizen. Als je varkens in de bomen hangt, krijg je je zin en gaat dat asielzoekcentrum er niet komen.

Het tuig wordt zelfbewust. Afgelopen weekend zag ik ze in een demonstratie lopen met bordjes ‘Tokkie Power’. Waar die power voor staat weten we inmiddels: ‘er moet een piemel in’, opgezwollen aders en ogen die uit hun kassen rollen van de agressie. Als je op Wilders stemt, hoor je bij ‘het volk’, al de anderen zijn elitaire gasten die alleen maar politiek correct zijn. Wat mij betreft één groot pleidooi voor het radicale midden. Vooralsnog laten mijn vertegenwoordigers in de Tweede Kamer zich nauwelijks horen. Alleen in marginale blogjes klinkt wat gesputter.

Rondje

Zondag 14 februari, Lhee

 

We hebben nu bijna drie weken Hugo te logeren, de hond van Esmee en Arjan, die heerlijk op het strand in Thailand liggen. De logeerpartij bevestigt wat ik al wist: Dickens was de laatste hond die ik in mijn leven heb gehad. Hugo is een prima hond. Hij zorgt er wel voor dat ik hier niet rustig zit te bloggen. Dadelijk, rond half een, moet ik nog een blokje met hem om.

Nou is het woord blokje helemaal fout. Het suggereert dat we in een wijkje met huizenblokken wonen en dat klopt helemaal niet. We hebben zicht op twee andere huizen, die zo’n honderd meter van ons huis vandaan staan en dat is het dan. Het is ook onmogelijk om daar omheen te lopen.

Mijn blokje, eigenlijk moet ik rondje zeggen, gaat om een drietal weilanden heen. En dat is niet zomaar een rondje. Zo stap ik dadelijk de absolute donkerte in. Om ons huis zijn geen lantaarnpalen en zeker nu de maan weer opnieuw groot moet worden, is het pikkedonker hier.
Ik neem daarom altijd een zaklantaarn mee. Zo’n hele goede, een beetje een honkbalknuppel. Mocht ik iemand onverhoeds tegenkomen, dan kan het ding ook als wapen fungeren. Andere maatregel tegen de donkerte is de halsband van Hugo. Hugo is een bruine labrador, tegen het zwarte aan. Het gevolg is dat hij ’s nachts onzichtbaar is. Daarom heeft Wyb voor hem een lichtgevende halsband gekocht, kleur rood. We kunnen hem op snel knipperen zetten, langzaam knipperen of er een rode streep van maken. Op die manier kunnen we hem een beetje volgen als hij door het bos loopt te schuimen.

Laat ik eerlijk zijn, het is best een sinister tochtje. Als kind had ik dit zeker niet gedurfd. Bij ons huis valt het nog wel mee. Maar dan kom ik in een soort tunnel van bomen. In de zomer, als de bomen vol bladeren zitten, is het een donker gat. Tussen die bomen, weet ik, houden zich reeën schuil. Vorige week sprong er opeens een te voorschijn. De week daarvoor zag ik in de lichtbundel van mijn zaklamp een vos oversteken.
Ik loop dan over het smalle asfaltweggetje waar ons huis aan ligt. Dat betekent dat ik in de gaten hou of er een auto aankomt. In al die drie weken is dat één keer gebeurd, veel verkeer komt er dus niet langs. Als het waait is het helemaal spooky omdat er dan takken vallen en bomen tegen elkaar aan schuren, wat vreemde geluiden veroorzaakt.

Ik ben altijd blij als ik naar rechts kan, een zandpad op omdat het gevaar van de auto’s is geweken en we in opener gebied komen. Links ligt dan een camping waar nu natuurlijk niemand is, rechts zijn weilanden waar ik af en toe de schim van een ree zie. Op een van de weilanden moet Hugo meestal poepen.

Vervolgens loop ik langs de bosrand van de bossen van het Dwingelderveld. Vrijwel elke avond hoor ik diep in het bos een uil roepen. Tot nu toe bleef die roep onbeantwoord. Rechts van me ligt dan een huis waar een man alleen woont. Ik heb hem nog nooit gezien, al is hij zo’n beetje onze directe buur, zijn huis staat te koop.
Meteen daarnaast ligt de Bospub, een geliefde plek voor ons. We wippen van onze tuin het zandpad over en elke drank denkbaar staat tegen betaling ter beschikking in een pittoreske omgeving. Het enge gedeelte heb ik dan gehad, vind ik. Die bosrand vind ik namelijk geen lekker iets. De sprookjes die mijn moeder vertelde, spelen soms nog steeds in me op.

Gelukkig ben ik dan alweer op het zandpad dat langs ons huis loopt. Hier slechts één gevaar: het water, links langs onze tuin loopt een sloot, rechts heeft zich een meer gevormd en als ik niet oppas duikt Hugo erin. Als hij dat doet, kost me dat vijf minuten om hem droog te poetsen en zodoende ons huis te beschermen tegen moddersporen.

