Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2023, april/mei

Gort

Woensdag 31 mei, Cadouin

 

Wyb en ik zijn in een uitgelaten stemming. Het is lang geleden dat we in een grote stad waren en Bordeaux is een grote stad. Vlak voor we hierheen gingen, hebben we een oud interview in de Volkskrant gelezen met Caroline d’Hollosy, de partner van Ilja Gort. zij en Ilja Gort wonen vlakbij Bordeaux. Daarin neemt ze de lezer mee langs een aantal plekken waar de gewone toerist niet zo gauw aan zou denken. Die plekken liggen zowel op de rechter- als de linkeroever van de Gironde. Want zoals elke mooie stad ligt ook Bordeaux aan een rivier, de Gironde, een imposante stroom, vooral omdat de Gironde dan al is verenigd met de Dordogne, beide rivieren popelen om opgenomen te worden in de oceaan die over een paar kilometer lonkt.

We besluiten de plekken van Caroline te doen met een elektrische step. Ik heb altijd al op zo’n ding willen staan. Het is ons nooit gelukt om die stadssteppen met een Nederlandse betaalkaart aan de praat te krijgen, maar met onze Franse creditcard is het geen probleem. Wow, wat is zo’n step een lekker ding. We suizen door de stad. Die kleine wieltjes zijn wel enigszins bedreigend, je voelt elke bobbel en je moet ook niet in een rail van een de vele tramrails belanden.

We rijden via de rechteroever van de Gironde, via een kilometer lange boulevard, naar een brug. Ons doel is Darwin. Wat de NSDM-werf voor Amsterdam was, is Darwin voor Bordeaux, broedplaats voor hippies en hipsters. Wij voelen ons er prima thuis. Als we via een andere brug weer over de Gironde teruggaan, overvalt me een gevoel van triomf: 68 jaar, en dan zoef ik daar met mij stepje over de Gironde.

’s Avonds gaan we naar visrestaurant Le Petit Commerce, dat Caroline ons ook in het Volkskrant artikel aanraadt. Het is een restaurant waar Wyb en ik al bij een eerder bezoek aan Bordeaux hebben gegeten. We zitten naast drie Ieren: twee vrouwen en een man. Een van de vrouwen is jarig. We raken aan de praat en als we afscheid nemen hebben we een huizenruil in voorbereiding. Wij gaan een paar weken in Dublin wonen, zij in de Dordogne.

En dan, alsof de duvel ermee speelt, komen Ilja Gort en Caroline aanwandelen. Even ter verduidelijking. In 2013 gingen Wolter en ik samenwerken onder de naam Bureau Lommerde & Tonen. Het fijne van onze samenwerking is dat, als je ons een half uur bij elkaar zet, wij twintig goede ideeën hebben. Een zo’n idee was een theatertournee met Ilja Gort organiseren. Onze wijnman vond het ook een prima idee. Bij een eerste ronde langs de theaters verkochten wij al veertig voorstellingen. Onze compagnie zou een succes worden!

De teleurstelling kwam een paar weken later toen Ilja liet weten dat de planning van zijn theatertournee botste met zijn opnames voor televisie -en televisie ging natuurlijk voor. Zo moesten Wolter en ik weer iedereen afbellen. Succes kan zo maar verdampen.

Ik begroet Caroline en Ilja en laat haar weten dat we haar route door Bordeaux hebben gevolgd. Na de begroeting maakt Wyb nog even een foto van ons opdat ik die naar Wolter kan sturen met de mededeling dat ik weer een contract met Ilja heb getekend voor tachtig voorstellingen en dat nu alles goed komt.

De uitgelaten stemming verandert in de nacht. Ik word wakker met enorme buikkrampen en als ik opsta ben ik twee kilo lichter. Van onze tweede dag in Bordeaux komt dan ook niets terecht.

Ontbijt

Zondag 28 mei, Cadouin

 

We zijn door bomen ingebouwd. Het is hier volop zomer. Zojuist op de thermometer gekeken, in de ochtend is het al 19 graden. De bomen zijn tot volle wasdom gekomen en dat betekent dat we door het bladerdek visueel zijn afgesloten van de buitenwereld. Het zicht op de vallei is beperkt, tussen de bomen door zien we af en toe een flits van een auto aan de andere kant van de vallei.
Wyb en ik zitten op de veranda. Dadelijk moet ik Wyb naar haar werk brengen. Dat doe ik als ik de auto nodig heb. Ze hoeft er pas om 11 uur te zijn, daarom kunnen we rustig op de veranda ontbijten. Vanavond haal ik haar weer op.

‘Toch onvoorstelbaar dat we dit zomaar hebben gevonden,’ zegt Wyb. ‘Dat we ooit een chambres d’hôtes zouden beginnen, kon ik nog wel bedenken. Maar dat we hier nu voor de tweede keer in Frankrijk wonen, op deze prachtige plek, had ik nooit kunnen verzinnen.’
‘Weet je dat ik me nooit ergens zo vrij heb gevoeld als hier. In Dwingeloo was het heerlijk wonen, maar er waren toch altijd mensen om ons heen. Ik vind deze rust en eenzaamheid zo heerlijk.’

‘Dat wordt wat als we ooit terug willen of moeten,’ zegt Wyb, ‘waar moeten we dan gaan wonen? Jij hebt bovendien een hekel aan buren.’
Voor een deel is dat waar. De rust van Cadouin is een genot. Ik hou wel van de buur als mens, maar niet van de buur die een huis naast ons huis heeft. Vooral aan kleine straatjes heb ik een hekel, met name aan overburen. Dat vind ik altijd zo’n inbreuk op mijn privacy, mensen die altijd hun blik op jouw huis hebben gericht.

‘Wat denk je?’ vraag ik, ‘Gaan we ooit terug?’
‘Zoals we er nu voorstaan, denk ik niet. Maar je weet het nooit, een van ons wordt behoeftig of we worden weer onrustig, dan gaan we toch gewoon terug.’
‘Dat lijkt me een enorm moeilijke beslissing. Ik moet er nu niet aan denken.’

‘En het is maar de vraag of het werk op de camping je blijft bevallen.’
‘Dat denk ik wel, hoor. Er is veel te doen, veel mensen en gedoe, ik vermaak me er prima.’
‘En mis je het leidinggeven niet?’
‘Totaal niet. Dit huis geeft me een heerlijke rust, en met het werk is dat ook het geval, ik hoef de zorgen niet mee naar huis te nemen. In een leidinggevende functie was ik eigenlijk altijd aan het werk, ook thuis.’

Ik breng Wyb naar Le Moulin de la Pique. Daarna ga ik in Belvès naar de markt, een markt zoals een Franse markt eruit hoort te zien. Ik haal twee forelletjes, omdat ze nogal klein zijn neem ik er drie. Ik eindig met een café crême op een terras waar alleen maar Engelsen zitten. Ook de eigenaresses zijn Engels. Ik heb een eerste klas uitzicht, het volk trekt aan me voorbij -de koffie is niet te drinken, jus de chaussettes.

Journal

 

Maaien

Zaterdag 27  mei, Cadouin

 

Die Dordogne lijkt behekst. In deze hele streek is geen timmerman, metselaar of klusjesman te vinden. Even bedacht ik: misschien zijn ze er wel, maar bellen ze gewoon niet terug. Je hoort hier veel over de mythe dat de fransman een broertje dood heeft aan werken. De vele stakingen, opstanden en gele hesjes gedoe, zou daaraan te wijten te zijn. Staken is gewoon leuker dan werken. Ik zag het in de tijd van de gele hesjes. Op elke rotonde kwamen de demonstranten samen en het was er erg gezellig, er werd gebarbecued en verongelijkt gedaan. En al die tweede huisjes bezitters maar bellen omdat de wc verstopt zat of de centrale verwarming het niet meer deed.

Dat blijkt het allemaal niet te zijn, weet ik nu ik hier mijn eerste lente meemaak. Het is het maaien. Iedereen heeft hier zo’n beetje dezelfde hobby: maaien. Het gras groeit nu heerlijk, zo nu en dan een regenbuitje, daar tussendoor de zon. Het gras en de kruiden schieten de hoogte in. De bermen groeien er lustig op los en tuinen dreigen overwoekerd te worden. Maar de Dordognenees weet wat hem dan te doen staat: maaien.

Massaal trekt men er op uit, gewapend met motormaaiers waar je zo lekker mee kunt zwaaien, sommigen hebben zelfs zitmaaiers. En dan gaat het los. Ik zit nu op mijn veranda en overal om mij heen hoor je het janken en knetteren van de maaimachines. Hoezo houdt de fransman niet van werken? Kijk ze maar eens maaien. Binnen de kortste keren lijken de bermen op het kale hoofd van mijn vriend en over de tuinen hoeven we ons ook geen zorgen meer te maken.

Dit duurt nu al weken. Elke dag is er weer dat maaien. Je kunt beter bij Schiphol wonen dan in, wat ik ooit dacht, die rustige Dordogne. Ik heb geen idee wat de fransman zo aantrekt in het maaien. Zoals de visser zijn rust vindt in het turen naar de dobber, zo vindt de fransman zijn rust in het laten zwaaien van de maaier. Eindeloos kunnen ze ermee doorgaan. Alles gaat eraan, dat ze met z’n allen een natuurramp veroorzaken, het maakt ze blijkbaar niet uit. Maaien!

Inmiddels lopen de bezitters van tweede huisjes hier wanhopig rond. Wie of wat ze bellen, geen gehoor. Hier en daar zag ik iemand zo’n maaier aanklampen: ‘Weet u waar ik een goede metselaar kan vinden?’ ‘Ik heb geen idee wat u zegt, dat ding maakt te veel lawaai,’ hoor ik de maaier in het frans zeggen. Meter voor meter berm gaat eraan. Nog nooit heb ik mensen zo fanatiek zien maaien. Dit is meer dan werk, dit is roeping.

Gruzelementen

Vrijdag 26 mei, Cadouin

Wyb op haar werk. Ik lees in de biografie van Vasalis.

En dan komt er een app’je van Peter, achternaam Vissers. Hij stuurt me bovenstaande foto. En dan blijkt hoeveel agressie en destructie in onze zielen verborgen zit. Ik wil de lezer van Dossiermoddergat graag een inkijkje geven in de geest van twee verdorven zielen.

 

Peter schrijft onder de foto: Zo mooi dit! Foto gisteren getrokken in Kessenich in België.

Ik: Vissers bulldozert overal doorheen. Of: Vissers, de sloper. Of: Vissers laat niets en niemand heel. Affiche van laten maken.

Peter: Nivellering op niveau!

Ik: Vissers slaat alles plat.

Peter: Maakt alles… okay. Ik ben genezen.

Ik: Vissers, brute kracht.

Ik: De laatste dan. Vissers, voor al uw gruzelementen.

Peter: Neen joh, mijn halve leven achter de computer gezeten: pennenlikker.

Ik: Daarom moet je zo’n ding kopen.

Peter: Ja, lijkt me wel mooi hoor. Over fout geparkeerde auto’s heenrijden en zo. Het dak van het huis van een makelaar duwen. Het huis van onze buren uit het rijtje trekken en dan een rondje draaien op het puin… Jee, ik ga de psycholoog maar eens bellen. Vier dagen wandelen en dan dit.

Ik: Je bent tot inzicht gekomen. Heb je van al die rust.

Ik: Ik doe wel met je mee. Zin in.

Peter: Wow, twee bulldozers. Op tournee samen langs alle lelijke plekken van NL.

Peter: en foute lui.

Ik: Wat heerlijk! Eindelijk! Aan gort met die gasten.

Peter: Wat hebben we toch allemaal verdrongen, Gerard?

Ik: Bij de AIVD gaan nu alle alarmbellen rinkelen. Twee gasten willen bulldozers gaan kopen en de boel aan gort pletten.

Ik: Och man, het komt er nu uit. Al dat geouwehoer op je werk, die vernedering, het moet er een keer uit.

 

Ik vraag aan Peter of hij het fotootje wil opsturen. Ik had al een ander blog geschreven, maar deze tekst heeft volgens mij meer urgentie. Waar kun je die bulldozers eigenlijk kopen? En hoe duur zijn die dingen?

Journal

 

Huis

Donderdag 25 mei, Cadouin

 

Wie was de stichter van dit huis?
Wie koos juist deze plek?
Waarom zover van de bewoonde wereld?
Waarom zo diep in een donker bos?
Wie bepaalde hoeveel kamers?
Wie hielp bij het stapelen van de stenen?
Wie legde het dak?
Hoeveel mensen hebben hier gewoond?
Hoe oud is dit huis, of althans, de restanten daarvan?
Welke dromen zijn hier gedroomd?
Hebben hier kinderen gehuild?
Waren hier mensen gelukkig?
Waar leefden men van in dit bos?
Hoeveel mensen zijn hier geboren?
Sprokkelden ze hout om te verkopen?
Wie hebben elkaar hier lief gehad?
Hadden ze land om te verbouwen?
Hoe lang is dit huis huis geweest?
Hoeveel generaties hebben hier gewoond?
Zat men hier voor het huis?
Was er een tuin?
Hoe heetten de mensen die hier hebben gewoond?
Had het huis een naam?
Kwam er veel bezoek in het huis?
Waar haalden ze het water vandaan?
Is het huis wel eens verkocht?
Is hier honger geleden?
Hoeveel mensen zijn hier gestorven?
Wie besloot als laatste het huis te verlaten?
Was er verdriet bij het verlaten?
Is diegene nog wel eens teruggekeerd?
Wanneer kwam de eerste scheur in het huis?
Wanneer viel de eerste steen uit de muur?
Wanneer kwam het eerste gat in het dak?
Wanneer stortte het dak in?
Hoe lang duurde het voordat de bramenstruiken kwamen?
Schuilen hier nog wel eens mensen?
Zijn er mensen die heimwee hebben naar deze plek?
Denkt er überhaupt nog wel eens iemand aan dit huis?
Lopen er nog wel eens andere mensen in en rond de restanten om te kijken of er sporen van vroeger zijn?

Journal

 

Wolken

Woensdag 24 mei, Cadouin

 

Ik heb mijn Franse Nicht aan de lijn. Ze had nog nooit van Toevalsdieren gehoord, maar zegt regelmatig in allerlei dingen toevalsdieren te zien. Voortaan zal ze er een foto van maken en mij toesturen. Mijn Nicht zegt ook in allerlei dingen, hout, waterdruppels, muren, gezichten te zien. Dat ken ik wel, heb ik ook. Ik zie vaker gezichten dan toevalsdieren in dingen. Ik denk dat mijn Nicht er goed in is omdat ze een kijker is, een gedetailleerde kijker. Ze is namelijk vormgeefster en is gewend om naar details te kijken, naar spatiëringen, interlinies en bladspiegels.

En dan benoemt ze iets wat ik vergeten ben. Van oma zegt ze, heeft ze geleerd om naar wolken te kijken. Verdomd, ik ook. Ik zie mij nog met mijn opa en oma in het gras op de dijk aan de Waal liggen en samen turen naar de wolken. Er kwamen draken voorbij, dieren, gezichten en monsters. In die tijd was de lucht één groot stripboek.

Hoe kan ik nou zoiets vergeten? Een ander beeld dat terugkomt, is dat ik met mijn oma voor het raam zit op de Weurtseweg in Nijmegen. Ik logeerde vaak bij mijn opa en oma en we zaten dan voor het raam naar buiten te kijken. Mijn opa en oma woonden op de eerste verdieping van een groot huis boven een kruidenierszaak. Waardoor we mooi zicht hadden op de straat. Terwijl we daar zaten telden we bijvoorbeeld het aantal witte auto’s dat voorbij kwam en moesten we raden welke kleur de eerstvolgende auto zou hebben. Wie het goed had kreeg een punt. In mijn herinnering waren we er uren zoet mee.

De kruidenierszaak was van meneer Jansen. Ooit vroeg hij mijn opa of hij een sigaar op kon roken zonder as te knoeien zodat de askegel, en daarmee de vorm van de sigaar, helemaal intact bleef. Dat kon mijn opa wel. Hij rookte een prachtig exemplaar.
Meneer Jansen vroeg dat omdat hij de askegel in zijn etalage wilde zetten om reclame voor sigaren te maken. Mijn opa zat in zijn rookstoel en heel voorzichtig rookte hij zijn sigaar tot askegel. Daarna moest hij ermee de trap aflopen, mee naar buitengaan en de winkel van Jansen binnen. Een delicaat traject, want een askegel is een kwetsbaar ding, een zuchtje wind en een askegel is verdwenen. Wonder boven wonder lukte het mijn opa en stond zijn askegel in de etalage te pronken.

