Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2015, september

Nep

Dinsdag 29 september, Lhee

 

Het creatieve team rond Geert Wilders heeft een nieuwe brandnetel ontdekt, het woord nepparlement. Ik heb het hem nu al een paar keer horen uitspreken en het klinkt als het jongetje dat op het schoolplein een ander jongetje naroept dat een beetje mank loopt: ‘mankepoot, mankepoot, mankepoot.’ Het woord nepparlement doet me sterk denken aan de categorie pesten op het schoolplein.

Ik vind het wel lef hebben van Wilders. In feite scheldt de ene mankepoot de andere uit. Wilders afficheert zich graag anti-Haags. Hij distantieert zich van het Haagse gekonkelfoes dat zover afstaat van ‘de burger in het land’.
Het navrante is dat Geert Wilders inmiddels de langstzittende parlementariër is, hij zit daar nu liefst 18 jaar. Lees: 18 jaar. Zijn zitvlees is totaal verkleefd met het politieke pluche. En dat je dan nog roept nepparlement. Of wij, ‘de burger in het land’, een beetje dom zijn. Wij weten heus wel dat, als de Tweede Kamer een nepparlement is, Geert de übernepparlemantiër is.

Maar de Tweede Kamer is natuurlijk geen nepparlement. In het volle bewustzijn hebben wij de parlementsleden gekozen en een mandaat voor vier jaar gegeven. En alhoewel ik ook wel eens denk, wat voor een wankwaliteit hebben we gekozen, moeten we niet zeuren. We krijgen de politici die we verdienen. Wie van ons wil de politiek in? Ik bedoel maar.

Hoe kan het bijvoorbeeld dat wij 18 jaar iemand in het parlement laten zitten die slechts even jongste bediende bij een verzekeringsraad is geweest? Maatschappelijk ervaring van Geert? Vrijwel nihil. De jonge Geert ging de politiek in en is er nooit meer uitgekomen. Wat moet dat trouwens verschrikkelijk voor hemzelf zijn. Ik weet hoe het is om ergens langer dan zeven jaar te moeten werken. Daar word je erg ongelukkig van.
Al die mensen die zeggen, ‘ja, ik werk nu wel langer dan zeven jaar bij een baas, maar ik heb in die tijd allemaal verschillende dingen gedaan’, gelul. Mensen die langer dan tien jaar ergens blijven hangen zijn een kwelling voor een organisatie. En voor zichzelf. Er is een direct verband tussen ergens langer werken en het ontglippen van levensgeluk. Bij Geert zal het niet anders zijn.

Nepparlement? Nepfiguur. Geert heeft inmiddels zijn eigen wereldje gecreëerd. Hij kan niet anders want Geert komt tragisch genoeg nooit meer in de echte wereld, daar wordt hij vakkundig van afgeschermd. Als hij wel in de echte wereld komt, betekent dat zijn einde, schijnt. Wie haat zaait, oogst haat.
Het wereldje van Geert is daarom opgebouwd uit het gerommel in de onderbuik van het slechtste deel der natie, het deel waar het rot en zweert. Dat rotten en zweren levert een mix van rancune, zuurheid, haat en miskenning op en van die oogst is Geert de spreekbuis. Nepfiguur in een nepwereld, gecreëerd door intens verwende mensen die elke tegenslag als levensbedreigend zien.

Onderdeel van goed cultural governance is dat bestuursleden nooit te lang blijven zitten. Als een bestuurslid ergens acht jaar zit, is het goed gebruik dat hij opstapt. De reden: elke bestuurder dient een frisse en onafhankelijke blik te hebben. Na acht jaar worden die kwaliteiten aangetast. Waarom geldt dat eigenlijk niet voor parlementsleden?
Ik ben er tegen dat parlementariërs al na vier jaar opstappen. Ervaring lijkt me in dat vak van het allergrootste belang, acht jaar kan ook nog wel, maar na twaalf jaar moet je opzouten. Dan kan het niet anders of je krijgt een vertekend beeld van de wereld, zoals je altijd een vertekend beeld van de wereld krijgt als je ergens langer dan 12 jaar werkt.

Ik snap niet dat arbeidsmobiliteit niet veel meer een maatschappelijk item is. Dat komt natuurlijk omdat de belangrijkste opinieleiders in onze samenleving zelf allemaal de houdbaarheidsdatum zijn gepasseerd. Wat zou het zuiverend werken zijn als we eens verlost zijn van de borderliner Geert Wilders. Maar ik zou een jaar lang door kunnen gaan met het opnoemen van mensen voor wie het ook buitengewoon nuttig zou zijn om eens te bewegen. Het zou een opluchting zijn voor ‘de burger in het land’, maar zeker ook voor henzelf.

Sneeuwwitje

Zondag 27 september, Lhee

 

‘Volgens mij wordt Tsjechov gewoon niet meer gespeeld. Geen interesse meer van het publiek.’
‘Dat vind ik niet gek, hoor.’
‘Tsjechov! Dat is toch ernstig’
‘Wat hebben de mensen nog met Tsjechov? Das war einmal. En dat vind ik ook niet gek. Al die mensen die zich in die Russische landhuizen zitten te vervelen. Wie verveelt zich tegenwoordig nog? Je krijgt helemaal niet de kans om je nog te vervelen.’

Wyb en ik hebben dit gesprek naar aanleiding van een première waar we vanmiddag zijn geweest, Sneeuwwitje van het Noord Nederlands Toneel.
‘En wat vond je ervan?’ vroeg een ex-collega.
‘Geëxalteerde onzin,’ was mijn spontane reactie.
In de zaal bedacht ik de volgende quote: ‘Sneeuwwitje is het antwoord op de vraag waarom nog zo weinig mensen naar het gesubsidieerd toneel gaan.’

Ik was vanmiddag getuige van een fout die vaker bij het gesubsidieerde toneel wordt gemaakt. Bij de credits staat: ’tekst en regie, Ko van den Bosch.’ Het is overduidelijk dat de regisseur Ko van den Bosch verliefd is geworden op de tekst van de schrijver Ko van den Bosch. Uit alles blijkt dat kritische zelfreflectie totaal heeft ontbroken. Ook reflectie van anderen is bij Ko niet doorgedrongen. Hij is maar voortgeraasd in zijn onzin, die hij zelf vast briljante onzin vindt.
Het is zo jammer dat het in het toneel ontbreekt aan een redactiefunctie. In het boekenvak heb je altijd een redacteur die meeleest en buitengewoon kritisch is. Dat doet die redacteur omdat de uitgever een bak poen in het boek stopt. Als de schrijver niet goed naar de redacteur luistert, wordt het boek mogelijk niet uitgegeven.
Bij het toneel is dat anders. Een theatermaker krijgt een bak poen van de overheid en dan mag hij daar volledig naar eigen inzicht mee aan de slag. Dat is niet erg, vooral niet als hij kritische mede-makers om zich heen verzamelt. Helaas is dat vaak niet het geval. Het ego van de theatermaker is vaak zo groot dat kritische mede-makers al snel kalt worden gesteld. Het gevolg: voorstellingen die alleen interessant zijn voor de maker zelf. Zo jammer, want het toneel zet zichzelf daarmee buitenspel.

Afgelopen week schreef een ex-collega vol trots dat hij aankomend seizoen Bram Moszkowicz in het theater heeft staan. Voor mij het zoveelste bewijs dat theater steeds meer een afgeleide van televisie wordt. Pas als je eerst met je kop op televisie bent geweest, kun je op publiek rekenen.
Nog niet zo lang geleden waren er elk seizoen wel een paar Tsjechovs te zien. Maar inderdaad, er is nauwelijks meer publiek voor. In plaats van Tjechov verschijnt nu dus Moszkowicz in het theater. Raar land.