Het duurt ongeveer tien minuten om het rondje te lopen. Als ik dat heb volbracht -Hugo nog even wat brokken geven-, kan ik mijn laatste glas wijn drinken. Kijken of er nog wat valt te Wordfeuden en dan lonkt het bed. Een leven zonder hond is echt veel eenvoudiger.

Vraagje

Zaterdag 13 februari, Lhee

 

Het gaat er steeds meer naar uitzien dat mijn model van het heelal klopt. Ik heb het model ontwikkeld toen ik in bad zag en te veel badschuim in het water had gedaan waardoor er enorme bergen schuimbellen ontstonden. Er was zoveel schuim dat ik zelfs Wyb niet kon zien aan de andere kant van het bad.

Terwijl ik zo naar dat schuim zat te kijken, bedacht ik dat elke bel een klein heelal was. Zo klein dat het voor ons onzichtbaar is. In één bel zweven melkwegen, in die melkwegen draaien zonnen, planeten en manen. Ik heb geen idee uit hoeveel bellen mijn schuimbergen bestonden, het kunnen er goed miljoenen zijn geweest. Als één bel een heelal is, bestaat het totale universum uit miljoenen heelallen. Ik bewoog mijn handen in het schuim en alle bellen begonnen te trillen. In één zo’n bel zijn ze er nu achter dat er rimpelingen in de ruimte mogelijk zijn.

De vondst van rimpelingen in de ruimte domineerde deze week het nieuws. Het heelal als plumpudding. Als een zwaartekrachtsgolf voorbijkomt, krimpt de ruimte een fractie of dijt ze een heel klein beetje uit. Alle complimenten aan Einstein die dit effect honderd jaar geleden al voorspelde als onderdeel van de relativiteitstheorie.

Er is veel geschreven over de trillingen en ik heb er veel over gelezen. Een vraagje bleef voor mij wonderlijk onbeantwoord. Volgens mij is hij nergens gesteld. In elk artikel kwam naar voren dat de fysici met deze trillingen het effect hebben gezien van twee versmeltende zwarte gaten, beide zo’n dertig zonnen zwaar, die om elkaar heen draaiden tot ze samensmolten. Die klap slingerde energie van enkele zonnenmassa’s de ruimte in waardoor de ruimte dus als die pudding trilde, of moet ik zeggen trilt? Na miljoenen jaren bereikte de zwaartekrachtsgolf de aarde.

Mijn vraagje: hoe weten de fysici nou dat het om twee zwarte gaten ging? Hun prompte uitspraak geeft de indruk dat de fysici totaal zicht op het heelal hebben, zelfs als het om verschijnselen van miljoenen jaren terug gaat. Die trillingen? Simpel. Twee zwarte gaten.
In de Volkskrant zag ik een tekening van Collignon. God gebruikt het heelal als trampoline. Zegt Petrus: ‘Kijk, ze hebben het eindelijk in de gaten. Ze lijken het alleen niet te zien als bewijs van uw bestaan.’ Wie weet, is het heelal een soort laken en trok god het heelal even recht. En waarom zouden die zwaartekrachtsgolven niet het resultaat kunnen zijn van een verschijnsel in het universum dat we nog helemaal niet kennen? Het antwoord zal simpel zijn, maar ik heb het nergens kunnen lezen.

In mijn model van het universum hoort ook de mogelijkheid dat ik de stop uit het afvoergaatje trek. Binnen vijf minuten is het hele universum verdwenen. Even een doekje door het bad halen, opgeruimd staat netjes. Om morgen het bad weer te laten vollopen. Als ik het water aanzet, het badschuim erin gooi, noem ik dat voortaan de Big Bang.

Plastic

Vrijdag 12 februari, Lhee

 

Meer dan twee jaar geleden kwamen we in Lhee wonen. Bij het huis kregen we twee vuilcontainers. Een grijze voor de vuilniszakken, een groene voor bio-achtige zaken. Hoort daar vlees bij? Omdat ik het niet weet, gooi ik soms het eten van Gijs gewoon in de groene container, soms in de grijze. De ene week kwam de vuilophaaldienst de grijze legen, de andere week de groene. Liep prima.

Ik heb mezelf er al vaak op betrapt dat ik in wezen een conservatief iemand ben. Bij een verandering begin ik al snel te mopperen. Komt omdat ik Nederland volledig af vind en dat je er verder niet veel meer aan hoeft te prutsen. Nou weet ik dat dit standpunt killing is voor ambtenaren en beleidsmedewerkers, want wat moet je nog aan beleid maken als alles af is? Je ziet dan ook dat dit soort gasten altijd weer dingen gaan bedenken, ze creëren elke keer hun eigen werk.
Ik las vandaag op Facebook, vermoedelijk een broodje aap verhaal, maar het komt me in deze goed van pas, dat een ambtenaar zes jaar niet op zijn werk was verschenen.  Niemand had hem gemist. Vind ik prima. Laat alle ambtenaren lekker thuis in de tuin gaan werken, dan beschouwen we het ambtenarensalaris als een soort basisloon. Volgens mij wordt iedereen dan gelukkkiger. De ambtenaar hoeft zich niet meer op zijn werk te vervelen en naar werk te zoeken en wij hebben geen last van de zoveelste verandering. Ik ben ervan overtuigd dat dit de BV Nederland een enorme besparing oplevert. Al dat zinloze geld dat opgaat aan reorganisaties bij overheidsinstanties, ik zou de totaal kosten daarvan wel eens willen zien.

