Dossiermoddergat.nl
gerardtonenblogt2021, maart
Pasen
Zaterdag 3 april, Dwingeloo
Het kan bijna niet anders of God zal binnenkort Zijn Zoon voor de tweede keer in de geschiedenis naar de aarde sturen om aan het kruis te sterven. Ik heb gehoord dat ze alleen nog zoeken naar iemand die onbevlekt kan ontvangen. Wat ik ook heb vernomen is dat Jezus nu niet voor alle mensen zal sterven. Alle mensen schijnt God te hebben opgegeven. Sinds de laatste marketinginzichten gaat ook de hemel segmenteren. Vandaar dat Jezus dit keer alleen voor de lidmaten van de gristelijke kerken aan het kruis wordt genageld.
‘Jezus,’ zei God, ‘onze believers maken er een soepzooitje van, pak je spullen maar vast. Zo gauw we een Maria hebben gevonden, ga jij weer naar beneden.’
‘Moet dat nou?’ vroeg Jezus nukkig.
‘Natuurlijk, wij willen toch niet geassocieerd worden met die gelovigen van ons.’
Jezus mompelde dat hij er totaal geen zin in had. Dat kruis voelde zo onaangenaam en wat was er nou mis met die gelovigen? Het werden er sowieso steeds minder. Met een beetje geluk loste het probleem zichzelf op.
‘Hoe moet dat nou als ik ooit dood ga?’ zei God geïrriteerd. ‘Hoe kun jij mij nou opvolgen, het lijkt wel of je stront in je ogen heb.’
En God zette de dingen eens op een rijtje. ‘Neem de afgelopen weken. Mag ik even voor je opsommen? Onze gelovigen houden zich niet aan de Covid-regels, zonder gêne gaan ze met z’n zeshonderden in de kerk zitten, mijn kerk. Onze gelovigen trappen journalisten in elkaar die daar verslag van doen. Op scholen laten onze gelovigen kinderen onder dwang uit de kast komen. In Oost-Europa brengen de christelijke partijen de rechtsstaat om zeep en nekken ze de vrije journalistiek. En het wordt van kwaad tot erger. Laatst nog, die paus, is dat katholieke instituut weer tegen het inzegenen van homo’s die zich in de echt willen verbinden. Het is om te janken. Waarom zijn juist mijn grootste fans een stelletje intolerante aartsconservatieve etterballen?’
‘Ja, nu U het zegt,’ zei Jezus.
‘Lieve schat, je gaat nog één keer naar beneden, je laat je nog één keer voor onze aanhang aan het kruis jassen. Dan krijgen die gasten daar beneden nog één keer de kans om opnieuw te beginnen. Mochten ze het dan opnieuw verpesten, lossen we het op een andere manier op. Dan gooi ik er wel een zwart gat tegenaan.’
Aldus de informatie die Dossiermoddergat over deze kwestie ontving. De redactie verzoekt u dan ook uit te kijken naar een gezin op een ezel. Zo gauw we die zien, weten we dat er over 33 jaar weer iemand aan het kruis hangt. Wel spannend, kunnen we kijken of die gelovigen zich laten helpen.
‘En al die mensen die niet geloven, kan ik die niet redden?’ vraagt Jezus die een veel humanere inborst heeft dan zijn vader.
‘Die moeten zich maar op de een of andere manier bijverzekeren. Zo niet: de hel. Laten we het vooral transparant houden, zoals we dat altijd hebben gedaan.
Anne
Donderdag 1 april, Groningen
Goed, er is een lockdown, een avondklok, een advies om maar één bezoeker thuis te mogen ontvangen. En zo zijn er meer maatregelen en adviezen. Maar je kunt ook overdrijven, dit laatste heeft betrekking op mijzelf. Sinds we in december in lockdown gingen, heb ik nauwelijks nog mensen gezien, heb ik eigenlijk niet meer gereisd. Al die maatregelen zorgen ervoor dat ik sinds december fysiek introvert ben.
Anne (dochter) heb ik sinds kerstmis niet meer gezien. Esmee (dochter) heb ik in januari nog gezien. Afgelopen weekend wilden Wyb en ik naar Ameland om de familie te zien. Helaas was Joris ziek, met alle gevaren van dien. Natuurlijk gingen we niet. We moeten dat maar snel goedmaken.
Zo heb ik ook de grote behoefte Anne eindelijk weer eens te zien. We maken een afspraak op woensdag om met z’n drieën in Bloemendaal een strandwandeling te maken.
Op dinsdag wil ik met Anne afspreken hoe laat we elkaar gaan zien, en waar we elkaar gaan zien. Ik krijg haar niet te pakken. Dat is raar, want Anne is van de afspraken. Die wil altijd precies weten of een afspraak doorgaat en hoe laat. Daar komt bij dat ik Anne weliswaar al lange tijd niet heb gezien, maar dat we elkaar vrijwel dagelijks spreken. Soms zelfs meerdere keren per dag. En nu hoor ik niets van haar. Ik begin me zelfs ongerust te maken.
Ook de volgende dag, de dag van de afspraak, kan ik haar niet bereiken. Pas tegen half tien belt ze eindelijk op met de beginvraag waarom ik haar zo dringend wil spreken.
Ik: ‘We moeten toch afspreken waar we elkaar en hoe laat we elkaar gaan zien?’
Anne: ‘Hoezo? Gaan we elkaar dan zien?’
Ik: ‘Jezus, het is woensdag. We hebben vandaag afgesproken.’
Anne: ‘Om naar Bloemendaal te gaan?’
Ik: ‘Natuurlijk. Ben je het vergeten?’
Anne: ‘Geer, dat is volgende week.’
Ik: ‘Hoe kom je daar nou bij?’
Anne: ‘Ik heb het zelfs met whats app naar je bevestigd, kijk maar.’
Ik zoek het in whats app op. Verdomme. Ze heeft gelijk. Toen wij de afspraak maakten, schreef ze: ‘Woensdag 7 april kan ik.’
An laat weten dat ze ook helemaal niet kan omdat ze aan het werk is. En dat wist ze al op het moment dat wij de afspraak maakten.
Teleurstelling dus. Anne zien. Uitgebreide lunch aangeschaft. Daarna naar de broer van Wyb die in Bloemendaal met zijn kinderen op een kasteel past. Had een mooie dag samen kunnen zijn. Jammer
Wyb en ik besluiten toch te gaan. We hebben zin in de zee en in die lunch. Daarna bezoeken we Anne-Wytze nog in zijn kasteel. Helaas, nog steeds Anne niet gezien.
Bloemendaal
Woensdag 31 maart, Groningen
Bankje 2
Dinsdag 30 maart, Groningen
Schipborg.
Ulaanbaatar
Maandag 29 maart, Groningen
Ik heb me op Facebook weer eens laten strikken voor een soort kettingbrief. Dit keer vroeg iemand of ik tien dagen lang reisfoto’s wilde plaatsen. Omdat ik van reisfoto’s hou heb ik de nominatie aangenomen.
Ik zoek mijn foto’s op mijn harde schijf. Zo kom ik foto’s tegen die ik totaal ben vergeten. Ik heb eigenlijk geen reisfoto’s, merk ik nu, ik heb foto’s die in de rijke traditie van de straatfotografie zijn gemaakt: wandelen, zien, knippen. Ik heb ze gemaakt op onze reizen, dus goed beschouwd zijn het wel reisfoto’s.
In een map kom ik bovenstaande foto tegen. Een oninteressante foto. Maar het is wel een foto waardoor ik even moet glimlachen. Die kapotte lamp, dat heb ik dus gedaan. Het is een van de weinige keren dat ik vandalisme heb gepleegd, al was het ongewild vandalisme.
De foto is gemaakt in Ulaanbaatar, de hoofdstad van Mongolië. Wyb en ik zijn met de trein onderweg van Moskou naar Beijing. We stappen uit in Ulaanbaatar na een reis door eindeloos heuvelland, geen mens te zien. Eens in het half uur zien we in alle eenzaamheid een yurt staan met paarden er omheen.
Ulaanbaatar is een arme stad. Tussen Oost-Europese flatjes staan yurts. Wat me het meest opvalt is dat geen enkele put in de straten nog een deksel heeft. Alles van waarde wordt gepikt, men moet op de een of andere manier in leven blijven. Ulaanbaatar is een desolate stad. Op het moment dat wij er zijn, viert het land zijn 800-jarig bestaan.
Uitgerekend nu wij hier zijn vindt het jaarlijkse Nadaam festival plaats, groter dan anders vanwege het jubileum. Het is een van de vele redenen waarom wij hier zijn uitgestapt.
Een dag later zien wij Mongolen uit alle windhoeken met elkaar worstelen en boogschieten. Een paar dagen later zijn we bij een paardenwedstrijd, zeshonderd jonge Mongoolse jongetjes tot twaalf jaar bepalen in een wedstrijd van dertig kilometer wie het snelste is. Wie wint krijgt de eeuwige roem en een Landrover.
