Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2022, mei

Champagne

Maandag 30 mei, Avize

 

Waar denk je aan als ik champagne zeg? 
Bubbels, neem ik aan. Gelanceerde kurken. Oud en nieuw. Decadentie. Proleten. Nieuw geld. Chique. Miljonairs Faire. Feesten. Getinkel van glas en meer van dat soort zaken.

Vanmorgen zijn Wyb en ik voor drie maanden uit Groningen verdwenen richting Frankrijk. En waar zijn we beland? In de Champagne. We staan nu met onze buscamper naast de mairie van het plaatsje Avize in het hart de Champagne. Schuin tegenover ons ligt het huis Champagne d’Avize, flessen vanaf honderd euro.

Het was geen makkelijke tocht van Groningen naar hier. We gingen via de polder naar Utrecht. Waarom? Hadden we nog nooit gedaan. Diverse keren stond bij Almere aangegeven dat we voor Utrecht rechts moesten afslaan. Wyb, die in de Volvo voor mij reed, ik zat in de buscamper, misten al die borden. Vermoedelijk zwijmelde ze een beetje weg op de muziek van Spotify. Zo kwam het dat we aanvankelijk richting Amsterdam reden. Beter ten halve gekeerd, dan eh….

In België, iets na Brussel ging het ook mis. Ik moest tanken. Waarom heeft dat Wallonië zo verdomde weinig benzinepompen langs de weg staan? Het niveau van de diesel zakte tot de reservetank. Rode lichtjes bleven mij waarschuwen dat ik nu toch echt moest tanken. Maar ja, wat doe je als die Walloniërs weigeren pompstations te bouwen?

Ik tank. Ik wil tanken. Maar als ik mijn creditcard in de betaalautomaat stop, blijkt dat uitgerekend de pomp waar ik stopte buiten gebruik is. Waarom zet een of andere pompbediende dat gewoon niet op de pomp zelf, dan weet ik dat gewoon, hoef ik niet eerst naar een betaalautomaat te lopen.
Wyb, die de auto op een parkeerplaats heeft gezet, komt kijken waar ik blijf. Ik zet de bus bij een andere pomp. Wyb zegt dat deze het wel doet. Mooi, dan kunnen we met gerust hart verder.

Als we weer op de weg zijn, blijkt dat Wyb, die de weg zou wijzen, haar telefoon in mijn auto heeft laten liggen. Gevolg: we rijden weer fout, want met haar telefoon ligt ook de navigatie in de bus. We stoppen op een parkeerplaats zodat Dies kan poepen en Wyb weer haar telefoon heeft. Het is wat, reizen.

Eindelijk komen we aan in Avize. Er woont daar een oude kennis van de familie Kaastra. De zus van Wyb heeft ooit gescharreld met de zoon van een van de grootste huizen in de Champagne. Woonplaats: Avize. Papa vond zo’n meisje uit Kolllum ver beneden de stand van de familie. In de Champagne is het adagium: grond trouwt met grond. Dat gescharrel werd dus niets.

Door die verhalen, Wyb en haar zus hebben samen nog eens met die jongen in een drie sterren restaurant in Parijs geluncht, dacht ik dat die Champagne streek een chique bedoening was. Ik zag chateaus, oprijlanen, strak gemaaide gazons. Niks daarvan. Avize is een buitengewoon saai dorp, hier en daar een huis dat enige indruk maakt, daar tegenover staan even veel vervallen huizen.

Net als alle Fransen doen ze ook in Avize om acht uur de luiken dicht en gaan ze rond negenen naar bed, tenminste dat denk ik omdat je daarna werkelijk niemand meer op straat ziet, maar ook niet in de huizen. Alles is hier al naar bed voordat de zon ondergaat. Je kunt je niet voorstellen dat dat heerlijke spirituele vocht door zulke saaie mensen wordt gebrouwd.

Krullen

Zondag 29 mei, Groningen

 

Sorry, ik wil het vandaag even over mijn haar hebben -oninteressant onderwerp. Ik zie een oude foto van mezelf: een en al krul. Meteen loop ik naar de spiegel. Toch even vergelijken en ik zie wat ik al wist. Niks krullen meer. Er is nog een slag in het haar. Nou ja, slagje. Het haar is grijs en ligt wat doods op mijn hoofd. Dit is toch echt teloorgang.

Op de eerste foto’s waar ik sta heb ik weelderige blonde krullen. Ze springen levendig alle kanten op. Ik weet nog dat ik vaak complimentjes kreeg: ‘Wat heb jij prachtig haar.’ Ik schaamde me juist een beetje voor dat haar. Ik kende verder niemand die van die wilde blonde krullen had. 
Het is niet lang zo blond gebleven. Rond mijn zesde was het al veel donkerder en ik vond dat helemaal niet erg.

Nadien ben ik eigenlijk altijd zeer tevreden geweest over mijn haar. Het was best makkelijk, krullen. Ik hoefde het nauwelijks te kammen, het sprong altijd alle kanten op. Na mijn dertiende kende mijn haar geen grenzen meer. Ik liet het groeien en kreeg op een gegeven moment zelfs pijpenkrullen. Ik kon zo een vinger in zo’n tunneltje van mijn haar steken.

In die tijd liet ik ook nog mijn baard staan en werd ik steeds meer een noorman. Jaren heb ik zo als halve hippie rondgelopen. Met het groeien van mijn haar, kreeg ik een kleiner gezicht. Ik verdween langzaam onder mijn haar.

Het werd gewoon te veel, veel te veel. Ik zag mij meer en meer zelf lopen met dat haar. `Mijn haar werd een fremdkörper Ik voelde mij een soort stripfiguurtje worden. Met veel plezier zette ik de schaar erin. Nou ja, ik. Lies zette de schaar erin, steeds meer werd ze mijn privé-kapper. Beetje bij beetje werd mijn haar korter en korter. 
Daar komt bij dat Benne en Marc, toen ik tegen de dertig liep, mij uitlegden hoe je je nat moest scheren. Wat een bevrijding: een gezicht zonder haar, wat een enorm genot. Ik besloot nooit meer een baard te nemen.

Als ik nu foto’s terugzie van de tijd dat Lies mijn privé-kapper was, weet ik niet of het een slim idee was dat knippen in eigen hand te houden. Ik had een soort helm van krullen, strak gestileerd. Niemand heeft ooit gezegd: man, wat heb jij een maf kapsel, dus ik hoop dat het beetje in het tijdsbeeld paste, maar daar ben ik niet van overtuigd. 
Na onze scheiding legde ik mijn haar in handen van professionele kappers en ik moet zeggen dat me dat prima beviel.

Maar nu moet ik constateren dat het verval in versneld tempo plaatsvindt. De krul verdween, het haar wordt dunner, grijzer dan mijn grijs kun je denk ik niet worden, meer en meer word ik kaal, op mijn kruin wordt een kale plek groter en groter. Het erge is dat mijn haar op mijn voorhoofd eveneens aan het verdwijnen is, waardoor ik naar mijn gevoel echt een gek gezicht krijg.

Nog even en ik moet me een nieuw soort coupe laten aanmeten. Ik ben zo benieuwd hoe ik erover drie jaar uitzie. Het eindspel is ingezet, dat is duidelijk. De vraag is of ik kaal zal eindigen, of dat ik, net als mijn opa, nog redelijk de suggestie kan wekken dat ik best nog wel wat haar heb. 
Voor iedereen die zich hier nog lang niet mee bezig hoeft te houden: onderschat het probleem niet waar je nog eens tegenaan gaat lopen, met dat haar wordt ook je persoonlijkheid enigszins aangetast, het beeld dat je altijd van jezelf had dient bijgesteld. En daar heb ik eigenlijk helemaal geen zin in.

BOOS

Zaterdag 28 mei, Groningen

 

Mark Rutte is de enige Nederlandse bestuurder die ooit is veroordeeld voor racisme. In 2003 was Rutte staatssecretaris op Sociale Zaken. Hij liet de gemeentes mensen met een Somalische achtergrond traceren en op eventuele fraude controleren. Volgens de rechtbank in Haarlem was dit discriminatoir en in strijd met de grondwet. Rutte werd veroordeeld. Hij bleek niet onder de indruk, want na het vonnis zei hij: “Blijkbaar is dat nu wettelijk gezien niet mogelijk. Het is hoog tijd om de wet te veranderen.”