Driekwart jaar geleden kregen we er opeens een container bij, een zwarte met een oranje deksel, voor het plastic. Een verandering. Dus ik begon meteen te mopperen en te zeggen dat het toch belachelijk was omdat elke container nu om de drie weken geleegd zou worden en hoe moest dat nou met die grijze want die zat na twee weken propvol. Een wijze les voor me. Het bewijs werd geleverd dat niet elke verandering een verslechtering is.

Wat blijkt: het grootste deel van ons huisvuil bestaat uit plastic. Ik schrok me echt de rambam. Van de drie containers is die zwarte met oranje deksel het eerste vol. Door die nieuwe container besef ik pas wat voor een verderfelijk soort de mens is. Het is belachelijk hoe wij ons milieu belasten met die plastic troep en je kunt er van uitgaan dat het produceren van al dat plastic ook niet lekker is voor het milieu. Het is prima dat die grijze, die vroeger meteen vol zat, en ik begrijp nu wel waarom, eens in de drie weken wordt geleegd. Nu we dat plastic niet niet meer in de grijze doen, blijft er zoveel ruimte over.

Door die nieuwe container besefte ik hoe naïef ik vaak ben. Ik dacht dat we dat plastic probleem al lang hadden aangepakt. Na alle discussies, reportages en waarschuwingen van milieuorganisaties was ik in de veronderstelling dat het met dat plastic wel meeviel. Nou, helemaal niet. De industrie wordt geen haarbreed in de weg gelegd. Wie geen zwarte container met oranje klep heeft, realiseert zich niet hoe groot het plastic afval probleem is. Zo, dat is eruit. Ik had dit blog al lang geleden willen schrijven. Het kwam er niet van want elke keer drong een ander blog voor. Het moest er een keer uit.

Humeur

Donderdag 11 februari, Lhee

 

Binnenkort komt er een televisieserie over het leven van Ruud Lubbers. Ter introductie zie ik interviews met vrouwen die met Lubbers hebben gewerkt. Lubbers schijnt een echte vrouwenman te zijn. Hij genoot van ze, hij flirtte met ze, hij begreep ze.
Een van de vrouwen die aan het woord komt is Hedy d’Ancona. Ze zegt dat het fijne van Lubbers is dat hij geen humeur heeft. De uitspraak valt me op omdat ik nooit iemand over humeur hoor praten terwijl ik dat zelf altijd een belangrijk iets heb gevonden.

Vanmiddag heb ik A. aan de lijn die vertelt dat ze zo’n last heeft van een collega die soms dagen niet met haar praat en dan weer dagen doet alsof hij haar beste vriend is. Ik heb zelf altijd een enorme hekel gehad aan mensen die aan stemmingen lijden. Van die mensen van wie je nooit weet in welke stemming je ze zult aantreffen.

Bij het aannemen van mensen probeerde ik altijd in te schatten of iemand een beetje een gelijkmatig humeur had. Niets zo vervelend als mensen die door hun humeur de werksfeer gaan verpesten. Blijkbaar had ik er een redelijke neus voor. Gelukkig heb ik weinig met mensen met een humeur hoeven te werken. De keren dat ik toch die pech had, probeerde ik me zo snel mogelijk van dat humeur te bevrijden. Mensen met een humeur kunnen een echte terreur uitoefenen. Toch? W.?

Het fijne van Wyb en mij is dat we beiden een tamelijk stabiel humeur hebben. We leiden niet aan een ochtendhumeur en ook ons dagelijks humeur is gelijkmatig. God zij dank. Met een humeur te maken hebben, is overgeleverd zijn aan willekeur.
Het is toch vreemd dat humeur nauwelijks een gespreksonderwerp is. Misschien komt het wel omdat we iemand met een humeur al snel vergeven, ‘och, hij of zij kan er toch niets aan doen, zo is hij of zij nou eenmaal’. Andere reden is dat je iemand met een humeur niet makkelijk aanspreekt, daar zorgt dat humeur wel voor.

Misschien toch goed dat het een onderwerp wordt. Kun je tegen iemand zeggen: ‘Heb je die discussie laatst gehoord over humeur? Nou, jij bent nou zo trut die eraan leidt.’ Kan louterend werken, lijkt me.

Vragen

Dinsdag 9 februari, Lhee

 

Als ik een nieuw boek ga schrijven, moet ik altijd antwoord vinden op twee vragen. Het zijn simpele vragen, maar ze kosten veel hoofdbrekens. Het zijn ook twee essentiële vragen.
Vraag 1 luidt: ga ik het verhaal in de tegenwoordige of de verleden tijd schrijven?
Vraag 2: ga ik het verhaal in de ik-vorm schrijven of als Olympus verteller, of liever: wat is het point of view dat ik kies. Voor wie niet weet wat een Olympische verteller is, deze zit boven op een berg en overziet vanuit zijn uitkijkpost alle situaties en kan zich in alle personen en situaties verplaatsen.