Samen met een Nederlands echtpaar zoeken we bij aankomst in Ulaanbaatar een guesthouse op. Het guesthouse is even desolaat als de stad. Als we naar buiten gaan om een wandeling door de stad te maken, vinden we een bal om te volleyen. Wij volleyen op de oprit van het guesthouse. Dan sla ik de bal veel te hard en onbesuisd. Ik zie hem richting lantaarn vliegen. Daarna vallen de scherven op straat.
Op hetzelfde moment komt uit het niets een vrouw die me begint uit te schelden. Ze is woedend op me. Meteen daarna komt onze gastvrouw naar buiten rennen en vaart kijvend uit tegen de boze vrouw, die opmerkelijk snel afdruipt.
Onze gastvrouw vertaalt de woorden van de boze vrouw. ‘Ze is boos omdat je staatseigendom hebt vernield,’ legt ze uit. ‘Alles in dit land is kapot, behalve die lantaarnpaal en die heb jij nu kapot gemaakt. Je moet je er niets van aantrekken. Ik zag dat het een ongeluk was. Die vrouw is zoals altijd straalbezopen.’
Lost and found 2
Zondag 28 maart, Groningen
Winterkamperen
Zaterdag 27 maart, Borger
Winterkamperen, ik had er nog nooit van gehoord. Winter en kamperen zijn twee woorden die ik niet met elkaar zou combineren. Mijn hele leven heb ik gekampeerd. Ik vermoed dat ik een jaar van mijn leven, misschien wel meer, op campings heb doorgebracht. Het liefst op van die kleine, Staatsbosbeheer camping, kamperen bij de boer.
De afgelopen jaren is mijn liefde voor het kamperen danig geslonken. Het begon toen we op een vakantie naar Zweden en Noorwegen gingen: vier weken regen. Ik zo’n klamme tent liggen, ik had er helemaal genoeg van. ‘Maar we wisselden dat best wel af met huisjes,’ hoor ik Wyb nu zeggen. Daar heeft ze gelijk in. Maar die klamme tent is me voornamelijk bijgebleven.
Na die vakantie zei ik: ‘Kamperen, oké, maar, alleen als de zon schijnt.’ Ook daar kwam de klad in. Enerzijds omdat we met de rugzak op de rug de wereld overtrokken en wij voornamelijk in guesthouses sliepen. Anderzijds omdat, als we gingen kamperen, ik er steeds minder zin in had. Wij kampeerden altijd in de Rolls Royce onder de tenten, een De Waard. Een dijk van een tent. Als er weer eens een orkaan op Vlieland was, bleven deze tenten als enige staan. Die standvastigheid betekende wel dat ik in mijn bestaan duizenden haringen de grond in heb gejaagd, zelfs in bergachtige streken. Daar komt bij, dat gekruip door zand, het in de nacht naar een plee lopen. Genoeg.
Dat neemt niet weg dat het zwervend leven me blijft trekken, vandaar de aankoop van een camperbus. En als je zo’n ding heb, wil je hem natuurlijk ook uitproberen. Alle reden om hem dit weekend uit de stalling te halen en ons terug te trekken in de bossen van Borger.
Nooit meer door zand hoeven te kruipen! Voor poepen en piesen hebben we een wc aan boord! Kou? We zetten de verwarming gewoon op 3!
We namen voetstoots aan dat er genoeg plekken waren op de Staatsbosbeheercamping aldaar. Grote verrassing. De camping heeft nog voor twee nachten één plaats beschikbaar. Wat blijkt? De camping zit vol.
Als we aankomen spreek ik de boswachter en vraag hem hoe het kan dat de boel is uitverkocht.
‘Och, meneer, we hebben de hele winter vol gezeten. Winterkamperen is zo populair.’
Winterkamperen, voor het eerst dat ik het woord hoor.
Wie mocht denken dat het toch tamelijk grote terrein vol stond met decadente campers. Mis. Ongeveer de helft bestaat gewoon uit hardcore kampeerders in tenten. Voor wie hier niets van begrijpt, de temperatuur vannacht bedroeg drie graden boven Celsius. Gisteravond en ook vanmorgen viel er regelmatig een buitje.
Wyb en ik zaten lekker binnen, verwarming aan, naar de Netflix-serie Borgen te kijken, een serie die we tot nu toe niet hadden gezien. Schuin tegenover ons zat een jonge busher bij een kampvuur. even later zou hij gaan slapen in een ultra kekke hangmat in de vorm van een tent, opdat hij veilig was voor de Drentse slangen. Wyb, die hier romantische gedachte over heeft, vond het sportief. Winterkamperen oké, maar dan alleen in een verwarmde camper. Dan maar onsportief.
Op een van onze wandelingen door de eindeloze bossen van Borger kwamen we verse sporen tegen van een wolf. Niet vreemd. Als de wolf ergens kan wonen dan is het hier.
Sukkelen
Donderdag 25 maart, Borger
Ik heb niet zoveel over Covid geschreven, er is zoveel over geschreven en gezegd. Er is zoveel over gezegd dat het me niet meer lukt om naar de talkshows te kijken. Dat komt omdat ik door al dat luisteren zelf een viroloog ben geworden. Jinek stelt een vraag, en ik heb het antwoord al. En dan gaat de viroloog die aan tafel zit mijn antwoord herhalen. Het zijn allemaal herhaling van zetten die al lang herhaald zijn. Het is een sneue bende. Elk facet van Covid is eindeloos besproken, voor en tegens en dan worden degenen die voor zijn weer tegen en andersom. l
Van begin af aan heb ik me voorgenomen Dossiermoddergat daar niet aan te verpesten. Hetzelfde met de verkiezingen. Na het lezen van twee kranten en luisteren naar het nieuws en de debatten hoef ik het gekwebbel van de gasten aan talkshowtafels niet meer te horen. Vooral, zo blijkt ook uit de cijfers, komt het voornamelijk neer op: journalisten interviewen journalisten en journalisten interviewen virologen.
Dat neemt niet weg dat ik Dossiermoddergat nu even als uitlaatklep ga gebruiken. Want over één ding wind ik me in toenemende mate op. Hoe kan het godverdomme dat ik nog steeds niet ben gevaccineerd? Volgens de eerste routekaart, die helemaal geen routekaart blijkt te zijn maar een verdwaalkaart, had ik half maart gevaccineerd moeten zijn. In de huidige routekaart gebeurt dat halverwege mei. En zo ettert dat vaccinatiedossier maar door. Blunder na blunder, labbekakkerigheid op labbekakkerigheid. En zo komt het dat we weer onderaan bungelen in het rijtje gevaccineerde landen.
Vorige week donderdag zei de EMA dat AstraZeneca toch weer gebruikt kon worden. Op vrijdag waren de eerste landen alweer aan het prikken. Ik geloof dat het Verenigde Koninkrijk alleen al op die ene dag 500.000 vaccins prikte. Nederland begon gisteren pas weer te prikken. Ik begin steeds beter te begrijp wat Balkenende, die mislukte premier, met VOC-mentalliteit en zesjes cultuur bedoelde. Nou ja, zesje, wat mij betreft is het een dikke onvoldoende.
De oorzaken zijn duidelijk. Maar ik vrees onoplosbaar. Nederland heeft zichzelf verstrikt in zijn eigen bureaucratie alles duurt daardoor een factor vijf langzamer. Daarnaast hebben we de gezondheidszorg opgeknipt, afgestoten, gedereguleerd, geprivatiseerd, waardoor een lappendeken van onmacht is ontstaan, gestut door ridicuul veiligheidsdenken. Het organiseren van de vaccinatie laten we over aan ambtenaren. Hun CAO laat het werken na vijf uur per definitie niet toe. Waarom de organisatie niet uitbesteed aan de evenementensector, wedden dat het goed zou komen? Daar vind je de sjouwers, de zwoegers en de pezers die we nodig hebben. Zet er een paar theaterproductieleiders bij en we halen dat Verenigde Koninkrijk zo nog in.
Wie organiseert het nu? Een ex-onderwijzer met schoenen waarop je nog geen tiende marathons kan lopen. Daar komt bij dat Hugo de Jonge de baas van niets is. Alles is in de uitverkoop gedaan. Wat niet in de uitverkoop is gedaan, is wegbezuinigd, kapot gemaakt, over de schutting gegooid, verslonst en verknoeid. En alsof er niets aan de hand is gaan we gewoon weer Rutte stemmen. Top gedaan, landgenoten, je zou ook eens meer krijgen dan je verdient. Lekker door sukkelen, dan breekt het lijntje niet. Slampampers.
Rustplaatsen
Woensdag 24 maart, Groningen
Tijdens lange wandelingen zijn grafheuvels ideale rustplaatsen.
Een handdruk verwijdert van onze prehistorische voorouders.