Een paar jaar later werd hij voorzitter van een commissie die aanbevelingen deed hoe fraude bestreden kon worden. Het was deze commissie die de architect was van de algoritmes waar de Belastingdienst en UWV mee werken, met alle desastreuze gevolgen van dien. Het racistisch denken zit werkelijk overal, zelfs in de boezem van onze premier.

18 februari twitterde Tim Hofman: ‘we maken met BOOS een verhaal over het Toeslagenschandaal. wij willen weten: welke ambtenaren zijn verantwoordelijk voor het racisme, levens verwoesten en mensen traumatiseren. en werken zij nog bij de BD?’
Bestuurlijk Nederland stond op zijn kop, hoe durfde die Hofman. Ambtenaren zijn onschendbaar, al er iemand gestraft moet worden voor hun daden zijn dat hun politiek verantwoordelijken.

Ik heb dat nooit begrepen. Wie in het bedrijfsleven, of in welke niet-overheidsorganisatie dan ook, tot onrechtmatige daden overgaat, kan worden veroordeeld en zelfs ontslagen, behalve dus onze ambtenaren. Het feit dat ambtenaren niet gestraft kunnen worden, een rechtspositie als een onneembaar fort hebben, draagt volgens mij bij tot veel ellende bij overheidsinstanties. Een stok achter de deur, weten dat je ook als ambtenaar gewoon veroordeeld wordt als je illegale dingen doet, zou de kwaliteit van functioneren zeer bevorderen. Ik vermoed dat ze dat een beetje op het rechte pad houdt.

Nu doen we net alsof al die algoritmes systeemfouten zijn. Wat natuurlijk onzin is. Algoritmes zijn domme dingen, ze doen precies wat mensen willen. Er zijn besluiten over die algoritmes genomen en ze zijn ontworpen in opdracht. Dat betekent dat er schuldigen zijn. En of dat nou een premier is, een minister, een directeur-generaal van een ministerie of een uitvoerend ambtenaar, als het om discriminatie gaat, moet de schuldige worden veroordeeld. Daarom zo terecht dat Tim Hofman om rugnummers en namen vraagt.

Steeds meer besef ik dat we in een tamelijk racistisch land wonen. De Oekraïners ontvangen we met open armen, slaapplaatsen genoeg en ze mogen meteen aan het werk (waar ik erg voor ben), Afghanen moeten, als ze in Nederland aankomen, regelmatig in Ter Apel in de buitenlucht slapen en verzanden jarenlang in een moeras van bureaucratische onwil. En wij, Nederlanders, vinden het allemaal prima. Elke vier jaar weer stemmen we op een premier onder wiens verantwoordelijkheid dit allemaal gebeurt. Het wordt tijd dat we ons eens een collectief partijtje gaan schamen.

Afstand

Woensdag 25 mei, Groningen

De ene afstand is de andere afstand niet, zelfs niet als het dezelfde afstand is. Afstand is voor een belangrijk deel beleving. Het zit meer in je hoofd, dan dat het kilometers op een kilometerteller zijn.
Ik bedacht bovenstaande toen ik in de trein naar Utrecht zat. Ik ging daar eerst met Anne lunchen, vervolgens ging met haar en Charlie naar een speciale dierenkliniek. Anne maakte zich erg zorg over hem en het leek me goed om mee te gaan om haar een beetje te ondersteunen.

Er leek geen einde te komen aan de treinreis van Groningen naar Utrecht. Nog niet zo lang geleden was ik een doorgewinterde reiziger. Jarenlang ging ik vrijwel dagelijks van Dwingeloo naar Amsterdam, daar draaide ik me hand niet voor om. Ik ben zelfs een jaar lang elke elke dag op en neer gereden van Dwingeloo naar Rotterdam. Ik zeg niet dat het me niet in de kouwe kleren ging zitten, maar ik deed het toch met blijmoedigheid.

En nu? Zuchtend en steunend zit ik in de trein. Meer dan twee uur heen, dan weer meer dan twee uur terug. Dat Groningen ligt overal ver vandaan, zelfs van de stad die midden in het land ligt. Gelukkig ben ik op twee kranten geabonneerd, de afleiding is er wel.

Vroeger was een treincoupé een soort huiskamer voor me: ik las er, werkte er, ontmoette er mensen. Nu zit ik me te ergeren aan mensen die veel te hard telefoneren. Ik interesseer me volstrekt niet voor het feit dat die mevrouw niet zwanger kan worden.

Ik moet me niet aanstellen. Aanstaande maandag rijden we naar Frankrijk. Normaal rijden we in één keer naar het zuiden. Twaalfhonderd kilometer in één dag, zo gedaan, niks aan de hand. Nu zit ik in de trein te miepen over twee uur heen en twee uur terug.

Aanstaande maandag rijden we niet in één streep naar Cadouin. Wyb heeft vanaf vandaag vakantie en we zijn van plan om langzaam naar het zuiden af te zakken. We doen het zelfs met twee auto’s. Dat wordt twaalfhonderd kilometer achter elkaar aan rijden. Wyb in de Volvo, ik in de camperbus. We doen het rustig aan, vierhonderd kilometer per dag, we rijden zelfs met een omweg, we gaan nog even het Loire gebeid in. Kijken of we wat dozen kunnen scoren. De camperbus laten we voortaan in het zuiden staan. Dan zijn we permanent dichter bij Spanje, Italië en de Middellandse Zee.

Afstand heeft met jezelf instellen te maken. Een afstand wordt korter als je je op de afstand hebt voorbereid. Ik had me niet op deze treinreis ingesteld. Ik dacht: och, Utrecht, zo gedaan. Maar dat is toch niet waar als je in totaal meer dan vier uur in de trein zit en daarin niet meer bent getraind.

Bij de dierenkliniek bekeken we de binnenkant van Charlie. Met een echo zagen we zijn maag, lever, nieren en milt. Er bleek niets aan de hand. Goed dat ik ben meegegaan want Charlie moest op zijn rug liggen en dat ging niet vanzelf.

Jacuzzi

Maandag 23 mei, Groningen

 

Op zaterdagavond zitten we om 20 uur in een jacuzzi aan een bosrand in Dwingeloo. Ik ben gek op in bad zitten, het is voor mij de ultieme manier om te ontspannen. Een boek erbij en ik kan zomaar een uur weken, zoals mijn moeder dat altijd noemde. Ik hou dus van een bad, maar eigenlijk niet van jacuzzi’s. Ze zijn me te groot en dat gebubbel maakt te veel lawaai, al die lichtjes in bad, ook al een overbodige luxe. Bovendien kun je in een jacuzzi niet lekker lezen. Je zit gewoon te diep, er zit in zo’n jacuzzi te veel water. 
Maar goed, we staan op een camping van Staatbosbeheer: geen elektriciteit, alleen koud water. Dus de uitnodiging van Aniek om gebruik te maken van hun jacuzzi was ons zeer welkom. Ik had me al een paar dagen slechts primitief gewassen. Bovendien kunnen we het gebubbel en de lichtjes uitzetten.

We zitten met z’n drieën in het water: Wyb, Aniek en ik. Gelukkig hebben we geen last van schaamte en weten we dat het heerlijk is om met je blote kont door een tuin te lopen. Met een zwembroek in een jacuzzi zitten is zoiets als wijn uit een koffiekopje drinken, wat op zich een hele vreemde vergelijking is.