Vroeger was ik me die twee vragen nooit zo bewust, ik begon spontaan te schrijven. Dat was naïef want beide vragen hebben groot gevolg voor het verhaal dat je gaat schrijven. Het is me een paar keer gebeurd dat ik aan een boek begon en dat ik opnieuw moest beginnen omdat ik niet goed had nagedacht over deze twee vragen. En zoals Jacques Senf, ooit de grootste impresario van Nederland, altijd zei: de eerste fout is de grootste fout. Een eerste fout is namelijk nauwelijks te corrigeren, het is het fundament waarop je verder bouwt.

De vraag of ik het verhaal in de tegenwoordige of verleden tijd ga schrijven, is, als je een roman schrijft, ogenschijnlijk niet zo heel moeilijk te beantwoorden. Het is een oud principe dat de journalist in de tegenwoordige tijd schrijft en de romancier in de verleden tijd. Meer dan 80% van alle romans is dan ook in de verleden tijd geschreven.
Het lastige is dat ik zelf liever in de tegenwoordige tijd schrijf. Als je in de tegenwoordige tijd schrijft, trek je de lezer als het ware bovenop het verhaal. Verleden tijd schept afstand, de lezer weet dan, onbewust, dat het allemaal al plaats heeft gevonden en dat de uitslag van het verhaal bekend is. Misschien komt die voorkeur omdat ik tamelijk veel Amerikaanse schrijvers heb gelezen, die schrijven vaker in de tegenwoordige tijd, die directer, harder en confronterender is. Tegenwoordige tijd betekent actualiteit, meer spanning.
Toch heb ik voor mijn nieuwe boek (nou ja, nieuw, ik werk er al een paar maanden aan) voor de verleden tijd gekozen, wat voor de hand lag omdat de meeste scènes zich in het verleden afspelen. Dat neemt niet weg dat ik tijdens het schrijven vaak naar de tegenwoordige tijd overstap, pas na een paar regels heb ik dat dan door. Volgens mij het bewijs dat ik van nature het liefst in de tegenwoordige tijd schrijf.

Vraag 2 is al even wezenlijk. Het point of view van waaruit je het boek schrijft bepaalt voor een groot deel het karakter van het boek. Bij de ik-vorm wordt het een persoonlijk boek, alles wat gebeurt zal de lezer op de schrijver betrekken. Al heb ik de keuze tussen een persoonlijke ik of een afstandelijke ik. De lezer van een roman moet altijd beseffen dat de ik sowieso nooit de schrijver is, maar daar is de lezer niet goed in.
De olympische verteller is een afstandelijke verteller. Hij zit ver weg, beziet alles, is niet emotioneel bij de verhaallijn betrokken. Hij speelt meer de rol van afstandelijke camera, soms zoomt hij in, soms uit.
Het point of view waar ik voor heb gekozen, is iets wat tussen de ik-vorm en de olympische verteller inzit. Het verhaal wordt verteld vanuit een hij, een derde persoon, waarvan ik de naam nog niet bekend maak. Als ik het boek, waaraan ik nu werk, in de ik-vorm zou schrijven, wordt het zeker verkeerd begrepen.

Het antwoord op de vragen is gegeven. Dat wil niet zeggen dat het boek daarmee zichzelf schrijft. Een roman is een gecompliceerde constructie. Andere belangrijke vragen waar ik over heb moeten nadenken: wat wordt de tone of voice, hoe ziet de dramaturgie van het boek eruit, in welke situaties plaats ik mijn hoofdpersonen en wat wordt de verhaallijn. Zo kan ik nog even doorgaan. Het boek is dan ook nog lang niet af. Er staat nu een betonskelet tot en met de eerste verdieping. Het is de bedoeling dat het gebouw tien verdiepingen hoog wordt. Ik heb dus nog wel even te gaan, zelfs met het storten van het beton, daarna moet de elektriciteit, het hang- en sluitwerk, de verwarming en de airco er nog in. Daarna volgt pas de definitieve afwerking.

Hij besloot dat het blog zo wel lang genoeg was. Hij moest naar bed, de dag was te lang geweest, zelfs voor hem. Voordat hij naar bed kon, moest hij eerst nog de hond uitlaten die inmiddels diep ligt te slapen.