Sensitivityreader
Dinsdag 23 maart, Groningen
In Amerika is het een normaal fenomeen. Een beetje schrijver schijnt daar een sensitivityreader te hebben. De Amerikaanse agent van Amanda Gorman, je weet wel, die dichteres die zo prachtig het gedicht The Hill We Climb op de inauguratie van Joe Biden voorlas, heeft zelfs bedongen dat de Nederlandse vertaling door drie sensitivityreaders moet worden beoordeeld.
Belangrijke vraag die nu beantwoord moet worden: wat is een sensitivityreader? In de Volkskrant lees ik de volgende uitleg daarover: Sensitivityreaders, ook wel diversity readers of beta readers genoemd, zijn lezers die persoonlijke expertise hebben op een bepaald gebied en daardoor extra alert zijn op onjuistheden, vooroordelen, clichés en andere onwenselijke beeldvorming, vooral over personen uit gemarginaliseerde groepen. In het Nederlands zouden we zo’n persoon het beste een gevoeligheidslezer kunnen noemen.
Toen ik dat las, dacht ik: ik was mijn tijd ver vooruit. En ik vond dit woord wel een goede aanleiding om het na lange tijd weer eens over De Censor te hebben. Zoals de trouwe lezer van Dossiermoddergat weet, kwam De Censor, zijnde Wyb, vroeger vaak ter sprake. Vooral in het begin mocht ik veel niet publiceren. Ze vond het dan te privacygevoelig, of dat haar pose op een foto net niet flatteus genoeg was of dat ik weer eens doordraafde in mijn redenering. Ik vond het best handig om een Censor te hebben, ze was de noodrem op mijn blogjes.
Het fijne is dat De Censor en ik naar elkaar zijn toegegroeid zijn. Of beter gezegd: De Censor is naar mij toegegroeid. Ik leg nog wel eens iets aan haar voor met de vraag of een bepaalde tekst of foto eigenlijk wel kan. Ik heb dan mijn twijfels maar De Censor zegt steeds vaker dat ik het gewoon moet doen. ‘Och, wat heb je te verliezen,’ zegt ze dan. Of: ‘Het is goed dat het een keer gezegd wordt.’ Muziek in mijn oren.
Onze relatie is nu zo dat ze eigenlijk mijn Censor niet meer is. Sinds gisteren heb ik De Censor in functie opgewaardeerd en de functienaam aangepast. Op haar kantoor prijkt nu de naam Sensitivityreader. Ik bedoel: Wyb heeft nu de persoonlijke expertise om Dossiermoddergat tot in de vezels te begrijpen. Ze is daardoor extra alert op onjuistheden, vooroordelen, clichés en andere onwenselijke beeldvorming, vooral over mij als gemarginaliseerd schrijver.
En zo gaat Dossiermoddergat een nieuwe fase in, is het volledig voorbereid op de diversiteit en inclusie die in onze samenleving zo gewenst is. Nu nog subsidie aanvragen. Uw blog wacht een mooie toekomst.
Veteraan
Zondag 21 maart, Groningen
Ik mag mij inmiddels best een lockdown-veteraan noemen. In maart vorig jaar heb ik weken de totalitaire lockdown in Frankrijk doorstaan. Dat wil zeggen dat je niet naar buiten mocht. Je mocht alleen naar buiten om boodschappen te doen in een van de drie winkels die open waren: de supermarkt, de apotheker en de boekhandel. Ja, Rutte, daar in Frankrijk weten ze wel wat essentieel is. Als je naar buiten ging moest je eerst een formulier invullen waarom je naar buiten ging en hoe laat. En niet te vergeten waar je woonde, want je mocht niet verder dan een kilometer van je huis. De controles hierop waren streng.
Daarna heb ik in april nog een week mogen genieten van de de intelligente lockdown in Nederland. Nou ja, lockdown, het was een verwaterd model van een echte lockdown. In Nederland noemden ze het een intelligente lockdown, wij vonden het een lakse bende.
Nu zitten we sinds december opnieuw in een lockdown, althans, volgens de regering en covid wappies. Als je hier in in Groningen naar de stad gaat, merk je er niets van. Je zou kunnen zeggen dat het dagelijkse leven hervat is minus horeca en de culturele instellingen. Demonstranten eisen hun vrijheid terug, geen idee waar ze het over hebben. Je kunt gaan en staan waar je wilt. Soms moet je een mondkapje op. Nou? En?
Buiten deze drie lockdown hebben Wyb en ik ook nog een eigen lockdown ingevoerd. Wij zien nagenoeg niemand. Gelukkig wonen we in een huis met Kees en Annemiek waardoor we nog eens andere mensen zien. Wyb gaat twee keer per week naar Winschoten om te werken. Ik zit voornamelijk thuis op mijn kamer.
Dit weekend zou daar verandering in komen. Eindelijk zouden we weer eens naar Ameland gaan om het nageslacht te zien. Joris is vorige week acht jaar geworden en het werd tijd om een cadeau te brengen en de verjaardag te vieren. Zondag zouden we vanuit Moddergat een dagje op en neer gaan. We hebben ze vanaf december niet meer in levende lijve gezien, dus het werd tijd.
Op zaterdag belde Esmee dat Joris ziekteverschijnselen had en dat het beter was dat wij niet kwamen. Joris nog niet was getest. Daar was ik eerlijk gezegd best blij mee want dan hoefde ik niet de beslissing te nemen. Ik zelf had namelijk zaterdag wat last van keelpijn en tegenwoordig weet je nooit of je daar andere mensen ziek mee maakt. Dat zorgde ervoor dat we de familie opnieuw nog steeds niet hebben gezien.
Ik zal morgen Hugo de Jonge maar weer eens bellen wanneer ik eindelijk eens wordt ingeënt. Ik krijg er nu echt de schijt van, het moet nu maar eens afgelopen zijn met onze zelf-isolatie. Prikken, zou ik zeggen, als een gek gaan prikken. Als het kan, doe ik het zelf wel.
Harlingen.
De rand van Nederland
Zaterdag 20 maart, Moddergat
Wyb en ik rijden langs de noordelijkste rand van Nederland, van Moddergat naar Harlingen. Een gebied van uitgestrekte leegtes en onstuimige luchten. Vandaag maakt de grijze lucht het landschap nog eentoniger. Er zijn mensen die houden van dit lege landschap, er zijn mensen die er gillend van wegvluchten. Tegen zoveel niets is lang niet iedereen bestand. Wyb en ik houden van dit landschap met zijn lange lijnen en hier en daar een boerderij met wat bomen eromheen. Elk jaar rijden we er wel een keer doorheen.
We volgen een tijdje de fotoroute die Sense of Place op boerderijen heeft geplaatst. De titel van de route: Bildtstars en Eigenheimers. Enorme portretten van fotografe Linette Raven laten de aardappelboeren zien die hier leven en werken. Er zit ook nog een audioroute bij zodat je naar hun verhalen kunt luisteren. Wyb en ik zijn alleen geïnteresseerd in de foto’s. De portretten op de schuren geven een mooi vervreemdend beeld. Een boerderij krijgt zomaar een gezicht, letterlijk. Sommige boeren staan alleen op de foto, andere met hun gezin.
Het is eigenlijk hetzelfde idee dat we een keer tegenkwamen in het Franse dorp Saint-Laurent-le-Minier, waar inwoners foto’s van zichzelf op de deuren hadden gehangen. Alleen was het daar veel primitiever gedaan, sommigen hadden gewoon een fotokopie op de deur geplakt.
Sense of Place is een idee van Joop Mulder die, nadat hij klaar was met Oerol op Terschelling, nog niet klaar was met het uitvoeren van mooie ideeën. Met Sense of Place wilde hij met culturele landschapsprojecten de waarde van de natuur, het landschap en de cultuurhistorie van het Waddengebied zichtbaar maken.
We rijden over de Oudebildtdijk, met 12 kilometer een van de langste straten van Nederland. De dijk was een van de eerste waterkeringen om de vloed van de Waddenzee tegen te houden. De dijk dateert van 1505. Sindsdien plakte men het ene na het andere dijkhuisje tegen de dijk. Voor wie alleen onze keurige buitenwijken is gewend, is de de dijk een bezienswaardigheid. Vooral ook omdat veel huisjes bewoond worden door paradijsvogels en lieden die de Hollandse drukte zijn ontvlucht en daar aan de rand van Nederland een heel eigen leven leiden.
Het doel van onze trektocht door het Noorden is Harlingen. Een plaats die bijzonder betekenis voor ons heeft omdat wij daar onze liefde voor elkaar bekenden en elkaar voor de eerste keer kusten.
In het verleden hebben wij hier diverse keren naar huizen gekeken. Harlingen was wel een stadje waar ik de laatste jaren van mijn leven zou willen slijten. Ik zag me daar wel met een krakkemikkig lijf op een bankje aan de haven zitten, uitkijkend over het Wad en kijkend hoe boten in- en uitvaren. Ik zal het nu vermoedelijk moeten doen met een bankje in het Noorderplantsoen, kijkend naar al die jonge mensen die dan als hindes en gazelles langs mij heen aan het hardlopen zijn.
