Dossiermoddergat.nl
gerardtonenblogt2018, oktober
Het edele ambacht
Woensdag 31 oktober, Lhee
Ik heb een vriendin aan de lijn die gaat solliciteren. Voor die sollicitatie moet ze een brief schrijven en de outline van een bedrijfsplan. Of ik het wil lezen voordat ze het opstuurt. Natuurlijk wil ik dat.
De volgende dag bellen we met elkaar. Wat ik ervan vond. Prima. Ik heb eigenlijk weinig opmerkingen. ‘Ik zou wel iets meer het edele ambacht benadrukken,’ zeg ik. ‘Het feit dat je ook heel goed bent in begrotingen opstellen en die bewaken. Dat spreekt misschien voor zich, maar nu gaat het alleen over strategische en artistieke zaken.’
Daarnaast heb ik nog wat andere punten. Vervolgens bespreken we de stand van de wereld en in het bijzonder de stand van zaken in het culturele leventje van Amsterdam. Voordat ze ophangt, resumeert ze mijn opmerkingen.
‘Wat zei je ook weer over dat bedrijfsmatige proces?’
‘Dat ik dat nog iets meer zou benadrukken.’
‘Maar daar gebruikte je een mooi begrip voor. Een ouderwets begrip.’
Gelukkig schiet het me te binnen. ‘Bedoel je het edele ambacht?’
‘Precies. Dat vind ik een mooie term. Gebruikt natuurlijk niemand. Als je het niet erg vindt, ga ik die gebruiken.’
‘Geen enkel bezwaar. Vind je dat een ouderwets begrip?’
‘Natuurlijk. Wie gebruikt dat nou?’
Ik gebruikte de woorden tussen neus en lippen door. Dacht er niet bij na. Maar inderdaad, wie zegt nou ‘het edele ambacht’? Inderdaad misschien wel niemand meer. Ik wel. Hoe kan dat nou? Het zal zeker de leeftijd zijn. Ergens in een ver verleden heb ik die woorden opgepikt. Geen idee wanneer. Ik hou wel van dat soort archaïsche uitdrukkingen. Dit soort woorden blijven hangen in mijn hoofd.
Het heeft er misschien ook mee te maken dat ik het boek ‘De ambachtsman’ van socioloog Richard Sennett heb gelezen. Door het boek is mijn waardering voor ambachtswerk enorm opgewaardeerd. En dan bedoel ik niet alleen het werk van de timmerman en de loodgieter, maar iedereen die een op een bepaald gebied kennis van zaken heeft en dat door hard werken en leren eigen heeft gemaakt. Goede begrotingen opstellen en die vooral goed bewaken en het beheersen van alle mechanieken die daar omheen zitten, vind ik ook een ambacht.
Ambachtelijk werk is vaak iets vanzelfsprekends. Over ambachtslieden lees je niets in kranten. Nooit schuift er eens een ambachtsman bij de tafel van Pauw aan. Als een ambachtsman zich moet verkopen, motiveert hij dat door een heleboel kwaliteiten en bijzondere eigenschappen van zichzelf te noemen. Maar hij vergeet, omdat het zo vanzelfsprekend is, vaak de kern van zijn bestaan, het feit dat hij iets heel goed kan, een zwaluwverbinding maken, een edelsteen op een gouden ring zetten, een elektriciteitsnetwerk aanleggen. Datgene wat het meest voor de hand ligt, het schijnbaar eenvoudige, het alledaagse, wordt vergeten. Een beetje meer besef daarvan maakt het leven volgens mij rijker. Dat ik zomaar zo’n blog kan schrijven, sta ik nooit bij stil. Moet ik misschien toch meer vieren.
Peuteren
Dinsdag 30 oktober, Lhee
Ik leid deze dagen een ander leven dan normaal. Ik ben fulltime pedagoog. Hondenpedagoog wel te verstaan. Zo zie ik mij rond het middaguur langs de rondweg van Meppel lopen. Niet eenzaam dolend, klaar om mij voor een grote vrachtauto te gooien. Nee, ik heb een hond aan de lijn. Dies, 13 weken oud en inmiddels vijf weken onderdeel van ons huishouden. Ik loop daar om hem te laten wennen aan voorbij razende auto’s. Socialisatie heet dat, wij zouden erg prettig vinden als hij een volwaardige hondenonderdaan wordt in onze samenleving.
En dat is lang niet altijd makkelijk. Wij hebben de makke dat we in een voor de hond bijna ideale omgeving wonen. Hond kan naar buiten en meteen poepen en piesen. Bos en weiland genoeg, geen buren. Hond kan rennen als een gek, wat hij het liefst door weilanden doet.
Je kunt zeggen dat hij hierdoor verwend is. Auto’s die meer dan vijftig kilometer per uur rijden kent hij niet, scooters en scootmobiels al helemaal niet. Dat is lastig als we ze wel een keer tegenkomen. Zo wil Dies best graag achter auto’s aan rennen die meer dan tien kilometer per uur rijden. Vooralsnog laat hij weten dat hij het op mensen die slecht ter been zijn niet heeft begrepen. Wie zich zo voort beweegt, is niet te vertrouwen, volgens zijn beperkte referentiekader. Er dient dus geblaft.
Aan al die onwennige dingen laat ik hem nu dus wennen. Elke dag rek ik zijn referentiekader een beetje op. Zo weet hij al wat treinen zijn en is een stad ook niet meer vreemd voor hem. Vandaag laat ik hem kennismaken met drukke wegen. Erg nuttig.
Het is maar goed dat ik deze weken een beetje vrij heb gehouden. Dies vraagt nogal aandacht. Komt waarschijnlijk omdat hij border collie bloed in zich heeft. Hij raakt niet uitgespeeld en kunstjes leren doet hij het liefst. Zo kan hij de truc al, dat wil zeggen dat hij slalom kan lopen tussen mijn benen. Als ik vraag waar zijn buikje is, gaat hij op zijn rug liggen. Als ik ‘plaats’ zeg, gaat hij op zijn kussen liggen en zo nog meer van die dingen. Het gaat dus best lekker, maar er valt nog veel te leren.
