Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2021, december

Storm

Donderdag 30 december, Montreuil-sur-Mer

Mijn verjaardag gisteren is ongetwijfeld de meest onstuimige die ik heb meegemaakt. Niet omdat het een wild feest was, of omdat ik straalbezopen onder de tafel lag. Die onstuimigheid zat hem in het weer.

Op weg van Gent naar Montreuil-sur-Mer bezochten we Cap Gris-Nez. De kaap ligt in de gemeente Audinghen in het departement Pas-de-Calais. De rotsten liggen hier liefst vijftig meter boven de zeespiegel. De kaap is de plek waar het Europese continent en Groot-Brittannië het dichtst bij elkaar liggen. De afstand tot de krijtrotsen van Dover in Engeland bedraagt amper drieëndertig kilometer.

Met goed weer schijn je die rotsten te zien liggen. Maar daar was vandaag geen sprake van. Er hing een donkere lucht laag over het land. Uit die lucht viel voortdurend een vieze motregen. Tijdens onze tocht naar de kust hadden de ruitenwissers het ongekend druk.

Bij Cap Gris-Nez was het andere koek. Nog steeds die sombere lucht maar daar heerste een ongekend harde storm. Moddergat was er niets bij. Met moeite liepen we naar boven, we worstelden ons, mooie beeldspraak, tegen de wind omhoog. De haren van Dies woeien alle kanten op. Eenmaal boven werd het eng. Wij stonden pal op de rand van de rots, gescheiden van de afgrond door een paar stangen. Onder ons kronkelde de zee om vervolgens op de kust uiteen te slaan.

Voor de zekerheid deden we Dies aan de lijn. Ik vreesde dat de storm hem te grazen nam en de diepte in zou blazen. Ik achtte het niet uitgesloten dat hij dadelijk als een ballon aan de riem achter ons aan zou vliegen. De wind was genadeloos, en dat gold ook voor de zee. Dat zag je zo.

Eenmaal terug bij de auto zei Wyb verbaasd: ‘Kijk, ze liggen nog steeds te vozen.’ 
Ik wist niet waar ze het over had. Ze wees en daar zag ik in de auto die naast de onze stond bewegingen die niets verhulden. 
‘Toen we hier de auto parkeerden waren ze al bezig.’ 
‘Waarom heb je me dat niet gezegd?’
‘Ik zei het wel, maar ik vermoed dat je het door het geloei van de wind niet hebt gehoord.’

Of zou het mijn leeftijd zijn? Vroeger zou ik dit soort zaken toch altijd opmerken. 
We stappen in de auto die een meter van het stel vandaan staat. Ze trekken zich er niets van aan. Kijk, dat is nou overgave. Storm buiten, storm binnen. Wat is het toch heerlijk om jong te zijn.

Avonturen

Woensdag 29 december, Gent

Wyb en ik liggen in het hotel in de namiddag op bed. Koud en nat van het wandelen hebben we behoefte aan rust.
‘Je bent morgen jarig,’ zegt Wyb.
‘Verdomd, was ik bijna vergeten.’ Wat natuurlijk niet echt waar is. ‘Heb je ook een cadeautje voor me?’
‘Wat wil je hebben?’
‘Ik las een necrologie van de dichter Bernard Dewulf die onlangs is overleden. Daar zou ik wel een bundel van willen hebben.’
‘Goed, gaan we die dadelijk kopen.’

We wandelen in de regen naar Poëziecentrum Gent aan de Vrijdagmarkt, die we natuurlijk moeilijk kunnen vinden. Ons oriëntatievermogen laat ons in Gent een beetje in de steek. 
Als we er aankomen blijkt het poëziecentrum, wat ook een winkel is, gesloten. Geen cadeautje dus morgen. Och.

Dan zie ik op een A4 staan dat de ingang van de winkel om de hoek is, bij een grote rode deur. Ondanks dat het donker in de winkel is, zag ik daar toch wat licht branden.
We lopen de hoek om. Er brandt in een halletje inderdaad licht, maar verder lijkt het toch echt gesloten. Toch probeer ik de rode deur en verdomd, de deur gaat open.

Wyb en ik lopen naar binnen en roepen dat er volk is. Geen antwoord. In de hal staat zowaar een tafel met twee boeken van Bernard Dewulf, e een is een gedichtenbundel, de ander een bundel met korte verhalen.
‘Zullen we de bundel meenemen?’ stel ik voor.
‘Wat kost die?’
‘Twintig euro.’
‘Leggen we die twintig euro ervoor in de plaats. Heb je een pen bij je, dan leggen we er ook een briefje bij met uitleg.’
We roepen nog een paar keer. Niemand die antwoord. 
‘Hé, er ligt hier nog wel een telefoon,’ merkt Wyb op.
Zou er iets zijn gebeurd? We lopen de donkere winkel binnen. Roepen nog een keer. Geen antwoord. Maar we zien ook niemand dood liggen.
‘We kunnen de heleboel hier leegroven,’ zeg ik. ‘Dat zou wat zijn: overvallers roven poëziewinkel leeg. Een unicum.’

Omdat we uiteindelijk geen pen kunnen vinden om het briefje te schrijven, besluiten we gewoon maar te gaan. We overwegen de politie te bellen. We kunnen zo’n winkel toch niet onbeheerd achterlaten.
Weer buiten ziet Wyb dat er een bel is. Schel horen we hem door de winkel snerpen. En verdomd, eindelijk gestommel. Even later opent een vrouw de rode deur. Wij vertellen ons verhaal. Ze blijkt boven aan het werk te zijn geweest.
‘Kunnen we de bundel van Bernard Dewulf nog kopen?’ vraagt Wyb. ‘Het is zijn verjaardagscadeau.’
‘Natuurlijk.’ Als ze de bundel inpakt, doet ze er nog een boekje extra bij.
Morgen zal dus niet mijn eerste verjaardag zonder cadeau zijn.

Later die avond, als we bij een pizzeria hebben gegeten, krijgen we nog een literaire ervaring. We laten Dies uit op een piepklein driehoekig grasveldje met bankjes en speeltuintje. We moedigen hem aan vooral snel te poepen. 
Dan komt een vrouw met een bruine labrador aanlopen. Ze heeft hetzelfde doel als wij. De honden blijken elkaar te mogen en spelen volop met elkaar. We raken aan de praat met de dame, die vertelt dat ze heel wat te stellen heeft met haar hond. We laten haar weten dat we daar over kunnen meepraten, maar dat alles goedkomt. Na een tijdje nemen we afscheid.

‘Heb je gezien wie dat was?’ vraag ik aan Wyb als we naar ons hotel lopen.
‘Ze kwam me inderdaad bekend voor.’
‘Dat was Griet Op de Beeck.’
‘Natuurlijk. Nu je het zegt.’
‘Ik heb zo mijn best gedaan om niet te laten blijken dat ik wist wie ze was.’
‘Het is een dag vol literaire avonturen,’ zegt Wyb.

Prik

Dinsdag 28 december, Gent

Ik zit momenteel voor een raam te werken in een hotel in Gent, België. Op het raam: regendruppels. Achter die regendruppels: regen. We zijn op weg naar Montreuil-sur-Mer in Frankrijk. De reis heeft drie redenen. Op de eerste plaats hadden we zin om even weg te zijn, andere steden, andere taal, andere cultuur. Reden twee: met onze reis bevrijden we Dies van het vuurwerk. Het mag in Nederland dan verboden zijn, al twee weken lang klinken in Groningen her en der harde klappen. Het vuurwerk is nog nooit zo vroeg begonnen. Ik geloof niet dat op dit verbod handhaving plaatsvindt. Al wekenlang heb ik geen politiewagen in Groningen rond zien rijden.