Luxeprobleem
Vrijdag 19 maart, Moddergat
In de Volkskrant constateert Merlijn Kerkhof in een column dat het wel heel stil is geworden rond de culturele sector. Wie verdedigt nog het belang van de kracht van kunst? Zitten de theaters en concertzalen niet in een benarde situatie door al die lockdowns? Ik heb goed nieuws: volstrekt niet. Met grote delen van de culturele sector gaat het zelfs prima.
De theaters, de concertzalen, gesubsidieerde gezelschappen en orkesten hebben geen enkel financieel belang om zich te roeren. Integendeel zelfs. Eindelijk kunnen ze hun financiën eens op orde brengen. Bij veel instellingen is het financieel gezien nog nooit zo goed gegaan. Ik zal proberen deze ogenschijnlijk onlogisch constatering in tijden van Covid uit te leggen.
Om het te begrijpen moet je eigenlijk de buitengewone rare positie van culturele instellingen in het economisch bestel kennen. Wat doet een normaal bedrijf dat meer omzet wil genereren? Het meest logische is dat het meer gaat produceren. Een theater dat meer gaat programmeren, of een toneelgezelschap dat meer voorstellingen gaat maken, genereert echter per definitie meer verlies. Vrijwel alles wat een theater, orkest of toneelgezelschap doet, kost geld. Het functioneren van een theater is volledig afhankelijk van subsidie, per saldo wordt nergens winst opgemaakt. Als dat wel het geval was, ontbrak de noodzaak van subsidie.
Als ik vroeger als theaterdirecteur of gezelschapsdirecteur moet bezuinigen, dan zorgde ik ervoor dat we minder gingen doen, dat leverde mij verreweg het meeste geld op. Een of twee voorstellingen minder produceren kon tonnen opleveren. Minder voorstellingen programmeren, een of twee dagen dichtgaan, het was de ideale manier om geld te verdienen. De subsidies liepen door, mijn uitgaven daalden.
En zie. De theaters zijn al maanden dicht. De subsidies lopen door, er zijn zelfs allerlei extra steunsubsidies gekomen, er zijn theaters en gezelschappen die nog nooit zoveel geld hebben overgehouden. Ze hebben wel inkomsten en alleen nog wat vaste lasten. Van de flexibele krachten, zoals de vele technici, acteurs en musici, is al lang afscheid genomen. Dat is nog eens een fikse besparing. Programmeren en produceren zorgt alleen maar voor extra variabele lasten.
Ik heb hier en daar eens voorzichtig geïnformeerd of mijn constatering kan kloppen en het wordt mij van diverse kanten bevestigd. Er zijn theaters en producerende instellingen die zich inmiddels zorgen beginnen te maken over het vele geld dat ze overhouden. Hoe kunnen ze dat in hun jaarrekeningen straks gaan verantwoorden? Of juist wegwerken opdat het niet terugvloeit naar de subsidiegever? Ongekend luxeprobleem.
Over de theaters en gezelschappen hoeven we ons geen zorgen te maken. Zij zijn meer dan goed bedeeld. De werkelijke slachtoffers in de culturele sector zijn nauwelijks bedeeld, dat is de zogenaamde flexibele schil, de zzp’ers en de kleine producenten die voor eigen rekening en risico werken. De managers van de instellingen hebben geen pijn van de covid-crisis, elke maand krijgen ze keurig hun salaris uitbetaald en ze kunnen bogen op een organisatie waarvan de financiën eindelijk eens op orde is. De acteurs, technici, musici, kostuum- en decorontwerpers en kleine entrepreneurs zitten al een jaar zonder werk en zijn inmiddels door hun spaarcenten heen.
Er zijn mij geen berichten bekend van managers die hun lease-auto’s inruilden en met het geld dat daarmee vrijkwam werk voor makers en technici creëerden.
Ma
Donderdag 18 maart, Groningen
Elke maand verschijnt de familie Chabot in het televisieprogramma De Vooravond om rond een thema interessante boeken te bespreken. Dat heb ik een beetje verkeerd gezegd: het is niet de hele familie. De moeder blijft thuis, Bart Chabot verschijnt er met zijn vier zonen, ook allen schrijver. Hun namen: Splinter, Storm, Sebastiaan en Maurits.
Zoals gezegd blijft de moeder van de zonen en de vrouw van Bart thuis. Dat wil niet zeggen dat ze afwezig is. Hun zonen noemen haar vaak en spreken dan over mama. ‘Mama, vindt….’ of ‘Mama, gelooft…’ Tot nu toe kwam mama, die trouwens Yolanda heet, altijd wel even ter sprake. Ik zie die familie graag, eindelijk eens enthousiaste lezers op televisie, inmiddels een uiterste zeldzaamheid.
Maar daar gaat het me niet om. Het gaat me om die benaming ‘mama’. Het woord doet me meteen aan mijn eigen moeder denken. Dat komt omdat ik mijn moeder altijd ‘ma’ noemde. ‘Hé, ma, ligt er nog wat kaas in de koelkast?’ ‘Ah, fijn ma dat je al thee hebt gezet.’ Nou wil het geval dat mijn moeder een enorme pest had aan de aanspreektitel ‘ma’. Dat neemt niet weg dat ik haar mijn hele leven zo heb genoemd. Het was er ingeslopen en ik kon niet anders. Ik zei altijd dat ze er trots op moest zijn. ‘Ma, dat is toch een prachtig woord, kort en krachtig, bovendien is het een eretitel.’ Ik heb haar nooit kunnen overtuigen. Mama, vond ze veel mooier en ze heeft een paar keer nadrukkelijk gevraagd of ik haar zo wilde noemen. Is mij nooit gelukt.
Waarom ze een hekel aan het woord ‘ma’ had, weet ik eigenlijk niet precies. Daar hadden we het dan weer niet over. Sinds ik echter luister naar de zonen van Chabot, heb ik een vermoeden. Dat mama klinkt zo liefdevol, zo zacht, je hoort in het woord zowel intimiteit als respect. Dat ma van mij klinkt veel harder, bijna onverschillig. Grote kans dat dit haar tegenstond. Ik heb wel geprobeerd om mama te zeggen, maar ik vond het kinderachtig klinken en niet nodig omdat ik altijd ma zei. Nu pas hoor ik de kwaliteit van mama.
Met terugwerkende kracht heb ik spijt van de vanzelfsprekendheid waarmee ik het woord ma gebruikte. Alsof het om mij ging als ik haar aansprak. Wat zou ze blij zijn geweest als ik haar mama had genoemd. Voor mij was het alleen een kwestie van wennen geweest. Je zegt twee maanden mama en je gebruikt het automatisch. Verdomme, die Chabotjes hebben me erop gewezen -natuurlijk had ik haar mama moeten noemen. Sorry, ma.
Zijlijn
Een paar weken geleden fulmineerde ik gechargeerd tegen al die zwevende kiezers. Waarom weet het Nederlandse volk zo slecht wat het wil? Liefst 10 miljoen mensen wisten nog niet waar ze hun stem op moesten uitbrengen. Voor mij erg raar, want ik wist precies waar mijn stem terecht moest komen.
Laat ik eerlijk zijn. Anderhalve week voor de verkiezingen begon ik zelf te zweven. Ik keek namelijk met erg veel plezier naar Sigrid Kaag. De rustige maar kordate toon waarmee ze debatteerde vond ik indrukwekkend. Met bewondering keek ik hoe ze niet bang was om tegenover een Rutte of een Wilders te moeten staan. De slogan waarmee ze campagne voerde, kreeg inderdaad een gezicht: nieuw leiderschap.
Ik zag het strategisch voordeel om op haar te stemmen. Wat zou het heerlijk als D’66 de tweede grootste partij van het land werd. Hadden we misschien een beetje minder last van de intrigant en schreeuwlelijk Wilders. Ze zou opeens ongekend sterk staan in de onderhandelingen en misschien een linkse partij kunnen binnenhalen in een toekomstige regering.
Zelfs toen we zojuist naar het stembureau liepen, was ik even in de verleiding om op haar te gaan stemmen. Heb ik toch niet gedaan. Het zou namelijk een beetje raar zijn om zelf niet het stembusadvies van Dossiermoddergat te volgen.
De doorslaggevende reden is dat ik me jaren geleden al heb voorgenomen om niet meer strategisch te stemmen. Er kan een strategie in het hoofd van de kiezer zitten. Dat wil niet zeggen dat de strategie door de hoofdrolspelers wordt nagevolgd. Ik nam mij voor alleen nog principieel te stemmen.