‘Laat me uw bibliotheek zien en ik zal u zeggen wie u bent,’ zie men vroeger. Het beroerde is dat steeds meer mensen geen bibliotheek meer in huis hebben en steeds meer mensen die wel een bibliotheek hadden de boeken de deur uit doen. Hoe kunnen we nog bepalen wie iemand is? Voor wat betreft de psychologie van dit land kunnen we misschien het beste naar de boeken top 10 kijken, volgens mij geeft dat een prima beeld.

Op nummer drie staat Jochem Myjer met een kinderboek. Volgens mij heeft nog nooit een kinderboek in de top 10 gestaan, maar als een cabaretier een kinderboek schrijft, en vaak met zijn kop op televisie komt, dan zijn we om.
Op nummer zes staat Xelly Cabeau van Kasbergen met een boek over Make-up, wat ook de titel van het boek is. Ja, ja. De cultuur zit de Nederlander diep in de genen.
Op nummer 8 vinden we De snor van József Kiprich van Michiel van Egmond. Het boek gaat over het Feyenoord en het gevoel dat daar bij hoort. Tsja.
Op nummer 9 staat de schrijfster E.L. James die zoveel vrouwen in de slaapkamer tot een intensere prestatie heeft weten te brengen. De titel van het boek: Grey.
Verder staat op 1 een thriller en op nummer 7. Op 2 staat Joost Zwagerman met de Stilte van het licht, beschouwingen over kunst. De boel wordt nog een beetje gered. Op 4 staat Connie Palmen, ook niet slecht en op nummer 10 staat een non-fictie boek van Annegreet van Bergen, Gouden jaren, over de tweede helft van de vorige eeuw.
Ik meen me toch te herinneren dat nog niet zo lang geleden alleen literaire boeken in die top 10 stonden. Maar ja, wie verveelt zich nog? Tsjechov is dus inmiddels afgevoerd. Wie leest, bijvoorbeeld, nog Reve of Hermans?

Hogeland

Zaterdag 26 september, Moddergat

 

Ik zal eens laten zien wie sterker is, moet de zomer vandaag hebben gedacht in zijn gevecht met de herfst. Vandaag kan er geen misverstand over bestaan: de zomer heeft gewonnen. Als alle dagen waren zoals deze dag, wat zouden mensen dan gelukkig zijn. Zoveel mildheid

Wyb en ik hebben zin in buitenlucht, warmte, ruimte, vogels. Het is lang geleden dat we in een vogelhut hebben zitten turen. We pakken de verrekijkers en het vogelboek. We gaan een paar vogelhutten rond het Lauwersmeer aandoen, is ons plan.
Bij de Bandpolder zien we een rijtje auto’s staan met daarnaast lieden die door telescopen kijken. Vaak een aanwijzing dat er iets bijzonders zit. We parkeren onze auto achter in de rij.
Kieviten, goudplevieren, grauwe ganzen, verder niets. Op deze plek zagen we ooit een velduiltje. De andere vogelaars verdwijnen. Zo staan we zomaar alleen op deze grote vlakte. Het is maar goed dat wij een telescoop hebben. Afstand bestaat door die dingen bijna niet meer. Uit de verte haal ik een roofvogel dichterbij die op een paaltje zit. Rustig bestudeert hij het landschap. Het blijkt een havik te zijn.

Als we in Lauwersoog zijn, zeg ik tegen Wyb dat ik binnenkort nog eens naar de Eemshaven wil.
‘Waarom doen we dat nu niet?’
‘Eigenlijk geen slecht idee. Maar ons vogelen dan?’
‘Och, we zullen best wel mooie vogelgebieden tegenkomen.’
En zo rijden we opeens langs de waddenkust door het Groninger Hogeland. We rijden door dorpjes als Doodstil, Kleine Huisjes, Roodeschool, Leermens en Mensingeweer.

We rijden over kleine landweggetjes. Links en rechts wordt nog volop geoogst, soms ruiken we in de auto de geur van aardappelen en kool. Zo nu en dan sukkelen we achter een tractor aan met een enorme vracht aardappelen achter zich. We zien de eerste bietenbergen.
Dit is een landschap dat nog mooi in takt is, niet is aangetast door het neo-liberalisme van ‘alles-moet-kunnen-als-het-maar-geld-opbrengt.’ Het noorden van Nederland is nog een van de weinige gebieden in Nederland die niet zijn verrommeld. De grote kop-hals boerderijen staan er nog even statig bij als tachtig jaar geleden. Dit is het land van de herenboeren. Ook aan de kleine arbeidershuisjes, die vaak eenzaam in het vlakke land staan, is niets veranderd.
Gelukkig is de schoonheid van dit uitgestrekte, kale land niet ontdekt door toeristen. Hopelijk blijft dat zo. Langzaam naderen we de Eemshaven.

Meer dan dertig jaar geleden was ik voor het laatst in de Eemshaven. Het stond toen symbool voor het onzinnige idee dat de maatschappij maakbaar zou zijn. De Eemshaven was een idee van het kabinet Den Uyl. Als we maar infrastructuur aanleggen, dan komt de bedrijvigheid vanzelf wel, was de redenering. Het was toen curieus om door de havens te rijden. Veel infrastructuur, nul bedrijvigheid. Er lag slechts één chinees schip in een haven te verroesten. En dat jarenlang.

Maar misschien zijn we toch te ongeduldig wat die maakbaarheid betreft. Uiteindelijk heeft het kabinet Den Uyl toch gelijk gekregen. We hebben decennia moeten wachten voordat het wat werd, maar nu hebben zich in de Eemshaven vele bedrijven gevestigd. Google bouwt er zelfs een enorm gebouw om data op te slaan.

We bezoeken een nieuwe haventerminal van waaruit je naar Bochum kunt overvaren. Met onze verrekijkers zien we het Duitse eiland dat zo te zien veel weg heeft van Zandvoort, veel lelijke flats. We besluiten binnenkort eens een dagje op en neer te gaan.

Al kijkend en pratend rijden we de kilometers weg. De lucht ziet er uit zoals Benner hem schilderde: mooie, heldere blauwe lucht met daarin grote witte wolken. Als we het havengebied verlaten, zijn we meteen weer terug in het Land van Ooit, het Groninger platteland dat gelukkig nooit verandert. En wat fijn dat het land niet is aangetast door windmolens, zoals dat in het noorden van Duitsland wel is gebeurd. In de streek tussen Hamburg en Denemarken is door de windmolens karaktermoord gepleegd op het landschap.

Tegen de avond zijn we weer terug aan de Friese kant van het Lauwersmeer. We besluiten toch nog even naar de vogelhut van Ezumakeeg te gaan. In het late zomerlicht lijken de vogels nog veel mooier dan anders. De kieviten zitten massaal te rusten. Daar tussendoor scharrelen strandlopers, goudplevieren en watersnippen. Een slechtvalk scheert over. Achter de vogelhut grazen vijf reeën aan de ene kant van de sloot en een grote reebok aan de andere kant. Daar boven staat een valkje te bidden.
Thuis eten we de kokkels die we bij ’t Ailand hebben gekocht. Wat hou ik toch van milde dagen.

Sollicitatieprocedure

Vrijdag 25 september, Moddergat

 

Gisteren een belangrijke sollicitatieprocedure afgerond. Niet dat ik zelf solliciteerde. Ik deed de sollicitatieprocedure om een zakelijk leider te vinden voor een theatergezelschap waar ik afgelopen anderhalf jaar zelf interim zakelijk leider was. Ik heb mijn opvolging dus geregeld, zou je kunnen zeggen. Per 1 november laat ik ook dat gezelschap achter me. Met pijn in mijn hart, dat wel.