De derde reden dat we naar Frankrijk gaan: de booster voor Wyb. De GGD heeft ons laten weten dat het nog steeds onmogelijk is om de tweede Franse prik van Wyb om te zetten naar de Nederlandse administratie. Dat betekent dat de booster als tweede prik in Nederland gaat gelden. Administratief gezien heeft Wyb dan geen drie maar twee prikken gehad. Aangezien dit een probleem kan zijn bij het reizen naar het buitenland en dadelijk bij 2G beleid, zijn we genoodzaakt ook de derde prik, de booster dus, in Frankrijk te halen. De eerste Nederlandse prik geldt namelijk wel in Frankrijk. Met de Franse QR-code, die je makkelijk kunt downloaden, heeft ze dan wel overal toegang.

Aan de uiteindelijk GGD conclusie zijn vele telefoontjes vooraf gegaan. Elke keer werd Wyb weer doorverwezen naar een andere overheidsdienst. Als ze uiteindelijk iemand aan de lijn kreeg, dan was het na uren proberen en wachten. Mijn beeld over de daadkracht van Nederland is hierdoor zeker niet opgevijzeld. Wat een labbekakkerig zooitje.

En dan te bedenken dat de oorzaak van deze kafkaiaanse ellende een advies van de GGD zelf is. Afgelopen zomer waren we in Frankrijk en tijdens ons verblijf daar eiste de Franse overheid opeens dat twee prikken noodzakelijk waren voor een bezoek aan de horeca en openbare gelegenheden. Omdat Wyb druk aan het werk was, belde ik met de Nederlandse GGD of het verstandig was om in Frankrijk de tweede prik te nemen. En of dat dan in Nederland een probleem kon worden.

Het advies luidde: ‘Meteen doen. Hoe sneller mensen een prik krijgen hoe beter.’ Ik vroeg nog of dat dan geen probleem opleverde om die prik naar de Nederlandse administratie over te zetten. ‘Nou, de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat dit momenteel niet is geregeld. Als jullie terug zijn in Nederland zal dat vast geregeld zijn. Maar als u in Frankrijk geprikt kunt worden, moet u dat echt meteen doen.’ Aldus geschiedde. Een half jaar na dit telefoongesprek is het nog steeds niet geregeld. En het wonderlijke is: voor mensen die van buiten de Europese Unie komen is het wel geregeld.

Wyb heeft op donderdag 30 december om 16.15 uur een afspraak in Montreuil-sur-Mer bij een priklocatie. Dit was in vijf minuten geregeld.

Gebracht

Zondag 26 december, Groningen

Eerste Kerstdag. Wyb en ik zitten ’s avonds aan tafel. Vanmiddag waren Anneke en Jan Enne hier voor een lunch. Wij houden ons keurig aan de regels van de lockdown. We eten eerst oesters, daarna scheermessen. Lichtjes in de kerstboom, kaarsen aan.

Ik zeg: ‘Ik was eigenlijk nooit waar ik was. Ik maakte dingen mee, maar kon er nauwelijks van genieten. Ik was nooit echt aanwezig. Mijn aanwezigheid was zorgen hebben of alles wel goed liep. Mijn aanwezigheid was dingen regelen.’

Een paar maanden geleden komt op de markt een man naar ons toe: ‘Hé, Gerard en Wybrich, zijn jullie in Groningen, wat leuk?’
Wyb legt uit dat we hier wonen. Pas nadat Wyb en de man een gesprekje hebben, weet ik wie hij is. Hij is een oud-collega uit het theater. Wyb heeft meer met hem te maken gehad dan ik. Ik ken hem zijdelings.
Op een gegeven moment zegt hij: ‘Ik heb zoveel aan het theater gehad, het heef me zoveel gebracht, ik heb er zoveel van geleerd.’

Die uitspraak bezorgt mij enigszins een schok omdat hij het zo mooi onbevangen en oprecht zegt, maar vooral omdat ik er nooit in die termen over heb gedacht. Heeft het theater mij veel gebracht? Heb ik er veel van geleerd? De zin die hij sprak zou in ieder geval nooit uit mijn mond komen.

Ik weet dat ik een mooi leven heb gehad. Ik weet het, maar of ik het zo voel? Ik heb mooie functies in het theater gehad, veel verschillende dingen gedaan. Maar heb ik er veel aan gehad? Wat overblijft in mijn herinnering is dat ik buitengewoon mijn best wilde doen, veel zorgen had of alles goed ging, dat ik een grote verantwoordelijkheid voelde. Maar of ik er echt plezier aan heb beleefd? Ik was er wel, maar toch ook weer niet. Vaak was ik het liefst ergens anders, ook in tijden als ik succes had, alles op rolletjes liep. Ik deed het omdat ik het moest doen, deed het ook met hart en ziel, maar toch. Toch was er altijd de twijfel.

Als ik het mocht overdoen zou ik zeker niet meer in het theater gaan werken. Ik zou journalist worden of documentaire maker, zoiets. Ik ben langzaam het theater ingerold, van het een kwam het ander. Vaak werd ik gevraagd en was ik er trots op dat ik werd gevraagd, ik realiseerde me dat het bijzonder was dat ik dat allemaal mocht doen en meemaken. Het liet onverlet dat ik heel vaak dacht: ik wil naar huis, laat me met rust. Al die mensen waar je mee te maken had, die belangen die je aan elkaar moest knopen terwijl ze vaak volstrekt tegengesteld waren.

Mijn hele carrière lang is er onrust in mij geweest, dat ik eigenlijk iets anders wilde. Het was een paradox, aan de ene kant was ik een soort missionaris, ik heb me de blubber gevochten voor het theater. Ik had een heilige drang om iedereen ervan te overtuigen dat theater belangrijk is. Er waren periodes dat ik daar zelf ook wel in geloofde. Maar dat nam toch niet weg dat ik er eigenlijk niet zelf bij was. Ik was een passant die meedeed, maar ook toekeek. Vaak, heel vaak, zweefde ik ergens boven de scene en dacht ik: ik wil gewoon naar huis toe.

Nomofobie

Donderdag 23 december, Groningen

Wyb en ik kijken op de bank naar De slimste mens. Doen we vaker, maar zijn er niet aan verslaafd. De Belgische versie is zoveel levendiger dan de Nederlandse, jammer dat we niet meekijken met de Belgen. Op een gegeven moment vraagt Philip Freriks, die ooit nog bij mij in dienst was bij Het Zuidelijk Toneel: wat is nomofobie?

Alle drie de deelnemers moeten het antwoord schuldig blijven. Ikzelf ook. Nomofobie? Nooit van gehoord. Philip legt uit dat het de angst is om van je mobiele telefoon afgesneden te zijn, bijvoorbeeld omdat je hem bent vergeten mee te nemen of omdat hij kapot is. ‘Dat heb jij,’ zegt Wyb, ‘jij lijdt aan nomofobie.’

Ik dacht hetzelfde. Inderdaad, bij mij ligt het apparaat altijd onder handbereik. Henk Kuiper zit momenteel met zijn camperbus in Portugal en schrijft een keer in de week via zijn mobiele telefoon een blog. Eerst stuurt hij een foto, daarna schrijft hij er een verhaal over. Henk noemde mij vorige week Max, naar Max Verstappen. De reden is dat ik altijd als het eerste zijn blog bekijk en er als eerste op reageer. Ik verdien die titel door dat handbereik.

Het gebeurt vrijwel nooit dat ik mijn mobiel vergeet als ik de deur uitga, als dat wel eens het geval is ga ik als het even kan terug om hem op te halen. Reizen zonder mobiel, ik vind het vreselijk. Dat komt ook omdat mijn iPhone mijn krant is, mijn brievenbus, mijn televisie, mijn radio, mijn telefoon, mijn agenda, mijn muziekbibliotheek, mijn notities, mijn berichtenbox. Vind je het gek dat ik mij verweesd voel als ik zonder het apparaat in de trein zit.