En jammer voor mevrouw Kaag: ik ben geen progressieve liberaal, zoals ze de signatuur van D’66 zelf formuleert. Al is het me sympathiek. Ik ben en blijf toch een socialist. Mevrouw Kaag gaat de enorme vermogenskloof in Nederland niet aanpakken, voor de multinationals is ze opmerkelijk tolerant. Ze mag dan zeer voor klimaatmaatregelen zijn, ik vermoed dat Groen Links er net iets harder tegenaan gaat. Haar pragmatisme is sympathiek en aanlokkelijk, maar een partij kan ook te pragmatisch zijn. Jesse Klaver heeft de onverzettelijkheid die ik waardeer.
Het is zeer aannemelijk dat D’66, altijd bereid tot compromissen, gaat regeren en Groen Links, die dat veel minder is, aan de zijlijn blijft staan. Ik kies dan met Klaver voor de zijlijn. Ook de afgelopen vier jaar heeft hij vanuit die zijlijn goed werk verricht en het nodige bereikt. Ik heb er alle vrede mee dat hij niet gaat meeregeren met de bestuurlijke rommelaars en marktdenkers van de VVD.
Zo ben ik, na een klein zweefpartijtje, toch geland op de plek waar ik oorspronkelijk terecht wilde gekomen. Gelukkig stemde Wyb wel D’66. Ik kan met die verdeling in ons huwelijk prima leven.
Stemadvies Dossiermoddergat
Woensdag 17 maart, Groningen
Debat
Dinsdag 16 maart, Groningen
Groningen studentenstad 4
Maandag 15 maart, Groningen
Jungle
Zondag 14 maart, Groningen
We vertrekken voor mijn doen vroeg om te gaan wandelen. Het liefst wandel ik in de middag. Eerst thuis nog wat werken, daarna heb ik pas recht op beweging. Wyb is een ochtendmens en wijst me op de regen die in de middag komt en de drukte in de bossen op een zondagmiddag. Ze heeft een wandeling in de buurt van Tynaarlo uitgezocht die we nog niet hebben gelopen.
De wandeling begint bij een parkeerterrein waar we eerder een wandeling hebben gemaakt, de wandeling gaat dwars over het Balloërveld. Ik hou niet van wandelingen die we eerder hebben gedaan. Iedereen loopt de richting in van de wandeling die we eerder deden. Wij steken de straat over en komen in onbekende streken. Zo druk als het is op het Balloërveld is, zo rustig is het hier.
Vanochtend keken we tegen een strak blauwe lucht aan. Nu verschijnen de eerste grote wolken. Hoog onder die wolken zeilen de buizerds om elkaar heen. Ze roepen scherp naar elkaar. In Dwingeloo in het voorjaar zag ik ze ook altijd, het zal onderdeel zijn van hun paringsritueel. Later in het jaar zitten ze eenzaam op takken en palen langs snelwegen naar onze voorbijrazende auto’s te kijken. Ik heb nooit begrepen waarom.
De paden zijn nat, de greppels staan onder water. Dat vindt Dies helemaal niet erg. Hij vindt het leuk om erover heen te springen. Er doorheen waden is een andere liefhebberij. Na drie kilometer lopen over modderige paadjes houdt een brede stroom water ons tegen. Waar een pad zou moeten lopen, stroomt nu water. Aan de overkant staan een man en vrouw. Zij zijn ook door het water tegengehouden
‘Dit is heel uitzonderlijk,’ roept de man naar ons. ‘We kunnen hier altijd gewoon doorlopen.’
‘Is dit de Drentsche Aa?’ vraag ik.
‘Nee, dit is het Gasterensche Diep, verderop komt hij uit in de Drentsche Aa.’
De man maakt foto’s van Dies. Dan draaien ze zich om.
Wyb en ik overleggen wat we moeten doen. We zijn nu rechtsaf geslagen, maar linksaf loopt ook een pad. Teruggaan vinden we zonde. Daarvoor hebben we tekort gewandeld. We besluiten linksaf te gaan. Na een halve kilometer komen we in een gebied met veel modder. In het midden loopt een klein stroompje. Achter de modder loopt weer een normaal pad. Met veel moeite vinden we onze weg door de modder.
Na even lopen opnieuw veel modder. Terugkeren? Achter deze moddervlakte ligt weer een begaanbaar pad. Vermoedelijk hebben we de grootste ellende achter de rug. Door stokken in de modder te leggen maken we een pad waar we overheen kunnen wankelen. We zijn beland in de originele Nederlandse jungle.
Deze geschiedenis herhaalt zich nog twee keer. Dan blijkt elk pad op te houden. Voor ons een twee meter ondiepe beek. Nog steeds het Gasterensche Diep? Vermoedelijk niet, want die was veel breder. Een zijstroompje van de Drentsche Aa? Hoe het ook zij, stroom op- en afwaarts is een zompig soort moeras, waar wij nu doorheen lopen. Nergens zien we een mogelijkheid om de beek over te steken.
Driehonderd meter achter de beek loopt het pad waar wij een uur geleden droog liepen. We nemen een rigoureus besluit. We besluiten in een ondiep gedeelte de beek over te steken. We springen van graspol naar graspol. Onze schoenen en een deel van onze benen verdwijnen onder water. In onze schoenen nog meer modder en water.
Zo fijn dat we in onze thermoskannetjes koffie hebben meegenomen. Eerst even wat troost. Wyb laat het water uit haar schoenen lopen, ik besluit ze aan te houden, ze zijn hoe dan ook door en door nat. Met zware, natte schoenen soppen we terug naar de auto. Meestal stinkt alleen Dies naar de modder, vandaag doen we lekker mee.
Voor het complete beeld: deze toch is niet geheel en al zonder vloeken verlopen. Wyb geniet mateloos van dit soort avonturen. Ik wat minder.
2x Het hoge Noorden
Zaterdag 13 maart, Groningen
Avondkokkerellen
Vrijdag 12 maart, Groningen
Toeval bestaat. Eergisteren schreef ik een blog over de komma. Ga ik verder met de correcties aan mijn boek, heeft de corrector het opeens over een Oxford-komma. Heb ik echt nog nooit van gehoord. Word ik in de maling genomen? Helemaal niet. Op internet vind ik de volgende uitleg:
‘Van sommige dingen weten veel mensen niet dat ze een naam hebben. Eén daarvan is de Oxford-komma, ook wel de seriële komma of de Harvard-komma genoemd. De Oxford-komma is de komma die je gebruikt vóór het woordje ‘en’ in een opsomming. Je hebt waarschijnlijk altijd geleerd dat voor ‘en’ nooit een komma mag staan. Maar de Oxford-komma is een van de uitzonderingen. Zonder die komma kan er namelijk verwarring ontstaan.’
Voorbeelden:
Met Oxford-komma: Aan tafel zaten de strippers, Mark Rutte, en Matthijs van Nieuwkerk.
Zonder Oxford-komma: Aan tafel zaten de strippers, Mark Rutte en Mathijs van Nieuwkerk.
De betekenis van deze zinnen is wezenlijk anders.
–
Ik lees de Volkskrant en lees de zin: ‘Hij kreeg kans om medelijden te studeren.’ Medelijden, dat is een mooie studie, dacht ik nog. Daar moet ik meer van weten. Als ik het artikel ga lezen, zie ik wat er werkelijk staat: ‘Hij kreeg de kans om medicijnen te studeren.’ Het leven is ook geen greintje poëtisch.
–
Na dat voorval ging ik er op letten en toen bleek dat ik dat vaker heb. Neem het woord avondklokrellen. Elke keer als ik het in de krant zie staan, is het eerste wat ik lees avondkokkkerellen. Gezellig, denk ik dan, avondkokkerellen. Alweer geen poëtisch einde, blijkt het avondklokrellen te zijn.
–
Een paar weken geleden werd er een baby’tje in een afvalcontainer gevonden. Al snel werd hiervoor het begrip containervondeling gebruikt. Nietsvermoedend lees ik cocaïnevondeling. Wat toch iets heel anders is.
Twee jongens op een tak
Donderdag 11 maart, Groningen
,
Woensdag 10 maart, Groningen
Vandaag moeten we het toch even over de komma hebben. Geen interessant onderwerp. Wel belangrijk. Ik heb ons nieuwste boek (Wyb en ik hebben dat samen geschreven) aan een aantal mensen te lezen gegeven met de vraag of ze er uiterst kritisch naar willen kijken, zowel inhoudelijk als stilistisch en qua spelling. Ik ben zo blij dat ze dat wilden doen, het heeft het boek aanzienlijk beter gemaakt. Als schrijver ben je vaak blind voor je eigen fouten. En dat niet alleen, in je schrijfsysteem zitten altijd een paar bugs. Pas als anderen ernaar kijken, zie je dat je vaak dezelfde fouten maakt.
Maar ook de corrector kan fouten maken. Zo merkte ik dat sommige mensen een nogal rigide opvatting over het gebruik van de komma hebben. Met name het idee dat voor elke dat, maar of want een komma moet staan is echt onzin.