Ik heb geen broers en zussen, heb ik als kind nooit erg gevonden. En ook nu niet, want gelukkig heb ik nichten waarmee in ben opgegroeid en kan ik veel herinneringen delen. De enige tijd dat ik het haatte om enig kind te zijn was toen mijn moeder alzheimer kreeg en Wyb en ik mantelzorger werden. Wij woonden in Den Bosch, mijn moeder in Nijmegen, ik werkte in Tilburg.
‘Meneer Tonen, uw moeder is gevallen en haar bril is gebroken. Zou u even met de bril naar de opticien kunnen gaan?’
In die tijd verlangde ik zo naar een broer of zus waarmee je dit soort dingen kon delen. Geluk bij veel ongeluk was dat Wyb in Nijmegen werkte en daardoor makkelijk even bij mijn moeder langs kon gaan. Maar toch. Na een gelukkige jeugd is volwassen zijn soms een hard gelag.

Toevalsdier

Dinsdag 23 mei, Cadouin

 

Het was in het vorige decennium dat ik gevraagd werd om De Warme Winkel uit de problemen te helpen. Er waren wat financiële tegenslagen geweest, de zakelijk leider was opgestapt en of ik een tijdje interim wilde zijn. Dat wilde ik wel en het bestuur benoemde mij zelfs als directeur. Wat ik vreemd vond. Want wie niet weet wat De Warme Winkel is, het is een van de meest spraakmakende en ontregelende theatergezelschappen van Nederland. Het gezelschap wordt gevormd door een collectief van theatermakers en dat collectief bepaalt natuurlijk de artistieke richting van het gezelschap. Ik vatte dat directeurschap maar op als zakelijk dienend aan het collectief. Het pakte gelukkig goed uit. Het was een van de leukste klussen die ik heb gedaan.

Ik kom er op omdat ik eindelijk eens een toevalsdier heb geschoten. Jarenlang was ik opzoek naar een toevalsdier, ze zijn echt niet makkelijk te vinden. Gelukkig lukte het me vorige week terwijl ik door Cadouin liep.
Ik had nog nooit van het woord toevalsdier gehoord voordat ik bij De Warme Winkel ging werken. Een van de leden van het collectief Mara van Vlijmen publiceerde samen met haar partner Frank van Roessel in de tijd dat ik er werkte een boek met de titel Toevalsdieren. Wat dat precies zijn laat ik Mara zelf even vertellen in een interview met Vice.

Ha Mara, wat is een toevalsdier?

Mara van Vlijmen: Een toevalsdier is een dier dat je toevallig ziet, zonder dat je erop voorbereid was.

Oké. Kun je een voorbeeld geven?
Gisteren liep ik op Amsterdam Centraal de trap op richting perron 5b. Ik was verzonken in gedachten, het was ’s ochtends vroeg. Opeens stond ik oog in oog met een kauwgomvlek in de vorm van een vogeltje. Ik bleef even midden op de trap stilstaan, wat niet handig was in de spits. Dat vogeltje was een duidelijk voorbeeld van een toevalsdier.

Neem me eens mee naar het moment waarop je je eerste toevalsdier zag.
Ik ging naar de wc in onze flat. We woonden toen nog in Amsterdam Osdorp. Vlak voor de wc, in het halletje, lag op het laminaat een verfrommeld kassabonnetje. Dat was een eend, de Pensionado-eend. Die zit ook in onze encyclopedie.

Een toevalsdier kan dus alles zijn, een stuk je kauwgom, een scheur in de muur, gemorst water op een stoep, als je in de vorm maar een dier ontdekt. Volgens Mara ontdek je een toevalsdier wel een keer in de vier dagen. Dat is knap werk, mij lukt dat niet. Ik heb er echt jaren over gedaan voordat ik de eerste zag. Hieronder zie je de foto, voor wie het niet ziet, maar dat kan ik me niet voorstellen, het is een geitje bovenop een brievenbus.

Journal

 

Zondag

Maandag 22 mei, Cadouin

 

Esmee belt.
‘Pa, je raadt nooit waar ik ben geweest.’
‘In Groningen.’
‘Nee, joh.’
‘Ik heb geen idee. Vertel het me maar.’
‘In de kerk.’
‘Jij? Waarom?’
‘Een dochtertje van een vriendin deed haar eerste communie.’
‘En hoe vond je het?’
‘Ja, prachtig, dat weet je, ik hou wel van de katholieke kerk.’

Esmee ging ooit van een openbare Montessori school naar een katholieke school en ze vond het heerlijk. Ze genoot van al die Bijbelse verhalen. Hetzelfde gold ooit voor mij. Het fijnste uur op de lagere school vond ik als de pastoor verhalen uit de bijbel kwam vertellen.

‘Waarom hebben jullie mij niet gedoopt?’
Och jee, krijgen we het weer, oude discussie.
‘Omdat wij niet gelovig zijn en we dachten dat jij dat, als je ouder was, zelf moest beslissen.’
‘Jammer, hoor. Ik had het niet erg gevonden als jullie mij hadden gedoopt. Ik kon als enige niet ter communie.’
‘Dan laat je je toch dopen.’
‘Dat slaat toch nergens op dat je je zo oud nog laat dopen.’
‘Dat doen een heleboel mensen, hoor. Als je dat graag wilt, kan ik het wel voor je regelen. Zal ik dat doen? Een telefoontje en de pastoor is blij. Zal ik ook nog een communiejurkje voor je kopen en het feest organiseren.’
‘Misschien geen gek idee, ik ga erover nadenken.’

‘Maar hoe kan het dat er op maandag kinderen ter eerste communie gaan?’
‘Pa, het is geen maandag, het is zondag.’
Natuurlijk, ik ben totaal gedesoriënteerd. Dat komt omdat Wyb twee dagen vrij is geweest en nu op zondag moet werken. Mijn tijdsbesef heeft een klein deukje opgelopen. Dat komt ervan als je een man zonder agenda bent.

Wyb wordt vandaag ingewerkt voor het receptiewerk op de camping en mag de eerste bezoekers ontvangen. De afgelopen twee weken heeft ze geholpen de boel op te starten en dat betekende vooral dat ze mobil homes, tenten en toiletgebouwen schoonmaakte. ’s avonds kwam ze gebroken thuis, pijn in de rug, doodvermoeid. Het werkend leven is moeilijk na maanden genieten van het vrije leven. Van theaterdirecteur naar schoonmaak, een carrière loopt meestal de andere kant op. Maar Wyb vindt het heerlijk om weer een baan te hebben en fysiek hard te werken. Vandaag gaat ze voor het eerst doen waar ze voor is aangenomen: receptiewerk.

De camping ligt aan de voeten van het pittoreske plaatsje Belvès, zo’n twaalf kilometer van ons huis vandaan. Het plaatsje heeft 1431 inwoners. Daar komen er de aankomende weken 900 mensen bij, waarvan 90% Nederlanders. Ik ben benieuwd wanneer Wyb de eerste bekende mag inchecken. Wyb is te herkennen aan een lichtblauwe bedrijfspolo met de naam van de camping erop: Le moulin de la pique.

Journal

 

Stille lente

Zondag 21 mei, Cadouin

 

Gisteren kreeg ik van Mieke een ingezonden brief toegestuurd die in de Volkskrant stond. Mij was hij ook al opgevallen. De ingezonden brief heeft als kop Stille Dordogne en is een reactie op een artikel in de Volkskrant waarin de schrijfster constateert dat er in de Betuwe bijna geen insecten meer zijn. De ingezonden brief gaat als volgt:

Ondanks insectentrekkende bloemen is het oorverdovend stil in de Betuwse tuin van Joke Beekman. ‘Natuurlijk,’ denk ik dan. ‘Al die bespoten fruitbomen.’ Ik kijk op dit moment midden in de Dordogne over een prachtig wilde bloemenhelling. Ook daar: stilte. Nauwelijks vogels. Nauwelijks insecten. Silent Spring is de titel van het allereerste boek over het gevaar van pesticiden uit 1962 van Rachel Carson. Akelig om erachter te komen dat een betere titel niet bestaat.’
Maria van den Boer, Bilthoven

En zo is het. Wij kijken in Cadouin uit over een vallei die vol bloemen staat, het is een ongekende pracht. Maar geen insect te bekennen. En dat is helemaal raar want in een straal van 12 kilometer zijn wij omgeven door bossen, hier en daar, sporadisch, een kleinschalige boerderij. Je zou zeggen dat onze vallei enigszins beschermd is van gif. Nee dus. Ik had beter moeten weten, want ook in Frankrijk spuit iedereen er lustig op los met gif en gif is inmiddels overal.

Afgelopen dagen maakten we met ons bezoek een paar tochtjes door de Dordogne. Tien jaar geleden nog zou onze voorruit onder de aangereden insecten hebben gezeten. Ik kan me de tijd herinneren dat ik met moeite de insectenlijven en -bloed van de voorruit kreeg. Nu keer ik van onze tochtjes terug met een vrijwel schone voorruit.

Zo’n vijftien jaar geleden zag ik het in Moddergat gebeuren, het was een snelle omslag. De vogelstand stortte op onrustbarende wijze in. Weg waren de vluchten Wulpen die in onze tuin zaten, weg de legers scholeksters die foerageerden op het wad. Zelfs onze nationale troetelvogel de grutto is een zeldzaamheid geworden.

Het is simpel de schuldige aan te wijzen voor het instorten van de natuur: de agrarische sector. De manier waarop zij landbouw bedrijft is killing. Tonnen pesticiden strooien de boeren uit over de natuur. De boer is van levensbelang voor de natuur, zeggen sommigen. Onzin. De manier waarop nu landbouw wordt bedreven, is de dood in de pot voor de natuur. Er vindt een genociden plaats op insecten en vogels. Insecten worden doodgespoten, vogels krijgen geen kans om te broeden want het maaien gaat altijd voor. En minder insecten betekent minder vogels.

De landbouw zit de natuur in Nederland in de weg. 50% van de grond in ons kleine, klote landje is landbouwgrond. Terwijl de landbouwsector slechts voor 1,5% bijdraagt aan ons Bruto Nationaal Product. Onbegrijpelijk dat rond die landbouw nog zo’n romantisch idee van de hardwerkende, sympathieke boer leeft. Het is het Yvonne Jaspers-effect.

Het is een misplaatst effect, want de landbouw is industrie geworden en is rücksichtlos effectief. Dit alles ten koste van de insecten, de vogels, de waterkwaliteit, de groei van andere bedrijfssectoren, de woningbouw, de natuur in het algemeen, onze gezondheid en zo kan ik nog wel even doorgaan.

Wat we willen van die boeren is eigenlijk heel eenvoudig: insecten tegen de voorruit van de auto, vogels in de achtertuin, geen vergiftigd water en bossen waar je je niet voor hoeft te schamen. Zijn er dan bossen om je voor te schamen? Ik zou zeggen, kom naar de bossen van de Dordogne en vergelijk ze met het Nederlandse bos en je ziet hoe bossen eruit zien waar je je niet voor hoeft te schamen.

Journal

 

Biografie

Vrijdag 19 mei, Cadouin

 

 

 

Bekorte biografie

Moedig voorwaarts.
Moedig zijwaarts.
Moedig heenwaarts.

Koekoek

Donderdag 18 mei, Cadouin

 

Het leven op het Franse platteland is niet makkelijk. Vorige maand werden we geterroriseerd door een boomklever. Het beest hield niet op met herrie maken. Volgens de ANWB vogelgids, trouwens een van de beste, maakt hij een geluid dat lijkt op tsjuitt, tsjuitt, tsjuitt en dat eindeloos herhaalt. Hij vloog de hele dag rond ons huis. Tsjuitt, tsjuitt, tsluitt. Wanhopig was hij op zoek naar een vrouwtje, zo verklaarden wij zijn obsessief gedrag. Wyb snakte naar een buks. Een goed gemikt schot en wij waren verlost van dat krankzinnig tsjuitt, tsjuitt, tsjuitt.

Je komt hier voor de rust, maar er is altijd wat met dieren. In de lente heb je die door hormonen verdwaasde vogels, in de herfst burlen de herten voor ons huis. In de zomer heb je de krekels die van geen ophouden weten. Met hun getsjirp leggen ze een deken van getsjirp over het landschap. Tenminste, dat is wat ik mij herinner. Ik hoor namelijk geen krekels meer, mijn gehoor wordt minder.

Het is gekke is dat ik wel de achteruitrij uil hoor. Hij produceert hetzelfde alarmgeluid als een vrachtwagen die achteruit rijdt, ook zeer indringend en irritant, hij kan er uren mee doorgaan. Tjuuh, tjuuh met tussenpozen van 2 tot 4 seconden. Het geluid is vanaf 1 kilometer ver te horen, tjuuh, tjuuh. Wybrich met wiens oren naar eigen zeggen niets aan de hand is, hoort dat geluid weer niet. Het komt trouwens af van de dwergooruil.
Met krekels heeft Wybrich geen enkel probleem. ‘Dat je dat nou niets hoort,’ zegt ze dan. Tsja, ik hoor het gewoon niet. Wel jammer, want het Zuid-Franse landschap krijgt door dat getsjirp toch een ander karakter.

Ik kom erop omdat we sinds een week geteisterd worden door een koekoek. Wij noemen hem inmiddels de terror koekoek. Het beest huist bij ons op de berg en daar koekoekt hij de hele dag door. Koekoek, koekoek, we worden er gek van. Volgens mij heeft een koekoek een heel beperkt territorium want dat gekoekoek gaat maar door, nooit gaat hij eens lekker koekoeken op een andere berg.

Ik hou best van vogels. Wyb en ik hebben zelfs dure verrekijkers gekocht om ze zo goed mogelijk te kunnen observeren. Regelmatig vond je ons aan het Lauwersmeer, waar we zeldzame vogels zagen als de zeearend, de rosse franjepoot en de kemphaan.
Want dat is ook zo’n irritant iets. Op het Friese land is het een makkie om vogels in het vizier te krijgen. Maar hier in Frankrijk staan gewoon te veel bomen met veel te veel bladeren. Zo heb ik die verdomde terror koekoek nog nooit gezien, terwijl die toch heel dichtbij is. Overlast oké, maar dan moet zo’n beest je ook iets gunnen.

Heenwaarts

Woensdag 17 mei, Cadouin

 

Tijd voor een ongezellig onderwerp. Hoe het opeens in mijn hoofd komt? Vermoedelijk omdat grote veranderingen existentiële vragen met zich meebrengen. Zeker als die veranderingen je een eind van het moederland brengen. Wat mij bezighoudt: stel dat ik plots hier in Frankrijk overlijd. Wat dan? Hoe gaat dat dan?

Er waren tijden dat ik dacht, als ik nu overlijd heb ik bij mijn afscheidsdienst toch wel een volle Grote Kerk in Leeuwarden. Die gedachte is volledig verdwenen. Stel dat hier mijn afscheidsplechtigheid plaatsvindt, wie zouden er dan komen? Een schamel groepje mensen, denk ik. De mensen die hier in de buurt wonen en mij kennen. De kinderen natuurlijk. Wat familie.

Rijst bij mij meteen de vraag, waar moeten ze zo’n plechtigheid houden? De kerk hier in Cadouin is veel te groot, daar verzuipt dat gezelschapje in, dat wordt heel ongezellig. Ik zal het Wyb eens voorleggen, misschien heeft zij een idee.

Andere vraag, waar moet ik begraven worden? In Frankrijk? In Nederland? Het lijk overbrengen naar Nederland schijnt een vermogen te kosten en een ongelooflijke hoop bureaucratische ellende. Schuin tegenover ons, aan de overkant van de vallei, is een prachtig kerkhof, Franse grandeur. Maar ja, dan lig ik daar als Tonen tussen mensen met prachtige Franse namen. Ver van huis. Bovendien, ik wil niet begraven worden. Het lijkt me gewoon te koud en te vies, al die beesten die in je kist komen. Ik koester mij liever in de warmte van het vuur.