Het is niet eenvoudig om een zakelijk leider te vinden. Het is een beetje een rare functie. Beter gezegd: een lastige functie. Je gaat toch een soort huwelijk aan met een artistiek leider. Het is meteen een huwelijk met een scheve verhouding. Die artistiek leider mag de leuke dingen doen, die mag allerlei dingen naar eigen inzicht maken en jij mag dat dan regelen.
Aan de ene kant moet je de artistiek leider stimuleren, faciliteren, aan de andere kant moet je oppassen dat hij geen gekke dingen doet, moet je soms heel streng zijn. Je bent aan de ene kant een klankbord, praatpaal voor hem, aan de andere kant een strenge meester en een droogstoppel die de hele organisatie rond die artistiek leider moet bewaken.
Ik heb nu al diverse mensen meegemaakt die er ooit aan zijn begonnen, maar er niet verder in willen. Begrijp ik ook wel. Je bent zo’n beetje in permanente staat van schizofrenie.

Het heeft even geduurd voordat ik lol in sollicitatieprocedures kreeg. Toen ik begon voerde ik keurige gesprekken van drie kwartier tot een uur waarin ik de persoonlijkheid en de achtergrond van de kandidaat probeerde te doorgronden. Ik werd er chagrijnig van want na een paar minuten wist ik al of de kandidaat een serieuze kandidaat was of iemand die we beter konden afvoeren.
Gelukkig las ik lang geleden een artikel dat dit niet vreemd is. Bij een sollicitatie wordt het oordeel eigenlijk al geveld in de eerste minuten. Dan weet je of de kandidaat mogelijk interessant is. Ik ben het toen anders gaan aanpakken. Nu nodig ik eerst flink veel kandidaten uit voor een kennismakingsgesprek. Dat gesprek duurt hoogstens een kwartiertje. Een sollicitatiebrief of een cv zegt me eigenlijk niets. Ik wil de mensen horen praten, in de ogen kunnen kijken. Naar de kandidaten ben ik daar duidelijk in. Eerst kennismaken en dan kunnen we beiden kijken of het nut heeft om verder te praten. Die tactiek heeft me tot nu toe erg geholpen. Ik verveel me niet meer tijdens een sollicitatiegesprek en het is een prima selectiemiddel gebleken.

Grote kans dat dit mijn laatste sollicitatieprocedure was waarin ik iemand kon aannemen. Nou ja, altijd in overleg met anderen natuurlijk. In mijn leven heb ik heel wat mensen mogen aannemen. Ik vond het geen vervelend werk nieuwe mensen zoeken. Vaak maak je iemand heel gelukkig. Wat hij overigens na een paar jaar vaak is vergeten als het CAO-denken zich van hem meester heeft gemaakt. Toch zonde. Daarnaast heeft het iets voyeuristisch zo’n procedure. Omdat je iemand probeert te doorgronden, zijn sollicitatiegesprekken toch ook vaak uitstapjes in iemands leven.

Zo kan ik langzaam gaan inventariseren. Vermoedelijk zal ik nooit meer iemand aannemen. Ik hoef geen truien meer te kopen, want tot mijn dood op mijn 90ste heb ik er genoeg. Hetzelfde geldt voor tafels en stoelen. Ik heb ze nu zo’n vijftien jaar en ze zijn nog in prima staat. Ik denk dat ze nog tientallen jaren meegaan en als ze slijten, laat ik ze gewoon opnieuw stofferen. Ik vind het geen onprettige gedachte om een heleboel dingen niet meer te hoeven, een voordeeltje van ouder worden.

Botsing

Maandag 21 september, Lhee

 

1.
Ik stap over in Lelystad. Dan loop ik naar voren, naar het voorste treinstel. Dat is handig, want als we in Meppel stoppen, ben ik meteen bij de stationsuitgang.
Zo neem ik, als ik naar Amsterdam ga, altijd het laatste treinstel. Ook dan ben ik het dichtste bij mijn doel, hoef ik het minst ver te lopen. Een rare gewoonte, want ik heb helemaal geen hekel aan lopen. Integendeel. Ik vind het heerlijk om door een stad te sjouwen.

Wyb kent deze rare gewoonte. Als we bijvoorbeeld naar een hotel gaan, zorg ik er altijd voor om mijn auto zo dicht mogelijk bij de ingang te zetten. We moeten er altijd om lachen. Kan het nog dichterbij? Nee, het kan niet dichterbij, anders had ik dat wel gedaan. Terwijl ik van nature toch niet lui ben.

Nog zo’n rare gewoonte. Heel vaak als ik in het voorste gedeelte van de trein zit, moet ik aan het treinongeluk denken dat in Nijmegen zo’n veertig, vijftig jaar geleden plaatsvond. Twee treinen botsten tegen elkaar en in de voorste coupé verloren een paar mensen hun leven. Ik nam mij voor om nooit in het voorste treinstel te gaan zitten, ook niet in het achterste, want als een andere trein erop botst, loop je het grootste risico. Aan dat voornemen heb ik me natuurlijk nooit gehouden, zoals aan zoveel voornemens.

Ook vreemd dat ik nog zo vaak aan dat treinongeluk denk. Ik heb er ooit eens een gedicht over geschreven. Het ging over een verkreukelde saxofoon. Als ik me goed herinner, is er bij dat ongeluk ook een jazzmuzikant om het leven gekomen. Geen idee waarom ik dit soort dingen onthou, het heeft eigenlijk helemaal geen nut, maar toch blijven dat soort dingen hangen.

Op het Centraal Station kocht ik Als de winter voorbij is van Thomas Verbogt. Als ik na de overstap in de voorste coupé zit, sla ik het boek weer open. Ik heb zin om verder te lezen, want het is zo mooi van toon.
Dit zijn de eerste regels die ik lees: ‘Becky nam de trein naar Utrecht. Daar stapte ze over op de trein naar Rotterdam. Die kwam kort na negen uur in botsing met een andere trein, bij het plaatsje Harmelen. 93 mensen overleefden het niet. Becky was een van hen.’

2.
Op het Centraal Station kreeg ik het volgende inzicht. Als je de mens wil leren kennen, moet je met de trein gaan reizen. Ik loop naar de trein die aankomt. Uit die trein stappen de mensen. Een man botst tegen me aan omdat hij de bocht zo kort mogelijk wil nemen. Als hij tegen me aan botst, duwt hij me met het bovenlichaam extra hard. Ik val bijna.
‘Hé, gek,’ roep ik hem na.
Bij dit soort gelegenheden neem ik me voor op een vechtsport te gaan of een pistool te kopen. Wat lijkt het me heerlijk om zo’n man in elkaar te slaan.
Maar och, als ik hem de roltrap af zie stieren, dan realiseer ik me dat dit soort mensen uiteindelijk zichzelf straft. Eens komt hij iemand tegen die wel een geoefende vechtsporter is. Op z’n werk zal zo’n man ook niet te handhaven zijn. Ik besluit toch maar geen pistool te kopen.

Virtual reality

Zondag 20 september, Lhee

 

Vorige week had ik een sollicitatiegesprek in Het Leeshuis in Amsterdam-Noord.
Deze zin behoeft uitleg. Niet dat ik zelf solliciteerde. Ik hoop namelijk nooit meer te hoeven solliciteren. Wat lijkt me dat heerlijk, dat je weet dat je nooit meer een opleiding hoeft te doen en nooit meer hoeft te solliciteren. Free at last.
Het Leeshuis is een glazenhuisje bij de Tolhuistuin. Het is zeer aan te raden daar eens te gaan kijken. Je kunt er namelijk geheel en al gratis boeken halen. Er staan een paar wanden met boeken en daar kun je, zonder ze ooit te hoeven terugbrengen, de mooiste boeken meenemen. Ook voor wie zijn boeken kwijt wil, en dat schijnen momenteel veel mensen te zijn, is het een prima plek.
Voor wie interesse heeft. Als je met de pont bij het Centraal Station ’t IJ oversteekt, dan heb je eerst Restaurant De Pont, waar Wolter en ik altijd kantoor houden. Dat restaurant laat je links liggen. Als je doorloopt kom je eerst langs nog een andere horecagelegenheid, dan krijg je een parkeerterrein. Als je daar over loopt, sla je linksaf en dan loop je er bijna tegenaan. Het is volgens mij het voormalige portiershok van het voormalige Shell-terrein.