Ik weet niet of het waar is, maar ik meen op te merken dat je in modernere teksten steeds minder komma’s ziet. Ik vermoed dat het met de snelheid van ons leven heeft te maken. Tegenwoordig moet je door teksten heen kunnen glijden. Zo niet, stoppen mensen met lezen. Komma’s maken een tekst ingewikkelder. Soms is een komma absoluut noodzakelijk, zoals voor en na een uitbreidende bijzin, maar ja, als je veel uitbreidende bijzinnen gebruikt, wordt een tekst gecompliceerder en daar houden de meeste lezers niet van.
Waar zetten we nu wel of geen komma? Het beste is een tekst hardop te lezen. Dan hoor je vanzelf waar een komma moet staan. Bij twijfel: geen komma zetten. Taaladvies zegt hierover: ‘Het belangrijkste uitgangspunt is dat een komma een lezer moet helpen. Wie schrijft, wil immers dat de lezers de tekst begrijpen zoals hij bedoeld is. Daar hoort ook bij: dat de lezers de pauzes leggen waar de auteur ze ook legt. Plaats dus een komma als er bij het voorlezen (hardop of ‘in je hoofd’) een duidelijke pauze hoorbaar is.’
Helder lijkt me.
Waar moet zeker een komma komen:
Voor en na een bijstelling: ‘Rutte, de minister-president, is van de VVD.’
Voor en na een uitbreidende bijzin: ‘Wyb, die binnenkort jarig is en geen feest geeft, weet nog niet dat ze een prachtig cadeau krijgt.
Het is gebruikelijk om tussen twee naast elkaar staande persoonsvormen een komma te zetten. Voorbeeld: Wat hij gepresteerd heeft, is heel bijzonder. Maar let op. Deze komma verdwijnt volgens mij meer en meer.
Evenals de komma voor de voegwoorden hoewel, zodat, maar, aangezien en indien. Laat deze komma maar eens weg en vaak wordt de tekst er sneller van.
En nu voor veel mensen de meest onthutsende regel over de komma: voor dat wordt geen komma gezet. Veel mensen hebben dat op school geleerd maar het is onzin. Alleen als dat onderdeel is van een uitbreidende bijzin komt er een komma voor dat.
In de volgende zinnen dus niet:
Ik heb nooit beweerd dat god bestaat.
Ik hoop dat we binnenkort een president krijgen.
Zeker is dat we weer een rechtse meerderheid krijgen.
Dus nooit meer klakkeloos en schools een komma zetten. Hij is vaker overbodig dan je denkt.
Blaaskaak-syndroom
Dinsdag 9 maart, Groningen
Ik had een collega die aan het blaaskaak-syndroom leed. Dat syndroom heeft een aantal symptomen en uit zich voornamelijk in vergaderingen en bijeenkomsten met meerdere personen zoals talkshowtafels. Mijn collega had de nare gewoonte om, als iedereen aan het woord was geweest, in veel omslachtigere formuleringen nog eens precies hetzelfde te zeggen als de sprekers daarvoor. De andere leden van de vergadering keken elkaar dan aan en dachten: ja, en?
Hij formuleerde het zo dat je het eerst niet in de gaten had. Pas na een paar vergaderingen kreeg je het door en begon je je eraan te ergeren. De inbreng van de man zelf was nihil, hij was een soort vergader-parasiet. Hij kwam tot leven door de woorden van anderen. Zijn woorden leken voor de oppervlakkige beschouwer heel wat, feitelijk hadden ze geen enkele betekenis. Het enige resultaat was dat vergaderingen langer duurde.
Een variant daarop was dat mijn collega niet tegen helderheid kon. Hij kon ook niet tegen conclusies. Als er in een vergadering consensus over een punt bestond, kon je er vergif op innemen dat hij met een invalshoek kwam waardoor de discussie weer dreigde opengegooid. Goede voorzitters kapte hem dan af. Die wisten wel dat dit interessant doen was om het interessant doen. Slechte voorzitters lieten zijn gewauwel een vervolg krijgen. Opnieuw was het resultaat dat vergaderingen langer duurden. Ik heb met een andere collega eens geturfd wat het betekende als de man niet aanwezig was. Dat scheelde al snel een uur vergaderen.
Het is de moeite waard om de De Vooravond van eergisteren terug te zien. Een van de gasten is minister van justitie Ferdinand Grapperhaus. Dan zie je dat ook hij aan het blaaskaak-syndroom lijdt. Hij lijdt aan volstrekt dezelfde verschijnselen als mijn collega, al heeft hij wel en verhevigde vorm. Grapperhaus voegt er een fysiek element aan toe. Hij gaat moeilijk formuleren opdat wij de indruk krijgen dat hij hele briljante dingen zegt.
Hetzelfde zagen we bij een van zijn voorgangers, Ivo Opstelten. Hij had een nog heftigere vorm van het blaaskaak-syndroom. Hij had een aardappel in zijn keel gekweekt en een diepe bas ontwikkeld waardoor het per definitie leek of hij iets enorm belangrijk had te vertellen. Hij viel door de mand toen bleek dat hij niet eens een bonnetjes kon terugvinden. En als je dat moet vertellen met een aardappel in je keel en een diepe bas dan wordt het grotesk.
Ferdinand Grapperhaus. Toen ik de naam voor de eerste keer hoorde, bedacht ik meteen dat het maar goed is dat hij in zijn jeugd niet bij ons in Hatert woonde. Met zo’n naam was hij zeker uitgelachen. Ferdinand. Dan moeten je ouders het wel heel hoog in de bol hebben. We hadden het niet eens uit onze mond gekregen. Dat was meteen Ferdje, Ferry of Ferdje geworden. Die naam Grapperhaus kwam trouwens in Hatert ook niet voor.
Boekendief
Maandag 8 maart, Groningen
De laatste lezer.
Deze week zou het boekenweek zijn. Zou. Aangezien alle boekwinkels zijn gesloten zouden alleen de online boekwinkels profiteren van zoveel promotie. Daarom besloot de CPNB de boekenweek te verplaatsen naar de zomer. Wanneer hij dan precies gaat plaatsvinden is nog niet bekend.
Even een terzijde. Toen Frankrijk bijna een jaar geleden in een totalitaire lockdown ging, mochten er slechts drie winkels open bijven: de supermarkten, de apotheken en de boekwinkels. Tijdens de toespraak van Macron, waarin hij vertelde dat we in oorlog met het virus waren, riep hij op om gebruik van de lockdown te maken en vooral veel te lezen en ons te ontwikkelen.
Kom daar hier in Nederland eens om. De slijterijen en de chocolaterieën zijn open, de boekhandels zijn gesloten. Alles draait in Nederland om de maag, het hoofd is ondergeschikt. Voedsel voor de geest? Voor dit kabinet is het van geen belang.
In een televisieprogramma wordt de vraag gesteld wat de kracht van de roman is. Ik hoef daar niet lang over na te denken. Momenteel voel ik die kracht weer volop. Ik lees in het boek De boekendief van de Australische schrijver Markus Zusak. Eerder las ik van hem het magistrale boek De Bruggenbouwer. Alle reden om meer van hem te lezen.
Door Markus Zusak leef ik al een paar dagen in het Duitsland aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Ik volg het leven van een meisje van wie het broertje is overleden en haar moeder is verdwenen. Ze wordt liefdevol opgevangen door Hans Hubermann en zijn vrouw. Op een gegeven moment komt een Jood langs die ze in de kelder laten schuilen.
Het is niet alleen het verhaal dat het boek zo prachtig maakt. Het is vooral de stijl. Het verhaal, door de dood verteld, springt verrassend op en neer, heeft steeds weer nieuwe invalshoeken. Het boek geeft me alles waardoor ik zo van lezen kan genieten. Het sleept me mee. Het zorgt er even voor dat ik niet meer in Groningen ben maar in Duitsland in een heel andere tijd. Het boek laat me meeleven met een meisje dat langzaam het lezen verovert. Ik voel de angst van de onderduiker, ik voel de angst van de mensen die hem laten onderduiken.
En wat gebeurt er als een overheid onverschillig staat ten opzichte van het voedsel van de geest? De cijfers. 25% van de jongeren leest niet goed genoeg om teksten écht te begrijpen. Ze hebben moeite om de boodschap uit een tekst te halen en conclusies aan de tekst te verbinden. 60% leest alleen als het moet. Bijna de helft van de jongeren vindt lezen tijdverspilling. Voor slechts 20% is lezen een favoriete hobby. Op allerlei internationale lijsten zie je het niveau van ons leesonderwijs, ons taalonderwijs, achteruit gaan. Jammer voor het land, jammer voor al die jongeren die niet hebben leren genieten van een boek. Het maakt hun leven armoediger.