Sterfdag

Zondag 7 februari, Lhee

 

Het is woensdagmiddag 7 februari 1968 ik ben aan het voetballen op het trapveldje naast ons huis. De gemeente heeft daar doelen gemaakt van dikke boomstammen, wij zijn daar erg blij mee. Hele dagen voetballen we op het veldje in de vaste veronderstelling dat we eens profvoetballers zullen zijn.
Ik zie mijn moeder de deur uitkomen, ze loopt gehaast de straat over en roept: ‘Gerard, kom vlug, er is iets met opa.’
We stappen samen op haar Mobylette en rijden naar de Weurtseweg. Op de weg daarheen vertelt ze dat mijn opa een hartaanval heeft gekregen en met spoed naar het ziekenhuis is gebracht.
‘Hij gaat toch niet dood?’
‘Laten we hopen van niet.’
De Weurtseweg lag die dag verder van ons huis dan anders.

Ik ben gek op mijn opa, het is een lieve man waarbij je je nooit verveelt. Zo kan hij sigaren oproken en toch de sigaar intact laten. Hij zit onderuit in zijn leunstoel, de sigaar staat als een soort schoorsteen in zijn mond en wordt langzaam een grote askegel. Een zo’n sigaar heeft zelfs nog in etalage van Jansen gestaan, de kruidenier die onder het huis van mijn opa en oma zit, als reclame voor zijn sigaren.
Mijn opa verzamelt aardappelen waar hij gekke gezichten inziet. Omdat de aardappelen uitdrogen, verschrompelen, worden de gezichten steeds gekker.
Zo lang ik mijn opa ken, heeft hij een parkiet. Ik geloof dat ze allemaal Popi heetten. Als een Popi doodgaat, neemt hij een nieuwe jonge parkiet, die hij al snel tam weet te maken. Ik geloof dat mijn opa dat ‘zeeg’ noemde, de parkiet is weer zeeg. Popi vloog op de hand van mijn opa als hij zich ’s ochtends schoor en pikte dan in het scheerschuim op zijn wangen. Tijdens het eten vloog de parkiet op zijn schouder en at het beestje uit zijn mond.

Aangekomen op de Weurtseweg ging mijn moeder met tante Nel meteen door naar het ziekenhuis. Ik weet niet met wie ik achterbleef. De hele middag wachtte ik in spanning het nieuws over mijn opa af. Ik kan me veel stilte herinneren, de klok die op de schoorsteenmantel tikte. Wij zaten voor het raam en keken naar buiten. Gelukkig was er op de Weurtseweg veel te zien.
Tegen de avond kwamen mijn oma, mijn moeder, mijn tante en mijn ooms terug. Mijn opa was overleden. Ik had het die hele middag gevreesd, ik voelde dat de dood dichtbij was.

Ik heb geen herinneringen aan zijn begrafenis. Ik weet wel dat ik geen afscheid van hem heb genomen toen hij lag opgebaard. ‘Ik zou het niet doen,’ zei mijn moeder. ‘Het is opa niet meer. Je zult hem niet herkennen.’

Ik schrijf dit blog omdat Jan vandaag een blog met de titel Sterfdag had waarin hij zijn vader herdenkt. Eerlijk gezegd had ik geen flauw idee op welke dag mijn opa was gestorven, dat blijkt dus 7 februari 1968 te zijn geweest, nu 48 jaar geleden.
Jan heeft wel afscheid van mijn opa genomen, hij schrijft hierover: ‘Een paar dagen later wordt hij begraven. In de kist een man die op mijn vader lijkt. Te veel blos op de wangen, de lippen te rood, zijn haren de verkeerde kant opgekamd.’

De eerste dode mens zag ik pas, denk ik, toen ik 27 was en mijn vader op straat zag sterven. Van hem heb ik wel uitgebreid afscheid genomen toen hij lag opgebaard. Jaren later schreef ik daar een gedicht over:

Wij, de enkelingen, stonden rondom het geschaafde gezicht.
Wij verwachtten. Maar het had zich teruggetrokken in doodse
Stilte. Slechts hier en daar was even schijn, het harde vel

Ten spijt. Niets wees. Niets keek. Ten slotte was het achteloos
Alleen. Ondanks alles, geef ik kussen op het glas. Want, kijk,
Hier ligt alles wat ik had en was. het enige dat zong. Luister.

Jungle

Zaterdag 6 februari, Lhee

 

Achter ons huis begint de jungle. Tot nu zei ik altijd dat achter ons huis het bos begon, sinds een twee weken moet ik dat bijstellen. Ik weet niet hoe en wanneer het is gebeurd -waren wij niet thuis?- maar er zijn ontzettend veel bomen omgewaaid en nog meer bomen hebben hun top verloren. Als je ziet om wat voor een dikke takken het gaat, je vraagt je af welke krachten er werkzaam zijn geweest. Het komt er op neer dat het een zooitje in het bos is. Op paden moet je langs de omgewaaide stammen en afgewaaide takken manoeuvreren.

En langs de plassen. Boven alles is het nat in het bos. Naast ons huis ligt een weiland dat altijd al nat was, nu is het een meertje. De vijver achter in de tuin is overgelopen, wat op zich niet erg is want het water kan alle kanten op.
Ik kan me de tijd herinneren dat bossen netjes waren. Er waren altijd opruimploegen in het bos bezig om omgewaaide bomen te verwijderen. Sinds lange tijd hebben de grote natuurorganisaties besloten juist niets meer aan de bossen te doen, vooral omdat het een veel levendiger en gezonder bos oplevert. Ik ben er een groot voorstander van en ik vind dat bossen die steeds meer op een jungle gaan lijken veel mooier dan die steriele bossen waar de Nederlander van nature naar neigt.