Het vervelende is dat hij gek op kinderen is. Als hij een kind ziet, verlies ik elke controle. Dan is er maar één ding wat hij wil: spelen. Hetzelfde geldt voor honden. Spelen is leuker dan luisteren. Ik moet hem toch echt aan het verstand zien te peuteren dat ik dat liever niet heb.
Verwarring
Maandag 29 oktober, Lhee
Tot voor een paar jaar geleden had ik het idee dat ik alle maatschappelijke bewegingen wel begreep. Niet dat ik er invloed op had, maar ik snapte waarom de dingen gebeurden zoals ze gebeurden. Dat is nu anders. Ik ben de grip op de loop van de dingen eigenlijk kwijt, moet ik toegeven
Wyb en ik zaten in een hotel in Amsterdam toen we hoorden dat Trump de verkiezingen had gewonnen en niet Hillary. We waren verbijsterd. Een man die voortdurend had geroepen dat zijn tegenstandster opgesloten moest worden, dat ze crooked was en die als een primitieve baviaan achter haar aan liep in een verkiezingsdebat. Wat bezielt een volk om zo’n man te kiezen?
Het begon eigenlijk al met het uitkomen van het boek ‘Puinhopen van paars’ van Pim Fortuyn. Puinhopen? Waar had hij het over? Een groot deel van de bevolking zag die puinhopen dus wel. En dat terwijl het nog nooit zo goed was gegaan met Nederland.
Het ging maar door. Hongarije heeft zijn Orbán, Rusland al langer zijn Poetin, Brazilië kreeg zondag zijn Bolsonaro. Vanwaar opeens die behoefte aan ‘sterke mannen’? Mannen die nieuws fake noemen en voor wie de waarheid een middel is om te goochelen. Hoe kan het dat wereldwijd de sfeer zo kan omslaan?
De vluchtelingenstroom in de jaren negentig verliep zonder veel problemen, ruimhartig vingen we vluchtelingen op, hier en daar werd wat gemord, nauwelijks noemenswaardig. Twintig jaar later leidde een kleinere vluchtelingenstroom tot een fanatisme dat we tot nu toe niet hadden gekend. Begrippen als identiteit en natiestaat vonden we opeens heel belangrijk.
Het omslaan van de tijdsgeest, het kan dus zomaar gebeuren. Sta je toch wel raar van te kijken als kind van de jaren zestig en zeventig. Identiteit bepaal ik zelf, het begrip natiestaat moet ik om lachen, grenzen zijn er om te doorbreken en te overschrijden. De kernwoorden in die tijd waren love en peace. Bolsonaro heeft zijn overwinning mede te danken door te doen alsof hij een geweer in zijn handen heeft en de trekker overhaalt. Trump door open en bloot Amerika op de eerste plaats te zetten. Eigen volk eerst.
Links gedachtegoed, linkse woorden zijn vermolmd. Gelijke rechten, niemand krijgt het zijn bek meer uit. Volgend jaar bezit de 1 procent superrijken meer dan de rest van de wereld bij elkaar. Tegelijkertijd moeten meer dan een miljard mensen rond zien te komen van een euro per dag of minder. Als we ons daar nou eens druk over zouden maken. Tegenwoordig gaat het alleen nog om veiligheid, veiligheid en veiligheid. En vluchtelingen die ons joods-christelijke traditie dreigen te verdunnen.
Voor mij betekent dit verwarring. Ik heb veel analyses gelezen over wat de redenen zijn van het veranderen van de tijdsgeest. Maar ik kan er eerlijk nog steeds niet bij. Hoe kan het dat het kompas in ons hoofd is gaan draaien van peace en love naar onverbiddelijk en uitsluiting?
Theaterdirecteur
Zondag 28 oktober, Lhee
Theaterdirecteur, een beroep dat tot de verbeelding spreekt, merk ik. Het is een beroep dat niet veel mensen beoefenen, in Nederland zijn er zo’n honderdvijftig. Mensen komen zelden een schouwburgdirecteur tegen, vandaar misschien. En ze zijn benieuwd naar al die bekende mensen die je ontmoet, al die artiesten. Is die en die aardig? En hoe is die en die buiten het podium?
Ik vind het best een lastig beroep. Overdag leid je een bedrijf, ’s avonds moet je vaak aanwezig zijn uit representatieve overwegingen. Als je je vak goed wilt uitoefenen, moet je bij veel voorstellingen toch echt zelf aanwezig zijn. Het publiek waardeert het en de artiest, met wie je een band hebt opgebouwd omdat je hem jaarlijks een of twee keer ontmoet, verwacht het.
Het beroep vreet je eigenlijk helemaal op. Altijd ben je aan het werk. Het weekend? Bestaat voor een theaterdirecteur niet. Toch op z’n minst drie van de zeven avonden ben je aan het werk, vaker meer. Een beetje sociaal leven? Vergeet het.
Zo komen we pas zaterdagochtend in Moddergat aan. Vrijdagavond had Wyb nog dienst, we zagen trouwens een prachtige voorstelling. Dat is weer een van de voordelen van het vak, je volgt het theaterleven op de voet. Soms zie je de mooiste dingen. Al is het meeste middelmatig, een kleiner deel is absoluut bagger. Slecht een klein deel is subliem. Zondagochtend om kwart voor twaalf verlaten we Moddergat weer omdat Wyb ook zondagmiddag dienst heeft.