Laatst had ik het met Wyb over deze kwestie. Een idee dat ze spontaan opperde: we laten de crematie hier plaatsvinden en brengen de as dan over naar Nederland. Een urn is makkelijker te vervoeren dan een heel lijk. Daar in Nederland houden we dan een herdenkingsdienst. Vond ik pragmatisch klinken, maar ook een beetje next best.

Tegen de tijd dat ik ben gecremeerd en naar Nederland vervoerd, is iedereen aan mijn dood gewend en krijgt zo’n herdenkingsdienst toch iets plichtmatig, vrees ik. Het mooiste is om afscheid van iemand te nemen, terwijl het verdriet van de overledene nog in het hoofd brandt.
Het is het beste om helemaal niet in Frankrijk dood te gaan. Ik zal mijn uiterste best doen om in Nederland de laatste adem uit te blazen, dat klinkt voor mij toch het meest natuurlijke.

Ik hoorde laatst een verhaal van mensen die op vakantie waren met iemand die ernstig ziek was. Tijdens die vakantie verslechterde de toestand van de patiënt, het was duidelijk dat ze niet lang meer te leven had. Toevallig kregen ze op die vakantiebestemming te maken met een Nederlandse dokter. Hij adviseerde zo snel mogelijk terug te rijden naar Nederland. ‘Als mevrouw hier sterft, krijg je een enorm gedoe om haar naar Nederland te vervoeren,’ zei de arts. Ze besloten meteen terug te rijden naar Nederland. Het was geen makkelijke tocht, de patiënt zat op de achterbank, stervende. Maar ze heeft Nederland gelukkig wel gehaald.

Als het zo moet, zal ik niet dwars gaan liggen. Mocht ik al reizende sterven, ook goed. Dat is dan een mooie symbolische dood bij mijn leven, altijd trekkende, nooit rust in de kont, moedig heenwaarts.

Euforie

Dinsdag 16 mei, Cadouin

 

Ik ben ervaringsdeskundige als het gaat om een voetbalclub die kampioen wordt. In 1964 werd NEC, waar ik voetbalde en ballenjongen was, kampioen van de eerste divisie en promoveerde naar de eredivisie. Ik was tien jaar en omdat het wel leuk stond, mocht ik als jong ventje met de vlag voorop lopen tijdens de zegetocht door Nijmegen. Nou ja, zegetocht, we liepen door de stad, langs het stadhuis, een kleine stoet, een muziekkorps marcheerde mee en speelde het clublied: Weer trekken wij ten strijde voor ons rood, zwart en groen!

Ons doel was De Vereeniging, de plaatselijke concertzaal, waar ik mijn vader als vijf-jarige ooit zag optreden met een piccolo-solo bij een optreden van de Postharmonie. In de zaal kunnen zo’n elfhonderd mensen, geloof ik. Dus niks tienduizenden die zich de longen uit het lijf schreeuwden. Als jongetje mocht ik met mijn vlag als eerste het podium op, ik herinner het me gejuich nog. Mijn voetbalclub mocht mee gaan doen met de grote jongens.

Ik had er zelf veel profijt van, want het betekende dat ik als ballenjongen het seizoen daarop uitballen mocht gooien naar Johan Cruijff en Willem van Hanegem en stond ik achter het doel van de beste keeper van die jaren, Tonnie van Leeuwen.

Dit feestje stond in geen vergelijk met de huldiging van Feyenoord afgelopen dagen. Na die huldiging in Rotterdam weet ik het zeker: bij de meeste mensen zit een steekje los. Wat een waanzin. Supporters staan te schreeuwen alsof ze zelf iets hebben bijgedragen aan het kampioenschap van Feyenoord. Uitzinnig van vreugde kussen ze elkaar, springen in fonteinen, euforie alom. Wat een treurnis. Het is een blijdschap waarin ik niet kan geloven. Dat je blij bent, oké, maar dat je extatisch van vreugde bent, je jankt van geestdrift, donder op, zeg.

Die vreugde kun je alleen maar opwekken door hysterie, veel zuipen of snuiven. Wat heb je als supporter nou gedaan? Je hebt een stuk of twintig wedstrijden gezien, af en toe heb je eens gejuicht, geroepen dat de scheidsrechter een hondenlul is en dat de tegenpartij homo’s of joden zijn. Wat een prestatie. Vermoedelijk heeft de club meer last van je gehad dan lust.

Zo’n vreugde kan alleen gedijen in een heleboel leegte. Je hebt niets anders, dus iets wat je zelf enorm hebt opgeblazen, neemt dan mythische proporties aan. Nep vreugde, aanstellerij, zielenpoten lol.
‘Feyenoord zit in onze genen,’ schreeuwt een vader in de camera die met zijn zoontje naar de huldiging ging. Genen, toe maar. Het zoontje staat er beduusd bij. Mataglap, laat je nakijken, man.

En waar gaat het om? Een paar voetbalwedstrijdjes. Als je nou een oorlog had gewonnen, of de maffia had verslagen, of ervoor gezorgd had dat aids de wereld uitging, wees dan uitzinnig van vreugde. Maar juichen om een paar voetballers die te veel verdienen. Dat hossen, schreeuwen en brallen daar op de Coolsingel, het is toch een demonstratie van geestelijke armoe en diepe innerlijke leegte. Blij zijn om niets, je hebt zelf niets gepresteerd en de prestatie op zich stelt ook al geen moer voor, voetbalwedstrijdjes. Allemaal domheid.

Trofeeën

Maandag 15 mei, Cadouin

 

Ochtetoch. Minister Dijkgraaf heeft een voorstel. Eerstejaarsstudenten hoeven vanaf studiejaar 2025/2026 nog maar dertig studiepunten te halen om door te mogen naar het tweede jaar. Nu moeten ze 45 punten halen en dat zorgt voor veel te druk bij studenten. Volgens Dijkgraaf maken studenten in zo’n nieuwe wereld zoveel veranderingen mee, ze moeten daar rustig aan kunnen wennen. Te veel studenten schijnen in psychische nood te verkeren.

Jammer dat Dijkgraaf niet even contact met mij op heeft genomen. Er zullen weinig mensen zijn die zo intensief antropologisch onderzoek hebben verricht naar de hedendaagse student als ik. De afgelopen twee jaar woonde ik in een straat waar zeker 80% student was. De prachtigste huizen waren daar verbouwd tot konijnenhokken voor studenten. Recht tegenover mij was een herenhuis van Vindicat (nou ja, heren), links daarvan was een dameshuis van Albertus (nou ja, dames).

Het was lang geleden dat ik in een studentengemeenschap had gewoond, dus ik nam mij voor om van deze gelegenheid gebruik te maken om het verschijnsel student grondig te bestuderen. Nou, ik kan meneer Dijkgraaf geruststellen, nood?, dat maken ze hem misschien wijs in allerlei officiële overleggen, maar het is klinkklare onzin.

Net zoals in mijn tijd maken ze er één groot feest van. De bier-express reed tenminste een keer in de week voor om een palet met kratten af te leveren en de lege pallet mee terug te nemen. De student van nu is misschien in psychische nood omdat het feesten net iets te veel van hem vergt, maar zeker niet door zijn studie. Ik had perfect uitzicht op een stuk of twaalf studentenkamers en alleen het meisje in de kamer linksonder zat wel eens achter haar bureau. Verder zat/lag iedereen op zijn bed loom te tinderen en stond de tv aan met de laatste Netflix series.
Ik spreek nu over de ochtend tot 12 uur. Vervolgens kwam men enigszins tot leven en bestelde men via thuisbezorgd.nl of deliveroo.nl een lunch. De brommertjes van de bezorgers knalden in grote getale de straat in.

’s Middags gingen ze in groepjes de stad in om een koffietje met sojamelk te scoren, een enkeling ging naar college. De middag was voor hen verreweg het zwaarst, want hoe kom je zo’n middag door? Dan wil het maar geen avond worden. De avond, de nacht, daar gaat het om, daar leeft de student voor. De hedendaagse student heeft wel een nieuwe gewoonte ontwikkeld, men verkleedt zich als konijn, als heks, als mexicaan, als femme fatale , je kunt het zo gek niet denken. Dat vinden ze leuk. Het lijkt in Groningen permanent carnaval. In de avond zindert de straat van opwinding.

Een paar uur lekker indrinken en dan de stad in. Ik heb het allemaal vastgelegd opdat ik dhr. Dijkgraaf van repliek kan dienen. Het wonen daar kostte mij veel slapeloze nachten want de nacht is de tijd dat de student helemaal is opgebloeid. Men schreeuwt, zingt, lalt en men staat, eenmaal weer thuis, eindeloos met een sigaret voor de voordeur te ouwehoeren waarbij men het heerlijk vindt om te schreeuwen naar de huizen aan de overkant. God, wat is het heerlijk om in de Dordogne te wonen.

Druk ervaren, psychische nood? Ik weet dat meneer Dijkgraaf onzin uitkraamt. Ik wil hem graag eens door mijn voormalige studentenbuurt leiden. Ik zal hem de kroonluchters in de kamers laten zien waar bij de heren de bh’s aan hangen en bij de dames de stropdassen. Het zijn de trofeeën van het nachtelijk zuipen en daarna het heerlijk eindeloos neuken.

Journal

 

Dolph

Zondag 14 mei, Cadouin

 

In november 1989 werd ik benoemd als directeur van Stadsschouwburg De Harmonie in Leeuwarden. In diezelfde maand reisden Lies en ik af naar Sri Lanka om Esmee te halen. In januari begon ik in Leeuwarden. Een van de eerste afspraken die ik had, was met de wethouder van cultuur, Dolph Kessler.

Wat ik van mijn bestuur hoorde, was dat hij zo’n beetje de aanstichter van mijn benoeming was. Mijn voorganger was op non-actief gesteld en vervangen door een interim omdat de schouwburg op alle terreinen kwijnend was. Zeker omdat Leeuwarden een nieuw theater kon bouwen, vreesde men dat dit niets zou worden. Er moest in de stad met peper worden gestrooid. Men ging opzoek naar een jonge hond en vond mij.

Ik weet nog goed dat in de eerste week dat ik begon er een grote foto van een donkere Harmonie op zaterdag op de voorpagina van de Leeuwarder Courant stond. De kop luidde: Er was weer niets te doen in De Harmonie.
Hierop liet ik grote A2 affiches drukken en overal in de stad neerzetten met de tekst: Het wordt weer leuk in Leeuwarden. Dit bracht enige commotie teweeg in de stad. Hoezo, was Leeuwarden dan niet leuk geweest? Maar de toon was gezet.
Later stelde ik voor deze affiches in het weekend van de Uitmarkt in Amsterdam te zetten, maar dat durfde de communicatiemedewerkers van de Gemeente Leeuwarden toch niet aan.

Ik had het grote geluk dat er bij mijn komst 27 miljoen gulden op mij lag te wachten. We mochten voor dat bedrag een nieuw theater bouwen. Natuurlijk bleek dat bij lange na niet voldoende en uiteindelijk sloten de kosten op 54 miljoen. Die weg van 27 naar 54 was bestrooid met succes en tegenslag, maar wat heb ik ervan genoten.

Een van de aanstichters om dat nieuwe theater te bouwen was Dolph. Leeuwarden was lang bestuurd door stijve regenten, Dolph hoorde bij een nieuwe generatie. Hij zorgde voor het pepervaatje en ik mocht strooien. De stad ging voor 11 jaar op z’n kop. Toen ik begon waren er nipt 50.000 bezoekers, toen ik met pek en veren uit de stad werd verwijderd omdat ik de liefde had gevonden waren er 250.000. (Toch even patsen, hoor.)

Zo nu en dan kwam ik Dolph daarna nog tegen. Op Ameland bijvoorbeeld bij de Kunstmaand. Voor De Harmonie, bij een of ander festival. Aan het begin van de covid-epidemie, toen alles op slot moest, schreven we samen een ingezonden brief in de Volkskrant dat mondkapjes in het theater misschien een oplossing waren. We werden weggehoond. Anderhalf jaar later zat het publiek met mondkapjes in de theaterzalen. De wegen in Nederland zijn soms langer dan noodzakelijk.

Wie had ooit in 1989 gedacht dat Dolph, zijn vrouw Egbarta, Wybrich en ik in 2023 samen aan een rijk gedekte dis zitten in Cadouin in Frankrijk en de dag daarop lunchen in Beynac op een zonovergoten terras. Onze gesprekken meanderen door het leven, gesprekken over schoonheid, scheiding, dood, ambitie, liefde, legacy, honden, verre landen en gewenste bestemmingen. En natuurlijk fotografie, want Dolph hielp me met het uitgeven van Rues de France. Dolph en Egbarta trekken door naar Italië, wij blijven voorlopig achter in Cadouin.

Monnik

Vrijdag 12 mei, Cadouin

 

In het najaar willen we een aantal weken naar India. Wyb kwam erachter dat je alleen India in mag als je een paspoort hebt dat tenminste nog een half jaar geldig is. Bij mij is dat niet het geval, het verloopt vijf maanden nadat we in India aankomen.
Het is een beetje jammer dat we er nu pas achterkomen, want in Nederland had ik simpel een nieuw paspoort kunnen ophalen bij het gemeentehuis, nu moet ik er speciaal voor naar de ambassade in Parijs. Ik zou dan met de TGV vanuit Bordeaux kunnen gaan, maar een enkeltje Parijs kost rond de tweehonderd euro, en dan moet ik ook nog terug. Duur paspoort. Ik vrees dat er verder niets anders op zit.

Ik keek in mijn huidige paspoort en zag dat er als beroep Directeur in stond. Ik ben al geruime tijd geen directeur meer. Vraag die dan opkomt: wat zet ik als beroep in mijn nieuwe paspoort. Pensionado? Ik ben geen pensionado, pensionado’s golfen en bridgen. Ik doe geen van beide. Blogger? Tja, blogger, dat is natuurlijk ook niks. Iedereen kan zich wel blogger noemen, bovendien ben ik hoogstens een uurtje per dag blogger. Fotograaf? Uitgesloten, ik neem geen enkele opdracht als fotograaf aan.

Na lang dubben, en teruggaan naar mijn essentie, kwam ik tot de conclusie dat ik het best kan invullen: monnik. Ik snap dat dit enige verklaring vereist. Goed beschouwd leef ik het leven van een monnik, zeker sinds Wyb werkt. Wyb gaat ’s ochtends om acht uur de deur uit en komt in de namiddag tegen vijf uur weer thuis. In de tussentijd leef ik het leven van een monnik, zeker omdat Wyb de auto mee heeft, wat mij dwingt tot alleen thuis zitten.

Gisteren schreef ik dat ik overal de laatste van ben. Nu denk ik dat ik de eerste atheïstische monnik ben. Wat doet een monnik? Volgens internet is dat: ‘Een dag in het leven van een monnik bestaat uit gebed, arbeid en rust. De uren van de eucharistie, de getijden en de maaltijden liggen vast. De overige tijd delen ze zelf in.’
Dat gebed kun je bij mij vervangen door ‘nadenken’, ‘mijmeren’, wat is dat anders dan je richten tot het hogere? De rest klopt prima. Eucharistie is in mijn geval het vieren van de waarheid en het scheppen van de schoonheid. Een groot deel van mijn dag gaat daaraan op.

Verder zwijg ik veel, een belangrijk kenmerk van een monnik. Internet zegt daarover: ‘Zwijgen is voor monniken niet alleen de manier om de vele zonden van de tong te vermijden, het confronteert hen ook met hun eigen waarheid. Gedurende het zwijgen doemen er in je gedachten, gevoelens en hartstochten op. Het zwijgen brengt je tot oprechte zelfkennis, naakt en onverhuld.’ Wat perfect klopt. Liefst acht uur per dag ben ik dáár mee bezig.

Monnik, klinkt ook goed als je naar India gaat, een land vol spiritualiteit. Ondanks dat ik een atheïst ben, is spiritualiteit mij niet vreemd. Hierover zegt internet: ‘Over het algemeen wordt de betekenis van spiritualiteit omschreven als: alles wat de geest (ziel) betreft. Makkelijker gezegd is het de manier waarop je in het leven staat. Een belangrijk aspect van bewust leven dus! Het is vooral een innerlijke ervaring – maar in contact met de buitenwereld.’ Ik bedoel maar.