Onze naaktheid is wel onderwerp van gesprek. We verbazen ons over de preutsheid in Nederland. Hoe kan het dat vrouwen niet meer topless op het strand kunnen liggen? Alles wat met erotiek en seksualiteit heeft te maken is al snel verdacht. Of nog erger: het is een non-onderwerp. Het is het grote verzwegen onderwerp. Met wie heb jij het laatst gepraat over bijvoorbeeld masturbatie? Of sterker: heb je ooit wel eens met iemand over masturbatie gesproken? 
Neem dit onderwerp: er omheen hangt alleen maar schaamte. Wat vreemd is, want 98,9% van de mannen masturbeert en 85,5% van de vrouwen. Toch houden we over dit onderwerp, maar ook over alle andere onderwerpen die seksualiteit betreffen, stijf de kaken op elkaar.

Maar dit heeft niets met de jacuzzi te maken, al kwam het onderwerp wel ter sprake. We zien een buizerd die overvliegt. Even later komt een luchtballon van het Wereld Natuur Fonds in beeld. Het toeval wil dat wij daar ooit met z’n drieën in hebben gezeten en we kennen de piloot van de luchtballon. De ballon komt steeds dichterbij, we zien de mensen in het mandje staan. 
‘Ieke,’ roepen we keihard, ‘Ieke.’ Aniek kan ongelooflijk hard op haar vingers fluiten.
Ieke zet als antwoord een paar keer hard de brander van de ballon aan. 
Dan valt de nacht en verschijnen meer en meer sterren. We zitten hier in het donkerste gebied van Nederland. We blijken pal onder de Grote Beer te zitten. Jammer genoeg zien we geen reeën in het weiland voor ons. Normaal lopen ze er altijd, vermoedelijk praten wij te hard.

In de tussentijd maak ik een fles champagne open. Dies staat klaar om de kurk te zoeken. Helaas. De champagne vormt een fontein die in het water verdwijnt, de kurk valt krachteloos in de jacuzzi. Lancering mislukt. Als troostprijs voor Dies gooi ik de kurk de tuin in zodat hij hem toch kan terugbrengen.

Het komt er op neer dat wij vier uur in die jacuzzi hebben gezeten en nog twee flessen soldaat hebben gemaakt. Ik heb nog nooit zo lang in water gezeten. Pas om 12 uur gaan wij richting camping. Waar we geen rekening mee hebben gehouden is dat we geen licht hebben, terwijl het bos pikkedonker is. Het licht van Wyb’s fiets doet het niet, alleen mijn voorlicht doet het. Wyb rijdt met Dies aan de riem achter mij. Een gammel voorlichtje wijst ons het fietspad.

Op een klimmetje red ik het niet meer, komt de fiets tot stilstand. ‘Pas op,’ zeg ik tegen Wyb, ‘ik moet stoppen.’ Opeens is er alleen maar duisternis. 
‘Ik ben gevallen,’ hoor ik Wyb zeggen.
‘Moet ik helpen?’
‘Nee, het gaat wel.’ Met moeite komt ze overeind. 
Het is nog een verrekt eind fietsen naar onze natuurcamping, waar nog opmerkelijk veel mensen rond kampvuurtjes zitten. 
Het is ook zo’n mooie avond.

 

Het oude

Zondag 20 mei, Groningen

 

Het glas breekt.
De stoel verslijt.
De broek scheurt.
De boom verdort.
De beker valt.
De auto crasht.
Het boek vergeelt.
De hond sterft.
De mens verschrompelt.
De verf bladdert.
De aardappel verschimmelt.
Het huwelijk strandt.
De peer verrot.
Het paleis vervalt.
De fiets verroest.
Het lijk ontbindt.
Het schip vergaat.
Het hout vermolmt.
De dood scheidt.
De poëzie veroudert.
De haas gestroopt.
De bom barst.
De tekst gewist.
De rivier verdroogt.
De glans verdoft.
De pik verslapt.
De beer geschoten.
Het zand verwaait.
De hersens verkalken.
De vis verstikt.
Het huis verzakt.
Het bos brandt.
De steen vergruist.
De schaatser verdrinkt.
De schoen slijt.
De kennis vergaat.
De schrijver vergeten.
Het geld verloren.
Het bier verschaalt.
Het geloof verdwijnt.
De schuur gesloopt.
Het kind veroudert.
De zon dooft.

Echt niets,
echt helemaal niets,
blijft bij het oude.

Regen

Vrijdag 20 mei, Groningen

 

Vele blogs zullen er van getuigen dat het weer mij volstrekt koud liet. Of de zon nou scheen, het regende, sneeuwde, het zwaar bewolkt was, het maakte me volstrekt niet uit. Er gingen jaren voorbij zonder dat ik mij ooit op de hoogte stelde van het weer.

Zoals zoveel dingen in je leven veranderen, is ook die onverschilligheid veranderd. En dan met name als het om regen gaat. Jezus, wat heb ik de pest aan regen. En waarom? En waarom ineens? Ik denk dat het met mijn rustiger leven heeft te maken. Vroeger had ik zoveel dingen waar ik me druk over moest maken, regen viel daarbij in het niet. Tegenwoordig heb ik vrijwel niets meer om mij druk over te maken, vermoedelijk valt de regen daarom juist op.

Ik schrijf het omdat ik in een camper in Dwingeloo in het bos zit. Toen ik aankwam was het prachtig weer. Stoelen buiten, tafel, zon boven mij, vogeltjes zingen, alom blijheid. Ik vocht net tegen een middagslaapje toen de eerste druppels op mij vielen. Net op tijd heb ik alles binnen gezet voordat de regen naar beneden kletterde, begeleid door een paar fikse donderslagen.

Wyb belt net dat ze klaar is met werken en op weg naar mij is. ‘Hoe is het?’ vraagt ze.
‘Kut,’ zeg ik. ‘Regen, zit ik de hele middag in een camper.’
‘Ik zei het al tegen mijn collega’s, ik durf er om te wedden dat Gerard het kut vindt.’
Soms is het wel vervelend als iemand je zo goed kent.

Het vervelende van regen is die natheid. Ik heb hetzelfde gevoel als bij zwemmen. Ik heb een goede vriend die elke ochtend gaat zwemmen. Dat betekent dus elke ochtend dat water instappen, van droog zijn nat worden. Bij de gedachte alleen al voel ik weerzin. Ik hou niet van nat.

Dit alles is misschien wel het bewijs dat er altijd een graad van ontevredenheid is. Als er een heleboel zaken wegvallen om je druk over te maken en ontevreden te zijn, komen er gewoon andere dingen voor in de plaats. In mijn geval is het regen. Vooral ook plassen waar druppels in vallen en mensen die wegduiken in hun jassen. Zo deprimerend.

Komt ook nog eens bij dat ik hier geen wifi hier heb en de telefoon geen bereik heeft. Ik kan niet eens op buienradar kijken hoe lang dit gaat duren. Buienradar is ideaal, dan heb je tenminste iets om naar toe te leven.

Strapatsen

Woensdag 18 mei, Groningen

 

Ik zou eigenlijk helemaal niet over politiek of politiek gerelateerde onderwerpen willen schrijven. Jammer genoeg zijn de strapatsen van onze politici dusdanig dat ik ze niet links kan laten liggen.

Zo blijkt dat Mark Rutte jarenlang zijn sms’jes op zijn telefoon wiste. Volgens de landsadvocaat gebeurde dat omdat hij een ouderwetse Nokia had. En dat prehistorisch apparaatje had slechts zeer beperkte opslagruimte. Om nieuwe te ontvangen diende er berichten te worden gewist. Mark bepaalde welke bewaard moesten blijven en welke gewist.

Bij mij doemt dan het beeld op dat Mark elke avond voor het slapen gaan op de rand van zijn bedje zit en, als vast ritueel, zijn berichten moet wissen, anders blijft hij verstoken van nieuwe communicatie. Mark wordt hiermee de zelf-benoemde assistent van onze Rijksarchivaris. Volgens wet en regels dient namelijk het sms-verkeer bewaard te blijven en door mensen die hiervoor door hebben gestudeerd gewist of opgeslagen te worden voor het nageslacht. Mark was dus elke avond een beetje illegaal bezig.