Een van de nadelen van het beroep is dat je blasé wordt. Dat is niet te voorkomen omdat je sommige artiesten al jarenlang volgt en je hun kunstje wel kent. Voor het publiek hindert dat niet, die ziet de artiest slechts een paar keer in zijn leven, als hij er genoeg van heeft komt hij niet meer. Een theaterdirecteur ziet sommige artiesten, acteurs wel twintig, dertig keer. Daar komt bij dat je veel theatertrucs, -stijlen, -vondsten, -effecten, vaker ziet. Het genieten erodeert. Sterker, in mijn geval kun je ook wel spreken van enige afkeer, of cynisme.
Dan komt er nog de inspanning bij om een theaterbedrijf overeind te houden. De politiek ziet vaak alleen maar het geld dat een theater kost. ‘Nee, meneer de wethouder, er zijn in Nederland geen theaters die zichzelf kunnen bedruipen.’ ‘Joop van den Ende? Die heeft een bak geld verdiend met de televisie en dat geld gooit hij nu in de sloot van het theater. Gewoon omdat hij dat leuk vindt.’ Of mevrouw het gemeenteraadslid van Zeer Plaatselijk Belang vindt het maar een elitaire bedoening. Altijd weer het binnenslepen van subsidies, zorgen dat er publiek in de zaal zit, voldoende inkomsten genereren. Niet erg dat het vermoeiende bezigheden zijn, wel erg dat ze jaar na jaar terugkomen en nooit ophouden. Het draagt bij aan verdere groei van cynisme, in mijn geval tenminste. En dan dat elke avond bij de deur staan, aardig doen tegen mensen, ik had het op een gegeven moment wel gezien.
Wyb heeft daar gelukkig geen last van. Die doet het nog steeds met plezier. Bewonderenswaardig. Op haar leeftijd begon die blijmoedigheid bij mij al af te kalven. Ik kom erop omdat ons weekend deze week weer eens niet langer duurde dan 24 uur, we weer eens geen vol weekend in Moddergat konden zijn. Theaterdirecteur zijn, het is eigenlijk gewoon een rotberoep.
Hoogeveen
Vrijdag 26 oktober, Lhee
Het lot heeft ervoor gezorgd dat Hoogeveen de stad is waar ik het dichtst bij woon. Tot nu toe woonde ik in de mooiste steden van Nederland. Geboren en getogen in Nijmegen, wat wil je nog meer. Groningen, ook niet slecht. Leeuwarden, trotse hoofdstad van Friesland, Arnhem, omringd door de mooiste bossen, ’s-Hertogenbosch, van alle steden waar ik woonde de mooiste. Nu dus bij Hoogeveen.
Drie jaar lang hebben we een pied-à-terre in Heerlen gehad. Godjezusnogaantoe, wat was dat een beroerde stad. Mijn collega theaterdirecteur daar is de grootste optimist die ik ken. Op Facebook roeptoetert hij vrolijk rond dat Parkstad een metropool is, de vierde grote stad van Nederland. Ik moet toegeven dat zijn theater een prachtig programmering heeft, een van de rijkste in het land, maar Parkstad is niet meer dan een agglomeratie van een stuk of vier aftandse steden. Ik noem Heerlen, Kerkrade. Sleetser, armtieriger, krimperiger dan je voor mogelijk houdt. Lege winkelpanden huilen je toe.
Maar als ik de meest ellendige stad van Nederland moet kiezen dan is het Hoogeveen. Treuriger kan niet. Mocht iemand in het land lijden aan overmatige vrolijkheid: ga naar Hoogeveen, en je bent genezen. Ooit heeft het stadsbestuur de gracht gedempt die dwars door de winkelstraat liep. Blunder eerste klas. Ik vrees dat de verantwoordelijk wethouder zijn gevangenisstraf heeft ontlopen. Want blunderende wethouders hoeven nooit verantwoording af te leggen. Ook al plegen ze karaktermoord op een stad.
Ik moet toegeven dat ik oprecht niet weet of Hoogeveen überhaupt ooit karakter heeft gehad. Naargeestige huizen, troosteloze flats, deprimerende passages, alles ademt gereformeerdheid en kleinburgerlijkheid. Hoogeveen is versteende benepenheid, een monument voor de fantasieloosheid.
Nog niet zo lang geleden heeft een andere wethouder geconstateerd dat het toch jammer is dat die gracht ooit is gedempt. Er is waarschijnlijk veel, heel veel over gedebatteerd hoe dat nu moest. Uiteindelijk hebben ze besloten een soort slingerend lint van water door die Oost-Europese winkelstraat te laten lopen. Een fletse schaduw van een gracht. Een goed lullende stadsarchitect zal er vast veel aan hebben verdiend. Treurig, kneuterig.
Vanmiddag ben ik even in Hoogeveen geweest. Ik moet zeggen dat ze er een goede Vobis hebben. Het personeel daar heeft verstand van zaken. Regelmatig hebben ze me met mijn computer uit de brand geholpen. Als ik erheen ga, zet ik mijn auto voor de Vobis, nadat ze me hebben geholpen draai ik meteen weer om.
Vandaag ben ik toch eens die winkelstraat afgelopen. Het is nu zes uur later en ik ben nog steeds aan het hyperventileren. De benauwdheid. Ik denk dat Jozef Stalin en Erich Honecker het een paradijs zouden vinden. Maar ja, die zijn gelukkig al een paar decennia dood.
Het plaatselijk theater maakt reclame met de leus: ‘nieuwe voorstellingen!’ De vishandel als voorbeeld voor het theatervak. Dus dan weet je het wel. Het kan altijd nog erger: Hoogeveen.
Bedreigd
Donderdag 25 oktober, Lhee
Er waren jaren dat de dood niet voor mij bestond. Ik zal rond de twintig zijn geweest en ik kan me de gedachte herinneren dat ik me over de dood nog helemaal niet druk hoefde te maken. Het leven lag in volle glorie voor me en ik wist dat ik niet jong zou sterven. Een overmoedige gedachte, zeker omdat het tamelijk gebruikelijk is in mijn familie om jong te sterven. Of daar bang voor te zijn. Mijn oom was zelfs nog een dag voor zijn dertigste verjaardag er van overtuigd dat hij voor zijn dertigste zou sterven.