Vrees
Zondag 7 maart, Groningen
Wyb en ik kijken naar een documentaire over Nederlandse zanger, tekstdichter Alex Roeka. Onbekend voor je? Zonde. Wij zijn groot fan. Aankomende woensdag 10 maart, aanvang 23.05, NPO 2, kun je er ook naar kijken in de serie Het uur van de wolf. Wij kunnen die documentaire eerder zien omdat we op een mailinglijst staan die informeert over de komende documentaires van de publieke omroep.
Alex Roeka vertelt in de documentaire dat hij vijf jaar van zijn jeugd elke avond bang was dat een moordenaar zijn huis binnen sloop om een van de familieleden dood te schieten. Hij kreeg die angst nadat iemand in Ravenstein door een onbekende insluiper was doodgeschoten. Nachten lag hij wakker door die angst. Het kon niet anders of het gebeurde ook een keer bij hen.
Waarop Wyb vertelt dat ze een paar jaar van haar jeugd panisch was dat de atoombom op Grijpskerk zou vallen. Altijd als er een vliegtuig over het dorp vloog, dook ze onder het bed, ervan overtuigd dat de bom nu zou vallen. Wyb zou je daarmee een slachtoffer van de Koude Oorlog kunnen noemen. Ook een kind krijgt het nieuws mee en dat nieuws was zo indringend op dit gebied dat ze overtuigd raakte dat de bom elk moment kon vallen.
Ze werd enigszins gerustgesteld toen haar moeder haar vertelde dat het vliegtuigje zo vaak overvloog omdat de man van de bloemenwinkel een amateur vlieger was. Het bleek zelfs dat de vader van Wyb een keer met hem was meegevlogen. Dus niks geen dreigende atoomaanval. Het heeft best wat jaren geduurd totdat ze echt was gerustgesteld.
Ook ik heb in mijn jeugd vele angsten gekend. Ook nu nog, maar daar gaat het nu niet over. Ik had twee grote angsten. De ene angst was dat ik ontvoerd zou worden. Om de eindjes aan elkaar te knopen hadden wij iemand op kamers, Kees geheten. Als mijn vader en moeder weggingen paste Kees op mij. Ik zorgde ervoor dat ik dan zo laat mogelijk in slaap viel. Ik wist vrijwel zeker dat Kees mij ging ontvoeren. Op een avond, toen ik mijn ogen nauwelijks nog open kon houden, schreef ik voor de zekerheid op de muur: Kees heeft mij ontvoerd. Had men tenminste een aanwijzing.
Andere angst, een angst die mijn hele jeugd door heeft geduurd, was de angst dat mijn vader en moeder een ongeluk zouden krijgen. Ik moest er niet aan denken dat ze doodgingen en ik alleen achterbleef. Waar moest ik als enig kind heen? Wie zou ervoor mij moeten zorgen? En dan het verdriet, het vreselijke verdriet. Mijn vader en moeder dood, ik alleen op de wereld.
Het is een paar keer gebeurd dat ik meteen mijn fiets pakte als ik in Hatert een ziekenwagen met sirene hoorde. Ik sprintte er dan heen om te kijken of mijn vader en moeder daar niet dood op straat lagen.
Ik realiseer me nu dat alle vier angsten die ik hier beschrijf, waar drie kinderen jarenlang door zijn geteisterd, niet zijn uitgekomen. Ik laat het een wijze les zijn voor mijn huidige angsten. Of het helpt? Ik hoor mijn moeder weer de zinnen uitspreken die ze wel duizendmaal uitsprak om mij gerust te stellen: Een mens lijdt dikwijls ’t meest door ’t lijden dat hij vreest. Doch dat nooit op komt dagen.
Kut
Zaterdag 6 maart, Groningen
Gisteren plaatste ik, bij wijze van ode aan Jeroen van Merwijk, twee liedjes van hem op Dossiermoddergat. Tot mijn verbazing was het liedje Het leven is kut achter een zwart scherm op YouTube verstopt. Ik had het kunnen weten. De Amerikaan is gristelijk preuts. Het woord kut is natuurlijk uit den boze. Maar toen ik dat zag, begreep ik dat de algoritmes van de tech bedrijven überhaupt imperfect zijn. Ze zijn namelijk niet in staat tot het begrijpen van ironie.
Ironie is zelfs voor de mens al een delicaat begrip. Voor mij is ironie iets totaal anders dan voor de gristen en zie daar als algoritme maar eens uit te komen. Van internet leer ik: ‘ironie is een manier om op bedekte, milde wijze de spot te drijven met iets of iemand, bijvoorbeeld door het tegenovergestelde te zeggen van wat men bedoelt, of door sterk te overdrijven’ Ironie speelt met onze waarden, normen en regels en algoritmes begrijpen alleen maar strikte regels. Alles wat daar buiten kleurt, of de zaak een beetje kantelt of omdraait, in een ander verrassend daglicht stelt, is door die rechtlijnige algoritmes niet te bevatten.
Neem het woordje kut in het liedje van Jeroen van Merwijk. Een kut is voor een Amerikaan een kut. Bij ons in Nederland is het woordje kut langzaam geëvolueerd. In mijn jeugd was het woord kut absoluut taboe. Als iemand het gebruikte, schrok je op. In de loop van de jaren merkte ik dat mensen om mij heen het woord steeds meer gingen gebruiken. Het heeft enige tijd geduurd voordat ik het woordje kut achteloos kon uitspreken. Het woordje kut heeft voor mijn kinderen een veel minder beladen betekenis. Die jongens in Silicon Valley hebben geen idee van deze Nederlandse verandering. Schermpje op zwart dus, wel zo veilig.
Die tech jongens hebben natuurlijk ook geen idee van onze cabaret traditie. Hans Teeuwen, Theo Maassen, ze zullen er niets van begrijpen. Die cabaret traditie zit bij ons onder de huid, hoort bij ons zijn. PVV’ers zouden bij deze beschouwing weer gaan wauwelen over identiteit. De Amerikaan zal, zoals veel andere culturen, niets begrijpen van onze directheid en/of lompheid. Geen volk zo lomp als wij. Wij Nederlanders vinden dat wel lekker: recht voor z’n raap.
Over het leven en de dood is wat af gefilosofeerd. Jeroen van Merwijk bereikt in al dat overdenken een soort eindpunt: Het leven is kut. Daar sta je als existentialist met al je verantwoorde formuleringen. Maar door zo direct te zijn, geef hij het een draai waardoor je het leven toch ook weer als bijzonder ziet. Zijn liedje vind ik eigenlijk een buitengewoon goede illustratie van onze Nederlandse cultuur, allerlei tonen en tegenstrijdigheden komen bij elkaar. Zie daar met een Amerikaans, gristelijke bril maar een chocolade van te maken. Schermpje op zwart dus. Het leven is kut.
Ode aan Jeroen van Merwijk
Vrijdag 5 maart, Groningen
Gekakel
Donderdag 4 maart, Groningen
Ik weet niet wat het is maar in mijn social media bubbel doet iedereen opeens erg enthousiast over een nieuwe politieke partij, Volt. Die verrekte algoritmes ook.
Als je naar hun site surft, is dit wat je als eerste leest: ‘Wij zijn Volt, de eerste échte Europese partij. Wij geloven dat betere samenwerking de enige manier is om de uitdagingen van de 21e eeuw aan te pakken. Problemen die wij niet in Nederland alleen kunnen oplossen, pakken wij Europees aan. Klimaat, veiligheid en migratie. Daarom werken wij in heel Europa met één visie aan dezelfde doelen. Wij staan voor positieve politiek. Zo bouwen wij aan een duurzame en veilige toekomst voor iedereen.’
Als je verder leest, blijkt Volt een soort kloon van D’66. Lekker jong, lekker fris, lekker positief. Aan D’66 plakken natuurlijk de resten van de geschiedenis, pragmatische politiek en het nemen van bestuursverantwoordelijkheid. Als ik het goed inschat is Volt wel goed voor één of twee kamerzetels. De tijd dat er in de Tweede Kamer 17 miljoen partijen zitten, komt steeds dichterbij. Je hoort de kiezer jengelen: ‘Mijn stem wordt niet gehoord.’
Gisteren zag ik op televisie het nieuwe stembiljet. Er staan liefst 37 partijen op. Het biljet is zo groot dat je eronder kunt slapen. Ik weet überhaupt niet of ik het wel open krijg, op de kleuterschool was ik al erg slecht in vouwen. Eén ding is zeker, na 17 maart zal dit een enorm groot eenmans gekakel opleveren. Dit wordt eindeloos de verplichte praatjes uitzitten van de eenpitters.