Wyb stelt wel eens voor naar een plek te gaan waar we zijn afgesneden van internet en telefoonverbinding, de moderne wereld achter ons te laten. Lijkt haar heerlijk. Ze heeft mij nooit kunnen overtuigen, geen idee waarom dat heerlijk is. Ik geniet ervan om gebruik te maken van de geneugten van de vooruitgang. Ik snap de mensen niet die er sceptisch tegenover staan.

Ik zoek op internet hoe ernstig het is om nomofobie te hebben. Daar lees ik dat de term een afkorting is van no mobile-phone phobia en werd bedacht tijdens een studie naar het fenomeen uit 2008 door de UK Post Office, waarbij 2100 gebruikers van mobiele telefoons werden ondervraagd.

Maar nu komt het. Ik lees ook. ‘Hoewel uit bepaalde onderzoeken bleek dat mensen een angst hebben om niet meer bereikbaar te zijn, is de term fobie in het woord verkeerd gekozen.
Nomofobie wordt in de psychiatrie niet opgevat als fobie. In het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, een handboek dat in de meeste landen als standaard in de psychiatrische diagnostiek dient, komt het verschijnsel dan ook niet voor.’
Toch geruststellend om te lezen voor me. Ik kan niet zonder iPhone, maar ik ben mooi toch geen psychiatrische patiënt. Die precisering had Philip Freriks er wel bij mogen vertellen.

Jan

Woensdag 22 december, Groningen

De afgelopen twee dagen herinnerde mijn digitale agenda mij dat op 22 december Jan jarig is. Computers gaan door voor slimme apparaten, maar zo zie je dat computers best dom zijn als de mens niet ingrijpt. Jan is namelijk op 21 oktober overleden. Ik neem het mijn digitale agenda niet kwalijk want ik had best kunnen ingrijpen. Een druk op de knop en Jan was gewist.

Het spreekt voor zich dat ik dat niet heb gedaan en ook nooit zal doen. Ik ben mijn digitale agenda juist dankbaar dat hij mij aan zijn verjaardag herinnert en dat mag hij tot het oneindige blijven doen. Ik kan doden namelijk niet wissen. 
Bij mijn lijstje favoriete telefoonnummers staat nog altijd het telefoonnummer van Matthijs. Ik vind het geruststellend dat ik zijn naam nog regelmatig zie en dat het verbonden blijft met het telefoonnummer dat ik na Wyb vermoedelijk het meest in mijn leven heb gebeld. Ook Jan blijft in mijn lijstje favoriete telefoonnummers staan. In zijn geval zelfs met twee nummers: Jan Thuis en Jan Mobiel.

Ik heb gemerkt dat mensen waar je van houdt niet dood gaan. In je hoofd blijf Jan altijd Jan en Matthijs blijft Matthijs. Het zijn levens die voor altijd verankerd blijven met je eigen leven. Het is alleen jammer dat het statische levens zijn geworden, nieuwe ervaringen, nieuwe goede gesprekken of herinneringen komen er niet meer bij. Dat is het verdriet van de mensen die achterblijven, maar daarom ga ik natuurlijk niet hun namen uit mijn bestanden wissen, ben je nou helemaal gek.

Bovendien wil ik me 22 december graag blijven herinneren. Ik weet zeker dat ik heel wat jaren in mijn 66-jarig bestaan op die dag zo rond zes uur boerenkool met worst heb gegeten en van een schaal een stukje kaas of leverworst heb gepakt. Al die jaren zijn de verjaardagen van Jan hetzelfde gebleven. Wat is het toch heerlijk als alles bij het oude blijft.

Nou moet ik bekennen dat ik ook heel wat jaren niet op de de verjaardag van Jan ben geweest, soms jaren achter elkaar. Nijmegen lag toch wel erg ver weg van Groningen en Leeuwarden. Maar als ik dan weer eens wel ging, constateerde ik dat er op zijn verjaardagen niets was veranderd. De blokjes kaas en en de leverworst, het was er nog altijd. Zowel Jan als mijn moeder hebben we er zelfs mee begraven, dat wil zeggen, dat we na hun begrafenis ervan hebben genoten. Blokjes kaas en leverworst waren er al bij mijn opa en oma, ze zijn een familieleven lang meegegaan.

Na zoveel jaar heb ik het telefoonnummer van Matthijs nog wel eens gebeld. De telefoon bleef maar overgaan, uiteindelijk heb ik opgehangen. Er zal vast iemand zijn die zijn nummer heeft overgenomen, ik ben hem of haar dankbaar dat hij niet opnam. Ook het nummer van Jan zal ik na zoveel jaar weer eens bellen. Je weet natuurlijk nooit. Jan geloofde vast in het hiernamaals en met een beetje goede wil kan hij voor de mensheid nu het verschil maken. Wat zou het fantastisch zijn als hij opnam.

Roosteren

Dinsdag 21 december, Groningen

Eergisteren ben ik geroosterd. Verdomme, mijn spellingcontrole maakt er steeds geroosterd van. Ik bedoel dus: geboosterd. Het is zo knap dat de GGD daar steeds de meest deprimerende gebouwen voor uit weet te kiezen. Dit keer moest ik naar een enorm partycentrum uit de diepe jaren ’70 van de vorige eeuw midden op een industrieterrein. Met tapijt dat je zo naar het museum kunt rollen. Ik weet zeker dat daar de laatste festiviteit twintig jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Ik werd daar geprikt met mijn generatie. Het was ontluisterend. De opkomst was meer dan prima, in lange rijen schuifelde de grijze massa voetje voor voetje naar het spuitkamertje. Het beeld deed me denken aan die foto’s uit de crisis van de jaren ’30, lange rijen werklozen die moesten stempelen. 100% Dickens zeg maar.

Het was ontluisterend om te zien dat er van mijn generatie weinig meer over is. Daar liepen dan de voormalige flowerpower meisjes en avontuurlijke hippies die de wereld zouden verbeteren. Geen flower meer, geen power meer. Het revolutionaire elan hebben ze dertig jaar geleden ergens verloren toen ze de RABO bank inliepen voor een aflossingsvrije hypotheek. Ik zou tegen alle bakfietsmoeders, yoga-hittepetitjes en fitness-fanatici willen zeggen: ga voor de lol eens naar een GGD locatie kijken als de generatie 60+ wordt gevaccineerd, kun je even in de toekomst kijken. In de toekomst zijn er altijd verlepte bloemen en ineengestorte lijven.

Door de rimpels heen zag ik toch ook wat opgetogenheid. Er was een soort opluchting dat we eindelijk die prik mochten ontvangen. De kans om nog even verder te leven nam er door toe, en dat is altijd meegenomen.

In het spuitkamertje aangekomen kreeg ik een prik met Moderna. Ik had liever Pfizer gehad, mijn vorige twee prikken waren ook van Pfizer en dan ga je je toch aan zo’n vaccin hechten. Helaas had je geen keus. Alles ligt klaar. Spuit erin, pleistertje plakken, stempeltje in het gele boekje en doorlopen alsjeblieft.

En dan komt je in een enorme wachtkamer waar mijn generatie braaf het kwartiertje uitzit om te kijken of we geen allergische reactie krijgen van zo’n prik. Ik had zojuist gelezen dat op de miljoen prikken drie keer een allergische reactie plaatsvindt, ik wist dus dat we daar gewoon voor lul zaten. We zaten er alleen omdat Hugo de Jonge werkelijk elk risico wil uitsluiten. Wat weer tot de inefficiëntie leidt waar hij zo bekend om is. Met het laatste restje revolutionair elan dat in mij zit, hield ik het na acht minuten voor gezien. Zonder dat iemand mij een strobreed in de weg legde, kon ik het industrieterrein verlaten. Ben zo benieuwd wanneer ik mijn volgende prik krijg.