Mark is een slimme man. Dus ik ga er vanuit dat hij hiervan op de hoogte was en dat hij een reden had om de regels aan zijn laars te lappen. Ik heb het altijd al gek gevonden dat onze premier met zo’n aftands telefoontje rondliep. Het had aanvankelijk iets aandoenlijk, onze premier als nerd, die als enige Nederlander niet meeging met zijn tijd. Maar wat blijkt nu: onze premier had twee telefoons. Een om sms’jes op te ontvangen, de ander, een moderne, om het nieuws te volgen.

Ken jij mensen met twee telefoons? Ik heb er één gekend, die wilde privé-communicatie en zakelijke communicatie gescheiden houden. Mooi streven. Maar erg onhandig. Hij hield het niet lang vol want die scheiding kun je met het grootste gemak ook op één telefoon aanbrengen. Je moet er toch niet aan denken dat je altijd twee van die dingen in je zak hebt. Ik denk dan ook dat het gewoon een kutsmoesje is van onze premier. Met dat smoesje kon hij rechtvaardigen dat hij sms’je wist.

Ik denk dan ook dat sms’jes in de volgende trant voor de eeuwigheid verloren zijn gegaan:

Ha Ivo en Ted, dat bonnetje, goed verstoppen, hoor. Ik wil niet dat dit naar buiten komt. Jullie zijn crimefighters en we kunnen ons geen vlek op jullie blazoen veroorloven. Mark. PS Natuurlijk sta ik achter jullie.

H Katja, ik ga gewoon volhouden dat we Omzigt functie elders nooit hebben besproken. ‘Heb ik geen actieve herinnering aan’. Weet je dat. Groetjes, Mark.

Dag Ben, die dividendbelasting ga ik regelen. Dat het niet in onze partijprogramma’s staat, soit. Ik druk het erdoor. Hartelijke groet, Mark.

Dag Alle, dat sleepnet, geen terughoudendheid, dat moet er komen. Maak je geen zorgen over dat referendum, dat is iedereen toch al lang vergeten. Daar maakt niemand zich meer druk om. Vriendelijke groet, Mark.

Natuurlijk, het is niet te bewijzen. Het is niet waar wat ik hier boven schrijf. Leer mij een politicus kennen.

Twee telefoons, het is een smoesje van een geraffineerde grabbelaar. Een andere reden om met zo’n Nokia rond te zeulen is er niet. Konkelfoezen, actieve herinneringen wissen, gespeelde onschuld, de boel bewust een loer draaien, leugentjes om bestwil en kwaadwil: allemaal strapatsen.

 

Hond

Maandag 16 mei, Groningen

 

Dies is een border collie, dat betekent dat we altijd een gefocuste hond hebben. Hij kan ook overdag best lang slapen, maar wakker is hij altijd alert. Zo volgt hij de gesprekken van Wyb en mij op de voet. Als hij in de zinnen herkenbare woorden hoort, zoals bijvoorbeeld de woordjes ‘gaan’ of ‘goed, veert hij meteen op. Wie weet, gaat er iets gebeuren.

Ook het schoengebruik houdt hij goed in de gaten. Wandelschoenen betekenen zeker wandelen, mijn gewone schoenen aantrekken betekent boodschappen, een zware teleurstelling voor hem want dan moet hij alleen thuisblijven. Hij laat meteen zijn kop hangen. Als ik mijn pantoffels aantrek is hij tevreden. Dat betekent dat baas of vrouw thuis blijven.

Zijn focus richt zich op de eerste plaats op Wyb en mij. Ik denk dat wij een soort kudde voor hem zijn, niet voor niets is de belangrijkste opdracht voor een border collie de kudde bijeen houden. Er is pas rust als Wyb en ik bij elkaar zijn.

Andere focus: stokken. Als we wandelen draagt hij ze zelf aan. Een border collie houdt van opdrachten, dus er is niks leuker dan een stok die ik weggooi voor mij gaan halen. 
Het is helemaal te gek voor hem als we met een frisbee spelen. Dat is het mooiste speelgoed dat hij heeft. Wyb en ik werpen de frisbee over en weer en Dies rent dan tussen ons in. Mocht een van ons het ding niet vangen, geheid dat hij ter plaatse is om de frisbee op te vangen.

Van honden wil hij eigenlijk niks meer weten. Met ware minachting loopt hij ze voorbij. Een intelligente hond wil met zijn domme soortgenoten niets te maken hebben. Ze zijn hem onwaardig. 
Alleen loopse honden vond hij interessant, zeer interessant. Zelfs wij moesten daarvoor wijken, ons gezag was volledig verdwenen bij de komst van zo’n lekker teefje. Omdat hij ze blindelings achterna liep, hebben wij daar een einde aan gemaakt door hem chemisch te laten castreren. Hierdoor vindt hij nu zelfs loopse teefjes volstrekt oninteressant.

Denk niet dat we een slaafse hond hebben. Dies is een echte mensenvriend en hoe meer vrienden en vriendinnen hoe beter. Het gebeurt dagelijks dat we aan het frisbeeën zijn en dat Dies zijn vriendenkring wil uitbreiden. In plaats de frisbee voor onze voeten te leggen, legt hij het ding demonstratief bij een van de vele studentengroepjes die in het Noorderplantsoen liggen te chillen.

De hondenliefhebbers smelten meteen bij zoveel vriendelijkheid en beginnen met het ding te gooien. De hondenhater weet bij god niet wat hij met deze ietwat opdringerige uitnodiging moet. Ze kijken verstoord en soms zelfs enigszins angstig op. Dies is beter in het lezen van mensen dan dat zij honden kunnen lezen. Begrijpelijk, want andere wezens kunnen begrijpen, is ook een kwestie van oefening en ervaring. En, niet te vergeten, liefde.

Generatieangst

Zondag 15 mei, Groningen

 

Ik raad iedereen boven de vijftig aan eens naar Groningen te komen. Dat is best lastig, dat weet ik, Groningen ligt nu eenmaal overal ver vandaan. Minimaal een uur rijden is een gegeven, behalve als je uit Leeuwarden komt, dan is het drie kwartier. Bij de meeste steden kun je nog wel eens toevallig langskomen. Bij Groningen is dat uitgesloten. Het is een eindstation en je moet er echt heen willen om er te komen. Die afstand vind ik echt een van de grootste nadelen van de stad.

Ik raad de vijftigplussers aan langs te komen omdat je je hier in een andere wereld waant. Over het algemeen zijn wij, boomers, veruit in de meerderheid, wij overspoelen Nederland met onze grijze golf. Hier in Groningen word je overspoeld door twintigers, dertigers hier zie je voornamelijk jonge mensen. Dat is best een grappige ervaring. 
Als boomer voel ik mij hier vaak misplaatst. Als ik door de stad loop, zie ik mijzelf lopen. Wat moeten al die twintigers en dertigers wel niet denken? Zouden ze ooit denken ook zo oud te worden als ik? Het zal ze vervullen met afkeer, vermoed ik. Als je jong bent, bestaat ouderdom niet. Het hele leven ligt nog voor je. Wie oud is, is bij voorbaat afgeschreven.

Wat het een beetje vervelend maakt, is dat ik tot de conclusie moest komen dat Groningen eigenlijk een veel te klein centrum heeft. Toen ik in de jaren tachtig in Groningen woonde, telde de stad rond de 160.000 inwoners. Nu heeft de stad meer dan 200.000 inwoners. Om het centrum heen zijn allerlei satellietwijken gebouwd. Het centrum heeft dezelfde omvang gehouden en dat leidt vaak tot een enorme drukte. In die satellietwijken wonen zeker wel boomers, heb ik kunnen constateren, maar om de een of andere, voor mij onbekende, reden, komen ze nooit naar het centrum. Ze mijden het als de pest. Het lijkt wel alsof ze bang zijn voor die nieuwe generatie die daar de straten beheerst. Bestaat dat, generatieangst?