Overigens ben ik elke dag weer dolblij als Wyb terugkomt van haar werk. Een leven als monnik is geen peulenschil.

Laatste

Woensdag 10 mei, Cadouin

 

Ik zit op de veranda wat voor mij uit te mijmeren. Zojuist las ik in de krant een artikel over Artificiële Intelligentie en het artikel resoneert nog na in mijn hoofd. Terzijde: volgens mij is dit de eerste keer dat ik het woord resoneer gebruik, mooi woord. Ik kan er niets aan doen, maar langzaam word ik gegrepen door somberheid.

In het artikel worden de voor- en nadelen van AI op een rijtje gezet. Programma’s als ChatGPT worden met de week slimmer. Zonder moeite produceren ze nu al artikelen die je zo kunt publiceren. Komt het einde van de journalistiek in zicht? Ik denk het niet. Het beroep als journalist die schrijft zal veranderen, maar zolang waarheid noodzakelijk en wenselijk is, zal de journalist een taak hebben. Maar een blogger? Och, de functie zal vermoedelijk verdwijnen. Geef ChatGTP elke dag de opdracht een blog te schrijven in de trant van A.L. Snijders en het beroep van blogger is overbodig.

Misschien ben ik de laatste blogger. Eigenlijk ben ik in alles de laatste. Ik zal zeker niet de geschiedenis ingaan als wat dan ook. Maar als dat onverhoopt toch het geval is, dan is het als ‘de laatste’. Zo ben ik, dat is al bewezen, de laatste briefschrijver. De brieven die ik aan J. schreef, 12 jaar lang, 1 maand lang, elke dag 1 brief, kunnen het museum in als het laatste grote brievenproject. Daarna werd er geen brief meer geschreven.

Zo ben ik ook de laatste poëzieliefhebber. Poëzie? Mensen hebben geen idee meer. Laatst stond een jonger familielid voor onze boekenkast. Ze las de namen van wat schrijvers op: ‘Martinus Nijhoff, Vaandrager, J.C. van Schagen, Menno Wigman, nog nooit van gehoord. Zijn het spannende boek?’
Sowieso ben ik de laatste lezer. Niet alleen van poëzie, maar wie leest nog diep? Dat wil zeggen: wie leest nog een ietwat moeilijker boek, een boek waar je niet doorheen raast, een boek dat je moet proeven?

In mijn werkend leven heb ik mij ook nuttig gemaakt als de laatste toneelliefhebber. Er wordt nog volop toneel gesubsidieerd en daarmee heeft het een artificieel bestaan, om het woord nog maar eens te gebruiken, want verder leidt tonele een volledig marginaal bestaan. Er gaan alleen nog mensen naar toneel die enigszins een relaties hebben met dat subsidiesysteem. Ik ben de laatste die nog met enige overtuiging toneelteksten van Tsjechov en Karst Woudstra tot mij heeft genomen. Niet dat het stil werd op toneel, maar wel in de zaal. Er zitten alleen nog mensen die elkaar kennen omdat ze tot de subsidie incrowd behoren.

Ten slotte ben ik ook de laatste mens die van stilte houdt. Alles moet catchy zijn, glamour, glitter, kek en cool, we moeten herinneringen maken, alsmaar herinneringen maken, en ons nooit vervelen. Ik dub. Zal ik dit blog zelf schrijven of opdracht geven aan Chat GPT? Misschien is dit wel mijn laatste zelf geschreven blog.

Bedankje

Dinsdag 9 mei, Cadouin

 

Ik wil toch even een onderwerp aanstippen waar ik nog nooit iemand over heb gehoord. De Nederlanders zijn er te bescheiden voor, die zijn al lang blij dat ze hier in zulke grote getale mogen wonen. De Fransman heeft er, denk ik, niet eens over nagedacht, ik vermoed omdat het voor hen sowieso geen onderwerp is, maar dat lijkt me niet terecht.

Waar het om gaat is dat die Fransen al die Nederlanders in Frankrijk best dankbaar mogen zijn. Inmiddels heb ik wel door dat wij toch een kleine invasie zijn. En dan bedoel ik niet in de zomer, als hier een heel leger met caravans en campers het land intrekt, nee , dan bedoel ik hardcore bezoekers, de Nederlanders die zich hier vestigen.

Hoezo dankbaar, zal de lezer die er wat verder vanaf staat denken. Ik kan die lezer verzekeren dat wij hier in Frankrijk ontzettend goed werk doen. Er staan hier wat gebouwen, kastelen, boerderijen, huizen, te verpieteren. Zonder blikken of blozen laten die Fransen de boel gewoon verkrotten. Het lijkt me interessant een boek met interviews te maken met eigenaren die een huis hebben, maar er volstrekt niet meer naar omkijken. Waarom? Wat zijn de beweegredenen?

Tot mijn verbazing zijn er ongelooflijk veel Nederlanders die toch zo’n krot kopen en het vervolgens gaan opknappen. Jaren en jaren staan ze permanent te zagen, te timmeren, beton te storten en al die dingen waar ik een broertje dood aan heb. Inmiddels begrijp ik dat ze dat oprecht leuk vinden.

En verdomd. Het resultaat mag er wezen. Ik ken inmiddels drie mensen die naar Frankrijk zijn getrokken en huizen kochten waarvan ik dacht: oh god, waar begin je aan, dat wordt niks. Dat is dan weer mijn glas is half vol instelling. Hun glas is namelijk nu vol, ze hebben er prachtige huizen, zelfs kastelen van gemaakt. Het is een zegen om handig te zijn.

Het voordeel voor Frankrijk is dat het platteland zo een beetje toonbaar blijft. Hopeloze projecten vormen opeens een sieraad voor de regio. Hebben mijn vrienden wel eens een bedankje van Fransen of de Franse overheid gehad? Ik heb ze er nooit over gehoord.

En het is niet alleen dat er opeens weer puike huizen in de campagne staan, het betekent ook dat het platteland door de komst van die Nederlanders weer meer bewoonbaar wordt. De Nederlanders helpen de ontvolking wat te remmen en al die pensionado’s en renteniers nemen, zeker voor Franse begrippen, een bom duiten mee. Heeft iemand wel eens uitgerekend wat deze injectie voor de Franse economie betekent? Die Fransen mogen hun handjes dichtknijpen.

Flodder

Maandag 8 mei, Cadouin

 

Een van de columnisten die ik het liefste lees is Sander Schimmelpennick in de Volkskrant. Zijn columns vind ik verrassend fris. Als liberale jongen heeft hij vaak een onliberale analyse, die combinatie maakt hem voor mij interessant. Vandaag maakt hij zijn reputatie voor mij weer waar. Met een paar woorden geeft hij voor mij een belangrijk inzicht.

Hij schrijft vandaag: ‘Na weer een week van wanstaltig populisme -onze politieke Ma Flodder reed haar trekker muurvast in de Russische modder- is het ook in Nederland onmogelijk je niet te schamen voor het niveau.’ Potverdorie, Caroline van der Plas te vergelijken met Ma Flodder, dat is scherp gezien, waarom ben ik daar zelf niet opgekomen? Vooral omdat ik al lang zitten te dubben of ik mevrouw van der Plas ergens van ken.

Eerst dacht ik dat Van der Plas misschien de ouder geworden jeugdvriendin van mijn beste vriend was die we op een gemeenschappelijke vakantie op een camping hadden ontmoet. Het leek me vrijwel onmogelijk, maar inmiddels weet ik wat de tijd met een mensenlijf doet. Maar later zag ik jeugdfoto’s van Caroline in zo’n kuise gereformeerde lange jurk en toen wist ik dat ze het niet was. Het jeugdvriendinnetje was een frisse begerenswaardige schoonheid die wel volop had gekozen voor het leven.

Verder zocht ik het in cafés. Ik kom niet vaak in cafés, ik vind het troosteloze hangplekken waar mensen slap tegen elkaar aan lullen. Maar vroeger kwam ik wel eens in een café en ik dacht haar daar van te kennen. Ze leek op de vrouw die daar vaak aan de bar hing. Peuk in de hand, biertje op het viltje voor haar en maar ouwehoeren tegen iedereen die haar een oor leende. Ze was goed gebekt, had over van alles een mening, maar degene die dat oor leende, wist niet hoe snel hij weg moest komen. Aan alles voelde je dat het een vrouw was waar je nooit meer vanaf kwam als je haar iets te veel aandacht gaf.

Maar nu weet ik het dus. Caroline van der Plas zat in mijn geheugen als Ma Flodder, actrice in een van de leukste serie die Nederland heeft voortgebracht. Sigaar in de mond, altijd verontwaardigd, dirigerend, lomp, te grote bek. En dom. Laten we dat niet vergeten. Ondanks een grote bek en boude beweringen: dom. Zoals Ma Flodder maar één belang had, het eigen belang, zo heeft Van der Plas dat ook: de vleesboer.

Ik denk dat Caroline van der Plas daarom zo appelleert aan het volksemfinden. De Nederlandse kiezer ziet in haar zijn eigen onmacht, onwetendheid, verontwaardiging, verongelijktheid, onbehagen tegen mensen die hun best doen het land in goede banen te leiden. Nou weet ik ook wel dat die bestuurders een buitengewoon uitgebluste indruk maken en niet bepaald inspirerend zijn. Ze zijn een voorbeeld dat je niet wilt nastreven, dat is de pest.

Een Ma Flodder gaat er altijd wel in. Die zorgt voor wat opschudding, een grapje hier en daar, wat brutaliteit. En niet onbelangrijk: een Ma Flodder lijkt op ons allemaal, in ieder van ons zit een beetje Ma Flodder en als een zo’n Ma Flodder er dan even uitspringt en probeert het Ma Flodder-schap te ontstijgen, dan willen we die graag een kans geven. Of het land daar nou wel of niet mee is gediend, onze onderbuik is weer even bevredigd, de mensen die denken dat ze alles weten en over ons beslissen zijn toch maar mooi even in hun keurige hemd plus stropdas gezet. En wie weet, wordt alles toch een keer BBBeter.

Over

Zaterdag 6 mei, Cadouin

 

 

__

In het bos achter ons huis,
lijkt het, ik zeg, lijkt het,
want het kan niet waar zijn,
of bomen mij daar indringend
aankijken en daar eindeloos
geduldig staan te wachten
en mij zwijgend iets zeggen.
En ik zal het mij wel verbeelden,
alhoewel, het is zo duidelijk,
zo overduidelijk dat ze staan
te wachten en zeggen:
wij wachten, wij wachten wel,
wij hebben alle geduld
van de wereld, echt alle geduld,
tot de mens eindelijk, eindelijk
van de aarde is verdwenen.
Onze tijd komt nog wel,
wij groeien alles over.

Zijwaarts

Donderdag 4 mei, Cadouin

 

Toen ik twee jaar geleden met pensioen ging… Wat alweer twee jaar geleden? Ja, twee jaar. Ongelooflijk. Gebruikte ik diverse keren de woorden ‘moedig zijwaarts’. Ik ging moedig zijwaarts. Ik vond dat die woorden het beste mijn nieuwe tijdperk schetsten. Ze zeiden: er zit nog steeds beweging in dat tijdperk, maar wel zijwaarts, en dat moedig is bemoedigend. Ik ging niet meer voorwaarts aan het front, ik verliet mijn netwerk, de noodzaak, het presteren, de verplichtingen.

Nou, dat zijwaarts is wel gelukt. Hier zit ik nou in Frankrijk. Ik zit niet eens zijwaarts op de flank, ik zit in een soort niemandsland. Twaalfhonderd kilometer van Nederland. Mijn moederland bestaat nog slechts uit woorden, woorden in kranten, in boeken, en wat opgepimpte beelden op televisie.

Ik zit hier alleen aan onze tafel voor het raam. Wyb aan het werk, ik volledig zijwaarts. Ik lees momenteel De kaart en het gebied van Michel Houellebecq, een somber boek waar ik ontzettend van geniet. En ik lees daarnaast Totaal van Marcel van Roosmalen, een bundeling van zijn vroegere reportages. Ik ben er net aan begonnen en lees de reportages die hij maakte door Pim Fortuyn te volgen. Met terugwerkende kracht zijn ze alleen maar mooier en meer waarheid geworden. Je zou kunnen zeggen dat ik zelf zijwaarts ben gegaan in de actualiteit, of misschien zelfs terugwaarts. Sowieso ga je als je ouder wordt steeds meer terugwaarts. Het is fijn om terugwaarts te kunnen.

En dan het woordje moedig in dat moedig voorwaarts. Moedig? Misschien wel overmoedig, hoor ik sommige mensen denken. Helemaal naar Frankrijk, wat heb je daar te zoeken? Stel dat je iets overkomt? Toen we vier jaar geleden naar Hippolyte verhuisden vond ik het wel moedig, moest ik toch wat grenzen over. Nu is Frankrijk zo gewoon geworden dat ik het ook niet meer moedig vind. Tien uur rijden en ik sta weer op de Dam.

Ik voel me moedig als ik foto’s maak die veel mensen niet durven te nemen omdat ze dan de confrontatie met de ander moeten aangaan en kans hebben de knip op de neus te krijgen. Ik vind me ook wel moedig omdat ik de confrontatie met mijzelf aanga. Ik zit momenteel toch in een ego-evaluatiefase. Waar ging het goed, waar ging het mis? Terugwaarts gaan; herlezen, verduidelijkt verhalen.

Verder ben ik niet moedig, eerder lui. Ik vind de dagen zonder afspraken, zonder verplichtingen heerlijk. Ik dein op de tijd, mijmer een eind weg, wacht tot Wyb weer thuis is en ik weer een enigszins een sociaal leven heb. Mijn bubbel is deze dagen één persoon groot: moi. Geen idee waar dat moedig zijwaarts mij nog heenvoert. Zou best kunnen dat ik mijn bestemming heb gevonden. Nog nooit voelde een huis beter dan dit huis. Het stelt weinig voor, is zeer bescheiden, maar het is de jas die past en waarvan je hoopt dat hij niet verslijt en hem op een gegeven moment moet weggooien.

À la campagne

Woensdag 3 mei, Cadouin

 

Vanaf morgen hebben we geen auto meer. Dat wil zeggen, we hebben wel een auto, maar we mogen er niet meer in rijden. Waarom? Zo zijn nu eenmaal de regels. Wie die heeft bedacht? Dat weet waarschijnlijk niemand meer.

Het volgende is het geval. We proberen onze auto voor de tweede keer naar Frankrijk te importeren. We blijven wat met dat ding op en neer schuiven, net zo als met onszelf. Zo gauw je een auto gaat exporteren, moet je naar de RWD om je nummerborden in te leveren. Daarvoor in de plaats krijg je een wit export nummerbord. Dat nummerbord blijft, inclusief verzekering die je erbij af kunt sluiten, twee weken geldig. Waarom niet drie of vier weken? Vermoedelijk weet niemand dat meer. Als die twee weken voorbij zijn, en twee weken gaan best snel, ben je niet meer verzekerd. Een gek die zich zonder verzekering op de weg waagt. Vanaf morgen zijn we niet meer verzekerd, wat betekent dat we niet meer de weg op kunnen.

Het punt is dat wij in de middle of nowhere wonen. Bij ons in het dorp is alleen een bakker. De rest van de boodschappen moeten we elders doen. Voor een beetje grote plaats moeten we 15 kilometer rijden, voor een iets minder grote 10 km. Nou ja, alle afstanden te veel om te lopen. Een auto is voor ons dus absolute noodzaak.

Zeker omdat Wyb nu werkt. Haar werk is ongeveer 12 kilometer van ons huis vandaan. Een auto is voor ons dus onmisbaar. Vanaf morgen kunnen we dus nergens meer komen.

Gelukkig hebben we in Moliére, een gehucht hier vier kilometer vandaan, een garage waarvan we de eigenaar een beetje kennen. Een jaar geleden zat zijn bedrijf nog aan onze vallei. Uit pure nood zijn we naar hem gegaan. Of hij misschien een leenauto heeft? Heeft hij zo gauw niet, maar na niet lang dubben besluit hij dat we zijn eigen auto wel een paar dagen mogen lenen. Kijk, dat is nou burenhulp, probleem opgelost. Op het platteland heb je elkaar nodig. Hopelijk hebben we binnen een paar dagen alles bureaucratisch opgelost, maar dat weet je natuurlijk nooit.