De onvermijdelijk Henk Krol zal voor de aankomende vier jaar wel een zeteltje weten te pakken. Een mooie aanvulling op zijn pensioen. Ik denk dat Sylvana Simons dit keer ook wel haar zeteltje pakt. De bruinhemden van Baudet zullen een minuscule fractie van twee, drie man kunnen formeren, al weten we nu al dat dit over een jaar drie aparte fracties zijn. Code Oranje van die overijverige wethouder uit Den Haag, Richard de Mos, graait ook zijn zeteltje bij elkaar. Evenals Ja21, van Joost Eerdmans komen we nooit meer af. Hetzelfde geldt voor de partij Splinter, het eenmansproject van PvdD deserteur Femke Van Kooten-Arissen. Aan alles merk je dat ze gek is op het pluche en er niet meer vanaf te branden is. En dan natuurlijk dat Volt. Oh ja, nou vergeet ik ook nog het op sterven na dood zijnde 50Plus.
De Tweede Kamer is dadelijk een verzameling snippers. De kiezer? Och, die zweeft lekker door, geen idee dat er na 17 maart ook geregeerd moet worden. Ik vrees dat de volgende regering uit vijf, zes partijen moet bestaan om een meerderheid te krijgen. Gekakel in de Kamer, gekrakeel in de regering. Waarom zou je Volt stemmen als er D’66 is? Waarom kies je Ja21 als er een VVD is? Een kiesdrempel, dat lijkt me zo heerlijk. Eindelijk verlost van Henk Krol.
Dichter
Woensdag 3 maart, Groningen
Als ik nu mijn beroep op een formulier moet invullen, dan zou ik het niet weten. Ik zou het blanco kunnen laten, officieel heb ik geen beroep meer. Ik kan dus werkeloos invullen. Al doet dat geen recht aan mijn mentale en praktische staat. Het punt is dat ik in een soort schemergebied zit. Het is de vreemdste periode uit mijn leven. Vreemd, maar ik ben er erg gelukkig mee. Ik geniet van een weldadig niet hoeven. Eindelijk heb ik een soort taoïstische staat van niets bereikt. Eindelijk geworden wat ik altijd ambieerde.
De afgelopen twee jaar heb ik me in Frankrijk toch vaak uit de naad gewerkt. Ik ben gastheer geweest, heb mij wellevend onderhouden met vele gasten en probeerde ze het optimaal naar de zin te maken. Daartussendoor poetste ik plees en schrobde ik vloeren. Eenmaal terug in Nederland rees de vraag: wat nu? Vooral ook omdat ik per 1 mei mijn AOW en pensioen mag ontvangen. Tussen terugkomst en pensioen zat een half jaar. Ga ik in dat half jaar nog iets doen? Wil ik na mijn pensioen doorwerken?
Ik formuleer de mogelijkheden als vragen, voor mij waren de antwoorden al lang duidelijk. Ik moet er niet aan denken om na mijn pensioen door te werken. Ik snap niets van mensen die daarvoor kiezen. Krijg je eindelijk je vrijheid terug, neem je die niet. Ik heb altijd met hartstocht gewerkt, maar als ik had mogen kiezen tussen mijn carrière en een basisloontje zonder verplichtingen, had ik altijd voor dat laatste gekozen. Moeten werken vond ik toch ook een kleine vernedering, het hield me af van al die dingen die ik ook had kunnen doen en zelfs liever deed. Ga ik in dat half jaar nog iets doen? Ik moest er niet aan denken. Ik wil geen subsidies meer aanvragen. Ik wil geen functioneringsgesprekken meer voeren, geen managementteams meer voorzitten en redetwisten met wethouders of andere gezagsdragers. Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik momenteel niet hoef te werken. Met grote dank aan Wyb, mijn bankrekening en de Belastingdienst. Ik kan als beroep dit half jaar ook rentenier invullen. Al klinkt dat veel stoerder dan het is.
Ik heb in mijn leven tamelijk veel mensen gefaciliteerd, ik maakte het mogelijk dat anderen hun kunstje konden doen. Zo gauw het even kon nam ik mij voor nooit meer anderen te faciliteren, vanaf dan faciliteer ik uitsluitend mijzelf. Al dat gefaciliteer heeft mijn leven toch ook beperkt. Ik had zoveel eigen plannen om te realiseren, en nog steeds. De afgelopen maanden schreef ik een boek over ons Franse avontuur. Het contract van een uitgever is inmiddels binnen. Daarnaast schrijf ik voor iemand in opdracht een biografische schets. Dit waren de afgelopen maanden mijn belangrijkste werkzaamheden. Ik zou dus ook schrijver als beroep kunnen invullen. Al heb ik er voorlopig nog geen cent mee verdiend.
Er zijn nog twee andere projecten waar ik mee bezig ben. Het ene project heeft met fotografie te maken. Uit Frankrijk nam ik zo’n twee- tot driehonderd foto’s mee die ik het waard vind om in een boek te bundelen. De werktitel van het fotoboek: Les rues de France. Ik popel om het te realiseren. Het andere project heeft met mijn gedichten te maken die de trouwe lezer van Dossiermoddergat zo nu en dan ziet verschijnen. Nu ik die weldadige rust heb gevonden ben ik bezig ze bij elkaar te zoeken en het kaf van het koren te scheiden. Niet dat iemand er op zit te wachten, ik maak mij geen enkele illusie, maar het zou mooi zijn als ik ze voor mijn dood nog eens gebundeld zie in een boek, een soort verzameld werk. De titel staat al jaren vast: Het huis van het weekdier. All die jaren dat ik werkte had ik in het vakje beroep zo graag het woord dichter hebben willen kunnen invullen (vier werkwoorden achter elkaar. Een nieuwe record!). Helaas is dat niet gelukt. Dichter werd directeur, toch een soort falen.
Ook vrouw en hond genieten van een weldadige rust. Zojuist zijn de stoelen geleverd waarmee wij door de wereld gaan trekken. Ze bevallen prima, dat is duidelijk.
Tuin
Dinsdag 2 maart, Groningen
Delete
Maandag 1 maart, Groningen
Gisteren overkwam mij iets wat mij, ik schat, in meer dan twintig jaar niet was overkomen. Ik was namelijk afgesneden van internet. Van elk apparaat dat ik had, zag ik de batterijsterkte teruglopen. Eerst kon ik ze nog bedienen terwijl het batterijtje rechtsboven rood was. Daarna trad de digitale dood in. Eerst begaf mijn laptop het, daarna mijn iPhone, mijn lifeline met de wereld.
Was dit bewust? Natuurlijk niet. Ik vind het vreselijk om geen digitaalcontact te hebben. Ik geniet mateloos van mijn computers. Veel van mijn generatiegenoten hebben er de pest aan, zijn oh zo bang voor hun privacy. Ze hebben wel een mobiele telefoon maar gebruiken die eigenlijk alleen om te bellen. Ik denk dan altijd: maar wat is er dan zo interessant aan jouw privacy dat je het zo wilt beschermen? Het is trouwens jezelf iets wijsmaken, want wie een mobiele telefoon heeft, is sowieso de klos: er is dan weinig van je dat ze niet weten. En die ze kan iedereen zijn. Van je provider, google tot de AIVD. Dan maar weer terug naar de telefoon met een draad? Maak je zelf niets wijs: er wordt nergens zoveel afgeluisterd als in Nederland. Met volle sleepnetten worden de data en gesprekken binnengehaald.
De oorzaak van mijn tijdelijke delete had met een verkeerde aankoop te maken. We kochten vrijdag een stekker die onze camper had moeten aansluiten op het elektriciteitsnet. Helaas hadden we de verkeerde stekker gekocht. Niet dat we daarom naar huis moesten want zoals ik al eerder schreef kunnen wij makkelijk off grid staan. We hebben zonnepanelen en hebben accu’s die ervoor zorgen dat de verwarming brandt, de koelkast het doet, de lichten aanblijven. Mochten die uitvallen, dan hebben we nog een gasfles die voor het een en ander kan zorgen. Jammer genoeg kunnen onze digitale apparaten alleen maar functioneren op 220 volt, vandaar onze langzame fade out.
Gelukkig had Wyb op haar telefoon nog een klein streepje energie waardoor we mogelijk naar het verkiezingsdebat op RTL konden kijken. Nadat twee stellingen waren besproken, begaf ook Wyb’s apparaat het en zaten we in een camper zonder ons gebruikelijke vermaak. Ik durf onze gemiddelde schermtijd niet eens te noemen want eigenlijk hebben we de iPhone altijd bij de hand. Is het niet voor een krant, een spelletje of televisie te kijken, dan is het wel om een boek te lezen of de talrijke social media te checken waar wij ons op begeven. Wat een genot. En nu zaten we zonder.
Aangezien we die middag al een goed gesprek hadden gehad en de wijn zijn werk deed, besloten we maar naar bed te gaan. Er zijn mensen die een leven zonder digitaal contact roemen als het hoogst haalbare, Wyb en ik behoren zeker niet tot die mensen. De dichter Willem Kloos zei eens: ‘De natuur is mooi, maar je moet er wel iets bij drinken.’ Ik parafraseer hem graag met de woorden: De natuur is mooi, maar je moet er wel regelmatig bij op je iPhone kunnen kijken.
alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2021