Er zijn niet alleen satellietwijken gebouwd, in de stad heeft zich eveneens een vermenigvuldiging voorgedaan. Neem de wijk waar ik in woon, de Schilderswijk. Een mooie, statige wijk met grote huizen, gebouwd aan het begin van de twintigste eeuw. Vroeger woonden er gezinnen. Huismelkers hebben daar een rigoureus einde aan gemaakt. Waar vroeger vier, vijf mensen woonden, wonen nu veertien, vijftien studenten in een soort cellen. Ooit verzuimde de stad een campus te bouwen. Goed beschouwd woon ik nu op de campus van Groningen: overal en altijd studenten. Vandaar dat ik de boomers aanraad om eens te komen kijken: je weet niet wat je ziet, de stad, en zeker het centrum, een bezienswaardigheid.

Boek

Zaterdag 14 mei, Groningen

 

Belangrijke reden om in april naar Frankrijk te gaan, was natuurlijk ons nieuwe huis. Een andere belangrijke reden was om met Ineke, mijn Franse Nicht (waarbij ik nicht altijd met een hoofdletter schrijf), het boek Les Rues de France af te maken. We hadden nog een dag nodig om er de laatste hand aan te leggen. Daarna konden we het naar de drukker opsturen.

Het boek is een groot project. Er staan 90 zwart-wit foto’s in en 127 kleurenfoto’s. Het boek heeft 222 pagina’s, dik papier. Dat zorgt ervoor dat het liefst 2,5 kilo weegt. Spannende vraag: hoe gaat de drukker er mee om? 
Afgelopen maandag kreeg ik het antwoord daarop. De pakketdienst komt een drukproef brengen. En ik moet zeggen: het ziet er prima uit. Ik ben er erg blij mee. Ineke en ik gaan er nog een keer goed naar kijken en dan kan het boek in het najaar verschijnen.

Wie denkt, goh, wat mooi, dat is een leuk Sinterklaas cadeautje, die moet ik misschien toch teleurstellen. Het uitgeven van het boek kost een vermogen. Ik kan het uitgeven bij een uitgeverij gespecialiseerd in fotoboeken, maar het komt er op neer dat een fotograaf toch zijn eigen uitgave moet financieren. En dat ligt zeker tussen de tienduizend en vijftienduizend euro. Dat wilde ik als volgt doen: ik steek er zelf veel geld in en dan start ik een crowdfunding actie waarin ik nog zo’n drie- tot vierduizend euro uit de crowd probeer te krijgen.

Zoals het er nu voorstaat, ga ik dat niet doen. Ik voel me bij zo’n crowdfunding actie niet lekker. Als directeur van theaters en gezelschappen heb ik al zoveel om geld geschooid dat ik daar eigenlijk geen zin meer in heb. Bovendien vind ik het niet kloppen. We kopen een huis in Frankrijk en vervolgens ga ik om geld schooien voor een boek. En ook over dat eigen geld erin steken heb ik mijn twijfel. Ons huis in Frankrijk brengt nogal wat kosten met zich mee en ons beperkte spaargeld besteden we liever daaraan.

Dat neemt niet weg dat ik dit boek graag wil uitgeven. Daarom heb ik het volgende bedacht. Het is duidelijk dat het een liefhebbers boek is. Fotoboeken vormen sowieso een nichemarkt. Om de kosten in de hand te houden, laat ik er geen 400 of 500 drukken. Ik ga het boek exclusief maken. Het boek krijgt een gelimiteerde oplage van 25 exemplaren, de boeken worden genummerd en van een handtekening voorzien. 
Wie een boek koopt, kan een foto uit het boek uitzoeken en krijgt bij het boek dan de originele foto daarbij op 30×40 formaat (kan zijn dat het formaat iets afwijkt door de vorm van de foto). De afdruk is van hoge kwaliteit op hoogwaardig fotopapier en heeft per foto een gelimiteerd oplage van 5 exemplaren, ook deze zijn genummerd.

De prijs van het boek zal dan rond tweehonderdvijftig euro gaan kosten, vermoedelijk iets minder. Ik had de stiekeme hoop dat er liefhebbers zijn die zo’n bedrag ook hadden betaald als ik een crowdfunding actie was begonnen. Ik begrijp dat zo’n bedrag geen kattenpis is, maar ja, dit soort hoogwaardige boeken kosten gewoon veel geld en om met Sywert van Lienden te spreken: ik doe dit zonder er zelf een rooie cent aan te verdienen. Het enige doel om het uit te geven is ervoor te zorgen dat de echte liefhebber, waaronder ikzelf, ook zo’n boek kan bezitten.

Bovendien, niet uit te sluiten, is dat zo’n zeldzaam boek een uitstekende investering blijkt te zijn. Goed mogelijk dat het boek over 15 jaar, als ik inmiddels al jaren ben overleden, op een veiling het honderdvoudige opbrengt. Je weet het nooit.

De zaak verandert natuurlijk als een mecenas zegt: ‘Goh, Gerard, die foto’s vind ik zo goed, die moeten voor een veel breder publiek beschikbaar komen. Hier heb je tienduizend euro, laat er alsjeblieft veel meer drukken tegen een veel lagere prijs. Ik zal deze mecenas met open armen ontvangen.

In ieder geval krijgt u over dit onderwerp de aankomende maanden nog veel meer te horen. De noties die ik er nu over heb zullen binnenkort omgezet worden in een concreet plan. Degene die echt interesse heeft in het boek, raad ik in ieder geval aan te gaan sparen. Wordt vervolgd.

Helm

Donderdag 12 mei, Groningen

 

Er zijn eigenlijk drie onderwerpen waar ik over zou willen schrijven. Maar welke kies je dan? Vandaag lijd ik aan keuzestress.

Eerste onderwerp is het overlijden van Jeroen Brouwers. Ik beschouwde hem als een van de grootste Nederlandse schrijvers. Hij heeft zich zijn hele leven schatplichtig verklaard aan Harry Mulisch, maar ik vind dat hij het niveau Mulisch al lang was overstegen. Ik las zijn romans met enorm veel plezier, maar ik was vooral gek op zijn polemisch en essayistisch werk. Zo schreef hij prachtige necrologieën van schrijvers die zelfmoord pleegden. In zijn polemisch werk kon hij donderen en vilein formuleren als geen ander. Zijn schotschrift De Nieuwe Revisor, waarin hij tekeer ging tegen de jongetjesliteratuur van de jaren zeventig, heb ik diverse keren gelezen. Dat was nog eens tekeer gaan.

Onderwerp van geheel andere aard was een voorval gisteren. Ik zat boven te poepen. In de verte hoorde ik een politiesirene onze kant opkomen. Op een gegeven moment hoorde ik dat hij de straat indraaide. Het lukte me, gezien mijn bezigheid, niet om op tijd bij het raam te zijn. In onze straat is veel studentendrukte, maar in onze straat, met smalle rijweg, rijdt nooit met hoge snelheid een politieauto met sirene, dat is volstrekt onverantwoord. Eenmaal beneden wist Wyb mij te vertellen dat de politiewagen achter een scooter aanzat. Met topsnelheid reed de wagen achter de scooter aan op nog geen twee meter afstand. 
Vandaag leest ze in de krant dat er een achtervolging tussen politie en een scooterrijder heeft plaatsvonden. Ja, dat kun je wel zeggen. Ze leest dat de achtervolging twintig minuten duurde en uiteindelijk eindigde met de val van de scooterrijder. De man werd achtervolgd omdat hij geen helm droeg. Rumoer in de straat en dat moet ik dan weer missen omdat ik mijn hoogstnoodzakelijke boodschap van die dag diende te doen. Jammer.
Vroeger zou ik voor de scooterrijder zijn geweest. Nu ben ik voor de politie. Ik zie zoveel van dat jonge tuig de stad verpesten met hun herriescooters en fout machogedrag: eindelijk wordt het tuig eens aangepakt. Ik zeg dit ook omdat een paar straten verder, tegen het centrum aan, de plek is waar de verloedering samenkomt, wat nachtwinkels en een MacDonalds zorgen voor permanente overlast. 
Aan de andere kant, het is natuurlijk totaal onverantwoord dat een politieauto als een dolle stier door zo’n wijk rijdt om een jongen zonder helm te pakken. Als het nou om een oligarch ging of een frauderende notaris. Maar een jongen zonder helm, kom op nou.