Alles is anders nu. In december word ik vierenzestig. Dus over zes jaar ben ik zeventig. Over zestien jaar ben ik tachtig. Tachtig, ik durf er al bijna niet aan te denken. Een oom die in de dertig overleed. Een oom rond de vijftig. Mijn vader overleed toen hij vierenvijftig was. Ik leef al tien jaar langer dan mijn vader. Over twintig jaar, ga ik vanuit, heb ik het toneel verlaten. Mijn moeder, verheugende uitzondering, goed voorbeeld, werd tweeëntachtig.
Ik voel me soms een bedreigde diersoort. Om mij heen vallen klappen. Een paar weken geleden was er de begrafenis van een oude vriend die na jarenlang lijden overleed aan Alzheimer. Op zijn begrafenis kreeg ik het droevige nieuws dat een goede vriend aan dementie leed, onderzoek volgt.
Ik schrijf dit blog omdat ik zojuist een kennis aan de lijn had. Longkanker. Op en top sportman, nooit gerookt. Mijn leeftijd. De jaren dat de dood niet voor me bestond liggen al lang achter me. Tegenwoordig huist de dood tussen mijn vrienden. En dan moet je maar zien of hij jou over het hoofd wil zien.
Een kwestie van geluk. Want veel doe je daar niet aan. De verstokte roker kan negentig worden en de sportman kan zomaar sneuvelen op het sportveld. Voorbeelden te over. Ik kende één iemand die echt durfde op te scheppen over zijn conditie en zijn gezondheid. Hij waande zich absoluut veilig en ging als eerste.
Alleen al het feit dat de tijd die je leeft krimpt, vind ik een lastig gegeven. Wat ga je in de resterende tijd nog doen? Ik heb de neiging tot inertie, tenminste, in mijn gedrag. In mijn hoofd stormt het nog steeds en is er een gevoel dat ik nog veel moet doen. Maar het is een plaatselijke storm, elders is er weinig van te merken.
Neus
Donderdag 25 oktober, Lhee
Gisteren was het de dag van de neus.
Ik laat Dies uit, langzaam worden onze wandelingen langer. Dies is geen wandelaar. Hij is enigszins lui van inborst. Aan het begin van het bos gaat hij vaak op zijn gat zitten en wil hij maar één ding: naar huis. Saaie hond. Wyb en ik hebben besloten zijn tegenzin te bestrijden. Een van de reden dat we hond hebben genomen, is dat het zo heerlijk wandelen is met hond. Hij moet dus wel een beetje meewerken.
Als hij over een bepaalde grens heen is, loopt hij met vol plezier mee, heb ik gemerkt. Stokjes gooien vindt hij leuk. Regelmatig brengt hij ze al terug. Het leukste is natuurlijk snuffelen. Snuffelen is volgens mij wat het kijken voor de mens is. Op die manier verkent hij de wereld het best.
En er valt wat te snuffelen in het bos. Zelfs voor mij. Mijn reukvermogen is opmerkelijk slecht. In de loop van de jaren is het achteruit gehold. Er zijn twee dingen die nog overduidelijk binnenkomen in mijn gehandicapte neus: pas gemaaid gras en de herfstgeur in een bos. Dat laatste is vandaag volop het geval. Nog nooit rook het bos zo overdadig. Het lijkt wel alsof het bos snakt naar herfst. Veel bomen zijn nog groen, de herfst komt dit jaar sluipenderwijs. De bosgrond heeft het er wel mee gehad, zo’n slappe herfst. Met de geur lijkt de bosgrond te roepen dat het nu toch eindelijk eens volop moet gaan herfsten. Dies en ik genieten.
’s Avonds moet mijn neus opnieuw zijn werk doen. Er is een proeverij in Ogterop om huiswijnen uit te kiezen. We krijgen vier witte en vier rode wijnen te proeven. De flessen zijn in aluminiumfolie gewikkeld zodat we absoluut niet zien om welke wijnen het gaat. Blind proeven dus. Over de witte wijn bestaat unanimiteit. Nummer 1 heeft verreweg de voorkeur. Over rood zijn de meningen verdeeld. De deelnemers beschrijven het bouquet van de wijnen, wat varieert van natte dweil, bloemig, tot tabak en snoepjes. Ik hoorde zelfs iemand zeggen: ‘Die zou ik nemen, die heeft zo’n mooie neus.’ Alsof wijn door de neus wordt geconsumeerd.
Mijn neus kan niet meekomen. Het proeven gaat prima. Dat oefen ik dan ook elke dag. Maar die neus, nee. Gelukkig was er vandaag de herfstlucht die bewees dat ik nog wel enigszins een neus heb.
Diadeem
Woensdag 24 oktober, Lhee
– Max, waar blijf je nou?
– Ik ben bijna klaar. Nog even wat optutten.
…
– Tatata, wat vind je ervan?
– Schatje! Een plaatje! En je hebt het diadeem op.
– Vind je hem mooi staan?
– Verblindend. Draai je eens om.
– Mooi, hè, hoe die jurk uitwaaiert.
– En dat kontje.
– Alex, doe niet zo flauw. Kan ik die diadeem nou dragen of niet?
– Natuurlijk, schat. Dat programma Blauw Bloed gaat helemaal uit zijn bol.
– Maar kan ik het maken ten opzichte van Mammie? Zij heeft het diadeem nooit gedragen.
– Mammie zit achter de geraniums, schat. Die vindt alles goed tegenwoordig.
– Zit m’n sjerp goed?
– Alles zit altijd goed aan jou. Kom even bij me op bed liggen.