Om nog een plattelandsprobleempje aan te kaarten: onze medische zorg. In heel Frankrijk is op het platteland een groot tekort aan doktoren, ook bij ons. Alle praktijken zitten meer dan vol. Een Nederlandse dame uit ons dorp lijdt aan beginnende dementie en moet eigenlijk gemonitord worden hoe snel haar dementie gaat. In april kon ze haar eerste afspraak pas in oktober maken.

Vorige maand zochten wij de dichtstbijzijnde huisarts op. Het bleek een buitengewoon aardige dame te zijn. Maar zoals we al verwachtten: geen plaats. Als we medicijnen nodig mochten hebben wil ze wel recepten uitschrijven. Gelukkig blijf ik recht houden op zorg in Nederland. Mocht de nood aan de man komen, reizen we maar snel af naar Nederland.

O ja, nog een dingetje. Gisteren begaf onze inductie kookplaat het. Een doffe plof en hij gaf de geest, waarmee het volgende probleem opdoemde. Zie hier op het platteland maar eens een elektricien te krijgen die tijd (en zin) heeft om het te maken. We zijn opzoek.

Je benijdt ons niet? Toevallig zit ik wel in alle rust in een zonnetje dit blog te schrijven. Als je maar niet afhankelijk bent van bureaucratie en menskracht is het hier á la campagne een genot om te wonen.

Arbeid

Dinsdag 2 mei, Cadouin

 

Gisteren vierden we in Frankrijk de Dag van de Arbeid. Het is de enige dag in Frankrijk dat werkelijk alles is gesloten, een belangrijke feestdag dus. Een vriendin laat weten dat ze het maar een raar iets vindt, de Dag van de Arbeid. Dan kun je je volgens haar bij koningsdag toch veel meer voorstellen.

Maar ja, wat moet een land zonder koning met koningsdag? En wat onze vriendin ook vergeet is dat de Dag van de Arbeid een internationaal belangrijke feestdag is. Het is de feestdag voor de socialistische en sociaal-democratische arbeidersbeweging. Op deze dag viert men de strijd om betere arbeidsomstandigheden. In het stinkend rijke Nederland is men al lang vergeten hoe het komt dat brede groepen in de samenleving het zo ongelooflijk goed hebben. Dat komt voornamelijk door socialistische idealen, de strijd om goede arbeidsomstandigheden. Als ik moet kiezen tussen koningsdag en de Dag van de Arbeid dan weet ik het wel. Voorwaarts, en niet vergeten.

Al wordt het op rare manieren gevierd, zeker in Frankrijk. Het beeld wordt bepaald door de groep die weer eens lekker gaat rellen, zich maar niet neerlegt bij de pensioenverhoging. Hier niet ver vandaan, in Toulouse, was het ook weer raak, plundering en vechten.
Het overgrote deel van de Franse bevolking zoekt elkaar weer op in familieverband om lekker te eten. Vooral blij dat ze op de feestdag van de arbeid juist niet hoeven te werken.

Voor Wyb en mij was deze dag de opmaat naar arbeid. Vanmorgen ging de wekker om kwart over zeven, toch echt een uur te vroeg voor ons. Maar ons vrijblijvende leventje is voorbij. Wyb wordt om half negen op haar werk verwacht. Vijf maanden lang werkt ze als receptioniste op een grote camping twaalf kilometer van ons huis vandaan. Voor wie een indruk wil krijgen van de camping: https://nl.camping-and-co.com/camping-le-moulin-de-la-pique#checkinDate=03.06.2023&checkoutDate=10.06.2023&nights=7 In het hoogseizoen zijn er zo tegen de duizend mensen, voorwaar geen kattenpis.
Dat klinkt mooi receptioniste, maar de eerste drie weken is de camping nog in verbouw en helpt Wyb mee met schoonmaken, inrichten en allerlei andere dingen die bij het opstarten van een bedrijf komen kijken.

Voor mij zal ook het nodige veranderen. Mij lonkt de eenzaamheid. Ik ga de dagen alleen met Dies doorbrengen. Wyb en ik hadden de afgelopen maanden een heerlijk ontspannen leventje. We deden waar we zin in hadden. Wyb heeft nu een verplichting, ik voel een zelfde soort verplichting, ik wil de dagen vullen met nuttige zaken. Zoals het nog intensiever volgen van mijn Franse cursus en het verder werken aan de fotoboeken waar ik mee bezig ben. En, laten we dat niet vergeten, het streven om elke dag weer een blogje te schrijven. Ook al geen kattenpis.

Lachje

Zondag 30 april, Cadouin

 

Ik sla eigenlijk geen artikel over astronomie over. Vaak snap ik er maar de helft van, neemt niet weg dat het me altijd weer intrigeert. In de zaterdagkrant van de Volkskrant staat een artikel met de kop De kosmische grens over. Het begin van dit artikel gaat zo. Als ik het begin heb gelezen ontsnapt mij een raar lachje.

‘De aarde is op weg naar nieuw, mogelijk zelfs gevaarlijk terrein in de kosmos, een ruimte die allesbehalve leeg is.
Zelf maken we het niet meer mee, maar lang duurt het – kosmisch gezien – ook weer niet. Over een paar duizend jaar zetten aarde, zon en alle andere planeten in het zonnestelsel een voorzichtige stap over de erfgrens met de buren. We verruilen dan de ‘lokale interstellaire wolk’, zoals astronomen hem noemen, definitief voor de ‘G-wolk’, de structuur één kosmische deur verder.


Die overgang laat zich als het tegenzit op aarde voelen. En als het dan niet raak is, gebeurt het wel vijf tot tien miljoen jaar later wanneer we de volgende kosmische kaap ronden en een veel dichtere moleculaire wolk binnen koersen. ‘De nachtelijke sterrenhemel zal dan dimmen met een factor tien tot honderd’, zegt sterrenkundige Xander Tielens van de Universiteit Leiden. Bovendien krijgt onze atmosfeer een bombardement van een fikse hoeveelheid kosmische straling, in potentie krachtig genoeg om het klimaat te veranderen en mutaties te veroorzaken in dna.’

En dan ontsnapt mij een lachje dat ik niet kan duiden. Het komt er spontaan uit. Opeens zie ik hoe wij met dat hele zonnestelsel van ons eigenlijk een reis maken. Alles wat voor ons van vast waarde is, is eigenlijk één groot projectiel dat door de ruimte reist. En op die reis komen we nog totaal onverwachte veranderingen tegen. De kans is eerder groter dan kleiner dat de mens de nieuwe omstandigheden niet overleeft. En dan lach ik. Waarom?

Onzekerheid? Omdat ik opeens besef hoe klein en kwetsbaar de mens is? Goed, we hebben de magnetron uitgevonden en de auto, het lijkt heel wat, maar het is onmiskenbaar dat al die spulletjes van ons eindigen in het vuur van het heelal.

Is het verrassing? Zo van, goh, ik dacht dat de aarde nog wel een miljard jaar of meer in deze vorm mee zou gaan, maar zelfs dat is dus illusie. Tien, vijftien miljoen jaar is lang, voor een mens, maar in het licht van het grotere geheel zijn het seconden.

Of is mijn lachje malicieus? Ik moet aan koningsdag denken, al die mensen die er van alles aan doen om het imago van Willem-Alexander op te vijzelen. Het macho-gedoe van Trump, Poetin en Xi. Maar zie dat nou eens in het licht van onze interstellaire reis: nietig gefriemel.

Ik laat het lachje maar het lachje zijn.

 

Hermelijnvlooien

Vrijdaga 28 april, Cadouin

Wat was het een prachtige dag gisteren. Wyb en ik hadden speciaal uit Nederland oranje T-shirts en oranjebitter meegenomen. Al vroeg zaten we voor de televisie, dan heb je toch het idee dat je het hele evenement echt kunt meemaken.

Wyb was erg gecharmeerd van Maxima’s outfit, lekker pittig groen. Amalia had een gedurfd roze pak aan, dat haar uitstekend stond, het tekende haar figuur mooi af. Willem-Alexander baardje was mooi bijgeknipt en je zag dat hij er zin in had.

Wat een enthousiasme in Rotterdam en wat een mooi uitgebalanceerd programma. Het luchtige ging organisch over in het serieuze. Echt, complimentjes voor de programmeurs daar, ze moeten er maanden druk mee zijn geweest.

Het fijne voor zo’n dag is dat Rotterdam zo multicultureel is. Dat leverde afwisselende beelden op waar Wyb en ik van smulden. Wanneer zie je nou zo’n programma op televisie. Aan het begin van de middag schonken wij onszelf een tweede oranjebittertje in.

Willem-Alexander liet op deze dag zien dat hij een verbinder is. Hij heeft een luisterend oor voor iedereen en hij weet zich direct in te leven in degene met wie hij praat. Zoals hij inlevend sprak met de nazaten van de tot slaaf gemaakte, ik vond het indrukwekkend en dat met draaiende camera’s. Hetzelfde geldt voor het gesprek van Maxima met de toeslagouders. Zo empathisch, zo menselijk.

Het hoogtepunt van de dag was onmiskenbaar de man die een Feyenoord shawl aan Maxima gaf omdat Willem-Alexander zich voor Ajax had uitgesproken. De man vroeg of ze de shawl aan haar man wilde geven, maar dat deed ze mooi niet. Ze hield hem een hele tijd om, wat maar weer eens laat zien hoe verbonden ons koninklijk huis is met zijn volk.

En wat een mooie beelden van Rotterdam. Het is een stad waar wij trots op kunnen zijn. Zo’n watertaxi met de koninklijke familie, daar krijg ik kippenvel van. Mooi ook die informele beelden, Amalia die de jurk van Maxima wat mooier schikt. Wat fijn dat wij als Nederlanders in Frankrijk dit van zo nabij kunnen meemaken.

Maxima pinkte bij het afscheid van Rotterdam een traantje weg. Wyb en ik begrepen dat goed. Als je zo’n fijne dag hebt gehad, Nederland zich zo één voelde met elkaar, dan heb je het als koninklijk gezin goed gedaan.

’s Avonds genoten Wyb en ik nog van burgemeester Aboutaleb bij Op1. Wij hebben nog nooit een burgemeester zo zien stralen. Hij had het koninklijk paar en zijn stad een enorme goede dienst bewezen. De trots straalde van hem af, en terecht.

Wyb en ik gingen voldaan slapen, zo’n fijne dag maak je toch zelden mee. We borgen onze T-shirts goed op in de kast. We verheugen ons nu al op volgend jaar.

Ik zou de dag willen beëindigen met de woorden: leve de republiek!
Wat een onzin zo’n koningsdag, wat een infantiliteit. En wat sloofde iedereen zich uit om de populariteitscijfers van Alex op te vijzelen. Die cijfers zijn zogenaamd slechts dagkoersen, volgens de aanhangers, maar wat deed iedereen zijn best. Als je wilt weten hoe hermelijnvlooien eruit zien, dan moet je naar OP1 van gisteren kijken. Ze gingen daar all the way, ongeneerd deden ze een wedstrijdje wie het verst in de kont van het koninklijk huis kon kruipen.
Ik vond het eigenlijk een cynisch gebeuren. De NRC verwoordde dat cynisme het beste: ‘de rijkste familie van Nederland vierde in de armste stad van Nederland de duurste koningsdag ooit.’

 

Nieuw en oud

Donderdag 27 april, Cadouin

 

Vandaag twee gedichten. De afgelopen tijd dacht ik dat de poëzie mij definitief links liet liggen. Gelukkig is dat niet het geval. Onlangs kwam ze toch weer een paar keer aan de deur. Poëzie heb je niet in de hand, tenminste, ik niet. Meestal overvalt ze je door een zin of een gedachte in je hoofd te planten. Daarna kan ze je weer maanden negeren.

Ik wou dat ik, net als met bloggen, elke dag een gedicht kon schrijven. Maar dat is volstrekt onmogelijk. Ik zou wel iets kunnen schrijven wat op een gedicht lijkt, maar er is één belangrijk criterium bij het schrijven van een gedicht: ik moet er zelf 100% in geloven. Als ik iets construeer weet ik dat het niet echt is. De lezer ziet misschien niet eens het verschil, maar ik wel. En dat laatste is doorslaggevend.

Het gedicht dat hieronder staat, schreef ik naar aanleiding van ons bezoek aan Nederland. Zomaar ineens zat de eerste strofe in mijn hoofd terwijl ik naast Wyb in de auto zat en naar buiten keek. De rest volgde al tamelijk snel. Maar dan begint het eindeloze schaven, het proberen van woorden, proeven van woorden, hardop lezen, woorden vervangen, volgordes veranderen. Ik wil dan ook niet zeggen dat het gedicht nu echt af is. Ik denk van wel, anders zou ik het niet op Dossiermoddergat zetten. De kans is echter groot dat ik de aankomende tijd toch weer gaan schaven.

 

__

Sloten snijden land,
de lucht duikt diep het water in.

Resteren plakken land, waarop
wij moeizaam balanceren.

We strooien wat graan en koeien
verliezen scherven en armbanden.

Altijd modder door de wind en
schrale zonnen, uitzicht op wat hoop.

Hier danst alleen het riet, altijd
dezelfde beweging, het eentonig lied.

Een compositie voor waterorgel en
wolken. De schreeuw van een meeuw.

 

Het tweede gedicht, eveneens titelloos, schreef ik lang geleden. Misschien wel veertig jaar geleden, ik woonde in die tijd in Groningen. Ik schreef in die jaren tientallen oosterse kwatrijnen, een stuk of zestig overleefde mijn voortdurende censuur.

In mijn leven heb ik vele gedichten geschreven, ik heb er alleen nooit iets mee gedaan. Ik was te druk om mijn best te doen ze gepubliceerd te krijgen. Dan had ik voortduren literaire tijdschriften moeten bestoken en daar had ik geen tijd voor, maar ook geen zin in.

Vorig jaar besloot ik al die gedichten eens op een stapel te leggen en de gedichten die ik goed vond te selecteren en er een bundel mee samen te stellen. De titel van de bundel luidt: Het Huis van het Weekdier. Zo’n honderdvijftig gedichten bleven over en het is voor mij een soort verzameld werk. De rest van de gedichten gooide ik weg. Zo nu en dan publiceer ik op Dossiermoddergat een gedicht uit Het Huis van het Weekdier. Het gedicht hieronder is er een van. De bedoeling is dat uiteindelijk de hele bundel online staat.

 

__

Ik weefde –goudbrokaat!- een wandtapijt,
beelden van het paradijs, geluk gedijt.
Maar och, geluk blijft slechts in donkere dozen.
Het licht verdrijft het beeld, gebruik verslijt.

Onderduikster

Woensdag 26 april, Cadouin

 

Ik krijg een bericht via Messenger van Joost die ik uit Tilburg ken. Hij organiseerde een festival daar en was jong en veelbelovend. Matthijs was gek op hem, ik ook trouwens, maar had minder met hem te maken.

Hij schrijft: ‘Hoi Gerard, hopelijk is alles goed daar. Een vriendin van me vertelde dat ze als asielzoeker die mogelijk zou worden uitgezet ondergedoken heeft gezeten. In Moddergat. Nu wonen daar niet zo veel mensen dus ik dacht: was jij dat onderduikadres? Dan heb je geweldig werk gedaan. Groet van Joost’

Ik schrijft terug: ‘Ha Joost, wat leuk om iets van je te horen. Ik moet je wel teleurstellen, jammer genoeg was ik het niet, ik heb dus geen geweldig werk gedaan. Ik had het wel willen doen, maar dat telt natuurlijk niet. Het was trouwens moeilijk geweest want wij hadden daar een heel klein huisje. Er was geen kelder en geen zolder. Er was één slaapkamer. We hadden wel een mijmerkamertje, een kamer waar je kruipend in moest en niet rechtop kon staan, daar had ze wel in kunnen verblijven, maar dat was geen pretje geweest. Overigens wonen wij niet meer in Moddergat. We hebben het twee jaar geleden verkocht omdat het er zo druk werd. We wonen nu in Cadouin in Frankrijk in de Dordogne. Mocht je nog een vriendin hebben die moet onderduiken dan bel je maar. Hopelijk alles goed met je. Onlangs nog las ik dat je nog steeds programmeur in Den Haag bent. Hartelijke groet, Gerard.