Ten slotte zou ik willen schrijven over een nieuwsbericht vandaag. Het Ministerie van Volksgezondheid heeft ziekenhuizen tijdens de pandemie ontmoedigd hun intensive care uit te breiden met extra bedden. WTF! En natuurlijk, hoe kan het anders onder deze liberale regering, is geld de reden. Uitbreiding zou te duur worden. 
Hè? De hele samenleving hebben we afgeknepen om er maar voor te zorgen dat de IC’s niet overbelast werden. Dat heeft de samenleving miljarden gekost. En dat ministerie zit te financieel te miezemuizen op het eigen beleidsterrein. En dat nog wel onder een minister die belast was met de aanpak van Corona. Ik kan niet wachten op de parlementaire enquête, want het afknijpen van de IC’s vind ik eigenlijk een misdaad. Alweer iets waarbij de onderste steen boven moet komen.

Nou ja, op deze manier heb ik mijn keuzestress toch aardig weten te reduceren. Ja, ja, ik weet het, het verdient niet de schoonheidsprijs. Ik beloof dat het een eenmalig gebeuren is, drie onderwerpen in één blogje. Dat moet ik voortaan echt voorkomen.

 

Paradijselijk

Woensdag 11 mei, Groningen

 

Ik moet bekennen dat er in mijn leven maanden voorbij gingen zonder dat ik aan mijn vader dacht. Sinds ik een map op mijn bureaublad aanmaakte met de titel Het geheim van mijn vader denk ik een paar keer per dag aan hem.
Gisteren maakte ik een kast open waarin ik, sinds we hier wonen, nog nooit in heb gekeken. Het is een blauwe kast die naast mijn bureau staat en waar al mijn herinneringen in rode dozen zijn opgestapeld. In die dozen honderden foto’s, misschien wel duizenden. Een leven in beeld.

De nacht daarvoor kon ik niet slapen. In mijn hoofd kwam namelijk de vraag op: sta ik eigenlijk wel eens met mijn vader op de foto? Andere vraag: als ik de foto’s bekijk waar mijn vader opstaat, kom ik dan meer over hem te weten? Ik kon niet wachten om op te staan. Er zijn twee van die rode dozen waar foto’s van mijn vader in kunnen zitten.

Een voor een gingen de foto’s door mijn handen. Van een paar foto’s was ik het bestaan vergeten. Een mens verzamelt wat beelden in zijn leven. Van de meeste foto’s weet ik nog precies waar ze zijn gemaakt. Veel foto’s zijn verankerd in mijn hoofd. Van mijn vader vind ik in totaal 73 foto’s. Dat wil zeggen, foto’s die ik los in de dozen vind. Ik heb ook nog het trouwalbum van mijn vader en moeder, die foto’s reken ik even niet mee.

Tot mijn teleurstelling vind ik slechts drie foto’s waar mijn vader en ik samen op staan. Het opmerkelijke is dat al de drie de foto’s voor mijn vierde jaar zijn gemaakt. Blijkbaar hebben we daarna nooit meer dichtbij elkaar gestaan als er een foto werd genomen.

De foto’s waar wij samen op staan, zijn gemaakt in de tijd dat wij op de Broerdijk woonden. Het was midden jaren vijftig in de twintigste eeuw en ook toen, net als nu, was er woningnood. Wij woonden boven een bejaard echtpaar, meneer en mevrouw van Bremen. Onze verdieping was een zolderverdieping. Er waren een woonkamer, een slaapkamer, een rommelhoek, een keuken en een wc. Vermoedelijk ben ik door die tijd van tiny houses gaan houden.

Met een van de foto’s ben ik erg blij. Het is een foto van een soort paradijselijk geluk. Ik zit als blakende baby, met een knuffelbeer voor me, tussen mijn vader en moeder in. Alle drie kijken we even gelukkig, we stralen zelfs, al kijk ik meer genoegzaam, innig blij. Alle drie schijnen we op dat moment te weten dat het leven zo hoort te zijn. De foto gaat niet meer terug in de doos. Ik wil hem voortaan altijd in mijn zicht hebben.

Het opmerkelijk van deze foto is dat hij eruit ziet als nieuw. De meeste foto’s in de dozen hebben een beschadiging, een ezelsoor, sporen van een plakbandje, een scheur, een vouw, een vlek. Deze foto is puntgaaf. Op de achterkant kan ik zien wanneer de foto is gemaakt, op 24 juli 1955. Ik ben op die foto zes maanden en 27 dagen. Mijn vader is 28 jaar, 1 maand en 24 dagen. Mijn moeder is 26 jaar, 8 maanden en 1 dag.
Mijn vader houdt zijn rechterhand zo dat het lijkt alsof hij mij presenteert, dat hij wil zeggen: kijk, dit is hij nou. Er is verder geen foto waarop hij zo gelukkig kijkt.

Verstrooid

Dinsdag 10 mei, Groningen

 

Ik kijk naar een van die zeldzame programma’s over literatuur. Een schrijfster vertelt dat ze haar vader haatte, maar dat ze over die haat heen stapte omdat ze hem toch beter wilde begrijpen. En die stap opende voor haar een nieuwe wereld. Niet alleen ten opzichten van haar vader, maar ook in het algemeen. Ze ontdekte hoe belangrijk empathie is en het niet blijven hangen in ingesleten beelden.

Het gesprek inspireerde me. Niet omdat ik mijn vader haatte, helemaal niet. Ik had gewoon geen band met mijn vader. Onze relatie was neutraal terrein, kleurloos. Ik besloot een boek te schrijven over mijn vader, die volgens mij een groot geheim met zich meedroeg. Een geheim waarvan ik de kern nooit heb kunnen ontdekken.

Ik ging meteen achter mijn laptop zitten en schreef onderstaande tekst als eerst pagina. Ik heb geen idee waar het heengaat. Ik laat me meevoeren. Ik weet eigenlijk niet of het überhaupt wat wordt. We zullen zien.

De volgende disclaimer is wel van belang: Elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen of plaatsen berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen en plaatsen zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen, gebeurtenissen en plaatsen.

‘We blijven hier voor altijd wonen,’ zegt Wyb.
‘Dat wil dus zeggen tot mijn dood,’ zeg ik, die veertien jaar ouder is dan mijn vrouw.
‘Ja, dat betekent dan tot je dood.’
‘Dan word ik daar aan de overkant begraven.’ Ik wijs naar de begraafplaats die aan de overkant van het dal ligt. ‘Gerard Tonen, geboren in 1954 in Nijmegen, gestorven in 2000 zoveel in Cadouin Frankrijk. Wie had dat ooit kunnen denken. Mijn moeder uitgestrooid in Moddergat op de rand van Nederland, mijn vader is ergens verstrooid bij crematorium Moskovitz in Arnhem, ik begraven in Cadouin’ Ik geef meteen maar een snelle inventarisatie van wat vermoedelijk de stand van zaken wordt.

Ik zeg over mijn vader ‘is ergens uitgestrooid’. Mijn moeder en ik kregen een brief dat mijn vader zou worden verstrooid en of we daarbij wilden zijn. 
‘Wil jij daar bij zijn, Gerard?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik. ‘Maakt het verschil als we erbij zijn? 
Laat ik duidelijk zijn: ik kan me niet voorstellen dat ik zoiets heb gezegd. Ik heb er nu spijt van. Maar ik vrees wel dat ik het heb gezegd.

Ik kan me sowieso weinig herinneren van de crematie van mijn vader. Ik weet nog dat we er vanuit Nijmegen heenreden, een lange tocht. Crematoria waren toen nog zeldzaam. Mijn vader is gestorven in 1982. 
Het belangrijkste waar ik me bezighield waren de mensen die dadelijk in het crematorium zouden zitten. Als ik maar niet zou gaan huilen, huilen leek me zo gênant. Ik weet nog dat Jan een toespraak hield. Ik heb niet gesproken. Met terugwerkende kracht onbegrijpelijk omdat ik daarna op diverse begrafenissen heb mogen en willen spreken. Op mijn vaders begrafenis wilde ik niet spreken omdat ik dan zeker zou gaan huilen en ik wilde niet huilen.