– Alex, doe niet zo raar. Alles zou in de kreuk komen.
– Even maar. Ik wil je even ruiken. Even voelen.
– Dat kan echt niet, dat weet je ook wel.
– Mag ik je dan vanavond uitgebreid voelen?
– Hier in Buckingham Palace? Vind ik erg ongemakkelijk. Als ze ons horen.
– Och, de eerste dertig kamers links van ons en de eerste dertig kamers rechts van ons staan leeg.
– Zit nou niet zo te zeuren. Sta nou maar op. Over anderhalf uur worden we verwacht.
– Helemaal geen zin in.
– Als je er bent geniet je heus wel weer. Weet je dat ze het bestek met een liniaal neerleggen, alles keurig in het gelid.
– Ze zijn gek.
– Traditie.
– Ik wil jou.
– Hup, opstaan.
…
– Nee, Alex, blijf nou alsjeblieft van me af. Dadelijk komen er vlekken op mijn jurk. Moet je zien is mijn hele sjerp verschoven.
– O, schat en zou je dan vanavond alleen met die sjerp om en dat diadeem op en dan… Ik bedoel… Dat we samen dan even heel lekker gaan vrijen.
– Doe nou alsjeblieft je rokkostuum aan.
– Als je het alleen maar belooft. Alsjeblieft. Dan heb ik iets om naar uit te kijken.
– Nou, heel misschien. Als je niet te veel knoeit tijdens het banket.
– Ohh, wat ben jij flauw, zeg. Zoiets kun je toch wel beloven?
– Dat zien we vanavond wel. Mijn hoofd staat er nou niet naar. Dat begrijp je toch wel.
– Maar in mijn hoofd zit niets anders.
– Dat weet ik ook wel.
…
– Au, Alex, pak me nou niet zo hard vast.
– Liefde, schat, allemaal liefde.
– Doe nou alsjeblieft dat rokkostuum aan.
Bubbels
Dinsdag 23 oktober, Eindhoven/Lhee
Gisteren reden we naar de crematie van mijn tante. Op de radio is er goed nieuws. Geloven in een god is in Nederland nog meer op z’n retour. Voor het eerst geeft een meerderheid aan niet meer kerks of religieus te zijn. Slechts 16% bezoekt een of meerdere keren in de maand een kerk. In 2014 was dat nog 18%. Vooral onder katholieken is de kaalslag groot. Niet gek, want de clerus doet er echt alles aan de gelovigen de kerk uit te jagen.
Voor mij als atheïst is dit goed nieuws. Geloven is voor mij een onbegrijpelijke zaak. Het kan bijna niet anders of in een verre toekomst zal men geloven als een psychische stoornis zien en een bizar verschijnsel van de half ontwikkelde homo sapiens. Ik vind het onvoorstelbaar dat nog steeds zo’n 40% van de Nederlanders een godsbeeld heeft. Een begrip gebaseerd op fictie.
In de loop van de geschiedenis vond vrijwel elke samenleving een god uit. Er zijn er duizenden en duizenden geweest en de meeste gelovigen claimen dat hun god de enige ware is. Tot hij werd afgedankt en een nieuwe god de enige ware is. Ik snap ook wel dat er behoefte is aan een god. Je zult maar een nietige mens zijn, omgeven door ongelooflijke natuurkrachten met de zekerheid van de dood in zicht. Natuurlijk heb je dan behoefte aan een houvast. Het grappige is dat veel gelovigen zich erg druk maken over het leven na de dood, maar over het leven voor de geboorte hoor je ze opmerkelijk weinig. Voor mij een bewijs dat het kale niets hen angst inboezemt en dat ze daarom op zoek zijn naar troostende verhalen over het hiernamaals. Het Niets voor de geboorte boezemt geen angst in, ligt achter hen. Het Niets na de dood is onbestemd en nauwelijks te bevatten.
De begrippen religie en het zoeken naar zingeving worden vaak aan elkaar gekoppeld. Begrijp ik niet. Als je op zoek bent naar zingeving, dan moet je die volgens mij bij en vanuit jezelf zoeken. Zingeving aan religie koppelen is zingeving koppelen aan een kant en klaar format. Het is zingeving waarin je van alle kanten door religieuze prietpraat wordt gestut. Het is de makkelijke weg. Ik ben voor de moeilijke weg, de existentiële weg, de weg van de tienduizend dingen. Zie die maar eens een plaats te geven. Al weet je dat dat nooit lukt.
Bij binnenkomst van de afscheidsbijeenkomst van mijn tante kregen we een glas bubbels. Ode aan mijn tante. Die hield wel van een glaasje. Zoals velen in mijn familie. Mijn nicht vertelde over haar moeder, evenals haar kinderen. Ik geloof niet dat het woord god is gevallen, het is me in ieder geval niet opgevallen. Er was ook geen geestelijk leidsman, was ook niet nodig. Ze konden het prima zelfs. Het waren persoonlijke verhalen en er verscheen een leven in beeld. Een leven dat in alles fasen, met ups en downs voorbij trekt, dat kan me zo ontroeren, zeker als het om het leven van mijn tante gaat.
Ondanks dat het woord god niet of nauwelijks viel gelooft mijn nicht, als ik het goed begrijp, wel in een leven na de dood. Ze hoopt vurig dat mijn tante en mijn veel te vroeg overleden oom elkaar daar zullen ontmoeten. Die hoop begrijp ik heus wel. Wat zou het fantastisch zijn als dat inderdaad het geval was. Ik zou niets liever willen. Zo lijkt het me te gek om mijn vader en moeder weer te ontmoeten. Maar helaas.
Vurrukkulluk
Maandag 22 oktober, Oude Willem/Lhee
Elke week krijgen we er een kilo hond bij. We hebben Dies nu drie weken en hij is drie kilo aangekomen. Socialisatie is in ons huis momenteel het meest gebruikte woord. We weten dat een hond in deze periode het meest makkelijk socialiseert. Alles wat hij nu leert, verleert hij nooit meer. Maar het is niet makkelijk dat socialiseren.