Als ik het bericht heb verstuurd denk ik: wat zit je nou weer misplaatst stoer te doen. ‘Mocht je nog een vriendin hebben die moet onderduiken dan bel je maar.’ Is dat zo? Stel dat hij belt, nemen wij die vriendin dan op als onderduikster? Een keer heb ik iemand in huis genomen omdat hij van huis was weggelopen en met suïcide dreigde. Dat beviel matig. Hij kreeg het zo naar zijn zin bij ons dat hij niet meer wegging. Met veel gedoe vond ik een kamer voor hem.

En daar komt bij dat ik ontzettend op mijn privacy ben gesteld. Als er iemand komt logeren vind ik dat al lastig. Het zijn kleine dingen die het lastig maken. Zo vind ik het heerlijk om voor mezelf bezig te zijn en niets te hoeven zeggen. Maar bijvoorbeeld poepen met de deur open vind ik ook best belangrijk.

En een andere niet onbelangrijke factor. Moddergat was klein, ons huis in Cadouin is weliswaar groter, maar nou ook weer niet zo groot. Mocht Joost een vriendin sturen dan moet ik gewoon een ander adres voor haar zoeken. Mogelijk dat Marie-Anne en Rokus plaats hebben, zij zijn de trotse bezitters van een kasteel hier vlakbij. Ik zal het hen eens vragen.

 

Franse slag

Dinsdag 25 april, Cadouin

 

Gisteren schreef ik dat de natuur in Nederland een kathedraal in verval is. Ik moet toegeven dat dit beeld niet van mij is. Ik hoorde het Jan-Jaap Dirkmaat ooit eens zeggen tijdens een interview op de radio. De vergelijking van de natuur met een kathedraal vond ik een mooie. De natuur is mijn kathedraal om het leven te vieren.

Er schijnen mensen in Nederland rond te lopen die niet geloven dat de natuur daar in verval is. Ze wijzen naar de bomen die er staan, de bramen die er groeien, de varens. Ik kan me voorstellen dat die mensen bestaan, maar dat zijn wel mensen die geen voet buiten Nederland zetten en geen bal verstand van natuur hebben.

Gisteren maakten Wyb en ik onze eerste grote wandeling na ons bezoek aan Nederland. Het was een feest. Zo liepen we door de heerlijkste geurwolken. Naast onze voordeur bloeit de tijm, in de vallei waar we aan wonen staan de weilanden volop in bloei. Ze zorgen in vlagen voor een doordringende kruidige lucht. In de bossen ruiken de seringen en de boshyacinten.

Moet ik toegeven dat soms de lucht van kattenpis ons geurfeest zit te verstieren. Volgens Anneke is het de schuld van de zuidenwindlelie. Als ze nat is verspreidt ze de pislucht van katten. Verder geen kwaad woord over die lelie want ze is van uitzonderlijke pracht. Ik vind haar zelfs iets te mooi, door de witte en roze blaadjes die show-achtig omhoog staan, wordt ze net iets te kitscherig. Al ben ik wel verbaasd dat de natuur zoveel schoonheid kan voortbrengen.

Neem alleen al de planten die langs ons weggetje groeien. Het is jammer dat ik er geen verstand van heb. Het zou goed zijn als Anneke hier als IVN’er aanwezig zou zijn. Dan kon ze Wyb en mij de namen van de bloemen leren. Nu maakt Wyb van sommige bloemen foto’s en stuurt die dan naar Anneke. Even later komt de naam van al dat moois.

Eigenlijk zou elke Nederlander subsidie moeten krijgen om hier in de Dordogne rond te wandelen. Dan zouden ze zich realiseren hoe gezonde bossen eruit zien en wat diversiteit in de natuur betekent. Ik durf te wedden dat er meer steun voor milieumaatregelen kwam. Vermoedelijk zullen de boeren lobby-organisatie dat tegenhouden, want de kritiek op hun vernielende verdienmodel zou zeker toenemen.

Het grote geluk van Frankrijk is dat boeren er hier voor hebben gekozen klein te blijven en niet mee te gaan in de waanzin van groot, groter, grootst. Het schijnt dat het alles te maken heeft met manier waarop de Fransman tegen werk aankijkt, anders dan in Nederland is werk hier niet het belangrijkste in het leven. Hier kennen ze de geneugten van het rustig aan doen, het heerlijk samen eten en het hebben van veel vrije tijd. Ik raak er steeds meer van overtuigd dat de Franse slag, door Nederlanders vaak met enige minachting uitgesproken, de aarde gezond houdt en de mens gelukkiger maakt.

 

Boerenbridgen

Maandag 24 april, Cadouin

 

Omdat we zondag niet de hele rit naar Cadouin willen maken, en omdat we zaterdag toch een groot deel van de dag bij Anneke willen blijven, vertrekken we om half vijf uit Kollum. Ons doel: Lille. Als het goed is, zijn we daar binnen vierenhalf uur. We maakten daar eerder gebruik van een hotelletje dat ons wel beviel. Er is nog een ander hotelletje langs de snelweg in Lille, maar daar speelden zich volgens ons sinistere zaken af.

Op onze laatste dag in Nederland scheen eindelijk eens de zon. We konden zowaar buiten lunchen. Al was deze vrolijkheid van korte duur. Ik schreef in mijn aantekeningen:

‘Hoe kan het dat mensen in Nederland blijven wonen? Het is niet gek dat ze zomers massaal op vakantie gaan op zoek gaan naar de zon. Het is een noodzaak om te overleven. Maar dat ze dan teruggaan is toch een wonder. Eigenlijk is het een vorm van zelfpijniging.

Ik snap niet wat een mens die van het leven houdt in Nederland heeft te zoeken. Neem de afgelopen dagen dat wij hier waren. We komen het land in met een file en gaan het land uit met een file. Ondertussen regen, regen, regen, schrale wind en ongelooflijk veel mensen. Waar je ook kijkt: mensen.

Hoe houden ze het uit? Vooral omdat het land zo verschrikkelijk lelijk is. De natuur is een instortende kathedraal, de publieke ruimte is alleen maar ingericht op geld verdienen. Neem de winkelstraten: franchiseketen na franchiseketen, een normale winkel met een menselijk touch bestaat niet meer. Alles is volgens een formule ingericht, karakterloos, niets heeft sjeu.

Ik sprak een paar weken geleden een vriend die een week naar Terschelling ging. De weersverwachting was beroerd, harde wind, regen, en hij vond het heerlijk. ‘Ik hou van het noordelijke weer,’ liet hij mij weten. Dat kan. Maar ik kan mij van een dergelijk verlangen geen voorstelling maken. Ik zit het liefst ’s ochtend in de zon een ontbijtje te nuttigen om daarna op een zonnige dag in de schaduw wat te mijmeren en te lezen. Vechten tegen de wind, regen die je kraag in loopt, ik laat het graag aan anderen over.’

Zaterdagavond van Kollum naar Lille rijden is een feest. We rijden in één streep naar ons hotel. Er zijn zelfs geen files in Antwerpen.

Als we in de lobby van het hotel een glas wijn drinken vraagt een Nederlands stel of we zin hebben om te kaarten? Kaarten? ‘Sorry, ik hou niet van kaarten,’ laat ik hen weten. Maar ik ben weer eens te snel. ‘Houden jullie dan niet van boerenbridgen?’ Boerenbridgen, ja dat is andere koek, dan doen we met de familie heel veel. We speelden het zelfs eens in een lange treinreis in India met Indiase mensen.

Nou ja, boerenbridgen, het is niet ons boerenbridgen, ze hebben totaal andere spelregels, maar die zijn nog veel leuker. Wyb en ik zijn meteen fanatiek. Zo nu en dan worden we gestoord door een totaal dronken hen, zoals we hem/haar noemen. Toen we binnenkwamen hing hen al aan de bar. Met het uur wordt hen meer dronken en komt hen steeds vaker bij onze tafel staan.

‘Ik vind jou te gek,’ laat hen Wyb weten. Maar hen belangrijkste boodschap is toch dat hen Macron diep haat. We maken de fout te zeggen dat wij voor Macron zijn en dat maakt hen nog fanatieker. Met het uitroepen van ‘Macron non, Macron non,’ hoopt hen ons blijkbaar te overtuigen. Op een gegeven moment wordt het de barman, die zo te zien een voormalig sumo worstelaar is, te veel en bevrijd hij ons van hen met zachte hand.

 

RDW

Woensdag 19 april, Norg

 

Een van de belangrijkste doelen van de Europese Unie schijnt het bevorderen van het vrije verkeer van personen en goederen te zijn. Als het om commerciële aangelegenheden gaat zal dat best het geval zijn. Als het om persoonlijke service gaat, merk ik daar weinig van. Een van de belangrijkste reden dat we nu in Nederland zijn, is dat we onze auto in Frankrijk willen importeren.

Vier jaar geleden deden we dat met het over en weer versturen van papieren, maar dat gemak is verdwenen. Wie een auto uit Nederland naar het buitenland wil importeren moet daarvoor speciaal naar Nederland afreizen. Want een van de eisen in de procedure is dat je de Nederlandse nummerborden persoonlijk moet afgeven bij de RDW. Niks opsturen, langskomen. En voordat je er heen gaat moet je eerst witte nummerborden laten maken bij een bedrijf dat daarvoor is bevoegd. Pas dan kun je naar de RDW.

RWD staat voor Rijksdienst voor het Wegverkeer. Een van de dependances zit in Groningen. Het is gevestigd op een industrieterrein met voor het kantoor een immens parkeerterrein waar twee auto’s op staan. Als we de onze erbij zetten, staan er drie. Er is ook een grote garage bij het kantoor waar nul activiteit is.

Als we het kantoor binnengaan zien we twee dames achter computers zitten. Wij kiezen voor de dame die op haar mobiel met het thuisfront zit te appen. Het duurt even voordat ze ons ziet. Of beter gezegd: wil zien. Aan alles straalt ze uit: hè bah, klanten. 
Wij leggen uit waarom we er zijn.
‘Dan moet u wel eerst de nummerborden van uw auto afhalen en aan mij geven.’
Wyb en ik lopen naar buiten en met moeite halen we de nummerborden van de auto. Een nummerbord wippen we zo uit de lijst, het nummerbord voor zit met een kruiskopschroef vast.

We lopen weer naar binnen met de vraag of we even een kruiskopschroevendraaier kunnen lenen.
‘Nee, u wordt verondersteld daar zelf voor te zorgen.’
‘We moeten een kruiskopschroevendraaier gaan kopen,’ zegt Wyb als ik iets later binnenkom. 
‘Kunnen we er echt niet even een lenen? U heeft toch ook een garage.’
De receptioniste staat geïrriteerd op zonder iets te zeggen.
‘Wat gaat ze nou doen? Is het gesprek afgelopen of gaat ze nu toch een kruiskopschroevendraaier halen?’ vraag ik fluisterend aan Wyb.
Als ze terugkomt gaat ze zwijgend zitten.
Wyb en ik kijken elkaar vragend aan. 
Gelukkig komt even daarna een man in overall haar een kruiskopschroevendraaier brengen. De receptioniste is goed beveiligd waardoor ze moet omlopen om ons het te overhandigen. 
Met moeite verwijder ik buiten het nummerbord. Terug schuif ik beide borden naar haar toe.
‘U kunt de nummerborden in die kliko daar in de hoek deponeren.’
Na het uitdraaien van een A4’tje zijn we klaar. Daar komen mensen dus speciaal voor naar Nederland.

Op het parkeerterrein staan Wyb en ik lang te hannesen met de witte nummerborden. We krijgen ze er maar niet op. Achter ons is een grote garage waar niets gebeurt, maar de RDW kent geen service om bij het bevestigen van nummerborden te helpen. Het lukt ons absoluut niet om de nummerborden erop te krijgen. Er moeten toch meer onhandige mensen van de dienstverlening van de RDW gebruikmaken?

Wij hebben geluk, want achter de RDW ligt onze Volvo garage en met een auto zonder nummerborden rijden we ernaar toe. In onze Volvo garage werken toffe gasten. We leggen het probleem uit.
‘De RDW? Praat me niet over de RDW, die gasten hebben echt geen zin om te werken. Ambtenaren, meneer. Heel naar.’
De man loopt mee naar buiten en met wat handige bewegingen en gereedschap zet hij de nummerborden muurvast.
‘Waar gaan jullie heen verhuizen?’
‘Frankrijk.’
‘En gaan jullie daar ook werken?’
‘Ik wel,’ zegt Wyb.
‘En jij?’
‘Ik niet. Ben gepensioneerd.’
‘Hoe oud ben je dan?’
‘Achtenzestig.’
‘En jij?’ vraagt hij aan Wyb.
‘Vierenvijftig.’
‘Het was in de tijd dat metoo nog mocht,’ legt Wyb uit.
‘Ik was haar baas,’ verklaar ik.
‘Veertien jaar verschil, dat heb je goed geregeld,’ zegt hij tegen mij.
‘Daar heb ik dan ook heel wat moeite voor moeten doen, hoor,’ laat ik hem weten, ‘maar dan heb je ook wat.’

‘Nou, dan heb je je blog voor vandaag toch weer,’ zegt Wyb als we in de auto zitten.
En zo is het.

 

Duisternis

Dinsdag 18 april, Norg

 

We eten in De Juffren Lunsingh in Westervelde. Voor de duidelijkheid, niet voor de tweede keer, ik heb het opnieuw over vorige week. Wyb stelt voor om erheen te lopen, zo’n vijf kilometer lopen, dan kan ik drinken. Het is namelijk ondenkbaar dat Wyb niet zou drinken. Wyb is er voor het drinken, ik ben er voor het terugrijden. Daar hoeven we geen woorden meer aan vuil te maken, dat hebben we ook nooit gedaan, want het staat al twee decennia zo vast.
‘En dan moeten we na het eten ook nog helemaal teruglopen. Dan hebben we op zo’n avond tien kilometer gelopen, geen denken aan, hoor,’ laat ik weten.
Zo komt het dat we er toch met de auto heen rijden.

Na het aperitief, een cremant de Bourgogne, weet ik dat ik best terug wil lopen. De cremant smaakt zo goed, dat ik weet nog veel meer wijn te willen. Als ik rijd drink ik bij het hoofdgerecht nog een glas wijn en dat is het dan. Ik heb best zin om door te drinken.
‘Wat vind je ervan om de auto toch te laten staan?’ vraag ik aan Wyb.
Dat hoef ik eigenlijk niet te vragen want Wyb is altijd voor wandelen, zeker ’s nachts.
‘Maar dan moeten we morgen die auto weer ophalen?’ Ik begin te twijfelen.
‘Weet je, ik haal morgen de auto wel met Dies bij de ochtendwandeling.’
Ik ben overtuigd.
De wijnen zijn die avond verbluffend goed, evenals het eten.

‘Westervelde bij Norg, is een nederzetting met helemaal niets; een paar boerderijen, een hunebed, wat huizen, een brievenbus, een weide met een paard erin, en een hotel waar ik de naam niet van ga noemen. De doorgaande weg is een klinkerweg die naar Veenhuizen gaat. Iets buiten de bebouwde kom staan lantaarnpalen in het bos. ’s Winters is daar een ijsbaan.
Een paar jaar gelelden kwam ik met enige regelmaat in dat hotel, altijd in de herfst, en na het diner maakte ik dan een wandeling, een uur of tien was het.
In de stad is tien uur ’s avonds niets, Albert Heijn is nog maar net dicht, maar op het platteland is tien uur in het najaar laat en de duisternis navenant. Als een diepe, vanzelfsprekende deken hangt het donker tussen de bomen.’

Ik heb zojuist de hulp ingeroepen van Martin Bril. De alinea hierboven is van zijn hand. Ik las ik in een fraai vormgegeven blad over De Jufferen. Martin Bril, ik werd meteen weemoedig. Wat heb ik van zijn columns genoten. Goed mogelijk dat ik alles van hem heb gelezen. Hij was niet van de televisie te branden. En nu? Vergeten? In ieder geval meer vergeten dan ik voor mogelijk had gehouden.

Wyb en ik lopen na het diner over een donkere weg terug, beschenen door de lantaarnpalen die Martin Bril ook hebben bijgelicht. Vaal licht, veel duisternis. Als ik aan het platteland denk, denk ik aan duisternis, schreef hij al eerder in die column.
Er rijden opmerkelijk meer auto’s op deze landweg langs dan ik had vermoed. De afstand valt reuze mee, we hadden best kunnen lopen. De volgende dag haalt Wyb met Dies de auto op.