Maar goed, dat is een ander onderwerp, want ik zit in Het Leeshuis om een nieuw zakelijk leider te zoeken voor een gezelschap waar ik momenteel voor werk. Het blijkt dat je Het Leeshuis ook kunt huren, kost bijna niets en het is er prima zitten. Al moet je er wel tegen kunnen dat je in een etalage zit.
Het heeft echter één nadeel. En dat zijn die boeken. Klinkt raar, maar ik bedoel het volgende. Terwijl we met de sollicitant aan het praten zijn, dwalen mijn ogen toch steeds over de boeken achter haar. Ik scan de titels, de schrijvers. Zijn er interessante boeken voor mij bij? Fout. Want ik ben hier helemaal niet voor die boeken, ik moet mij concentreren op het gesprek. Wat ook wel lukt, maar toch blijven mijn ogen dwalen. Dat is toch een soort automatisme.

Er staan zeker interessante titels bij, maar geen titels waar ik mijn zinnen op heb gezet. Als we afscheid van de sollicitant nemen zie ik wel zo’n titel. Het oude, best veel gelezen boek ligt op een plank voor het raam: Ernest Hemingway, Alle verhalen. Het boek zit in de serie Contact Paperback en is uitgegeven in de jaren ’70 met zo’n ’70 jaren lay-out waar ik in die jaren de pest aan had. Toch vind ik het nu mooi. Een dag later vraag ik aan de dame van Het Leeshuis of ik het boek mee mag nemen. ‘Natuurlijk, daarvoor zijn we er.’ Alle korte verhalen van Hemingway in een boek: een schat!

Dit weekend lees ik dat het tijdperk van de virtual reality is aangebroken. Je zet een soort rare duikbril op en dan bevind je je midden in een andere virtuele werkelijkheid. Als ik het artikel lees, denk ik: wat een onzin. Ik lees namelijk de eerste twee korte verhalen uit Alle verhalen van Ernest Hemingway en in het eerste verhaal zit ik midden in Afrika en ben ik op leeuwenjacht, in het tweede verhaal zit ik in de wereld van de matadors. Waarom zou ik een bril opzetten? Lezen is virtual reality. De letters, de zinnen vormen mijn bril. Die bril zet mijn verbeelding in werking en vervolgens zit ik in totaal andere werelden en bestaat de wereld waarin ik zit te lezen niet meer.

Toch zeg ik niet dat virtual reality onzin is, want dat zei ik ook van de smartphone. We hadden toch al een telefoon en een computer? Waarom zou je die dan samenvoegen? Wie wil dat nou gaan kopen? Dadelijk zul je zien dat virtual reality een enorme vlucht gaat nemen. Als dat het geval is, zal dat een volgende bedreiging voor het boek zijn, vrees ik. Waarom zou je in godsnaam letters en zinnen lezen als je met een druk op de knop levensecht in een andere wereld zit?

In Memoriam

Matthijs Rümke, 1954-2015

 

Als je zestig bent, kan het niet anders of je hebt afscheid moeten nemen van dierbaren. Dat mijn moeder overleed na jarenlang aan Alzheimer te hebben geleden, begrijp ik. Maar dat we nu afscheid moeten nemen van Matthijs… zoveel levenslust, zoveel ideeën, zo genietend van het leven, zo vol plannen.

Als we bij een wethouder zaten, of ongeacht wie, omdat we een fantastisch idee hadden, en de wethouder wilde niet of het kon gewoon niet. Dan had Matthijs zo zeven andere ideeën waardoor de wethouder wel wilde en het opeens wel kon. Jammer dat het hem bij deze ziekte niet is gelukt de oplossing te vinden, al heeft hij dat zeker geprobeerd.

Matthijs dacht, als hij een idee had, vaak in getallen. Dan gaan we 36 scènes doen met twaalf acteurs. Dan gaan we in zes steden een week lang een festival houden. Er werd soms raar tegenaan gekeken. Waarom heeft hij het altijd over getallen, hoorde ik dan mensen zeggen? Wie De glanzende kiemcel van Simon Vestdijk heeft gelezen weet dat de beperking van het sonnet juist een enorme creatieve kracht is. Door de beperkingen die Matthijs zichzelf oplegde, kwam hij juist op nieuwe ideeën.
Toen ik Matthijs leerde kennen, dacht ik dat hij een echte alfa was. Niets bleek minder waar. Matthijs is de enige mens die ik op het saaie Excel programma het universum heb zien toveren. Hij wist de aarde te tekenen, de maan en de zon en alles draaide keurig om elkaar heen. Matthijs hield van raadsels en puzzels. Als zijn geest maar kon bewegen. De geest stond bij Matthijs nooit stil. De geest moet waaien, riep de dichter Johnny van Doorn. In de geest van Matthijs was het altijd windkracht 7.

We leerden elkaar kennen in 1984. Matthijs was een jong acteur en regisseur bij de De Voorziening in Groningen, ik was er hoofd marketing van de schouwburg en De Oosterpoort. Er waren dat jaar twee grote projecten. De totaal gerenoveerde Stadsschouwburg moest geopend en Matthijs deed dat met de voorstelling Een beest is een beest is een beest.
Daarnaast was er de spraakmakende locatievoorstelling in De Oosterpoort, het Jules Verne-project, van regisseur Franz Marijnen. Matthijs assisteerde hem. Het publiek kwam binnen via het dak. Mensen werden in een bak van een hijskraan het gebouw opgetakeld en kwamen dan via een glijbaan het gebouw binnen.
Het kan bijna niet anders of dat idee kwam van Matthijs. Om Bregtje te citeren toen ze over Matthijs sprak: waarom zou je het makkelijk doen als het moeilijk kan. Matthijs hield van obstakels, lastige logistiek, hindernissen. Hij vond het heerlijk om moeilijke vraagstukken op te lossen.

Twee absolute hoogtepunten. Bouke Oldenhof had een prachtige tekst geschreven: Rolbrug. De tekst moest gespeeld worden. Matthijs vraagt Joop Wittermans en Wimie Wilhelm. Het stuk waar verder weinigen in geloofden wordt genomineerd voor de prosceniumprijs en talloze malen gespeeld. ‘Het is het stuk waardoor ik mij weer hervond nadat ik De Voorziening had verlaten,’ zei Matthijs.
De Driestuiversopera van het Noord Nederlands Toneel met Viggo, Peter, Han en Caries en vele anderen. Ik zie de voorstelling en nadat ik hem heb gezien stuur ik Matthijs een enorme bos bloemen. Van al die voorstellingen die ik in mijn leven zag, is dit nog steeds de mooiste.
Matthijs gaat naar Artemis. Wint de Hans Snoeckprijs. Krijgt alsnog de prosceniumprijs. Opent De Arena, dirigeert een straaljager tot op de seconde. Een verhaal dat hij vele malen vertelde.

Op zijn ziekbed vraag ik aan Matthijs op welke periode hij in zijn leven met het meeste plezier terugkijkt. Ik zie dat hij het een irritante vraag vind. Matthijs is geen terugkijker, Matthijs is een vooruitkijker.
‘Iedereen denkt natuurlijk dat dat mijn tijd bij Artemis was, toen het succes vanzelfsprekend was, maar dat is zeker niet waar. Ik heb ongelooflijk genoten van mijn tijd bij Het Zuidelijk Toneel, waar ik de dingen kon maken die ik werkelijk wilde maken, samen met het gezelschap zoeken naar publiek, de worteling, de relevantie van toneel.’
Matthijs was niet alleen een vooruitkijker. Hij was meer dan dat. Matthijs was een visionair en naarmate hij ouder werd nam dat toe, is mijn idee. Matthijs gaf woorden aan de toekomst, schetste de toekomst opdat anderen zich daar iets bij konden voorstellen.