‘Wat kleed je je vaak om,’ zei Wyb vanmorgen. Ja, vind je het gek. Als ik Hugo de logeerhond uitlaat, kan ik dat niet doen met mijn gisteren gekochte nieuwe broek. Een wandeling door het bos betekent dat ik onder de modder kom te zitten. Sowieso omdat ik door plassen en modderpoelen moet lopen. Daar komt bij dat Hugo gek is op alles wat een beetje nat is. Hij raast door de plassen, wroet als een varken in modderpoelen. Zo nu en dan stuift hij met dat modderlijf langs en dan zit ik onder de zwarte spatten en vegen. Niet erg, maar ik moet me er wel op kleden. Het is niet best als je nu zonder laarzen het bos… ik bedoel de jungle ingaat.

Ik kan me niet herinneren dat het vorig jaar ook zo drassig was en dat er zo was huisgehouden onder de bomen. Dit jaar lijkt zelfs het karakter van bos verandert, alles is ruiger geworden.
Normaal gesproken gingen we een of twee keer per week met Franka, de buurhond, het bos in. Door Hugo doen we dat nu paar keer per dag. Het is steeds de vraag of Franka dan meegaat. Franka is niet gecharmeerd van Hugo. Dat komt vooral door de vreemde hobby van Hugo met grote takken en boomstammen te willen sjouwen.

Ik weet dat honden gek zijn op stokken, onze Hugo is gek op alles wat niet te tillen lijkt. Hierdoor komt het dat er soms twee of drie meter stok links en rechts van hem uitsteekt. Vooral op smallere paadjes is dat passen en meten voor hem.
Voor Franka en mij betekent het dat we regelmatig een klap van zo’n boomstam krijgen. Gisteren moest Franka janken omdat Hugo hem keihard met zo’n enorme tak in de kont prikte. Ik krijg regelmatig klappen tegen mijn kuiten als hij me wil passeren. Hond slaat baas. Wyb heeft er zelfs al blauwe plekken van. Het gevolg is dat Franka zo’n vijf, zes meter achter ons loopt en Wyb en ik regelmatig moeten wegduiken als Hugo ons weer eens met zijn boomstammen belaagt. Het kan niet anders of deze hond is in een vorig leven werkolifant in de jungle geweest.

Advies

Vrijdag 5 februari, Lhee

 

Van wie is mijn leven? Wie beschikt over mijn leven? Eeuwenlang was daar een simpel antwoord op waar niemand over twijfelde: God. Totdat we de Verlichting kregen en steeds meer mensen vraagtekens zetten bij die god en die god verwerd tot metafoor of ‘iets’ en velen door hadden dat het leven niet tot god behoorde.

Behoort het leven dan aan mijn huisarts? Volgens de wet beschikt hij nu, aan de hand van protocollen en regels, vastgelegd in euthanasiewetgeving, of ik wel of niet dood mag. Stel dat ik graag dood wil, en ik kan me heel goed voorstellen dat mensen op zo’n punt in het leven komen, dan bepaalt de huisarts of ik wel of niet op een nette manier voor mijn eigen dood kan kiezen. Voor de trein springen is natuurlijk altijd mogelijk, maar dat einde vind ik te treurig.

Natuurlijk beschikt de huisarts niet over mijn leven. De huisarts is de uitvoerder, het instrument van de overheid. Als ik aan mijn leven een einde wil maken, dan heeft de politiek bepaald wanneer en hoe ik dat mag doen. Een politiek die nog met handen en voeten is gebonden aan christelijke ethiek.

Inmiddels heb ik gemerkt dat huisartsen in veel opzichten sowieso een slecht instrument zijn. Al was het alleen maar omdat artsen opgeleid zijn om mensen juist te laten leven. Het laten sterven is hen in feite wezensvreemd. Daar komt bij dat veel huisartsen te laf zijn om euthanasie uit te voeren, bang om fouten te maken, bang om bestraft te worden, bang voor hun aanzien.
Nog niet zo lang geleden maakte ik een sterfgeval mee waarbij de patiënt had aangegeven dat hij op een bepaald moment in zijn ziekteproces geëuthanaseerd wilde worden. Alles was geregeld. Er was een verklaring opgesteld, de handtekeningen waren gezet en een tweede arts had de situatie beoordeeld. Toen het puntje bij het paaltje kwam, durfde de gereformeerde arts het toch niet en werd de wil van de patiënt niet uitgevoerd.

Maar waarom zou ik mijn leven laten afhangen van het oordeel van een huisarts? Ik heb momenteel een aardige huisarts, maar wat weet de man van mij? Waarom zou ik mijn dood laten afhangen van politici die een wetgeving hebben gemaakt die zwaar gebaseerd is op christelijke ethiek waarin nog steeds het idee leeft dat de mens nietig is en bevoorrecht door het door god geschonken leven en lijden een onlosmakelijk onderdeel van het bestaan dient te zijn?