Mijn moeder is uiteindelijk wel naar de verstrooiing van mijn vader geweest. Mijn moeder was in alle opzichten voor haar dierbaren een uiterst goed en trouw mens. Voor anderen dan haar dierbaren durf ik dat niet te beweren. Uiteindelijk was mijn moeder een leeuwin die het belang van haar naasten scherp in de gaten hield. Terug van de verstrooiing vertelde ze me dat hij was uitgestrooid op een grasveldje. Het was een korte exercitie geweest. Iemand had de urn opengemaakt en zijn as al schuddend verspreid over het gras.

Ter excuus van mijn afwezigheid kan ik aanvoeren dat ik nauwelijks een band met mijn vader had. Ik kan me niet herinneren dat wij ooit een goed gesprek hebben gehad. Wij hadden geen verschrikkelijk slechte band of zo. Wij hadden geen band, dacht ik. Wij hebben samen geleefd. Het enige gemeenschappelijke was dat wij beiden verzorgd werden door mijn moeder, die dat met overtuiging en plezier deed.

Pizzaresten

Zondag 8 mei, Groningen

 

Andere mensen corrigeren is een hachelijke bezigheid, weet ik uit ervaring. Ooit stonden Lies en ik op een camping. Een paar tenten verder stond een Nederlander die constant dronken was. Op zich niet erg. Wat veel erger was dat zijn transistorradio de hele dag over de camping schalde. Waardoor iedereen naar die shit muziek van hem moest luisteren.

Op een gegeven moment kon ik er niet meer tegen. Ik ging naar hem toe en vroeg vriendelijk of hij de radio wat zachter wilde zetten omdat iedereen er last van had en iedereen hier toch voor zijn rust kwam. Waar ik mij godverdomme mee bemoeide. ‘Heb ik eindelijk eens vakantie en dan kom jij aan mijn kop zeiken.’ En hij zette de radio nog een paar standjes harder.

Even later kwam zijn vrouw langs onze tent om te zeggen dat ik dat echt niet meer moest zeggen omdat haar man best boos kon worden. Een paar uur later en nog een paar flesjes Heineken meer op merkten we dat. Vloekend en tierend stond hij bij onze tent. Waar ik het gore lef vandaan haalde om me met hem te bemoeien. Of ik wist dat ik een enorme lul was. ‘En waarom heb je bruine kinderen? Kon je zelf geen kinderen maken?’ Daarna volgde nog wat onvervalst racistische opmerkingen. Eenmaal weg pakten Lies en ik meteen de tent in. Hier wilden we niets mee te maken hebben.

Ik moest gisteren aan het voorval denken toen Wyb en ik Dies uitlieten. Wyb en ik gooien de frisbee over en Dies rent als een gek op en neer om de frisbee te pakken te krijgen. Als een van ons de frisbee mist, springt Dies hem uit de lucht. Als hij uitgeput is, wandelen we verder door het Noorderplantsoen.

‘Hé, die hond eet onze pizza op,’ zegt een van de zes jongetjes die op het punt staan om weg te fietsen.
‘Hij eet geen pizza’s van de grond,’ zeg ik.
Dan realiseer ik me dat die jongetjes hun pizzaresten (doos, plastic zak, halve pizza’s) gewoon laten liggen. ‘Hé,’ zeg ik, ‘moeten jullie die troep niet opruimen?’
‘Doe het zelf,’ zegt de brutaalste.
‘Dat laat je zo toch niet liggen, dat is toch hartstikke smerig.’
‘Jij laat je hond hier toch ook los lopen,’ zegt een ander jongetje.
‘Maar onze hond is opgevoed,’ zegt Wyb. ‘Daar heeft niemand last van.’
‘Maar je laat hem hier wel schijten.’
‘Dat ruimen we allemaal op,’ zeg ik en ik haal een poepzakje uit mijn zak om het te bewijzen. ‘Ruim nou even die boel op, joh.’

Ondertussen moet ik aan mijn oom Ton denken. Die was ook altijd bezig met andere mensen op te voeden. Als hij iemand zag roken kon hij niet nalaten om er heen te lopen om te zeggen dat roken toch wel erg ongezond was. Iemand die een drankblikje op de grond gooide, mijn oom ging er onmiddellijk op af. Ik heb het niet van een vreemde.

‘Man, waar bemoei je je mee. Ruim het zelf op.’ De discussie herhaalt zich. Een jongetje steekt zijn middelvinger naar me op.
Ze rijden tergend langzaam weg.
‘Doe de groeten aan je moeder,’ zeg ik tegen de brutaalste, ‘en laat haar alsjeblieft weten dat ze je beter moet opvoeden.’

Stom van me. Van moeders moet je afblijven bij dit soort jongetjes.
Wyb en ik lopen quasi rustig door. Dies zwemt ontspannen een rondje door de vijver van het plantsoen.
Achter mij hoor ik de haat van de jongetjes.
Wyb en ik lopen om de vijver heen. Als ik even hun kant opkijk, zie ik ze opgewonden naar me wijzen en roepen aan de andere kant van de vijver. De vraag is nu of ze achter ons aankomen. Van dit soort ventjes kun je best veel last hebben. Je zult ze maar in de klas hebben.

Homo Credentis

Zaterdag 7 mei, Groningen

 

Ik denk dat wij een verkeerde naam hebben. Met wij bedoel ik: wij mensen. We hebben onszelf de naam homo sapiens gegeven, de verstandige mens, de denkende mens. Blijkbaar gingen onze voorouders er vanuit dat de mens zich vooral kenmerkte door denken, door rationele en verstandige overwegingen. We mogen, vind ik, constateren dat dit een vergissing was.

Homo credentis zou een veel betere naam voor ons soort zijn geweest, de gelovige mens. Het overgrote deel van onze soort is helemaal niet denkend of verstandig. Het overgrote deel is gelovig. En geloof bedoel ik niet alleen in religieuze zin.
Kijk wat er gebeurt in de Oekraïne. Blijkbaar is Rusland ervan overtuigd, blind door het geloof in hun nationalisme, dat Rusland superieur is en het recht heeft op een groot Russisch Rijk. Hier ligt geen enkele rationele overweging aan ten grondslag. Het hele ‘denken’ is gevoed door dat nationalistisch geloof.

Mijn advies is dan ook: zwaai nooit met een vlag. Een vlag is niet alleen maar een stuk doek. Als je met een vlag zwaait, zwaai je in feite met het geloof in een nationaliteit, in afbakening, en daardoor, de tegenpool, uitsluiting. Neem Baudet, die raaskalt over verdunning van het witte ras en de Europese identiteit. Hij is een gelovige in de superioriteit van de christelijk cultuur.

Het geloof in religieuze zin is natuurlijk het duidelijkste bewijs dat je de mens alles kunt wijsmaken. Verzin een god en je krijgt volgers. De mens is een kwetsbaar en eenzaam wezen, is mijn overtuiging. Hij kan niet leven met de gedachte dat hij nietig is, dat zijn leven op aarde kort is en dat hij dan weer opgaat in het Grote Geheel en van hemzelf niets overblijft. En wat ga je dan, gedreven door angst, doen: geloven. De dorst naar troost is onlesbaar. Arme homo credentis.

Ook interessant is de nieuwe golf geloof die de mens overspoelt: het complotdenken. Verzin een complot en wedden dat je medestanders krijgt. Je kunt het zo gek niet bedenken of je vindt mensen die er zelfs voor willen vechten. Neem een pizzarestaurant, zeg dat er een kelder is waarin de elite van deze wereld bijeenkomt voor pedofiele activiteiten en er is altijd wel een gek die met een machinegeweer het restaurant binnenvalt om de kinderen te bevrijden. Zelfs als er geen kelder is.

Het laatste voorbeeld is een uitwas. Weet ik ook. Maar er zijn hele volksstammen die geloven dat je vrouwen geen onderwijs moet geven, dat dit tegen de wil van god is, die de man nou eenmaal superieur heeft gemaakt. Zelfs in een van de meest ontwikkelde landen van de wereld, de VS, vindt de helft dat abortus ingaat tegen de wil van god. En dat die wil belangrijker is dan het recht van de vrouw op zelfbeschikking.