Mondkapje

Zondag 19 december, Groningen

Al bijna twee jaar ben ik genoodzaakt mensen te fotograferen met mondkapjes op. Genoodzaakt klinkt te negatief, ik voel me eigenlijk bevoorrecht dat ik deze periode mag meemaken. Zo’n mondkapje zegt toch veel over de mens. Het maakt duidelijk dat wij kwetsbaar zijn. Er steekt een virus de kop op en wij moeten ons beschermen met een lapje stof.

Ik ben zo benieuwd hoe wij over vijftig jaar, ik zal het niet meemaken, terugkijken op al die foto’s van mensen met mondkapjes. Ik vermoed dat het een tikje exotisch is. Ik hoor het nageslacht het al zeggen: ‘Dat moesten ze gewoon in die tijd, zo’n ding dragen. Zo blij dat wij dat niet hoeven.’ Een mens met een mondkapje, dat is het tijdsbeeld van de roaring twenties van deze eeuw, the dangerous twenties. En ik mag daarvan foto’s maken.

Zo’n ding voor de mond heeft iets esthetisch. Het kleedt de kwetsbare mens, het maakt de mens uniform. Met zo’n ding op gaan we allemaal een beetje op elkaar lijken. Wat waren we tegen hoofddoekjes en gezichtsbedekkende kleding: en nu dragen we het allemaal.

Ik vind het ook zo fascinerend hoe onze waardering voor het mondkapje de afgelopen twee jaar is toegenomen. Ik weet nog dat wij voor het eerst vanuit Frankrijk op vakantie gingen in Nederland. In Frankrijk liep inmiddels iedereen al met het ding. Hier in Nederland vonden maandenlang heftige discussies plaats. Een mondkapje paste niet bij Nederland, daar waren wij te nuchter voor, met zo’n lapje gingen wij nooit lopen, het was een belachelijk gezicht en het had geen enkele functie. Zelfs onze wetenschappelijke voorman, Jaap van Dissel, hield maanden vol dat het ding geen nut had, sterker, misschien juist het gevaar vergrootte om Covid te krijgen.

Die heftige discussie lijkt vergeten. Inmiddels draag iedereen zo’n ding op zak. Zonder gêne spannen we het lapje voor ons gezicht. Neus even onderstoppen en dan met een routineus gebaar het metalen stripje nog even strak om de neus drukken. Zelfs Jaap van Dissel is om. Het dragen van een mondkapje is het minst erge van alle maatregelen die we moeten nemen om ons te beschermen. Wetenschappelijk onderzoek gaf de toenmalige voorstanders van het mondkapje gelijk.

Ik hoop niet dat wij naar ons mondkapje kijken zoals de geschiedenis kijkt naar de pestmaskers uit de middelleeuwen, de voorloper van ons mondkapje. Hierdoor leken mensen opeens op kraaien, het masker straalt onheil en angst uit. Ons blauwe mondkapje oogt een stuk vriendelijker. Maar je weet het nooit met de geschiedenis, al die mensen die na ons komen. Voordat je het weet gaan ze je ridiculiseren.

Voor een existentialist en misantroop (maar wel een vrolijke) als ik is het heerlijk foto’s maken van mensen met mondkapjes. Kijk ze kwetsbaar zijn, zie hoe ze de ziekte van hun lijf proberen te houden. Ik zeg het niet uit leedvermaak, absoluut niet, ik zeg het met mededogen. Vanuit dat mededogen wil ik ook fotograferen, al moet ik, eerlijk is eerlijk, soms ook wel een beetje lachen om de mallotige manier hoe ze worden gedragen. Wij mensen blijven wezens die in velerlei opzicht onaf zijn, hoe we ook ons best doen. Het blijft lapwerk.

Rust

Vrijdag 17 december, Groninge

Ik was vandaag voor de tweede keer deze week in Amsterdam. Maandag was ik er ook. Wat me opvalt, is dat het daar zo rustig is. Er lopen wel toeristen rond, maar zoveel minder dan gewoonlijk. In Groningen is het drukker. Komt misschien omdat Groningen een eiland is. Studenten die elders wonen gaan niet zo snel naar huis, blijven vaak in de stad hangen. Bovendien zijn er nooit zoveel toeristen. Het leven gaat in Groningen gewoon door.

In de trein idem dito. Zo rustig. Ik reis sinds enige tijd weer 1e klas omdat ik dan gegarandeerd rustig kan werken. De enige anderen in de coupé zijn medewerkers van de NS. Blijkbaar mogen die tijdens het werk in de 1e klas rijden. Jammer dat ze niet wat meer hun mond houden. Hoezo rustig werken?

Als ik in de middag terugreis naar huis, belt Wyb. Ze is onderweg van Nijmegen naar Groningen met de auto. Ze stelt voor dat ik in Meppel uitstap, kunnen we samen in de auto verder naar Groningen rijden. Goed idee. Zijn we ook weer eens in Meppel.
En dan zie ik hoe druk het op de weg is. Eén stroom van auto’s. Ongekend. Wij vragen ons af waar die vandaan komen. Zijn het mensen op weg van werk naar huis? Zijn het mensen die normaal gesproken met de trein gaan? En hoe zit het met het advies om zoveel mogelijk thuis te werken? Nou ja, onze kroonprinses nodigt eenentwintig mensen uit op haar verjaardagspartijtje, waarom zouden wij ons dan aan de adviezen houden, denk je als je wat kinderachtig bent aangelegd.

Ik heb trouwens medelijden met de formerende partijen die vandaag debatteren in de Kamer over de voortgang van de formatie. Er zijn vier partijen die formeren, daarna komt het commentaar van vijftien andere partijen, nou ja, partijtjes. Het is niet te harden, al die makkelijke lulkoek. Alsjeblieft, laten we snel een kiesdrempel inbouwen. Fijn voor BBB en Bij1 dat zij ook iets mogen zeggen. Maar het is herhaling na herhaling. Ik vermoed dat de mensen in het land ( even Wiegel citeren) denken dat er alleen maar kritiek is op het coalitieakkoord. Als dat gezeur, je energie stroomt weg als je het hoort.

De opgewonden verontwaardiging van Wilders, de zeer voorspelbare reacties van al die andere partijtjes, het is om moedeloos van te worden. De oppositie schermt zo graag met het begrip ‘nieuwe bestuurscultuur’. Dat was toch beloofd? Is nieuwe bestuurscultuur dat regeringspartijen per definitie naar de oppositie moeten luisteren? De nieuwe bestuurscultuur is het beste gebaat dat partijen en partijtjes niet steeds in Haagse gewoontes vervallen. De nieuwe bestuurscultuur helpen ze enorm verder als ze stoppen met gif spuiten.

Ik vind dat coalitieakkoord helemaal niet gek. Rutte die zichzelf na drie kabinetten corrigeert. Eindelijk iemand die leert van zijn eigen fouten. Dat wil ik graag meemaken.

Groeten

Dinsdag 14 december, Groningen

Ik ben voor de stad gemaakt. Dat weet ik zeker nadat ik in Dwingeloo heb gewoond en daarna in een Frans dorp. Veel mensen prefereren het platteland, idyllisch, de natuur, lekker rustig. Ik weet inmiddels bijvoorbeeld dat zelfs het mooiste uitzicht gaat vervelen. Nou ja, vervelen is misschien niet het goede woord. Je gaat er aan wennen en vindt het na een jaar al niet meer bijzonder. 
‘Jullie wonen zo mooi. Waarom heb je dan de behoefte om nog op vakantie te gaan?’
Nou daarom: schoonheid went. Uiteindelijk wordt alles gewoon -en saai. Niet dat je er niet mee kunt leven, maar verandering van spijs doet eten. Oud gezegde, en nog altijd waar.

In Dwingeloo heb ik bijvoorbeeld veel gewandeld. Altijd tussen bomen en over heidevlaktes. Ik nam mijn fototoestel mee, maar op een gegeven moment had ik geen idee meer wat ik moest fotograferen. Zo’n landschap, verandering nihil. Als ik door de stad wandel, is er altijd iets te fotograferen.