Hij kan al op commando zitten. Hij gaat liggen op het commando af. En bij het woordje non, een erfenis van zijn Franse afkomst, weet hij dat hij iets doet wat niet mag. Hij weet best wat het commando ‘kom voor’ betekent, het vervelende is dat hij dat alleen binnen weet en buiten als hij zin heeft. Ik verlang naar de tijd dat hij volledig onder appèl staat. Dat maakt het leven een stuk makkelijker. We zijn op weg, zal ik maar zeggen.
Eigenlijk hebben we helemaal geen klagen over Dies. Hij houdt van mensen en kinderen in het bijzonder. Als hij ergens kinderstemmen hoort, moet hij erheen. Kinderen zijn, meer nog dan honden, de ideale speelgenootjes. Dat weet hij omdat ons buurmeisje Mirre elke dag langskomt om hem een kwartiertje af te matten.
Op andere honden is hij ook gek. We wonen op een goede plek want veel mensen komen op het idee om hun hond hier in het bos te laten rennen. Eigenlijk op elk wandelinkje komen we mensen met een hond tegen. Grote honden, kleine honden. Dies vindt ze allemaal even leuk. Al weet hij inmiddels dat je honden met respect moet behandelen. Eerst moet je ze voorzichtig, enigszins omzichtig benaderen, daarna toon je respect door een beetje nederig te doen en ze over hun neus te likken en als de andere hond dan gaat kwispelen, weet je dat je een potje kunt breken en kan het spelen beginnen. Een hond leert snel.
Dies is geen kinderachtig hondje dat bibberend in een hoek gaat zitten. Als er gespeeld mag worden, wordt er ook voluit gespeeld. We waren zaterdag bij Bertus en Henriette waar hij Chiva ontmoette, een vriendin om van te dromen, een van het wilde, maar buitengewoon leuke soort. Jammer dat ze niet in de buurt woont, want dat zou het leven van Dies helemaal gelukkig maken. Eindeloos rond bosjes rennen. Elkaar omgooien. Elkaar een beetje in de bek happen. De ideale vrouw, vond Dies. Het leven is vurrukkulluk. Zo goed dat Remco Campert dat woord heeft uitgevonden. Dies lust er pap van.
Zaterdag 20 oktober, Lhee
Bocht
Met graafmachines, drilboren,
pikhouwelen, een kleine schep en
vervolgens een kwast van marterhaar
probeer ik het verleden bloot te leggen.
Ik moet terug naar wat eens was.
Hier ergens liggen de woorden begraven,
verloren terwijl ik uit de bocht vloog,
iets met cijfers, regels en subsidie.
Ik schreef protocollen, veel notulen,
heel veel notulen, en beleidsnota’s
waar sommigen echt in geloofden,
althans, dat zeiden ze met overtuiging.
Ik was een meester in aanvragen van geld,
in het optellen van de winst en het verlies.
Rekenmeester, decision maker, enzovoort
zoals het anderen en de overheid beliefde.
Nu zit ik op mijn knieën. Schraap modder,
aai het zand en stof weg. De contouren
komen te voorschijn van woorden die
ik lang geleden ben verloren in een bocht.
Rauw
Vrijdag 19 oktober, Lhee
Ik ken de etymologische herkomst van het woord rouw niet. Maar ik weet vrijwel zeker dat het voortkomt uit het woord rauw. Eerst was er rauw. Iemand ging dood en dat voelde rauw. Rauw is een open wond. Rauw blijft schrijnen. Rauw is een onaangename, zelfs gemene oneffenheid.
‘Hoe gaat het?’ vroeg een van de eerste mensen aan een vrouw wiens man overleden was.
‘Rauw,’ antwoordde ze. ‘Erg rauw.’
De tijd schreed voort. Na zoveel generaties mens vroeg een vrouw aan een man wiens vrouw overleden was hoe het met hem ging.
Het ging zo slecht met hem dat hij zei: ‘Ik ben in rauw. Het voelt niet alleen rauw. Ik ben in de rauw.’
Mooi gezegd, dacht de vrouw. Zijn rauwe gevoel is zo rauw dat hij er in zit, ontsnappen is niet mogelijk, hij is er totaal door omgeven, hij zit gevangen in rauw. De uitdrukking ‘in de rauw’ vond iedereen zo sterk dat meer mensen het gingen gebruiken. Het simpele antwoord ‘rauw’ voldeed niet meer. Voortaan gebruikte iedereen de uitdrukking ‘in de rauw’ zijn.
De tijd schreed verder voort en de uitdrukking weekte zich los van het woord rauw. Lang geleden, het schrift was nauwelijks uitgevonden, dacht niemand aan het woord rauw als iemand zei ‘ik ben in de rauw’ en iemand, een sjamaan of een monnik, maakte ooit een spellingsfout en schreef in plaats van rauw het woord rouw op.
Iemand die de tekst las vond het een briljante fout. Het woord rauw en het begrip rouw hadden zo weinig meer met elkaar te maken: natuurlijk moest je rouw schrijven en niet rauw. En aldus geschiedde en deed niet alleen het begrip rouw opgang, maar ook het woord rouw.
Het mooie is dat iedereen die het woord rouw gebruikt toch ook altijd, diep in zich, de associatie legt met rauw. Waardoor de woorden rouw en rauw onlosmakelijk met elkaar verbonden blijven.