December 2012. Mijn afscheid van Het Zuidelijk Toneel. We wandelen samen het gebouw uit. Wij nemen geen afscheid. We weten zeker dat we weer samen voorstellingen gaan maken. Als Matthijs stopt bij Het Zuidelijk Toneel gaan we teug naar de Rolbruggen. Kleine voorstellingen maken met twee, drie acteurs, gebaseerd op stukken van Nederlandse schrijvers. Matthijs gaat met Mieke naar Madrid. Voor het eerst openbaart zich de ziekte. Wij zullen samen geen voorstellingen meer maken.

Matthijs had drie theatervaders, zei hij altijd, mensen van wie hij het vak had geleerd: Jean Pierre Voos, Anton Smit en Eric Antonis. Inmiddels is Matthijs zelf een theatervader geworden. Hoeveel zonen en dochters de afgelopen dagen wel niet tegen me hebben gezegd dat Matthijs hen de kans heeft gegeven om het vak in te gaan, hen heeft gestimuleerd.
Matthijs was een genereus iemand. Hij gaf veel van zichzelf, geloofde in mensen, gaf anderen kansen. En dat nooit ten meerdere eer en glorie van zichzelf. Heel vaak kregen we hem niet naar De Wereld Draait Door.
Matthijs vond het heerlijk om eindeloos te wikken en te wegen met wie hij zou gaan samenwerken en waarom. Het moest wel kloppen. Omdat hij zijn gedachten hardop moest formuleren, belden we uren.

Matthijs was bovenal regisseur. Soms speelden we met de gedachten dat hij meer een intendantfunctie zou innemen. Hij moest er niet aan denken. In het repetitielokaal was hij het gelukkigst.
Matthijs werkte niet volgens strakke artistieke blauwdrukken. Hij had geen streng dramaturgisch uitgewerkt concept met uitgetekend eindresultaat. Matthijs was een rasoptimist. Hij had een mateloos vertrouwen in alle mensen met wie hij de voorstelling maakte, de acteurs, de artistieke staf, de schrijver voorop. En al gaande weg kreeg de voorstelling vorm. En heel vaak, niet altijd, werd het toch een echte Rümke. Inventief. Muzikaal. Een mix van disciplines, verrassend. Het woord avontuur is bij Het Zuidelijk Toneel vaak gevallen. Evenals de woorden worteling, publiek en hartstocht.

Maar er was meer dan theater. Laten we op deze droevige dag dat we afscheid van Matthijs moeten nemen beslist niet het plezier, de lol vergeten. Matthijs hield van de practical joke, de grap, mensen op het verkeerde been zetten. Twee anekdotes.
We moesten weer eens een beleidsnota schrijven. Het leek ons het beste als we samen de hei opgingen. Ik ging opzoek naar een mooie locatie.
‘Heb je al iets?’ vroeg Matthijs.
‘Ja, Oortjeshekken in de Ooijpolder bij Nijmegen, dat lijkt me een prima plek.’
‘Hoeveel kost dat?’
‘Ik denk dat we voor twee dagen zo’n driehonderdvijftig euro kwijt zijn, inclusief eten.’
‘Veel te duur,’ vond Matthijs.
‘Heb je iets anders?’
‘Ik denk het wel. We gaan naar Pisa.’
‘Pisa? Italië? Maar dat is veel duurder?’
En dan haalt Matthijs de kaartjes tevoorschijn. Een retourtje Eindhoven-Pisa voor €7,50. We vertrekken de ene dag om 12 uur en zijn de volgende dag om 12 uur terug.
Op het vliegveld ontdekken we dat je op de wifi-lijst de telefoons van andere mensen kunt zien. Bijvoorbeeld iPhoneJeroen.
‘Wie zou die Jeroen zijn?’ vraagt Matthijs zich hardop af terwijl we in een meute wachtende mensen staan.
‘Weet je wat we doen,’ stelt hij voor. ‘Ik ga daar verderop staan en dan roep jij keihard “Jeroen”, dan zal die Jeroen reageren en meteen steek ik me hand op en dan kom ik naar je toe.’
Ik roep hard Jeroen en zowel Matthijs als de echte Jeroen steken hun hand op.
‘Toch fijn dat we nu weten wie Jeroen is,’ zegt Matthijs.
Het was een mooie reis, fijn hotel, lekker eten. Aan de beleidsnota hebben we niet geschreven.

Nog een andere anekdote waaruit blijkt dat er altijd iets van het jongetje in ons is blijven bestaan. Een act waarbij Angela altijd begon te gillen.
We hadden een act voor mensen waarvan we dachten dat die het wel zouden kunnen waarderen. Op een gegeven moment begonnen Matthijs en ik dan ruzie te maken. De ruzie liep steeds hoger op en resulteerde erin dat een van ons de ander bij de kraag pakte en met een theatrale boog, een stuntman waardig, tegen de metalen kantoorkast kwakte. Een verpletterend effect. Een hels kabaal. Van dat soort domme dingen konden we zo genieten. De act kostte twee kantoorkasten.

En uiteindelijk wordt het juni 2015. Wybrich en ik gaan een maand naar Amerika. Zullen we elkaar nog zien? Matthijs en ik nemen afscheid. Als we terugkomen, kunnen we elkaar toch weer begroeten.

Donderdag een week geleden wisten we dat het afscheid definitief was. Matthijs was begonnen aan zijn laatste dagen, misschien wel zijn laatste uren. Terwijl ik aan zijn bed zat en Matthijs regelmatig in slaap viel, kwam het volgende gedicht ik mij op:

 

Verbroken

Kijk, onze telefoons liggen sinds
lange tijd weer samen op een tafel.

Er zijn weinig telefoons die zoveel
met elkaar belden als de onze.

We weten inmiddels beiden dat ze
elkaar nooit meer zullen bellen.

Dit is de voicemail van…
We zullen het dadelijk nooit meer horen.

Over een paar dagen wordt de verbinding
definitief verbroken. Voor altijd afgesneden.
Tot voor kort was dit het einde van mijn toespraak. Maar ik vind dat we niet te somber afscheid moeten nemen. Matthijs zag overal kansen, was nooit negatief over zaken, had altijd zin in de toekomst. Daarom wil graag eindigen met woorden van Erasmus. Onze oude filosoof, humanist waar Matthijs de afgelopen jaren zo van heeft genoten. Erasmus schreef: “Afstand scheidt de lichamen, maar niet de geesten”. Ik denk dat Matthijs dit een veel beter einde vindt.

Matthijs, ongelooflijk bedankt dat ik zo lang je leven heb mogen delen.

Deze woorden werden uitgesproken tijdens de afscheidsdienst van Matthijs op vrijdag 18 september op Zorgvlied in Amsterdam

Rouw

Maandag 14 september, Lhee

 

Twee dagen geen blog. Ik kan me er niet toe zetten. Dat komt omdat een belangrijke lezer van dit blog afgelopen zaterdag is overleden, Matthijs. Zijn overlijden was al maanden onvermijdelijk. We hebben drie keer intensief afscheid genomen. De eerste keer toen ik naar Amerika ging. Zou ik hem ooit nog zien? Maar afgelopen donderdag wist ik zeker dat het afscheid definitief was. Matthijs was begonnen aan zijn laatste dagen, misschien wel zijn laatste uren. Gelukkig konden we opnieuw afscheid nemen, dit keer wisten we zeker dat we elkaar nooit meer zouden zien.

Dit blog rouwt. Matthijs was een trouw lezer van Dossiermoddergat. Regelmatig stuurde hij me commentaar, opmerkingen, suggesties. Ik wist dat het lezen van dit blog een van de pleziertjes op zijn ziekbed was. Menig keer had ik helemaal geen zin om achter de laptop te gaan zitten, maar deed ik dat toch om Matthijs zijn pleziertje niet te onthouden.