Ik ben wel een beetje geïnfecteerd door het platteland. Zo ben ik zeven jaar gewend geweest om iedereen die ik tegenkwam te groeten. Dwingeloo of Saint-Hippolyte-du-Fort, als je elkaar tegenkomt groet je. Gewoon, uit vriendelijkheid. Meer niet.
Nou is het niet zo dat ik iedereen die ik in de stad tegenkom groet. Ik zou wel gek zijn, dan blijf je aan de gang. Maar als ik bijvoorbeeld door onze straat loop, of door onze wijk, en ik kom iemand tegemoet, dan kan ik het nog steeds niet laten om even te groeten. Klein knikje, of gewoon even gemompeld dag zeggen.

Opmerkelijk veel mensen groeten terug, dat wel. Maar het punt is dat ik in een studentenwijk woon. Ik denk dat 75% van de mensen die ik tegenkom student is. Van het mannelijk deel van die studenten zegt mij zeker 80% gedag, vaak zelfs als eerste.
Bij het vrouwelijk deel ligt dat totaal anders. Misschien wel door nare ervaringen. Maar de blikken zijn opmerkelijk ijzig. Vroeger werd nog wel eens schalks naar mij gekeken. Jammer genoeg is die periode definitief voorbij. Nu zie ik die studenten denken: vieze, oude man. Al kan ik dat best verkeerd interpreteren. Nou ja, eigenlijk ook niet.

En dan te beseffen dat ik in generlei wijze vies ben. Ik ben wel oud, maar opmerkelijk schoon op mijzelf. Wyb kan daarvan getuigen. Ook in seksueel opzicht heb ik volstrekt geen bijgedachten als ik zo’n studente groet. Ik heb helemaal niets met jonge meisjes of vrouwen. En ook al zou ik het wel hebben, dan kan ik mij prima inhouden. 
Ik weet dat sommige mensen mij niet geloven. Wyb en ik schelen veertien jaar. Wyb was 32 toen we een relatie kregen, ik 46. Hoezo hou jij niet van jonge vrouwen? Ik hield niet van Wyb omdat ze jong was, al was ze wonderschoon, en ik ongelooflijk naar haar smachtte. Maar dat wij uiteindelijk wat kregen lag volstrekt niet aan leeftijd. Met leeftijd is het als met schoonheid: op een gegeven moment zie je het niet meer.

Dat knikje van mij is dus pure vriendelijkheid. Maar goed, ik ga er nu toch aan werken om minder vriendelijk te zijn. Ik zal ongeïnteresseerder voor me uitkijken en pas groeten als de ander mij eerder groet. Ik ga het laatste restje platteland uit mijzelf persen.

 

Prijs

Maandag 13 december, Groningen

De anderhalf jaar voordat we naar Frankrijk vertrokken, heb ik met Vincent van Warmerdam een musical over Elvis Presley geschreven. Nou ja, musical, misschien is het muziektheater. Het gaat inderdaad over Elvis maar meer nog over zijn manager Colonel Parker.

We hadden enorme ambities met de musical. We schreven het niet voor de Nederlandse theaters, maar vooral Broadway en West End. Het moest een internationale productie worden. Grootheidswaanzin? Soms moet je groots inzetten. We wisten zeker dat we onze pensioenen er mee veilig zouden stellen. Niet echt nodig, want ik heb over mijn pensioen niet te klagen. Maar ik ben er niet vies van om tijdens mijn pensioen nog iets bij te verdienen.

De musical ligt er, de titel: One for the money. Jammer genoeg ligt hij sinds drie jaar op de plank. De grote vraag is of hij daar blijft liggen of dat we hem tot leven kunnen wekken. Eens in de zoveel tijd vergaderen we daarover, maken we nieuwe plannen, zoeken we naar nieuwe mogelijkheden om hem geproduceerd te krijgen. Groot probleem is, zoals alles in het theater: Covid. Al bijna twee jaar bestaan er geen internationale contacten meer. Sowieso is het vrijwel onmogelijk om iets geproduceerd te krijgen. Zalen dicht. Geen publiek. Geen geld. Alleen de gesubsidieerde instellingen hebben nog genoeg geld.

Toch kwamen we vandaag weer bijeen om de situatie te bespreken. Zoals anderen samen gaan klaverjassen of een yoga clubje hebben, zo vergaderen wij over One for the money. Nou valt er weinig te vergaderen want de situatie is glashelder: de musical zal nog wel even op de plank blijven liggen. Het is wachten op het normaliseren van de situatie in het theater.

Vraag is of die situatie überhaupt normaliseert. Komt het publiek weer terug naar het theater? Wat gaat er gebeuren met al die producties die al gemaakt zijn en nog niet uitgevoerd? Dezelfde vraag geldt voor al die producties die tijdens een tournee zijn gestopt. Vincent zat in een voorstelling die na de tweede try-out moest stoppen vanwege de covid-maatregelen. Wolter, die goed bezig was met zijn 14, de musical, heeft de voorstellingen voorlopig moeten stopzetten. Ik ben net ontsnapt aan de ellende, net op tijd de pensionering ingegleden.

We zitten in Eye met fenomenaal uitzicht op ’t IJ. Eerst soep, daarna garnalenkroketten. Wij weten problematische tijden wel door te komen. Verhalen buitelen over elkaar heen. Jammer dat Vincent en Wolter niet gepensioneerd zijn, anders konden we dit elke dag doen.

Vincent vertelt dat hij samen met zijn vrouw televisie zit te kijken. Ze kijken naar een programma waarin Hans Dorrestein op een eiland een gast ontvangt om samen naar vogels te kijken. Dit keer is Lies Visschedijk te gast, een vriendin van Vincent. Op een gegeven moment vraagt Hans of ze wel eens iemand anders zou willen zijn, of ze daar wel eens over nadenkt en wie ze dan zou willen zijn. Lies denkt even na en vertelt dan dat ze wel Vincent van Warmerdam zou willen zijn. ‘Waarom Vincent van Warmerdam?’ vraagt Dorrestein. Haar antwoord: ‘Hij kan erg mooi gitaar spelen en is best wel knap, hij is door God goed bedeeld.’ Vincent laat Wolter en mij weten dat hij drie weken boven de grond heeft gezweefd.

Dat zijn van die prijzen die je zo ongevraagd krijgt uitgereikt. Ik heb nog nooit een prijs gehad. Gelukkig heb ik wel twee vrouwen gehad die prijzen ontvingen. Wyb is ooit uitgeroepen tot Meppeler van het Jaar en heeft ook nog de Henk Boerwinkel Cultuurprijs gekregen. Er is zelfs een prijs naar Wyb genoemd, de Wybrich, voor jong opkomend talent in Meppel. Wie hem wint krijgt een vogel met een kroontje erop. Lies, mijn ex, heeft de Friese Vredeman de Vriesprijs 2021 voor haar keramisch werk ontvangen.

Ik moet er eerst maar eens voor zorgen dat One for the money op de planken komt. Hopelijk levert dat een prijs op, mijn laatste kans.

Verstappen

Zondag 12 december, Groningen

Terwijl Max Verstappen zijn rondes in Abu Dhabi rijdt, wandelen Wyb en ik door de sombere bossen van Norg. Het miezert, maar zo weinig dat je het niet kunt zien, neemt niet weg dat je er nat van wordt. In de bos hangt vochtig de mist. Op een normale zondag is het hier vermoedelijk erg druk, nu zit iedereen voor de televisie, dat zien we als we door het dorp naar het bos lopen.

Ik kan niet zeggen dat de wedstrijd tussen Verstappen en Hamilton mij niet interesseert. Tijdens de wandeling kijken we regelmatig naar het live blog van de NOS. Ik zeg ‘we’ omdat ik mijn bril ben vergeten. Wyb moet de tekst aan mij voorlezen. Als ik hoor dat Hamilton Verstappen passeert, schrijf ik hem af. Het is het lot van Nederland, altijd tweede, ik denk aan Joop Zoetemelk. De tweede is the first of the losers, aldus Max Verstappen.