Vandaag bracht de Commissie Schnabel een advies uit over de bestaande euthanasiewetgeving. Belangrijkste vraag: hoe kan invulling worden gegeven aan de wens van een steeds groter wordende groep mensen om meer zelfbeschikkingsrecht te krijgen als zij hun leven als voltooid zien? Het antwoord van Schnabel en de zijne is dat alles bij het oude moet blijven.

Op de radio hoorde ik een interview met hem waarin hij de werkwijze van de commissie uitlegde. Ze hadden de wet bestudeerd, de jurisprudentie, ze hadden die met andere landen vergeleken, ze hadden met ethici gesproken en waren tot de conclusie gekomen dat de huidige wet voldoende ruimte bood.

Die conclusie ligt voor de hand als je uitgaat van de huidige wettelijke kaders. Die conclusie ligt helemaal niet voor de hand als je er vanuit gaat dat het leven van mijzelf is, dat ik beschik over mijn eigen leven. Geen god, geen huisarts, geen politicus, geen adviescommissie die ene moer te zeggen heeft over het moment dat ik mijn leven als voltooid beschouw. Ik besluit zelf wanneer ik stop met leven en dat wil ik op een nette, respectvolle manier kunnen doen. Het lijkt me goed dat meneer Schnabel met dat uitgangspunt een nieuw advies gaat schrijven.

Déjà vu

Woensdag 3 februari, Lhee

 

In het leven van Wyb en mij zit eigenlijk geen scheidslijn tussen ons privé-leven en ons werk. Waarom zou je ook als die twee dingen samenvallen. Is dat mogelijk? Ja, dat is mogelijk.
Zo zaten we anderhalve week geleden naar De Wereld Draait Door te kijken. Te gast was de band Her Majesty die op het punt stond om in twintig theaters een concert te gaan geven rond het legendarische album Déjà Vu van Crosby, Stills, Nash & Young. Uit hun korte optreden werd meteen duidelijk dat dit beregoed zou worden.

Mijn geliefde vrouw kijkt, als we tv zitten te kijken, vaak op haar iPad. Evenals ik trouwens. De twee apparaten vullen elkaar perfect aan. Goed dat Wyb dat doet, want terwijl Her Majesty speelt, ziet ze op het kassasysteem van Ogterop dat, ja, dat is allemaal mogelijk tegenwoordig, ontzettend veel mensen op de site kijken en kaarten willen bestellen omdat Her Majesty over anderhalve week ook in Ogterop staat.

De inschatting van Wyb was dat er niet meer mensen dan 120 mensen op zo’n concert zouden komen, dus de band stond in de kleine zaal geprogrammeerd. Als ze ziet dat er zoveel belangstelling is, zet ze op haar iPad de band over van de kleine naar de grote zaal, kwestie van een paar minuten, daarna gooit ze er nog een twitterbericht achteraan. Opeens zijn er vierhonderd kaarten meer beschikbaar. Goed dat ze het gedaan heeft, want op het einde van de avond zijn er al 250 kaarten verkocht, 100% meer dan ze oorspronkelijk verwachtte.

Vandaag stond Her Majesty daadwerkelijk in Ogterop. Uitverkocht. In de loop van de dagen waren er nog eens 200 kaarten verkocht. Wyb en ik bezoeken alleen het deel voor de pauze. Reden is dat Wyb het na het ongeluk vorige week rustig aan moet doen. Ze heeft nog veel last van haar nek en hoofd en heeft van de huisarts en de fysiotherapeut het dringende advies gekregen om het rustig aan te doen.

In het deel voor de pauze hoor ik het geluid van mijn jeugd. Het is toch fantastisch dat daar een aantal jonge gastjes zo precies mogelijk de muziek uit mijn jeugd naspelen. Ik besef opeens hoeveel geluk ik heb gehad dat ik heb mogen opgroeien in een periode dat de popmuziek zijn meest productieve en klassieke periode meemaakte.
Neem de muziek uit de jeugd van mijn moeder, slappe hap was het, de Ramblers, de Kilima Hawaiians. Nee, dan de muziek uit mijn jeugd. Ik ben opgegroeid met The Stones, Woodstock, Led Zepplin, Ten Years After, The Doors, Pink Floyd, Van Morrisson, Bob Dylan, wat een rijke periode. Als iemand vraagt naar het geluid van mijn jeugd dan laat ik Déjá Vu horen, de gitaren, de stemmen, de sound, het klinkt helemaal eind jaren ’60, begin jaren ’70.

De muziek die daarna kwam, ach, ik ben afgehaakt. De disco, commerciële troep. Hardrock, domme muziek. Funk, ach. Symfonische rock, kitsch. Reggae, saai. Hiphop, slecht gezongen rijmelarij. New wave was nog een poging om de boel nieuw leven in te blazen, de punk was sympathiek. Maar laten we eerlijk zijn, al die pogingen zijn toch slappe aftreksels van de muziek uit de eind jaren ’60, begin jaren ’70. Vanavond werd ik er door Her Majesty weer even naar die jaren teruggebracht. Was erg blij met deze déjà vu.