Ik ken Matthijs inmiddels dertig jaar. We hebben samen heel wat voorstellingen geproduceerd, we hebben overwinningen gevierd, crisissen overleefd. Er waren dagen bij, en dat waren geen uitzonderingen, dat we twee tot drie uur belden op een dag. Sowieso belden we elke dag om kwart voor negen als we op weg waren naar Tilburg, naar ons werk. Matthijs wist dat hij me tot twaalf uur ’s nachts kon bellen en er was geen enkele terughoudendheid om dat niet te doen. Menig avond heb ik al bellend met hem doorgebracht terwijl ik naar een hoofdschuddende Wyb keek.

We hadden een symbiotische verhouding. Menig keer werden we door elkaar gehaald. Matthijs werd Gerard, ik werd Matthijs, tot op de meest absurde plekken. Ik moest een keer als kinderboekenschrijver optreden in Alkmaar. Ik betrad de bibliotheek waar een groot spandoek hing met de tekst: WELKOM GERARD TONEN. Daarnaast hing een grote foto van Matthijs. Tot overmaat van ramp zei een van de leerlingen even later tegen me: ‘Goh, meneer u bent in het echt veel ouder dan op de foto.’ Matthijs, bedankt.

Matthijs en ik konden genieten van dit soort anekdotes. Ik vind niet dat we een makkelijk bestaan hadden bij Het Zuidelijk Toneel. De dingen gebeurden niet zomaar vanzelfsprekend. Maar dat laat onverlet dat we lol in de zaken hadden. Op zijn ziekbed vroeg ik aan Matthijs op welke periode hij in zijn leven met het meeste plezier terugkeek. Ik zag dat hij het een irritante vraag vond. Matthijs was geen terugkijker, Matthijs was een vooruitkijker. Matthijs was, zelfs toen hij al aan bed was gekluisterd, bezig met de projecten van Marcel en Lucas, hoe het moest met die politici die altijd weer inzetten op de marktwerking. Maar Matthijs hoefde over mijn vraag niet lang na te denken: ‘Iedereen denkt natuurlijk dat dat mijn tijd bij Artemis was, toen het succes vanzelfsprekend was, maar dat is zeker niet waar. Ik heb ongelooflijk genoten van mijn tijd bij Het Zuidelijk Toneel, waar ik de dingen kon maken die ik werkelijk wilde maken, samen met het gezelschap zoeken naar publiek, de worteling, de relevantie van toneel.’

De afgelopen dagen kon ik geen blog schrijven. Ik was de woorden kwijt. De enige woorden die ik vond gingen over Matthijs, maar die woorden moet ik sparen omdat hij me gevraagd heeft op zijn begrafenis te spreken. Ik wilde de mooiste woorden vinden die ik ooit heb gevonden, maar dat willen bezorgt me meteen een writersblock. De pagina’s die voor mij waren gereserveerd in de poezie-albums van Anne en Esmee zijn nog altijd leeg. Ik wilde voor hen de mooiste en grappigste zinnen bedenken die ik kon verzinnen, maar ik heb ze nooit gevonden.

Ik schrijf dit blog opdat u weet dat er rouw heerst in Dossiermoddergat. Mijn hoofd is te zwaar om er woorden uit te diepen.

Onzin

Vrijdag 11 september, Lhee

 

Ik heb me in mijn leven met veel onzin beziggehouden. Als er iemand met een leuk idee kwam, deed ik al snel mee. Ik heb me wat laten afleiden van zaken die er werkelijk toe doen. Een grap, een practical joke, een maf idee, ik was er veel te snel voor te vinden. Ik dacht dat het de laatste jaren wel beter ging, maar afgelopen week was het weer mis, heb ik me opnieuw laten verleiden tot onzin.

Ik ben ongelooflijk blij dat ik geen lid meer ben van de Rotary. In Leeuwarden ben ik er elf jaar lid van geweest en dat ouwe jongens krentenbrood met een aardappel in de keel en een stropdas voor is niks voor mij. Zo’n Rotary is toch eigenlijk niets anders dan een padvindersclub voor zelfgenoegzame mannen en vrouwen. Altijd weer dat samen eten, eindeloos praten over goede doelen en het uitwisselen van een vlaggetje als een club in den vreemde is bezocht, kwam me de keel uit.

Wyb is ook lid van de Rotary en die heeft het wel naar haar zin. Door haar kom ik als ‘man van’ zo nu en dan toch weer in aanraking met dat serviceclubgedoe. Bij haar club heb je een heleboel vrouwen die ‘vrouw van’ zijn. Op uitstapjes en etentjes, die er bij de Rotary regelmatig zijn, kom ik als ‘man van’ die ‘vrouwen van’ dan tegen.
Wat blijkt, veel van die vrouwen zitten ook in een serviceclub. Ik wist dat je als vrouwenclubs Soroptimisten had, maar zo blijkt er ook Zonta te bestaan, een serviceclub exclusief voor vrouwen. Tegen een aantal van die leden loop ik steeds te zeuren dat het toch belachelijk is dat er een club bestaat exclusief voor vrouwen. Moeten mannen eens proberen, een club waarvan vrouwen zijn uitgesloten.
Er schijnt nog één zo’n club te zijn, in Staphorst, waar alleen mannen lid van mogen zijn. Hun devies: zonder lid geen lid. In Staphorst kun je alles verwachten, want daar geloven ze nog in God en daar komt zelden iets goed van.

Ik dreigde die Zonta’s gewoon eens langs te komen. Veertig vrouwen en dan komt er opeens een man binnen. De ‘vrouwen van’ vonden dat niet eens zo’n slecht idee. Ze vonden het eigenlijk wel grappig als er man voor de deur zou staan. Volgens hen zou het wel wat consternatie veroorzaken. Of ik dat niet wilde doen?
En na jaren erover gesproken te hebben, stemde ik eindelijk toe. We besloten dat ik als de Amerikaan John Terpstra op een van de clubavonden langs zou komen. De achtergrond van John Terpstra: hij woont in San Francisco, is daar lid van een Zonta club. Hij werkt aan de universiteit van Berkelely en werkt nu een half jaar bij Astron, een grote organisatie in Dwingeloo waar het heelal wordt bestudeerd.

Ik sta voor de deur van het chique Havixhorst met mijn jazz t-shirt uit San Francisco aan. Dadelijk zal ik naar binnen gaan en John Terpstra spelen. Ik spreek tamelijk goed Nederlands omdat mijn ouders uit Sneek kwamen en wij vroeger thuis Nederlands spraken. Als ik voor die deur sta, vraag ik me af hoe ik weer in zo’n situatie terecht ben gekomen. Hoe kan het dat ik me voor dit soort onzin leen? Dadelijk zullen veertig vrouwen, waarvan ik er zo’n zes ken en de rest helemaal niet, me uitjouwen, zeggen dat het een kinderachtige actie is en me de deur uitzetten. Gelijk hebben ze.

Maar goed. Ik heb a gezegd, nu is het tijd voor b. Ik loop de ruimte in waar de dames zitten te eten. De dames zijn verbaasd: een man. Ik doe met zwaar Amerikaans accent mijn verhaal. Ik word aan tafel genood.
Een half uur later stemmen veertig vrouwen of ze voor een half jaar een mannelijk Zonta-lid in hun midden willen hebben. Met grote sympathie wordt erover John Terpstra gesproken. Ze begrijpen dat ik me hier in Nederland in zo’n vakantiehuisje best verloren voel en ruimhartig, met unanieme stemmen, heten ze me welkom in hun midden. Daar zit ik dan als nep-Amerikaan tussen veertig vrouwen. Als op het einde van de avond bekend wordt gemaakt wie John Terpstra werkelijk is, blijkt dat John Terpstra toch best geloofwaardig was.

Het bestuur van Zonta gaat op de foto met John Terpstra nadat hij in de club is opgenomen.