 

Wetenschappertje

Maandag 17 april, Norg

 

Met mijn dochter en kleindochter praat ik over het feit dat kinderen zo weinig in het theater mogen optreden. 
‘Ik vind het raar, hoor,’ zegt Malu. ‘Die kinderen vinden het toch hartstikke leuk om op te treden. Waarom mogen ze dat dan niet.’
Ik vertel ze dat het ter bescherming van kinderen is. Dat die bescherming nu misschien wel iets overdreven is, maar dat kinderen vroeger gedwongen werden te werken, dat ze niet naar school mochten maar moesten werken.’

‘Ja, daarom werd het kinderwetje van Van Houten gemaakt,’ zegt Joris, mijn 10-jarige kleinzoon die zich nog niet eerder in het gesprek had gemengd.
‘Hè, het kinderwetje van Van Houten, hoe weet jij dat nou?’ 
‘Heb ik op school gehad,’ zegt hij.
Ik sta versteld, want ik heb in mijn familie nog nooit iemand over het Kinderwetje van Van Houten horen praten.

Ik kan me voorstellen dat de lezer denkt: ja? en? het kinderwetje van Van Houten? wat zal dat? Maar toevallig ben ik met mijn studie geschiedenis afgestudeerd op kinderarbeid in de 19e eeuw en dan kun je niet om dat kinderwetje heen. Na mijn afstuderen zit dat onderwerp in mijn hoofd maar heeft het nooit praktisch nut gehad. Totdat mijn kleinzoon, 10 jaar, er opeens over begint en zelfs weet wat het nut van het wetje was. Tot mijn grote vreugde laat hij weten dat hij geschiedenis erg interessant vindt. Dat stemt dan toch opeens vrolijk.

Een uur later gaan we met z’n allen naar doorgangskamp Westerbork. Op weg naar het voormalige kamp kun je vanaf de parkeerplaats over het Melkwegpad lopen. Je loopt dan langs de planeten in ons zonnestelsel naar de zon toe. De afstanden tussen de planeten zijn op schaal. Over elke planeet vind je een bord met informatie. Tijdens de wandeling, waaruit blijkt dat Aarde een verrekt eenzame plek is in ons zonnestelsel, laat staan in het heelal, gooit Joris stokken voor Dies die de mooiste dag van zijn leven beleeft. De familie werd dan ook niet voor niets met blij gejank ontvangen.

Elk bord wordt door Joris met gretigheid gelezen. ‘Toch ongelooflijk dat dit allemaal in zeven dagen werd geschapen,’ zegt Arjan, de vader van Joris.
‘De aarde werd helemaal niet in zeven dagen geschapen,’ zegt Joris verontwaardigd. ‘Het begon allemaal met de Big Bang.’ En hij legt het principe van de Big Bang uit.

Opnieuw sta ik versteld. In mijn kleinzoon schuilt niet alleen een toekomstig historicus maar mogelijk ook een toekomstige astronoom. Al hoop in natuurlijk op het eerste: eindelijk een opvolger.

‘Joris, hoe komt het dat je dat allemaal weet?’ 
‘Ik vind dat gewoon interessant. Op school noemen ze me Ons Wetenschappertje.’
Ik beloof hem een abonnement op Quist Junior te geven, een tijdschrift over het lichaam, de natuur, techniek, geschiedenis, psychologie.
‘Hoeft niet,’ zegt hij. ‘Lees ik toch niet.’
De volgende dag neem ik toch een abonnement op zijn naam.

Kleindochter en kleinzoon hebben de zon bereikt.

Kleindochter en De Blogger doen een akoestisch experiment.

De Blogger en kleinzoon bekijken het monument ter nagedachtenis van de 102.000 mensen die in kamp Westerbork hebben gezeten en uiteindelijk zijn gestorven in de diverse concentratiekampen.

Rouwpad

Zaterdag 15 maart, Norg

 

Wyb en ik hebben twee soorten etentjes, troostetentjes en feestetentjes. Dat troosteten vindt in afnemende mate plaats, komt omdat we niet meer werken. Niet werken verhoogt de levensvreugde. Ik realiseer me dat dit indruist tegen de heersende moraal: werken is een wezenlijk onderdeel van je leven, maakt je gelukkiger, zegt men. Maar ook al toen ik werkte, betwijfelde ik dat in hoge mate en sinds mijn pensionering helemaal.

Gisteravond hadden we een feestetentje. Reden: de camper die we ’s middags verkochten. We gingen eten in Westerveld bij De jufferen Lunsingh. Jezus, wat was het heerlijk, lang geleden dat we zo genoten hebben van eten.

‘Wat zou je gaan doen als ik overlijd?’ vroeg ik Wyb tijdens ons feestetentje. Niet dat daar de minste aanleiding toe is, maar je weet nooit. Elke seconde kan het zijn gedaan en ik ben best nieuwsgierig hoe het na mijn dood verder gaat. 
‘Zou je in Frankrijk blijven wonen?’ vraag ik om de vraag concreter te maken.
‘Ja, dat zou ik zeker doen. Als het enigszins kan blijf ik daar wonen. Hangt natuurijk van de vraag af of ik daar werk kan vinden.’
‘En wat zou je verder gaan doen?’
‘Ik zou naar Nepal gaan en zoveel mogelijk trekkings over de Himalaya gaan maken.’
Het antwoord van Wyb wijkt niet veel af van mijn verwachting.
‘En dan ga ik daar een boek over schrijven, Het Rouwpad. Ik hoop dat dan net zo goed verkoopt als Het Zoutpad.’
We lachen. Wyb en ik kunnen ons beiden prima vermaken met elkaar. Dat komt omdat we wellevend zijn. Een ouderwets woord, wellevendheid, in onbruik geraakt. Maar een deel van de onaangename sfeer in Nederland komt omdat mensen zijn vergeten wat wellevendheid is, laat staan dat ze ernaar handelen. Wij overwegen er cursussen in te gaan geven.

‘Wat deden we tien jaar geleden eigenlijk?’ vraagt Wyb.
‘Ik heb echt geen idee.’
We proberen te achterhalen wat we deden op 14 april 2013. Opeens bedenk ik dat Dossiermoddergat ons daar uitsluitsel over kan geven. Ik heb sinds 2008 duizenden blogs geschreven, maar ik lees ze nooit terug, echt helemaal nooit.

Ik begin in de site te zoeken. De huidige site blijkt te beginnen op zaterdag 7 maart 2015. De zeven jaar daarvoor schreef ik op een andere site die van internet is gehaald. De teksten heb ik nog, die zitten op mijn laptop. Tijdens dit feestetentje dus onbereikbaar.
Daarom lees ik Wyb zacht het blog voor van dinsdag 14 april 2015, dat de titel Blauw heeft. Wow, wat genieten we van die tekst, ons leven is even helemaal terug. Ik lees nog een blog voor. We nemen ons voor dat veel vaker te doen.

Nou, die vreugde met die camper heeft maar kort geduurd, hoor ik lezers denken. Klopt. Een camper is een te groot bezit voor ons. Het is een te rijk bezit. En wij houden niet van grote bezittingen. De huidige samenleving zweert bij materialisme, hoe meer bezittingen hoe beter, alles moet groter en nieuwer. Wyb en ik willen zo min mogelijk bezittingen, wij houden van klein en oud. Daarmee plaatsen we ons een beetje buiten de maatschappij, dat is misschien wel de reden dat we in Frankrijk zijn gaan wonen.

Daar staat tegenover dat we wel van dure feestetentjes houden.

Patiënten praatgroep

Vrijdag 14 april, Norg

 

Rond mijn twintigste, het was in de zeventiger jaren van de vorige eeuw, las ik volop de boeken van B. Traven die toen erg populair was. Niemand wist wie Traven was, het was een pseudoniem voor een revolutionair die aan het begin van die eeuw actief was geweest in Duitsland. Nadat hij moest vluchtte, woonde hij overal en nergens. Hij schreef sociale romans en zijn boeken speelden zich vaak af in de jungle van Zuid-Amerika.

Wat ik mij herinner is dat hij regelmatig naar een stad moest om proviand en munitie te halen en dat hij zich daarna weer terugtrok in de jungle. Zo voel ik mij deze twee weken in Nederland ook een beetje. Wij zijn even weg uit de ‘jungle’ van Frankrijk en zijn nu in Nederland om munitie en proviand te halen.

Die munitie bestaat in ons geval uit boeken, de proviand uit ingrediënten uit de Aziatische keuken die in Frankrijk maar mondjesmaat bestaat. Volgende week gaan we terug en dan zijn we verstoken van boekhandels, toko’s en andere rijkdommen van de Nederlandse winkelketens. Als je wilt weten hoe rijk Nederland is, moet je je een paar maanden terugtrekken op het Franse platteland en vervolgens gaan winkelen in een Nederlandse supermarkt. De uitstalling, het assortiment, het is ongekend rijk. In elke supermarkt kun je groente van buiten het seizoen kopen, het aanbod van fruit, het is hier ongekend divers. De Nederlander baadt in weelde, alleen realiseert hij zich dat niet. Weelde wordt al snel gewoon.

En verder zijn we in de grote stad Nederland om van alles en nog wat te regelen. Vandaag hebben we afscheid van onze camper genomen. Zojuist reed ene Jasper met ons voormalig bezit het zandpad af dat voor ons huisje in Norg loopt. Hij een camper rijker, wij baar geld. Volgende week moeten we de import van onze Volvo in Frankrijk regelen. Met dit soort geregel vullen zich de dagen.

Afgelopen week stond de tandartsbehandeling van Wyb centraal. In drie stevige sessies probeert de tandarts (uiterst zeldzaam in Frankrijk) de kaakontsteking en bijbehorende fistel van Wyb te bedwingen. Terwijl Wyb woensdag haar eerste behandeling heeft, heb ik een lunchafspraak met Henk. Henk is een oud-collega uit Enschede, een oud-collega uit Leeuwarden en een oud-collega uit Groningen, wij hebben dus een flink gemeenschappelijk verleden. De afgelopen maand was hij onze digitale gids in Spanje. Henk heeft lang geleden ooit Spaans gestudeerd en is bovendien een fanatiek camperaar. Het gevolg: hij kent Spanje op zijn duimpje en hij loodste ons via Whatsapp langs de mooiste Spaanse dorpen en stadjes. De Spaanse Lonely Planet samengebald in één persoon, hij voedde ons voortdurend met suggesties.

Wat wil het geval, Henk heeft exact dezelfde tand-ellende als Wyb. Kaak-, tandontstekingen en een abces waar de troep zich ophoopt. Tijdens onze lunch komt Wyb terug van haar eerste behandeling en lijk ik verdwaald in een soort patiënten praatgroep. Zo geven ze hoog op over de technologische ontwikkelingen in het tandartsvak. Hun tandartsen kijken tijdens hun behandeling door een microscoop waardoor ze met uiterste precisie hun ontwortelde tanden kunnen uitboren. Hun monden worden gefixeerd met klemmen en kunststof banden. Ik begrijp dat de boren waarmee de tandartsen aan het wroeten zijn tientallen hulpstukken heeft, voor mij was het allemaal erg educatief. Eerlijk gezegd werd ik vooral bevestigd in de overtuiging dat je bij tandartsen uit de buurt moet blijven.

Het goede nieuw: Wyb hoeft geen drie behandelingen, het is gelukt om de ontsteking in twee sessies te bedwingen.

 

Geurvlaggen

Woensdag 12 april, Norg

 

Een paar weken geleden kwam ik voor een grote verrassing te staan. Ik liep door het Franse dorpje Trémolat waar we zojuist hadden geluncht. Op een eeuwenoude boerderij zag ik een symbool staan dat ik erg goed kende, maar dat ik absoluut niet associeerde met een Franse boerderij.

Bij de opening van Stadsschouwburg De Harmonie in Leeuwarden in 1994 maakte grafisch ontwerper Gert-Jan Slagter een nieuw logo. Ik was er erg blij met zijn ontwerp omdat het op zo’n essentiële wijze het karakter van theater trof, vond ik. Het had ook zoiets moois monumentaals en klassieks. De primitieve vorm vormde bovendien zo’n mooi contrast met het moderne door Frits van Dongen ontworpen theater. Ons logo van De Harmonie op die boerderij. Hoe is dat mogelijk? Natuurlijk maakte ik meteen onderstaande foto’s.

Tot mijn verdriet hield het logo maar zeven of acht jaar stand. Bij zijn aantreden liet mijn opvolger meteen een nieuwe huisstijl maken. Het mooie logo waarvan ik overtuigd was dat hij decennia meekon omdat het zo sterk en tijdloos was, uitgevoerd in goud, verdween in de prullenbak en daarmee tienduizenden euro’s.

Ik had beter moeten weten. Wat er gebeurde is eigenlijk hetzelfde als de hond die zijn poot omhoog doet tegen een boom. Het heeft volgens mij met geurvlaggen te maken. Een nieuwe directeur wil bij aantreden zijn geurvlag afgeven en de geurvlag van zijn voorganger verdrijven. Een logo, een nieuwe huisstijl, is daarbij een probaat middel. Goed beschouwd is het een primitief ritueel. Ik heb mijzelf er ook schuldig aan gemaakt. Het is alleen jammer dat een echt mooie en authentieke huisstijl daardoor sneuvelt.

Nu ik het er toch over heb. Onderdeel van de huisstijl was een pay-off. Voor wie niet weet wat dat een pay-off is, het is een zin die in het kort zegt waar je als bedrijf of merk in essentie voor staat, naar streeft of mee geassocieerd wil worden. Onze pay-off was een dichtregel van Drs. P. en luidde: Een wereld waar men duizend maal leeft. Het spreekt voor zich dat ook die prachtige zin, die zoveel over het theater zegt, in de prullenbak verdween. 
Het laatste plasje had zijn werk gedaan. Op de boom zat een nieuwe geurvlag. Einde ritueel.

Crossklootzakken

Dinsdag 11 april, Norg

 

Wyb en ik lopen door de bossen rond Norg. We hebben Dies aan de lijn want we weten dat we door kwetsbaar gebied lopen, de reeën hebben jongen en die kunnen overal verscholen liggen. Niet dat Dies achter wild aangaat, dat interesseert hem geen biet. Hij heeft maar één interesse: stokken. Als wij met stokken gooien, en dat doen we volop, heeft hij de gewoonte om het bos in te duiken, met een halve boog om ons heen te lopen en dan achter een boom weg te duiken te kijken of en wanneer wij gooien. Het zal met zijn border collie bloed hebben te maken. Je ziet het border collies ook doen die een kudde bewaken of drijven. Ze lopen in grote cirkels de boel in de gaten te houden.

Terwijl we daar in de stille bossen vol nieuw leven lopen, hoor ik het. Crossmotoren. Ik vind die eikels op mountainbikes al erg, maar crossmotoren maken me agressief. Met knetterende en jankende motoren crossen ze zelfs over de kleinste paadjes door stiltegebieden heen. Die klootzakken zijn onderdeel van de verhuftering van Nederland. Schijt aan alles. Schijt aan de natuur. Schijt aan mensen die in alle rust van de natuur genieten.

Gelukkig komen ze net niet langs. Ik weet dat ik mezelf dan niet in de hand heb. Ik ga altijd midden op het pad lopen, probeer ze zoveel mogelijk te hinderen. Ik sta niet voor mezelf in, zie mezelf nog wel eens een stok tussen de spaken steken. Het zijn van die jonge etters die stoer rijden te doen. Lekker raggen. Ik vind dat de politie grootschalig op ze moet jagen, want hun gedrag is het bewijs dat ze tot alles in staat zijn, nu een hufter, altijd een hufter. Als ze oud genoeg zijn om auto te rijden, zijn het dit soort ellendelingen die de restanten van hun McDonaldsmaaltijd in de bocht uit het raam flikkeren. Maling aan verkeersregels, maling aan politiek. Biodiversiteit? M’n reet. Stikstof? Flikker op.