Eiken
Dinsdag 16 oktober, Lhee
Op het platteland wonen heeft voordelen. Zo ken ik hier buiten mijn buren niemand. Dat brengt een heerlijke rust met zich mee. Vroeger woonde ik in de stad waar ik werkte en dat betekende altijd dat je werd opgeslokt. Zelfs als je boodschappen deed bij Albert Heijn. Hier in Dwingeloo kan ik twee bekenden tegenkomen. Maar ik kom ze hoogstens twee keer per maand tegen. De kassières zijn mijn beste kennissen in Dwingeloo.
Ander voordeel is dat ik maar naar buiten hoef te lopen en de hond kan plassen en poepen waar hij wil. Het tuinhekje uit en hij kan al gaan zitten. Poepzakjes? Daar lachen ze hier om. De honden hebben hier een heideveld van tientallen vierkanten kilometers ter beschikking.
Nog een voordeel: je kunt hier de sterren zien en de overvliegende vliegtuigen. ’s Nachts is het muisstil. Hoe anders dan toen wij in pretpark ’s-Hertogenbosch woonden. Elk weekend een feest op De Parade, elke nacht lallende mensen. Ik heb hier nog nooit iemand horen lallen.
Laatste voordeel: ik kan zo naar buiten lopen en in mijn tuin een boom uitkiezen om te plassen. Bomen genoeg. Niemand die me ziet.
Ik begin daarover omdat er aan het buiten wonen ook nadelen zitten. Een zo’n nadeel is dat er overal bomen groeien, ook om ons huis. Om ons huis staan een stuk of zes eiken, robuust waken ze over ons huis, lijkt het. Het vervelende is echter dat bomen wortels hebben.
There’s a world going on underground, zingt Tom Waits. En die wortels groeien langzaam. En ze zijn ijzersterk. Dringen zich door alles heen. Ook onze riolering.
De afgelopen jaren hebben we wel acht keer de ontstoppingsdienst moeten bellen. Vanaf vandaag is er geen ontstoppen meer mogelijk. De eiken hebben vermoedelijk onze riolering totaal tot stoppen gebracht. Het water loopt niet meer weg. Als ik de wc doortrek, komt de drek er in de douche weer uit.
Morgen gaan ze een deel van het tuinpad open breken. Kijken of ze de plek van de verstopping kunnen vinden. Tot die tijd moet ik buiten plassen. Morgenvroeg maar kijken of de Bospub open is om te kijken of ik daar kan poepen. Het is behelpen als je tergend langzaam wordt belaagd door bomen. Onze vuilafvoer hebben ze nu toe stoppen gebracht. Kan goed dat het een stille wraak is op de vervuiling die wij mensen veroorzaken. Gelijk hebben ze. Opstand der natuur. Het begon in Lhee.
Hakken
Maandag 15 oktober, Lhee
Ver weg, in het zuiden van Nederland, ligt mijn tante te sterven. Ik schrijf niet ‘een tante’, ik schrijf ‘mijn tante’. Het woord tante klinkt sowieso enigszins afstandelijk. Een tante, oké, een tante, je hebt ze in alle soorten. Ik ook. Ik heb tantes die ik niet ken, of nauwelijks ken. Toevallig, of niet toevallig, ken ik deze tante heel erg goed. Het is dan ook mijn tante.
Mijn tante is in de 80. Een mooie leeftijd. Daar komt bij dat ze al jaren leed aan Alzheimer, ook in haar geval is de dood meer een bevrijding dan een verdriet. Zou je denken. Maar dat is niet zo. Mijn tante is voor mij namelijk omhangen met herinneringen. Een belangrijk deel van mijn jeugd is met haar verbonden. Vele weekenden bracht ons gezin en haar gezin gezamenlijk door. We kampeerden samen, gingen bij elkaar logeren. Mijn ouders hadden één zoon, mijn tante en haar man hadden één dochter. Twee kleine gezinnen die elkaar vaak opzochten en feestdagen samen doorbrachten. Het huis van mijn tante kan ik uittekenen. Evenals de manier waarop ze praatte. Mijn tante kwam oorspronkelijk uit Duitsland. Ze trouwden met de broer van mijn moeder en het verhaal wil dat ze het eerste anderhalf jaar nauwelijks sprak. Na die anderhalf sprak ze perfect Nederlands. Dat neemt niet weg dat ze sommige Nederlandse woorden zo mooi uitsprak, daar kon geen Nederlander tegenop. Zo mooi nadrukkelijk, zo mooi accentloos.
Deze dagen heb ik regelmatig contact met mijn nicht. Ze maakt nu hetzelfde proces door als ik met mijn moeder heb doorgemaakt. De dood als bevrijding, en toch met moeite afscheid kunnen nemen. Omdat je weet dat het afscheid definitief is, onomkeerbaar. Nog regelmatig heb ik bijvoorbeeld de behoefte om mijn moeder te bellen. We hebben zo lang niets meer van elkaar gehoord.
Gelukkig hebben Wyb en ik drie maanden geleden mijn tante nog opgezocht. Mijn nicht probeerde me voor een teleurstelling te behoeden. Ze praatte nauwelijks meer, herinnerde zich nauwelijks iets meer, was afwezig. Het schijnt dat zich die dag een wonder voltrok. Ik kwam binnen en ze herkende mij meteen, wist mijn naam, en vertelde mij meteen dat ik haar lievelingsneef was. Die had ik in mijn zak. Wij namen bewust afscheid van elkaar. Dat wil zeggen: ik wist dat ik haar nooit meer zou zien.
Nu ligt mijn tante te vechten dat ze dood mag. Mijn nicht heeft het moeilijk. Welke beslissingen neem je wanneer? Niemand die het antwoord weet. Het enige waar ik haar mee kan helpen is een uitdrukking uit de oude doos. Niet zomaar een oude doos, het is de doos van mijn oma. Als iemand het moeilijk had, zei ze steevast: hakken tegen de kont. Mijn nicht herkent de uitspraak van mijn oma. Zodoende is mijn oma zelfs nog decennia naar haar overlijden een steun voor ons. Natuurlijk: hakken tegen de kont.