Ik sta ambivalent ten opzichten van dat racen. Ik vind het eigenlijk geen sport. Wie de beste auto heeft wint. De beste auto krijg je als je veel geld hebt. Het is meer financieel tegen elkaar opbieden dan sport. Daar komt bij dat ik het nogal een saaie sport vindt. Het met veel lawaai rondjes rijden met een auto, geef mij maar handbal, daar gebeurt tenminste iets. Bovendien is het een stuk minder vervuilend.

En dan die belangstelling voor een ‘sport’ die ons jarenlang geen donder interesseerde. Nu ‘wij’ wereldkampioen kunnen worden zijn we opeens race-gek. Zoals we ooit de straten oranje kleurden voor onze voetballers toen we dachten dat ze wereldkampioen zouden worden en we opeens damesvoetbal toch ook wel boeiend vonden toen ze kans op een grote prijs maakten. De massale interesse voor sport ontstaat in Nederland pas als we zicht hebben op succes.

Nou moet ik niet te stoer doen, want we blijven op het live blog kijken. Ook ik ben best aangestoken door die tweestrijd tussen Verstappen en Hamilton. We lezen op het blog dat Hamilton 14 seconden voorligt. Zie nou wel. Altijd als we zicht hebben op succes, halen we het net niet. 
Oké, ik geef toe, we hebben dat schaatsten. Altijd succes omdat er niemand anders op de wereld schaatst dan Nederlanders, maar je kunt ook teveel succes hebben. Het succes van de schaatsers is zo aan inflatie onderhevig.

Onze wandeling duurt langer dan we dachten. Ik wandel dit jaar elke dag gemiddeld 10.067 stappen. Daar komen vandaag zeker nog een paar stappen bij. Met moeite omzeilen we diepe modderplassen.

Eindelijk zijn we terug in het dorp. We zoeken meteen een café op. Wie weet, kunnen we toch het laatste restje van de race zien. We gaan op het verwarmde terras zitten omdat Dies de afgelopen uren is veranderd van een border collie in een modder collie. Op het blog lezen we dat er een crash is geweest, er is een safety car op het circuit. Verstappen en Hamilton zitten weer dicht bij elkaar.

‘Hebben jullie ook televisie?’ vraag ik aan de jongen die ons helpt.
‘Nee, hebben we niet, maar Max Verstappen heeft gewonnen. Hij is wereldkampioen. We keken op de computer en hij is zojuist gefinisht. Hij heeft Hamilton in de laatste bocht gepakt.’

Om het te vieren nemen we bitterballen. Misschien is dat racen toch een sport, wint degene met de snelste auto niet altijd. Dat hebben ‘we’ hem toch maar mooi weer geflikt.

Verplichting

Zaterdag 11 december, Groningen

Eh. Ja. Dan begin je een blog en dat schept natuurlijk verplichtingen. `ik vind dat ik elke dag iets zou moeten posten. Continuïteit is voor de lezer en De Blogger het fijnste wat er is. De Blogger blijft in vorm en de lezer weet dat hij elke keer dat hij naar een blog kijkt iets nieuws kan zien. Ik zeg zien, want het is bij mij niet alleen lezen, het is ook zien. Die foto’s maak ik niets voor niets.

Helaas. Ik heb nu een schrijfopdracht die niets met Dossiermoddergat heeft te maken. Ik heb een deadline waar ik nu tegenaan werk. Zie dan maar eens tijd te hebben om iets op Dossiermoddergat te zetten. Mijn tijd en concentratie zitten nu gewoon ergens anders. Zo’n blogje schrijven kost nou ook weer niet verschrikkelijk veel tijd, maar het is ook niet niks. Je moet elke keer een nieuw onderwerp verzinnen en je wilt toch dat zo’n blogje geen onzin is.
Alhoewel. Een blogje dat onzin is schuw ik niet. Er is al zoveel gladheid in de media. Ik denk dat de kracht van een blogger is om net even scheef te gaan hangen. Bloggen betekent ook maximale vrijheid. Er is geen commercieel directeur, hoofdredacteur of opdrachtgever die over je schouder meekijkt en over je schouder zit mee te praten. Leve de vrijheid! Ik schrijf wat mij goeddunkt.

De enige druk die ik nu nog voel, is dat ik eigenlijk elke dag iets aan Het Dossier moet toevoegen. Helaas zit ik op de rand van de totale vrijheid en nog één verplichting. In het volle besef heb ik een schrijfopdracht aanvaard, maar dat betekent dus dat ik mij schuldig voel ten aanzien van Het Dossier, of beter gezegd: ten opzichte van de volgers van Dossiermoddergat.

Als het goed is, ben ik tegen januari klaar met die opdracht. Daarna sta ik weer volledig ter beschikking van Het Dossier. Maar ja, eigenlijk zou ik gewoon een sponsor moeten hebben die zegt: ‘Och, Blogger, vergeet gewoon die opdrachten die niets met Dossiermoddergat hebben te maken. Zie hier: €1.000 per maand, richt je alleen op Dossiermoddergat. Laat de rest, de rest, maar laat ons genieten van die foto’s en die schrijfsels.’

Het ellendige is dat ik zeer slechte ervaringen heb met sponsors. Onze bemiddelde medemens heeft de bek vol van hoe het moet, maar de portemonnee trekken ho maar. Het gevolg is dat ik weer een baantje als taxichauffeur of zo moet nemen. Sponsoring, de Nederlander is er gewoon te pinnig voor. En och, ik begrijp het ook wel, waarom zou ik in godsnaam geld gaan geven aan een blogger die een beetje zijn hobby’s zit uit te oefenen.

 

Adem

Woensdag 8 december, Groningen

 


Ik adem in, ik adem uit. En hoor:
hun adem –het is een ongeordend koor.
In en uit, het zingen van de zekerheid:
tergend langzaam gaat een ieder zo teloor.

Kick Out

Zondag 26 december, Groningen

Sinterklaas is langzaam bij me weggeglipt, hij bestaat zelfs niet meer voor me. Nooit gedacht dat het ooit zover zou komen. De dingen lopen zoals ze lopen, dat is me inmiddels wel duidelijk.

Wat heb ik vroeger van hem genoten. We zaten in de grote keuken bij mijn opa en oma met z’n zestienen in een grote kring. Naast de stoel van de oudste broer van mijn moeder, ome Theo, een enorme berg cadeautjes. Aan het begin liep ik er snel even langs om te kijken of ik op een van de cadeautjes mijn naam kon ontdekken.
Gaande de avond werd die berg cadeautjes vervangen door een enorme stapel verfrommeld uitpakpapier en verscheurde dozen in het midden van de kring. We lazen onze gedichten voor, we dronken, we lachten. En gelukkig, de Sint had aan iedereen gedacht, iedereen was meer dan tevreden.

Als alle cadeautjes waren uitgepakt, zongen we zo hard mogelijk ‘Dank u Sinterklaasje’ en dan kwam het hoogtepunt. Wij, kinderen, liepen met onze ooms en alle troep, armen vol, naar de Waalhaven. Het was donker, wij stonden alleen op de dijk. En dan ging in al dat papier en die dozen de fik. Onze lijven flakkerden rood op, het licht van het vuur verlichtte zelfs de Waalhaven. Pas als het vuur was gedoofd, liepen we tevreden terug naar de Weurtseweg. De avond zat erop.

Mijn oma verhuisde naar een bejaardenflat, ver weg van de Waalhaven. Oom na oom overleed, mijn opa achterna. Daarna volgde mijn vader. ik kan me niet meer herinneren wanneer we bij mijn oma voor de laatste keer Sinterklaas vierden. Die laatste keer is er wel geweest, dat weet ik zeker.