Ik heb het idee dat hun zelfvertrouwen door de protesten van die boeren groter is geworden. Onmaatschappelijkheid loont. Wij, het klootjesvolk, kunnen ons alles permitteren: barbecuen op de snelweg, vuurtje stoken, het blijft toch onbestraft. Sterker: de politie barbecuede met ons mee. Hoeveel van die crossklootzakken heeft de politie het afgelopen jaren in de kraag gegrepen? Laten we een wedje maken. Ik zeg geen.

Kalfje

Maandag 10 april, Norg

 

Pasen is het feest van de wederopstanding. Jezus dood, Jezus in het graf, Jezus leeft weer. Ik weet nog dat ik het verhaal op de basisschool hoorde. Wat een machtig verhaal, zo zou het leven moeten zijn. Dood, even in het graf, en hup, je kunt verder met leven. Helaas, tot nu toe is dat maar bij één persoon gelukt. Dat biedt toch enige hoop, het moet dus mogelijk zijn.

Bij ons deze pasen helemaal geen wederopstanding, het tegendeel zelfs. Wyb maakt met Dies haar ochtendwandeling, zoals elke ochtend. Wyb laat Dies ’s ochtends uit, ik ’s nachts. Prima verdeling. ’s Nachts ligt Wyb al te slapen, ’s ochtends zit ik wakker te worden achter mijn laptop.

Deze paasochtend komt ze ontdaan terug.
‘Wat ik nu toch heb gezien. Zo erg. Op het pad aan de overkant lag een reekalf zonder kop. Gewoon eraf gebeten. Het was zo’n klein kalfje, ik denk een, twee weken oud. Wie doet nou zoiets?’
‘Ik denk dan meteen aan de wolf.’
‘Zou best kunnen. Heb je ook gehoord dat Dies vannacht aansloeg, net zo als de hond van de buren? Misschien is er wel een wolf langs het huis gelopen.’
‘Heb je het kopje van het beest gevonden?’
‘Wel naar gezocht, maar niets kunnen vinden.’
Het duurt even voordat Wyb is bijgekomen van deze lugubere ontdekking.

Uiteindelijk besluiten we de politie te bellen. Zo’n onthoofd kalfje kan daar niet blijven liggen. Wyb belt politie Noord-Nederland. De agent vraagt waar het kalfje ligt. Wyb legt het gedetailleerd uit.
‘Maar waar ligt Norg?’ vraagt de agent. ‘Nog nooit van gehoord.’ Politie Noord-Nederland, maak dat de kat wijs. De agent laat weten het door te geven aan een andere agent. En verdomd, Wyb hoeft weinig uit te leggen, deze agent weet precies welk pad ze bedoelt.
Weer even later belt iemand van Staatsbosbeheer. Hij vindt het een raar verhaal, vooral omdat het kalfje verder geen verwondingen heeft. Hij denkt aan een wolf, maar het zou ook een vos kunnen zijn.
Later op de dag lopen we op het pad en zien we dat het kalfje er niet meer ligt.

Tussen al die telefoongesprekken door roept Wyb dat er een dode boomklever naast het huis ligt. Het is een dag vol dood, niks wederopstanding. De boomklever is een van de mooiste vogeltjes die er bestaat, vind ik. Hij is strak gestroomlijnd, scherp getekend, prachtig van kleur. Vermoedelijk is hij tegen het raam gevlogen. Vol bewondering pak ik hem op, bekijk hem uitgebreid, ongelooflijk dat het zo kan groeien. Ik gooi hem het bos in, laat hem voer zijn voor ander leven.

De boomklever is een mooi beestje, maar ook een enorme etterbal. We hebben in Cadouin een exemplaar dat vermoedelijk geen vrouwtje kan krijgen en hij vliegt de hele dag rond ons huis te roepen. Een indringende, harde, scherpe roep, hij houdt niet op. Soms wens je een buks te hebben.

File

Zondag 9 april, Norg

 

Afgelopen donderdag zijn we bijna in Nederland als we in een file terechtkomen. Een file voor de Nederlandse grens? Zijn de grenscontroles opnieuw ingevoerd? Hier zijn anders nooit files. Stapvoets rijden we de grens over. Geen idee wat er aan de hand is.

Ons eerste doel is Gorinchem. We hebben er al een lange dag opzitten. Vanmorgen zijn we uit Honfleur vertrokken en omdat we met twee auto’s rijden, ik in de camper, Wyb in de Volvo, kunnen we elkaar niet afwisselen. Omdat er in Lille blokkades zijn van demonstranten die tegen de pensioenplannen van Macron protesteren, rijden we via Brussel. De drukte op de Belgische weten vereist onze totale concentratie.

De file na de grens houdt niet op. Is heel Nederland vastgelopen? Een dag later blijkt dat er die donderdag 1500 kilometer file heeft gestaan. Van de grens naar Gorinchem is het ongeveer 80 kilometer. Het blijkt dat we in een 80 kilometer lange file staan. We sukkelen naar ons doel, een camperplaats in een jachthaven. Optrekken, afremmen, optrekken, afremmen. Welkom in Nederland. Ik denk dat Rutte hier zijn inspiratie opdoet: ‘We houden een pauze, maar we versnellen wel.’

Welkom in Nederland. Er hangt over het land een grauwe, grijze lucht, voortdurend komt er een miezerige regen uit. De temperatuur is 8 graden. Op de radio verhitte discussie over hoe de middenpartijen moeten reageren op de winst van BBB. Als ik langs een enorme akker rij die met onkruidverdelger bruin is gespoten denk ik: het gaat BBBbeter en BBBbeter, maar het is niet BBBbest.

We zijn de afgelopen twee maanden een maand in Frankrijk geweest en een maand in Spanje, misschien dat ik daarom zie dat Nederland toch een raar land is. We rijden hier in files stapvoets, maar dat doen we in de meest dure en snelle auto’s. Het kan niet op in Nederland. In Frankrijk en Spanje stikt het van de afgejakkerde oude auto’s. Hier kan het feest niet op als het om auto’s gaat, Porsches, BMW’s, Audi’s, beheersen de snelweg. Op de radio klinkt nog steeds chagrijn.

Eindelijk bereiken we de jachthaven in Gorinchem en weten we weer waarom we de camper verkopen. Op een klein stukje grond bekleed met grind, staan een stuk of twintig campers pal naast elkaar. Eigenlijk is de verkoop van de camper onze romantische deceptie. Vrij zwerven? Alleen op een mooi rustig plekje staan midden in de natuur? Vergeet het.

De volgende dag, Goede Vrijdag, rijden we naar Norg, waar we twee weken in een huisje verblijven. Opnieuw: druk, druk, druk. Wyb, die met de Volvo voor me rijdt, belt me in de Camper.
‘Zie je die stroom campers en caravans, dat is toch ongelooflijk, wat een ongekende luxe hier.’
‘Dit land loopt over van rijkdom. En maar klagen en kankeren. Zullen we de volgende stop even een broodje eten?’ stel ik voor.
In Norg, verstopt in de bossen, kunnen we ons gelukkig weer afzonderen van de wereld.

 

Sentimental Journey

Woensdag 5 april, Honfleur

 

We reizen via het havenstadje Honfleur naar Nederland. Dat lijkt onlogisch, het is nogal om. Er is toch een goede reden, het is een sentimental journey voor Wyb. In haar vroege jeugd heeft ze in Villers sur Mer, in Normandië, drie jaar op een camping gestaan, met haar zus is ze later een paar dagen in Honfleur geweest. Ze wil het weggetje naar het strand weer zien en de spookhuizen die daar stonden te verloederen. Op het strand zochten de Kaastra’s naar fossielen.

Zo’n sentimental journey is natuurlijk een buitengewoon goede reden om via een omweg naar Nederland te rijden. Ik ben voor het koesteren van het verleden. Het probleem is wel dat dat koesteren steeds moeilijker wordt. De lelijkheid krijgt, niet alleen in Nederland, steeds meer ruim baan in Europa, zeker ook in Frankrijk. Ik durf wel te stellen dat Frankrijk in toenemende mate veramerikaniseert, al zeggen ze dat ze daar niets van moeten hebben. Overal zijn shoppingmalls verrezen, voordat je ergens het centrum in gaat, zie je de meest lelijke vreetschuren van franchiseketens. Het eten daar is even smerig als het Amerikaanse eten, de Franse jeugd eet zijn vingers erbij op. Het geld regeert en het geld houdt niet van kwaliteit, snel geld maken, dan is het doel bereikt. En snelheid levert vrijwel altijd lelijkheid op. Steeds meer koester ik de uitspraak van J.C. Bloem: ‘Ik ben tegen verandering, ook al is het een verbetering.’

Voor Wyb is de dag inderdaad een feestdag. We zien de camping waar de Kaastra’s met hun Eiffelland stonden. Inmiddels alleen nog stacaravans te bekennen, de camping is van twee sterren gepromoveerd naar vijf sterren. Dan lopen we het pad af naar het strand. We komen voormalige spookhuizen tegen waar de kleine Wyb met angst en beven langsliep. De spookhuizen, kasten van huizen hebben hun junkstatus inmiddels verloren en behoren weer tot de crème de la crème om te bezitten. We zien één spookhuis, gelukkig is er nog één huis in totaal verval.
We lopen verder naar beneden naar het strand, door een bos dat nog steeds een jungle is. ‘Niets, totaal niets veranderd,’ roept Wyb, dolgelukkig dat ze een onaangetast stukje van haar jeugd terugziet.

En dan is er het strand. Een deel van de hoge rotsen zijn weggeslagen, maar aan de voet zijn ook vandaag de dag mensen op zoek naar fossielen tussen restanten paleoceen en mioceen. Wij sluiten ons bij hen aan. We grasduinen in miljoenen jaren oude rotsen en stenen en vinden hier en daar de versteende resten van schelpen en planten. Het zijn onze trofeeën van vandaag.
Daarna fruit de mer eten en cider, tussen toen en nu zitten vijfenveertig jaar. Ondanks dat alles lelijker wordt, blijven sommige dingen gelukkig toch hetzelfde.

Wyb in de jungle van haar jeugd.

Spookhuis.

Wyb met een schelpfossiel als een klein, rond oog.

De Blogger poseert alsof hij tot de school van de Angry Old Men behoort.

En passant schiet Wyb de foto voor op de hoes van mijn nieuwe album Hondenleven.

Kiezelsteen

Maandag 3 april, Cadouin

 

Morgen reizen wij af naar het vaderland. Ik popel om het vaderland zelf weer eens te aanschouwen. Na ons vertrek, ik weet niet of dat er mee te maken heeft, is er veel gebeurd. De kiezer is definitief gek geworden door massaal op een mevrouw te kiezen die door de vleesindustrie in het parlement is geparachuteerd. Reden: de mevrouw is zo lekker gewoon en spreekt mensentaal. Geen compliment voor de zittende politici.

Die verdienen ook geen compliment want kijk wat hun reactie is op het feit dat bij de provinciale verkiezingen de stotterende BBB-partij de grootste is geworden. Alsof heel Nederland op de vlees-mevrouw heeft gestemd. In totale paniek gooien ze alle voornemens ‘voorlopig’ even weg om onderling geen ruzie te krijgen. De provincies mogen het eerst zelf uitzoeken.

De provincies! Praat me niet van provincies, het is de meest onzinnige overheidslaag die er bestaat. Niemand, behalve de mensen die op de lijst staan voor de provinciale verkiezingen, heeft zich ooit voor de provincie geïnteresseerd. Het is een opvanghuis voor mensen die debatteren als hobby hebben en een werkvoorziening voor ambtenaren. Heb je wel eens een vergadering meegemaakt van Provinciale Staten? Nee? Doen. Het is het ideale slaapmiddel. En nu moeten die debatclubjes leidend worden in een van de belangrijkste onderwerpen waar Nederland mee heeft te maken? Het is autorijden met een blinddoek. Het eindresultaat staat vast.

En verdomme, natuurlijk zijn het weer die christendemocraten die de boel in het honderd laten lopen. Het CDA is de kiezelsteen in de schoen van de Nederlandse politiek. Je ziet wat er van komt als het woord van god leidend voor je is: puinhoop. Decennialang wist het CDA precies welke kant god op wilde: de kant van de boeren. Dat het boerenbedrijf uit de hand is gelopen, kunnen we aan één partij wijten: het CDA. Kabinetsperiode na kabinetsperiode leverde het de ministers op landbouw en vaak waren die ministers zelf boer. Het gevolg is dat boeren de meest gepamperde en bevoorrechte beroepsgroep van Nederland is en hun verwendheid leidt nu tot ontwrichting van het land. CDA, bedankt hoor.

In totaal gaat het om zo’n 11.000 boeren die anders zouden moeten gaan boeren of moeten stoppen met boeren. Het is een sanering van niks als je het vergelijkt met de transitie van de bankensector, de grafische sector en de posterijen, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Honderdduizenden verloren daarbij hun baan. Ik wil niet zeggen dat dat geruisloos is gegaan, maar het land werd niet ontwricht. Die honderdduizenden wachtten omscholing, ww of bijstandsuitkering. Dat is andere koek dan die boeren die nu het aanbod krijgen om miljonair te worden als ze stoppen. Verwendheid kent geen grenzen.

 

Zweten

Zondag 2 april, Cadouin

 

Ik denk dat Wyb en ik ons geestelijk aan het uitzweten zijn, zoiets moet het denk ik wel zijn. In mijn hele werkzame leven heb ik geslapen als een roos. Ik heb best wel voor hoge zeeën gestaan en gedanst op randen van vulkanen, spannende tijden beleefd dus. Als ik ’s avonds in bed ging liggen sliep ik gelukkig meteen. Mijn overleden Oom Jan was, letterlijk, een echte dromer. Hij droomde de ene na de andere droom. Ik was daar altijd jaloers op. Ik sliep meteen en moest hem altijd vertellen dat ik nooit droomde.

Maar die tijd is voorbij. Sinds ik de tijd aan mijzelf heb. Sinds de hoge zeeën zijn gaan kabbelen, de vulkanen gedoofd en ik alleen nog maar op de glooiende heuvels van Frankrijk dans, word ik elke nacht geteisterd door een paar uur slapeloosheid. Ben ik dan aan het malen? Volstrekt niet, ik kan alleen niet slapen. Kan zomaar gebeuren dat ik de Volkskrant uitlees. Het stomme is dat ik aan het eind van de nacht, zo tegen zes, zeven uur, wel weer in slaap val.

En het gekke is: ik droom volop. En ik niet alleen: ook Wyb, die trouwens slaapt als een roos, ligt naast me te dromen. Het is niet zomaar dromen, wij werken ons de takkentering, blijkt de volgende dag als we onze werkervaringen uitwisselen. We organiseren festivals waarbij we eindeloos op zoek zijn naar een artiest die op moet, dat kan zomaar een nacht duren. We maken eindeloze tijdschema’s die maar niet willen kloppen. We vallen van trappen tijdens recepties en ontvangsten, we rennen ons de benen onder het lijf vandaan om dan weer dit en dan weer dat te regelen.

Waarom? Ons leven is nog nooit zo ontspannen geweest. Onze agenda’s zijn maagdelijk. Verplichtingen? Bestaan niet meer. We hoeven niets meer te organiseren. We hebben opvolgers die zich nu maar het schompes moeten werken. Onze dagen vullen we met dingen die we heerlijk vinden. Waarom dwingt de droom ons dan ’s nachts zo hard te werken? Compensatie? Of zweten we nu geestelijk al onze inspanningen van ons werkzame leven eruit?

Of heeft het met de plek te maken waar we wonen? Ooit was ik met vrienden op een klein Grieks eiland. We hadden een huisje bij een oud Grieks klooster. Het stomme was, wij die nooit droomden, droomden de mooiste dromen.
Op een ochtend kwam de eigenaar van het huisje langs. Hij vroeg of wij ook veel droomden. ‘Ja, inderdaad, maar waarom vraagt u dat?’ ‘Dit is heilige grond,’ wist hij te vertellen, ‘Iedereen droomt hier de mooiste dromen.’

Wyb en ik wonen inderdaad dichtbij een klooster. Kan goed zijn dat deze grond ook op een bepaalde manier gezegend is, misschien moesten de monniken hier keihard werken. Een deel van onze grond bestaat uit terrassen waar de monniken in oude tijden hun wijn op verbouwden. Ik neem aan dat die monniken ook wel eens rust wilden, Wyb en ik wachten erop. Dat harde werken ’s nachts mag nu wel eens ophouden.

 

alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2023