Dossiermoddergat.nl
gerardtonenblogtHet huis van het weekdier
Maliënkolder
__
Het pad links?
Het pad rechts?
Laat staan een woord.
De specht roffelt.
Ver weg de ganzen.
Het kompas draait
en draait. Nergens
bewoonde wereld.
Taal noch teken.
Is er vanavond een slaapplaats?
Vuur, eten? Vissen naar geluid.
Sporen? Stammen, takken, bladeren.
Elke nacht een leger schikken.
Beschutting tegen weer en wind.
Soms passeert een schaduw.
Wij duiken in het donker.
Boem. Paukenslag.
Het vuur brandt.
Met een glas pino grigio
in de hand liggen we
te kijken naar de oneindigheid.
Blazars. Bolhopen. Supernova’s.
Witte dwergen. Protoplanetaire
nevels. Zwarte gaten. Quasars.
Aardscheerders en ander kruim.
Het blote oog is gewoon te bloot,
zeg ik. Weet je, goed beschouwd,
is het eigenlijk gewoon wachten
op de voltreffer. Boem. Paukenslag.
Alle begrippen vallen.
Het huis van het weekdier
Maliënkolder
Ik hijs mij in de woorden,
schor de zinnen aan.
Ten strijde tegen de tijd.
Ik pantser de woorden,
alleen de hardste tellen.
Het is niet alleen het treffen
van het doel. Het is meer: roest,
stof, het vermolmen en slijten,
het verkruimelen en bederven.
Ik stel mijn zinnen af, prepareer
de strofes. Richt de woorden.
Ik verzamel mij, sluit de rij.
Nee. Niet verzaken. Schouder
aan schouder. Ten aanval. Een
voor allen. De tijd. Ten strijde.
Het blote oog
En als ik in de scheerspiegel,
zeven maal zeven keer vergroot,
in mijn ogen kijk, dan zie ik
in zeeën van waterig blauw
twee zwarte gaten, onpeilbaar
diep. Niemand heeft enig idee
welke wezens daar leven,
en hoe en waarom en wanneer.
Nog nooit is het iemand gelukt
om in deze diepte af te dalen
en rond te dwalen en opnames
te maken van al wat daar
kruipt, schuift, krioelt.
De wet der dingen
Lief kind, draag nooit de kleren
die je moeder draagt. Draag nooit
haar tas en zeker niet haar bril.
Blijf lopen zoals je nu loopt. En
dat huppelen, vergeet nooit
het huppelen en de manier waarop
je naar de koeien kijkt. Blijf
alsjeblieft van het vliegtuig houden
en het verlangen naar het paard.
Vergeef je moeder. Ze kan er niets
aan doen. Die jas, die tas, die bril.
Het is het klimmen van de jaren.
De jaren vervagen de dingen dood.
Bloesem
Gebloeid
geglansd
geschitterd
gestraald
gesprankeld
en nu jaagt de wind
de bloesem door de straat
hij jaagt de blaadjes in spiralen
door de lucht en legt ze,
even slechts,
verlept in de hoek van de straat
maar het is de tijd van de wind
en voor de wind is het nooit genoeg
hij waait de kleuren uit het blad
en jaagt de blaadjes verder
over de stoepen, door de goten,
in de putten van de straat
gebloeid
geglansd
geschitterd
gestraald
gesprankeld.
__
Gewoon, zoals de merel
op de punt van het dak.
Over de grootte van het land.
Over de moeders die komen en gaan.
Over de monden van de jongen.
Over de vluchten, hoogte, afstand.
Over pleisterplaatsen.
Over het plezier van het water.
Over de dingen die verdwenen.
Over het nest, de heggen en het dak.
En dan naar een andere punt vliegen,
gewoon zoals de merel.
Zingen.
Avond na avond.
Als een gek
Vroeger dacht ik
dat de aarde beheerst
en gestadig om zijn as
rond de zon draait.
Nu weet ik dat hij,
in het licht der millennia,
dag, nacht, licht, donker,
licht, donker, als een gek
om de zon tolt en tolt en tolt.
En dan te bedenken
dat ik op het ding sta,
waak en droom, tussen licht en
donker. Het is als het knipperen
met de ogen. Als een gek.
__
Nog drie dagen
en de vakantie is voorbij.
Ik loop door de stad. Inspiratie,
waar is inspiratie? Op het terras,
in de kerk, de vrouw, in de goot,
het maakt niet uit. Maar ik moet
toch ook dit jaar tenminste
weer één gedicht schrijven.
Het klinken van glazen op het terras.
De koelte van de kerk.
Het lopen van de vrouw.
Het blad dat in de put waait.
Eén gedicht maar.
Eén gedicht.
Maliënkolder
Ik hijs mij in de woorden,
schor de zinnen aan.
Ten strijde tegen de tijd.
Ik pantser de woorden,
alleen de hardste tellen.
Het is niet alleen het treffen
van het doel. Het is meer: roest,
stof, het vermolmen en slijten,
het verkruimelen en bederven.
Ik stel mijn zinnen af, prepareer
de strofes. Richt de woorden.
Ik verzamel mij, sluit de rij.
Nee. Niet verzaken. Schouder
aan schouder. Ten aanval. Een
voor allen. De tijd. Ten strijde.
De geschiedenis is een gammel monument
__
Met schop en kwast en hand tast ik in de aarde,
zoek onder grond naar wat de mens vergaarde.
Ik breng een lijn in kaart: zij allen eindigden
in scherven, splinters… Resteert? Men aanvaardde.
Stof
Onherbergzaam? Zie het massief van Zwitserland.
Op het hoogste punt is trots een vlag geplant.
Maar weet dat wind en water bergen breken:
rotsblokken, stenen, grint, ten slotte zand…
__
Ik weefde –goudbrokaat!- een wandtapijt,
beelden van het paradijs, geluk gedijt.
Maar och, geluk blijft slechts in donkere dozen.
Het licht verdrijft het beeld, gebruik verslijt.
__
De katten liggen te slapen in dit lied,
niets in deze kamer heeft zorgen of verdriet.
Ik lig rustig op de bank en lees het boek:
dood komt langzaam, soms is hij er bijna niet.
__
Och kijk, de wereld is gewoon te groot.
Je reist en trekt, te voet, per trein, per boot,
ziet andere vlaktes, bergen, zeeën, maar
voor de einder vindt een ieder steeds zijn dood.
__
En toch: vreemd. Wie in zijn nest verblijft wil reizen
en wie reist zal juist zijn verre nest weer prijzen.
Veiligheid of verte, huis of horizon?
Het kwelt zowel de dichters als de wijzen.
alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2022