Daarna waren er de Sinterklaasavonden met Anne en Esmee. De buurman die met zwarte handschoenen snoepgoed strooide en de zak met pakjes afleverde. Esmee die van schrik achter een grote plant verschool. Een jaar later kwam Sinterklaas in hoogst eigen persoon binnen en wist Esmee zeker dat het een hulpsinterklaas was want zijn baard zat vast met een elastiekje.

Wat ouder moest ik van de kinderen keiharde gedichten schrijven, ik moest ze tot de grond toe afbranden. Hoe harder, hoe mooier. Maar al die gedichten maken, al die surprises, op de een of andere manier kregen we er steeds minder zin aan. De kinderen gingen de deur uit. En daar ergens vierden we samen voor het laatst Sinterklaas, ook deze laatste keer kan ik me niet herinneren. En nu hebben we zo onze eigen levens, ons gezin explodeerde, net als de familie in mijn jeugd. Niets blijft zoals het is.

Er waren jaren dat ik zelf Sinterklaas was en zodoende met een vriend wat bij beunde. We maakten zulke schokkende dingen mee dat we er een boek over wilden schrijven. Als Sinterklaas zie je de eenzaamheid van mensen. Ouders voor de tv, terwijl wij aan de eettafel de kinderen mochten vermaken.

Maar er gebeurde meer. Sinterklaas werd sleets voor me. Dat kwam vooral door zijn zwarte knecht, waar steeds meer kritiek op kwam. In het begin wilde ik er niet aan, nu ben ik overtuigd. Die knecht is prima, maar dat zwarte is belachelijk. En zeker dat we er zo aan hangen. Zaterdag zie ik een foto in de krant. Een keurige dame uit Volendam gooit met eieren naar de demonstranten van Kick Out Zwarte Piet.

Ik ben zo blij dat ik niet in Volendam woon. Ze schijnt niet de enige te zijn geweest die de demonstranten bekogelden. Zwarte Piet hoort bij onze identiteit, hoor je mensen dan zeggen. Maar bij die identiteit wil ik helemaal niet horen.

 

Kronkel

Zondag 5 december, Groningen

Something is rotten in the state of the arts, parafraseert onderzoeksjournaliste Renée Steenbergen Shakespeare in NRC. Als eerste kaart ze een uitwas in de culturele sector aan waar ik al langer met lede ogen naar kijk.

Wat is het geval. Grote, gesubsidieerde instellingen hebben op grote schaal ondersteuningssubsidies gekregen om de corona-maatregelen het hoofd te bieden. Booking.com is gekielhaald omdat het subsidie vroeg en kreeg voor het aan het werk houden van personeel terwijl het bedrijf bulkte van het geld en de aandeelhouders dat jaar nog ruimschoots hun dividend ontvingen. Eigenlijk is in de culturele sector hetzelfde het geval als het om de grote instellingen gaat.

Om te begrijpen wat ik zeg, is het noodzakelijk de bedrijfseconomische kronkel te onderkennen waar culturele instellingen mee te maken hebben. Het beste wat veel gesubsidieerde culturele instellingen in financieel opzicht kan overkomen is dat ze geen activiteiten hoeven te organiseren. In tegenstellingen tot commerciële branches betekent het verlies van inkomsten voor de culturele instellingen geen verlies. Integendeel. In de culturele sector hou je vaak het meeste geld over als je niets organiseert of produceert. Activiteiten kosten namelijk altijd geld, per saldo leveren ze geen winst op, activiteiten kosten per definitie meer dan ze opbrengen. Dat is ook een van de redenen waarom instellingen subsidie krijgen.

Als er geen activiteiten meer zijn en de subsidie loopt door, is dat voor bijvoorbeeld de theaters en gezelschappen een zegen. Hun verliespost, de activiteiten, vervalt, de subsidie loopt lekker door, een ideale financiële situatie. Daar kwamen afgelopen tijd ook nog eens de gelden uit ondersteuningsmaatregelen bij. Door het stoppen van de activiteiten hoefden ze ook geen zz’pers, meer in te huren. Financieel gezien was het feest in het theater. Voor corona hadden veel culturele instellingen het financieel moeilijk. Door corona zitten ze opeens opmerkelijk goed bij kas. Bij sommige instellingen klotst het geld tegen de plinten.

De overheid, die de ondersteuningssubsidies gaf, ging er vanuit dat de culturele instellingen het ontvangen geld voor een deel zouden doorsluizen naar zzp’ers, de technici, de makers, door ze aan het werk te houden. Een soort trickle-down effect dus. Die nobele gedachte is eigenlijk helemaal niet uitgevoerd. De gesubsidieerde instellingen hebben die gelden voornamelijk gebruikt om hun eigen vermogen te spekken. De zzp’ers, en dat zijn er in de culturele sector ongelooflijk veel, zij vormen de backbone van de culturele sector, waren de kinderen van de rekening. Het zou goed zijn om hier onderzoek naar te doen en te kijken in hoeverre ontvangen ondersteuningsgelden oneigenlijk zijn gebruikt.
Ik blijf het een schrijnend gegeven vinden dat kunstmanagers ongehinderd in hun lease-auto’s kunnen blijven rondrijden en de makers en technici niet weten hoe ze maandelijks rond moeten komen.

Cocon

Vrijdag 3 december, Groningen

Vijf maanden heb ik mij niet bedreigd gevoeld. En misschien was dat ook nog naïef. In juni kreeg ik mijn tweede prik, vlak voordat we naar Frankrijk gingen. Gered, dacht ik, ik heb die pandemie overleefd.

De anderhalf jaar daarvoor heb ik mijzelf schuilgehouden, zou je kunnen zeggen. Gedeeltelijk omdat de overheid daarvoor zorgde door lockdowns. In Frankrijk verklaarde Marcron dat het oorlog was en daar maakte ik een echte lockdown mee, dat wil zeggen: verplicht thuiszitten met strenge controle. Niet eens de deur uit mogen. 
Toen we naar Nederland verhuisden maakten we opnieuw een lockdown mee, maar dat was een zogenaamde lockdown, een slap aftreksel van een echte lockdown, zoals alles slap is aan de covid-maatregelen in Nederland.

Maar ook in tijden dat de maatregelen versoepelden hield ik mij schuil. Wyb en ik zetten alle contacten op een laag pitje, zelfs met de kinderen. We creëerden zoveel mogelijk een veilige cocon, wat ik helemaal niet erg vond, ik hou van cocons. Ook in een cocon is er genoeg om je prima mee te vermaken.

Want één ding probeerde ik kost wat kost te vermijden: ik wil niet met covid in het ziekenhuis komen te liggen, en al helemaal niet op een ic. Dat is een schrikbeeld voor me. Overlijden door een fatale hartaanval: prima, dat is onvermijdelijk. Geveld door kanker, idem dito. Op een gegeven moment moet een lijf capituleren, wint de tijd. Maar met Covid is dat toch anders. Overlijden door zo’n ellendig virus is toch aanzienlijk minder heroïsch. Word je overwonnen door zo’n klein kut beestje -of is een virus geen beestje? In ieder geval is het een miezerige manier om aan je einde te komen, vind ik.

De maanden van mij onbedreigd voelen door vaccinatie zijn nu voorbij. Je hebt als gevaccineerde minder kans om ernstig ziek te worden, maar toch. Virus-ellende is niet uit te sluiten. Zeker nu dat kut beestje zich muteert en zich weer stiekem door onze verdedigingslinies probeert te wurmen.

Het mondkapje in de supermarkt gaat weer op. Ik hou gepaste afstand. Ik reduceer zoveel mogelijk persoonlijke contacten. Ik sta weer op alarmfase. Dat is geen garantie, maar ik doe mijn best. Ik weet dat ik niet meer veilig ben.