Nest

Dinsdag 2 februari, Lhee

 

 

En toch: vreemd. Wie in zijn nest verblijft wil reizen
en wie reist zal juist zijn verre nest weer prijzen.
Veiligheid of verte, huis of horizon?
Het kwelt zowel de dichters als de wijzen.

Referendum

Maandag 1 februari, Lhee

 

Woensdag 6 april vindt er in Nederland een referendum plaats. We kunnen ons dan uitspreken of we voor of tegen de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Oekraïne zijn. Het referendum is afgedwongen door GeenPeil, een onderafdeling van de nonkwaliteitswebsite GeenStijl, dat 400.000 handtekeningen verzamelde. Het gaat dus niet over wel of niet toetreden van de Oekraïne tot de Europese Unie, want daar is geen sprake van. Het gaat over het wel of niet aangaan van een Associatieovereenkomst zoals de EU dat, in diverse andere vormen, ook heeft met Israël, Chili en Macedonië. Overigens, dat is wel grappig, zijn delen van het verdrag al in werking getreden.

Nederland moet het verdrag nog ratificeren, maar of Nederland dat nou wel of niet doet, het Associatieverdrag gaat, zo meen ik, sowieso door. Het referendum is pas geldig als er een opkomst van 30 procent is, wat natuurlijk een belachelijk lage drempel is. Bij zo’n percentage betekent het dat 70% van de bevolking er niet koud of warm van wordt. Ook al is het referendum geldig, dan nog hoeft het geen enkele invloed te hebben. Het is een raadgevend referendum en de regering kan de uitkomst naast zich neerleggen.

Alles aan dit referendum is dus onzin. De enige reden dat we het referendum krijgen, is dat een stel etterballen weer kunnen zeiken over de EU. Wat moeten we in godsnaam met het onderwerp, een Associatieverdrag? Hoeveel mensen gaan dit Associatieverdrag lezen? Hoe ongelooflijk genuanceerd ligt dit onderwerp en dan moeten we daar met een simpel ja of nee een stem over uitbrengen. Dit is zelfs te simpel voor Jip en Janneke.

Onbegrijpelijk dat we in Nederland aan dit referendum een wettelijke basis hebben gegeven. Al stelt het niks voor, je geeft mensen wel de illusie dat ze een stem hebben. Stel dat er een opkomst van 50% is en meer dan de helft is tegen en de regering, waar ik erg voor ben, gaat toch zijn eigen weg. Dat levert alleen maar frustratie op.

Ik ben absoluut tegen referenda. Dat komt voornamelijk omdat ik geen enkel vertrouwen in de kiezer hebt. De hersens van de kiezer zit voor de meesten in de onderbuik en zoals we weten zitten daar geen hersens. Daar komt bij dat ik denk dat we niet voor niets politici en bestuurders kiezen. Ik veronderstel nog steeds dat politici en bestuurders extra tijd hebben om zich in dit soort ingewikkelde materie vele malen meer te verdiepen dan Jan Lul in de straat. Laten we het dan ook gewoon aan die politici en bestuurders overlaten, ze worden er tenslotte voor betaald. Mochten ze de verkeerde besluiten nemen, dan stemmen we ze bij de volgende verkiezingen gewoon weg, zoals we dat bij de volgende verkiezingen ook met PvdA gaan doen.

Blijft de vraag wat ik zelf moet doen ten aanzien van dit referendum. Eerste impuls is om thuis te blijven, zoals vermoedelijk meer dan 70% van de bevolking doet en waar ik op hoop. Maar stel dat ik wel zou gaan, wat moet ik dan kiezen? Ik ben eigenlijk voor een pas op de plaats voor de EU. Ik vind dat de EU in de euforie van het vallen van het Oostblok veel te snel is gegroeid. We zien dan ook steeds twee culturen botsen. Dat wil niet zeggen dat ik tegen de EU ben, helemaal niet, al zie ik ook dat het momenteel een impotente samenwerking is. In zoverre zou ik tegen uitbreiding zijn, zelfs in de vorm van een Associatieverdrag. Als ik nee zou stemmen, weet ik dat ik de wind in de zeilen blaas van de tegenstanders van de EU, de Geert Wildersen en andere schreeuwlelijken. Alleen om die reden zou ik voor het Associatieverdrag stemmen.

Nu ik het slachtveld nog eens overzie, denk ik toch dat mijn afkeer ten aanzien van referenda gaat winnen. Door niet te stemmen haal ik dit zogenaamde democratische middel onderuit en dat lijkt me verreweg het beste voor ons land en de EU. Laten we ons zoveel mogelijk beschermen tegen de kiezer, ik bedoel de onderbuik. De situatie is al beroerd genoeg.

Alle rechten voorbehouden © Gerard Tonen 2016