Jongetje

Zaterdag 5 september, Lhee

 

Het komt door hoe het jongetje ligt, denk ik. Er zijn veel meer foto’s geweest van kinderen die op de vlucht zijn verdronken. Op allerlei mogelijke manieren hebben we kinderen al in de Middellandse Zee zien zweven. Harde beelden. Een meisje met fleurige kleren in een groot blauw vlak van water. Wat zal ze blij zijn geweest toen ze die groene broek en dat roze rokje kreeg. Kinderen die gewichtloos leken in het water. Kinderen als slappe poppen in de armen van vaders en hulpverleners.

Het zijn de juist de details die de foto van het aangespoelde jongetje aangrijpend maken. Tedere details. Het zijn vooral de handjes, de palmen naar boven toe, als bewijs dat er geen weerstand meer is, dat al het leven uit hem is verdwenen. De handjes laten de totale overgave zien.

Als tweede zijn hoofdje in de branding, de golven die er omheen spelen. Kinderen en de branding, in principe houden ze van elkaar. Maar niet op deze manier. De branding en een stoffelijk overschot, dat is een heel ander verhaal. Maar toch zien we een jongetje in de branding.

Stel dat het jongetje was aangespoeld met zijn hoofd naar het strand. Dan was het een andere foto geweest, dan zou de impact niet zo groot zijn. Dan had het ook een jongetje kunnen zijn dat al spelende in slaap is gevallen, of lekker ligt uit te rusten. Door de manier waarop hij met zijn hoofd naar de zee ligt, is het overduidelijk dat zich hier een groot drama heeft afgespeeld.

Wat ik ook zo vertederend vind, zijn zijn schoentjes. Het zijn stevige stappertjes. Daar zal hij ook vast blij mee zijn geweest. Misschien heeft hij ze wel gekregen omdat ze een lange tocht voor de boeg hadden. Goede schoenen zijn dan heel wat waard.
Maar daar ligt hij nu met zijn schoentjes. Stel dat hij geen schoentjes had aan gehad? Ook dan was het een andere foto geweest. De schoenen symboliseren de reis waar hij mee bezig was en die schoenen laten ook schrijnend zien dat het jongetje op die lekker stappers nooit meer zal lopen.

Ik zag de foto voor het eerst op mijn iPad toen ik in de trein zat. De uitdrukking ‘het bezorgde me een schok’ voelde ik aan den lijve. Pas later zag ik de foto met de twee mannen die bij hem staan. Zijn het militairen? Hulpverleners? Ze hebben hesjes aan en groene baretten op. Ze maken eerst foto’s van het jongetje. Om hem later te kunnen identificeren? Vast. Daarna pak de langste man hem op en hangt het jongetje slap in zijn armen.

Het jongetje krijgt al snel een naam. Hij heet Aylan Kurdi, is drie jaar en komt uit Kobani. Met hem verdrinken zijn 5-jarige broertje Galip en zijn moeder Rehan. Zijn vader overleeft het en begraaft Aylan een paar dagen later in Kobani.

Engagement

Vrijdag 4 september, Lhee

 

Gisteravond was ik bij de opening van het Theaterfestival in de Amsterdamse schouwburg. Ola Mafaalani, de artistieke leider van het Noord Nederlands Toneel, spreekt de jaarlijkse Staat van het Theater uit.

In haar toespraak heeft ze het over de vluchtelingenproblematiek en hoe de kunst en de kunstenaar zich daartoe zou moeten verhouden. Ze doet dat vanuit een groot persoonlijk engagement. Aan de intense manier waarop ze erover praat, de nadruk die ze op haar zinnen legt, de ingehouden verdrietige toon die ze aanslaat, blijkt dat ze er enorm mee is begaan.

Na een tijdje worden haar woorden afgewisseld door melancholische muziek. Uit haar hele performance blijkt dat de situatie zeer ernstig is en ze doet een beroep op de verzamelde theatermakers om macht te verwerven, een tegenwicht te vormen. Ze stelt confronterende vragen aan de zaal.

Maar door haar manier van praten, het effect dat ze wil bereiken, gebeurt bij mij het tegendeel: ik geloof haar niet. Haar hele manier van doen is te artificieel, te veel op effect gericht. Ik ben er eigenlijk wel van overtuigd dat ze het uit integere overwegingen doet, maar hier is iemand te nadrukkelijk bezig met het trekken van tranen. Ik ervaar meer kitsch dan kunst. De zalvende toon irriteert.

Door Facebook weet ik dat er in de zaal mensen met tranen in hun ogen zaten. Geroerd door de intense manier waarop Ola de problematiek probeert duidelijk te maken. Ik zelf zit op het eerste balkon naar een afstandelijk tafereel te kijken. En denk alleen maar: ‘Zo manipuleer je dus mensen.’ Ik wil het niet denken, want ik ben begaan met al die wanhopige vluchtelingen, en gun Ola haar oprechtheid, maar toch denk ik steeds: dit is een vorm van demagogie.

Halverwege komt een vluchteling het toneel op. Is dit iemand die een vluchteling speelt? Nee, er komen steeds meer mensen het toneel op, hele gezinnen, duidelijk vluchtelingen. Na haar lezing hoor ik dat er drie bussen vol mensen uit een asielzoekcentrum naar de schouwburg zijn gehaald. Sommige zijn pas een paar dagen geleden in Nederland gearriveerd.

Een podium vol echte vluchtelingen. En ik kan maar niet het idee uit mijn hoofd zetten dat dit vals is. Waarom moeten daar echte vluchtelingen staan? Moet de vluchtelingenproblematiek bewezen worden? Geïllustreerd met echte vluchtelingen? Alsof de vluchtelingen al niet volop aanwezig zijn in mijn huiskamer. Alsof het probleem zich niet van de buis schreeuwt. Het jongetje op het strand is inmiddels in mijn hoofd gebrand.

Een ensemble met een harp, een fagot, een viool en de zanger staat tussen de vluchtelingen en speelt weer jammerlijke muziek. Leed wordt op leed gesmeerd. Ik kijk er met grote afstandelijkheid naar. Het tafereel neemt me totaal niet mee. Ik vind het te geregisseerd om te overtuigen -onecht. Ondanks de oprechtheid van Ola is het onoprecht.
Als het afgelopen is, gebeurt waar Ola zeker op heeft gehoopt en hard voor heeft gewerkt. De zaal gaat als één man staan. Eindelijk kan iedereen zijn solidariteit uiten. Het applaus houdt minuten lang aan.

Dilemma. Wat doe ik? Blijf ik zitten -wat mijn gevoel mij ingeeft? Maar nee, dat zou een provocatie zijn en dat heeft Ola niet verdiend, want ze doet het ongetwijfeld uit integere overwegingen. Dus ik ga staan en klap mee met de zaal. Laf? Och, laat het feestje van solidariteit maar plaatsvinden, waarom zou ik er niet aan mee doen? Maar toch voelt het niet lekker. Zo werkt demagogie dus. Denk ik ook. Je zweept een zaal op tot verdriet en tot solidariteit en zie daar maar eens niet aan mee te doen.

Gelukkig blijkt na haar performance dat ik niet de enige ben met ambivalente gevoelens. Op social media breekt de discussie los of haar aanpak nu werkte of niet en of dit nu oprecht engagement was of niet. Ambivalentie ook in wat ik er van vind. Voor mij werkte haar aanpak zeker niet. Ik denk wel dat het oprecht engagement was. Maar ja, wat zegt oprechtheid? Dat zegt niets over kwaliteit.

Keuze

Woensdag 2 september, Lhee

 

’s Avonds moet ik een blog schrijven. Nou ja, moet. Dat heb ik me zelf opgelegd. Geen idee waarom eigenlijk. Het is een gewoonte geworden, zullen we maar zeggen. Dwangneurose klinkt zo beroerd.