Vriend

Donderdag 2 december, Groningen

Sommige mensen hebben een hogere pet op van dieren dan mensen. En ik begrijp dat prima. Mensen blijven toch altijd onbetrouwbare wezens. Hun gedrag is grillig en voornamelijk op eigen belang gericht. Met die wetenschap moeten we gewoon leven, gelukkig hebben we dieren, zoals honden.

Zo durf ik wel te stellen dat Dies, border collie, drie jaar, in de bloei van zijn leven, momenteel mijn beste vriend is. We zijn hele dagen samen en we begrijpen elkaar uitstekend. Hij leest mij, ik lees hem. Hij stelt me eigenlijk nooit teleur. De grilligheid die je bij mensen ziet, is bij hem afwezig. Dacht ik.

Gisteren wandelden we door het Noorderplantsoen. Voor wie nooit in Groningen komt: het is het Vondelpark van Groningen. Omdat we hier dagelijks wandelen, kent Dies het park als zijn broekzak. Wat de wandelingen voor hem misschien ook wel saai maken. Dies houdt van eindeloos avontuur.

Op Buienradar zie ik dat het tussen half drie en vier uur gaat regenen. Dus ik vervroeg onze dagelijkse wandeling. Zoals gewoonlijk is Dies gericht op zijn favoriete speeltje, de frisbee. Hij is inmiddels een professioneel fisbeeër. Behendig plukt hij de frisbees uit de lucht.
Het is beroerd weer, harde wind, totaal geen weer om te frisbeeën. De wind voert de frisbee op onbegrijpelijke windstotenn mee. Ik besluit maar kort te wandelen.

Als we de weg oversteken die door het park loopt. Komt een oudere man op een skateboard aan steppen. In zijn kielzog twee hondjes. Dies rent er meteen heen en aan zijn gedrag zie ik dat een van de hondjes loops is, voor een potente jongeling als Dies een feest. Hij is totaal geobsedeerd door het hondje. Alle begrip, ik ben zelf ook jong geweest.

Wat ik ook roep: mijn trouwe vriend laat me in de steek. Hij doet net alsof hij niets hoort. Met moeite weet ik hem te pakken. De man skate door, de hondjes rennen achter hem aan. Ik loop met Dies aan de lijn het grasveld op om verder te fisbeeën. Als man en hondjes uit zicht zijn, laat ik Dies los en gooi de frisbee.

Dan verandert Dies opeens in een mens. Totaal onverwachts, tegen zijn gewoonte in, rent hij keihard weg, man en hondjes achterna. Ik zie hem een weg oversteken waar veel fietsers en brommertjes rijden. Ook Dies verdwijnt uit mijn zicht. Nu weet ik dat de meeste border collies om het leven komen door een ongeluk, het ergste scenario doemt in mijn hoofd op. Teleurgesteld over zoveel onbetrouwbaarheid loop ik wanhopig man met hondjes en Dies achterna. Geen idee waar dit eindigt.

Als ik rechtsaf sla, zie ik de man met de hondjes staan. Hij was zo aardig om terug te skaten. Dies rent iets verderop als een totaal verblinde geilaard van het ene naar het andere bosje. Regelmatig steekt hij de drukke weg over. Ik roep hem: tevergeefs. Ik vervloek hem. Hoezo is hij mijn trouwe vriend?

‘Ik dacht, ik skate maar even terug,’ zegt de man. Ik bedank hem uitgebreid. Dies cirkelt inmiddels weer rond zijn begeerde prooi. Ik probeer hem te pakken, maar daarvoor is hij te slim. Dansend als Mohammed Ali weet hij mijn grijppogingen te ontwijken. Mijn liefde voor hem is inmiddels veranderd in afkeer. Loyaliteit moet wel van twee kanten komen, anders is loyaliteit snel voorbij, is mijn ervaring. Gelukkig krijgt de man hem te pakken en kan ik hem de riem omdoen.

Als man en hondjes verder gaan, kijkt Dies begeerlijk achterom. Ik vertel hem hoe ik over zijn actie denk. Vervolgens wandelen we door de stad terug. Ik hanteer de agressie van mijn vader: ijzingwekkende stilte. Ik zeg niets meer tegen hem. We gaan naar huis. Hou mijn mond. Nee, geen zalmbotje. Ik maak mij klaar om boodschappen te doen. Dies is inmiddels schuldig in een hoek weggekropen. Hij moet maar voelen hoe hij mij heeft teleurgesteld. De methode van mijn vader werkt weer prima.
Pas als ik terug ben van boodschappen doen, maken we het goed.

Goud

Woensdag 1 december, Groningen

Door een schrijfopdracht die ik heb, de biografie van een grachtenhuis schrijven, zit ik momenteel diep in De Gouden Eeuw. Gelukkig las ik eerder al eens Overvloed en onbehagen van de historicus Simon Schama. Pas na het lezen van dat boek realiseerde ik me wat een bijzondere tijd de zeventiende eeuw is geweest.

Een ongelooflijke tijd ook. Alle Europese landen waren monarchieën, veelal despotisch en katholiek. Iedereen die anders geloofde werd zwaar vervolgd, de dood vaak tot gevolg. Duizenden en duizenden waren op de vlucht. Daar kwam bij dat veel van die monarchieën met elkaar in oorlog waren. Ook die oorlogen zorgden voor tienduizenden vluchtelingen.

En dan was er een klein stukje land in Europa, een nat landje dat aan de Noordzee lag, dat een republiek was, De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. En in die republiek lag een stad, Amsterdam, wat een soort vrijhaven was voor veel van die vluchtelingen. Die stad was een relatieve oase van rust en tolerantie.

En die rust en tolerantie legden ons geen windeieren. Door die rust bloeide de handel als nooit tevoren. We bouwden schepen die alle wereldzeeën bevoeren, wij handelden met de meest ver gelegen gebieden. Die rust trok vluchtelingen aan waarvan er velen al ondernemer waren. Mede door hen werd Amsterdam nog eens drukker en welvarender. 
Die tolerantie trok tevens wetenschappers en kunstenaars aan die hun kennis en creativiteit meebrachten. Hier konden ze dingen denken die ze in het land waar ze vandaan kwamen niet mochten denken. Kunst en wetenschap bloeiden, tal van boeken werden gepubliceerd, de schilderkunst en architectuur maakten een ongekende bloeiperiode door.

Amsterdam groeide door al die voorspoed en welvaart letterlijk uit zijn voegen. Op een stuk land waar het buitengewoon lastig was te bouwen, Amsterdam ligt namelijk op veengrond, werd een nieuw soort stad bedacht: de grachtengordel, een ongeloof slimme constructie voor wie zich erin verdiept. De stad werd in die zeventiende eeuw diverse keren uitgebreid.

Die uitbreidingen zijn een groot succes en trekken in binnen- en buitenland veel aandacht en krijgen veel waardering. Er werd zo goed over nagedacht dat we kunnen spreken van een uitgekiende stadsplanologie. De ruime en chique Heren- en Keizersgracht waren voor de rijke burgerij. De middenstand en de armeren vinden we in de tussenstraten en de kleinere grachten. De bomen op de kades waren in de menselijke geschiedenis eigenlijk een nieuw gegeven. De bezoekers vragen zich dan ook af of het nou een bos in de stad is of een stad in een bos. Het Amsterdam zoals wij dat nu kennen, krijgt in die tijd vorm.

En ik moet toch even woke zijn. Er was zeker een inktzwarte kant aan deze gouden medaille. Er heerste bij het gewone volk soms bittere armoede en wij zijn zo’n beetje de uitvinders van de kolonisatie en de slavenhandel.

Wij zijn in Nederland erg trots op die Gouden Eeuw maar het was een tijd die het tegenovergestelde was van wat wij nou zijn: een republiek zijn we niet meer, tolerant evenmin. Het is misschien wel goed om te beseffen dat ons land zijn grote succes vierde in een periode waarin wij totaal anders waren. Een reden om te veranderen? Nee, wij houden niet van verandering.

 

alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2021