Op zich is het natuurlijk niet erg dat de mens troost zoekt. Maar de ellende van geloven is, dat het tot strijd leidt. De gelovige mens is altijd overtuigd van zijn gelijk en wil dat gelijk opleggen aan de ongelovige. Wie gelooft zet het denken aan de kant.

P.S. Ik weet niet of credentis de precieze vervoeging is voor de nieuwe soortnaam die ik voorstel. Daar moeten latinisten en biologen zich maar over buigen. Maar van het woord sapiens moeten we af. Het is te veel eer voor onze diersoort.

Kapper

Donderdag 5 mei, Groningen

 

Als ik ergens mee heb geboft in Groningen, dan is het wel mijn kapper. Kapper? Hoe kun je daar nou mee boffen? Ik altijd een ietwat haat-liefde verhouding met kappers. Ik ben altijd benieuwd wat ze er nu weer van gaan maken.

Tot mijn zesenveertigste heb ik mij daar nooit druk over hoeven te maken. Lies knipte mijn haar als het nodig was, altijd dezelfde coupe, geen verrassingen. Als ik het nu terugzie op foto’s denk ik wel: was het nou verstandig om het thuis te laten doen. Het kan ook zijn dat de tijd die toenmalige coupe passé heeft gemaakt. Ik heb ooit een historicus horen zeggen dat je aan de haarmode kunt zien uit welke tijd een foto stamt.

Na mijn zesenveertigste raakte ik op drift, qua kappers. Na diverse bezoeken vond ik op de Geitenkamp in Arnhem een prima kapper. Maar natuurlijk verhuisden we weer en kwam ik in Den Bosch terecht. Omdat ik in Eindhoven werkte, liet ik me meestal daar, tussen de bedrijven door, knippen. Gelukkig barstte ik van de krullen, daar was gewoon niet zoveel aan te verprutsen. En als het een keer werd verprutst groeide het snel weer in mijn krullenmodel.

Omdat ik kaler en kaler word, bereik mijn haar een kritische grens. Een beetje goed knippen is nu essentieel, anders ziet het er niet uit. Vooral omdat mijn krullen vrijwel zijn verdwenen. Soms voel ik mij een Samson. Met die krullen voelde ik mij toch verrekte sterk.

Mijn Groninger kapper heeft knip kwaliteiten, maar voegt daar nog zijn persoonlijkheid aan toe. Een bezoek aan hem is alsof je naar de kroeg gaat. Hij oogt als een jonge bokser in het vedergewicht. Maar als je zijn werkelijke leeftijd weet, dan is die, zoals dat dan heet, respectabel. Dat neemt niet weg dat zijn clientèle vooral bestaat uit studenten, van wie hij vervolgens elke naam kent. Het is een soort zoete inval. Al mijn bezoeken tot nu toe ontaarden in uitgebreide gesprekken over het leven.

Mijn kapper staat alleen in zijn zaak. Van personeel moet hij niets hebben, wat ik goed begrijp. Hoe meer personeel, hoe minder vrijheid. Zeker in zijn geval. Mijn kapper is eigenlijk een soort amuseur, een woord dat volgens mij eigenlijk niet bestaat. Met elke klant weet hij uitgebreide bespiegelingen op te zetten en betrekt daar ook de wachtende klanten bij zodat het vaak verrassende groepsgesprekken worden. Daar kan hij geen personeel bij gebruiken.

Zo raakte ik gisteren betrokken bij een gesprek met Simon. Hij is tien jaar ouder dan zijn vriendin, die nu 26 jaar is en graag kinderen wil. Simon wil daar niets van weten, voor hem is niets belangrijker dan zijn vrijheid. Door een socratische aanpak wist ik hem naar de volgende conclusie te leiden. Het komt erop neer dat, als hij tussen zijn vriendin en de vrijheid moest kiezen, hij voor de vrijheid kiest.

Mocht zijn vriendin per ongeluk toch zwanger worden, dan zou hij zeker bij zijn vriendin en hun kind blijven, al zou hij ontzettend balen. Ik vertelde hem mijn wijsheid dat ik de overgang van geen kinderen naar één kind veel minder groter vond dan de overgang van een kind naar twee kinderen. Met twee kinderen heb je een klein bedrijf.

Dus ik raadde hem af twee kinderen te nemen, ook al zou zijn vrouw daar vermoedelijk op aandringen. Zogenaamd omdat ze dan ‘wat aan elkaar hebben’. Twee kinderen zou pas echt een aanslag op zijn vrijheid zijn. Hij bedankte me voor deze wijze raad. Die ik gepaard liet gaan met de geruststelling dat enig kinderen vaak juist heel sociale kinderen zijn en in overgrote meerderheid juist heel gelukkig. Hij verliet opgelucht de kappersstoel. Ik ben benieuwd hoe lang de relatie met zijn vriendin nog duurt. De kapper heeft er een zwaar hoofd in.

Iets

Dinsdag 3 mei, Groningen

 

Dichten is stamelen

iets zeggen over iets

een mesje pakken

woorden snijden

zinnen blootleggen

in de hoop dat iets iets beter

helder wordt, zeggenschap

krijgt in de tienduizend

dingen van alledag en meer

wikken, wegen, of anderszins.

Condamine

Maandag 2 mei, Groningen

 

Ik moet even wat rechtzetten. Ik heb de lezer namelijk volledig op het verkeerde been gezet. Het gaat over ons Franse adres dat Chemin de Condamine luidt, een nummer hebben we niet. Er staan vier huizen aan deze weg, niemand heeft een nummer. Wat voor de postbode geen probleem schijnt te zijn.

Ik heb tot nu toe de naam van de weg aan de lezer uitgelegd als het Pad van de Veroordeelden. Op zich niet zo gek want als je condamine met google opzoekt, staat daarachter: veroordeelt. Zo zie je maar weer dat google een oppervlakkig medium is. Afgelopen vrijdag dronken wij op een terras in het dorp een glas wijn met onze buurvrouw en de man die bij haar op bezoek was. Het bleek de vorige eigenaar van haar huis te zijn. Hij is bijna tachtig en geboren in Cadouin. Momenteel woont hij zuidelijker, bij zijn dochter in de buurt.

Hij gaf een heel nieuwe betekenis aan het woord condamine. Hij wist te vertellen dat een condamine gemeenschappelijke grond van de gemeenschap was. De gemeenschap kon daar, zonder verdere belastingplicht, naar eigen goeddunken gebruik van maken. Het is een oud feodaal recht dat de feodale Heer aan een gemeenschap kon toekennen. Op die manier konden ze wat beter voorzien in het levensonderhoud.

Ik wist niet dat dit recht ook in Frankrijk heeft bestaan. Ik ken het als een Engels verschijnsel, de zogenaamde common grounds. Daar waren op grote schaal gronden die in bezit waren van de gemeenschap en geen eigenaar kenden. De plek waar wij wonen, het grote weiland voor ons huis, blijkt common ground te zijn geweest. De man waarmee we wijn dronken heeft voor zijn huis, dat oorspronkelijk van zijn ouders was, dan ook nooit belasting hoeven te betalen.

Na enig praten blijken zijn ouder ook een voormalig eigenaar te zijn geweest van ons huis. Maar zij deden er niets mee, ze kochten het om geen buren te hebben. Voor ons heeft een Engels echtpaar het als vakantiehuis gehad. Er heeft een dame alleen gewoond en het is geweest van een hoogleraar Franse taal uit Parijs, ook een dame, die het als tweede huis gebruikte.

Ik vind het nogal teleurstellend dat de naam van onze straat niet de door mij gedachte betekenis heeft. Gezien mijn misantropische inborst is zo’n naam natuurlijk perfect en ik kon er zo fijn mee koketteren. Het Pad van de Veroordeelden. Ten slotte zijn wij toch allemaal veroordeeld.

alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2022