Vaak dat je er overdag ook al mee bezig bent. Ik heb al een paar keer gehad dat ik een fantastisch idee had, maar dat ik het ’s avonds, als ik dat blog moet schrijven, volkomen kwijt ben.
Daarom maak ik zo nu en een aantekening. Even snel het ideetje opschrijven. Voordat je het weet, is het vergeten. Maar dat wil niet zeggen dat het ideetje ook een blog wordt. Er kan een ander ideetje tussendoor komen, een ideetje dat zo heerlijk weg schrijft. Het kan ook best dat ik te laat thuis ben en geen puf meer heb om achter de laptop te gaan zitten.

Menig idee is zo op de afvalhoop verdwenen. Als je een idee een tijdje laat liggen, gaat de glans eraf, is mijn ervaring. Een blog dient geschreven te worden als het warm is, als het onderwerp gloeiend heet is. Als het afkoelt, is er bijna niets meer mee te doen. Wat dat betreft lijkt het ijzer. Het dient gesmeed als het heet is.

Vier, vijf dagen geleden had ik een onderwerp dat gloeiend heet was. Het leek een kerncentrale waarvan de kern door de grond brandde. Het blog moest geschreven. Helaas kwamen er allerlei oneigenlijke zaken tussendoor en is dat brandend onderwerp niet in een blog terecht gekomen.

Blijkbaar geheel onterecht, want het onderwerp blijft me bezighouden. Het gaat om het volgende. Op één dag hoorde ik twee dingen, twee nieuwsfeiten. En toen ik die twee dingen combineerde werd ik pislink.

Het eerste nieuwsfeit dat ik hoorde was dat de reorganisatie van de politie een grote mislukking is. Eigenlijk geen nieuws, want dat wisten we al. Iedereen wist het al voordat die reorganisatie begon, behalve Ivo Opstelten.
Vier, vijf dagen geleden kwam daar het bericht bij dat maar 25% van alle misdaden wordt opgelost. Door die reorganisatie en de beroerde kwaliteit van rechercheurs wordt 75% van alle misdaden nooit opgelost. De vakbonden klagen dat er veel te veel tijd verloren gaat aan die reorganisatie.

Diezelfde dag lees ik hoe de 18-jarige Márcia en de 13-jarige Gláucio van hun bed zijn gelicht. Twee kinderen die wachten op hun asielaanvraag, die in principe is afgewezen. Ik lees: ‘”Politie, politie!”, klinkt het aan de andere kant van de deur. Tien mannen komen de kamer van de twee en hun familie in Gilze-Rijen binnen. De familie krijgt maximaal een half uur de tijd om alles in te pakken.’

De politie heeft geen tijd om achter misdadigers aan te gaan, maar ze hebben wel tijd om met tien man twee onschuldige kinderen van hun bed te lichten. Dit zijn dus de keuzes die wij in dit land maken. Wat een kutland, schrijf ik bij de aantekening die ik over deze twee nieuwsberichten schreef.
De aantekening, de twee feiten, blijven nu toch al een paar dagen in mijn hoofd zeuren. Hoe is het toch mogelijk dat we twee kinderen, die zo volledig zijn ingeburgerd, met tien man gaan oppakken. Gláucio is zelfs nog nooit in Angola geweest, is in Nederland geboren. Tien man, tien maal vier, vijf kostbare uren waarin we achter tuig, echte klootzakken hadden kunnen jagen.

Ik vrees dat het alles met de PVV-waanzin heeft te maken. Een partij heeft een obsessie -asielzoekers!- en de andere partijen, vooral de VVD, heeft het idee dat ze niet achter kunnen blijven omdat de kiezer dan massaal naar de PVV loopt en verzint daarom de meest beschamende maatregelen. Op dit gebied zijn we gewoon een kutland.

Geest

Dinsdag 1 september, Lhee

 

Zo drie keer per week loopt Gijs, onze kat, naar de hoek van de kamer waar mijn bureau staat. Het bureau staat aan de ene kant van die hoek, een boekenkast aan de andere. Gijs komt er verder nooit, hij heeft er niets te zoeken.

Toch loopt hij een paar keer per week miauwend die hoek in. Achter mijn bureau staat een Timecapsule om back-ups te maken. Naast de kast ligt een router en veel dradenspul. Geen idee waarom al die draden daar liggen, maar ik durf ze niet weg te halen want elke draad is met iets verbonden. Ooit heeft een deskundige het zorgvuldig aangelegd. Wie ben ik om de boel te verstoren. Al die draden liggen uit het zicht, dus niets aan de hand.

Miauwend gaat Gijs tegen een kale muur staan. Nieuwsgierig kijkt hij achter het gordijn. Soms bestudeert hij zelfs de router en dat dradenspul. Waarom? Geen idee. Hij miauwt een paar keer, kijkt onder de boekenkast. Ontevreden loopt hij te zoeken. Waarnaar? Ook al geen idee.

‘Vermoedelijk ziet hij daar een geest,’ zei Wyb. Het lijkt er wel op, maar ik verwerp deze mogelijkheid omdat ik absoluut niet in geesten geloof. Het zou wat zijn. Staat er achter mijn bureau in de hoek een geest naar me te kijken. Vervelend idee. Zelfs als het mijn dode moeder is. Maar gelukkig heeft mijn dode moeder, naar mijn weten, nooit pogingen in die richting gedaan.

De enige reden die ik voor de zinloze acties van Gijs kan verzinnen, zag ik drie weken geleden. Ik zit rustig op de bank te lezen. In mijn ooghoek links zie ik iets bewegen. Gijs? Het blijkt een prachtig bosmuisje te zijn dat door onze kamer scharrelt. Gelukkig voor hem is Gijs net even buiten een luchtje scheppen. Gelukkig, want als Gijs er wel was, had deze muis op z’n minst al een dwarslaesie.

Ik heb het nu al een paar keer gezien: Gijs houdt van muizen. Niet omdat ze voedsel zijn, maar vooral omdat hij met muizen kan spelen. Hij slaat met zijn lompe poot op de muis waardoor de muis van achteren verlamd raakt. Het arme beestje moet met zijn voorpoten een heel achterlijf achter zich aan slepen.
Gijs vindt het fantastisch. De muis is nu volledig in zijn greep. Het hoort blijkbaar bij het spel dat Gijs zo nu en dan wegdroomt terwijl de muis probeert te vluchten. Net als de muis ver genoeg is verwijderd, slaat Gijs weer toe. Een paar meppen met zijn voorpoten en het muisje rolt op zijn rug. Niet alleen de mens is wreed, een kat kan er ook wat van.

Terug naar het muisje in mijn kamer. Best leuk om zo’n diertje te zien lopen, maar ik vind het geen leuk idee dat het in ons huis verblijft. Het muisje is natuurlijk binnengekomen omdat het raam vaak openstaat opdat Gijs in en uit kan lopen. Als muis kun je zo niets vermoedend een woonkamer in lopen.

Ik pak de stok waarmee Tsjerk zijn laatste wandeling door ons bos maakte. De stok staat als herinnering buiten. Ik zet de tuindeuren open. Het muisje schiet onder de boekenkast. Met de stok weet ik hem daaronder te verjagen. Het muisje rent door de kamer. Met de stok, die ik plat op de grond beweeg, geef ik hem richting. Ik lijk nog het meest op een herder die zijn kudde voor zich uit drijft. Een beetje links, een beetje rechts en dan ziet de muis de openstaande tuindeuren. Roetsj. Zonder kleerscheuren hervindt de muis zijn vrijheid.

Dus goed mogelijk dat Gijs in die hoek al miauwend naar een muis zoekt in plaats van een geest. Maar na al die keren dat hij die hoek inloopt, moet hij toch weten dat de muizen daar niet voor het opscheppen liggen. Al anderhalf jaar lang loopt Gijs de hoek in en ik heb er maar één muisje ooit gezien.

Alle rechten voorbehouden © Gerard Tonen 2015