Koekeloeren
Zaterdag 13 oktober, Lhee
Laat ik dat blog I amsterdam van eergisteren eens naar de Volkskrant sturen, dacht ik. Stort ik me ook eens in het publieke debat. Tot nu toe moest ik niets van ingezonden brieven hebben. Het is toch het domein van mopperende oude mannen die weten hoe het beter moet. Maar ik vond die kwestie van I amsterdam toch wel de moeite waard. Bovendien word ik over twee maanden 64, hoor dus bij de traditionele doelgroep ingezonden brieven schrijver.
Ik verstuurde de tekst laat, ietwat aangeschoten. Liet wat zinnen weg, zoals de opmerking: ‘Die grauwe straten in Oost-Berlijn waren achteraf gezien best lekker rustig.’ Ik zie ook wel dat dit een overdetop gerardtonen-zin is.
De volgende dag liet de Volkskrant me al weten dat ze de tekst wilden plaatsen. Vandaag zag ik dat ze hem tot Brief van de dag hebben gebombardeerd, plus mooi tekeningetje erbij. Ik besloot de tekst op Facebook te zetten, als ik dan toch bezig ben moet ik maar all the way.
Toen gebeurde iets waar ik het eigenlijk over wil hebben. Er kwamen reacties, natuurlijk op Facebook. Een aantal reactie kreeg ik echter via de mail. Dat is wonderlijk. Je schrijft iets op Facebook. Elke gebruiker kan direct reageren, lekker makkelijk. Een aantal Facebook vrienden besloot mij via mail instemming of kritische opmerkingen te sturen. Het waren mannen die zelf nooit iets op Facebook zetten. Al jarenlang heb ik nooit iets van ze gezien. Blijkt dat ze toch mee koekeloeren (wat een antiek woord, raakt vast uitgestorven), voyeurs dus.
Inmiddels ken ik deze mensen, ontmoet ze regelmatig. Het zijn meestal mensen van mijn leeftijd of iets ouder. Ze hebben de pest aan Facebook en social media in het algemeen. Ze zijn als de dood dat hun privacy eraan gaat. Terwijl ik denk: wie is nou werkelijk in je geïnteresseerd? Het gaat om mensen, net als mijzelf, die halverwege hun leven met internet kregen te maken. Met wantrouwen zagen ze de opkomst van alle communicatiemogelijkheden die internet met zich meebracht. Hun reactie: mijn hele privé gaat er zo aan. Ze zijn als de dood dat er een foto van ze op internet verschijnt. Reacties laten ze achterwege: stel dat iemand er misbruik van maakt en je weet nooit wat die tech bedrijven ermee doen. Opmerkelijk dat ze zich bij voorbaat laten muilkorven. Angst regeert de mens.
Ik kan hierbij de grappige kanttekening maken dat de meesten een iPhone hebben. Dus de illusie dat niemand iets van ze weet moet ik ze hierbij ontnemen. Door die iPhone weet in ieder geval één tech bedrijf alles van je.
Mocht iemand onder de vijftig dit blog lezen: ik schrijf over een uitstervend soort mens. Over twintig jaar leeft er niemand meer die bang is dat een fotootje van hem op internet verschijnt. Geniet nog even van deze grijze bangeriken, ze zijn een curiosum dat, net zoals de dodo en de velociraptor, totaal zal uitsterven. Ze vormen de laatste stuiptrekking van het analoge tijdperk.
Vuur
Vrijdag 12 oktober, Lhee
‘Ik ben onderweg, hoor.’
Dit is een zin die ik vrijwel elke dag hoor. Wyb belt vanuit de auto en kondigt aan dat ze met werk klaar is en naar huis komt. Voor mij een teken dat ik het eten kan gaan maken.
Terwijl ik met een makreelsalade bezig ben, belt Wyb nog een keer.
‘Hebben we nog hout?’ vraagt ze.
Ik vertel haar dat we geen hout meer hebben.
‘Dan ga ik een paar zakken halen. Steken we vanavond het vuur aan.’
‘Het is hartstikke warm in huis, dan gaan we de kachel toch niet aan doen.’
‘Ik bedoel dat we lekker buiten kunnen zitten. We steken de kachel buiten aan.’
‘O ja,’ zeg ik zuinigjes. Het is 12 oktober, denk ik. Wie gaat er nu nog buiten zitten. Maar ik weet dat Wyb een buitenmens is die het liefst midden op de steppe in Afrika rond een kampvuur zit. Ik ben meer een binnenmens die achter een bureau zit.
Neemt niet weg dat we een paar uur later voor onze pizza-oven buiten zitten en het vuur loeit. Niks 12 oktober, de avond voelt als een zwoele zomeravond. Er is nog niets van die vochtige, ietwat kille herfstavonden te merken die ik vorige week toch echt heb gevoeld.
12 oktober. Er zou nu een herfststorm op ons huisje in Moddergat moeten beuken. We zouden over zompige bospaden moeten lopen als we Dies uitlaten. Niets van dat alles. Het bos is kurkdroog. Heerlijk. Ik laat het toch niet na om te genieten van de opwarming van de aarde.
Ver weg roept de uil. Het gekke is dat ik hem altijd goed hoor en Wyb niet. Dat is raar omdat ik best een slecht gehoor heb. Ik hoor vaak de dingen niet die Wyb wel hoort. Zo hebben we beiden lagen in ons gehoor die zijn aangetast.
Het vuur knappert. In de bosjes hoor ik gescharrel. Best kans dat het de egel is die we ooit gewond in Meppel op straat hebben gevonden en meenamen. Ik heb hem al een paar keer rond ons huis zien scharrelen.
Boven ons in de heldere avondlucht, duizenden en duizenden sterren, vliegt het ene na het andere vliegtuig. Op PlaneFinder zien we vliegtuigen van Parijs naar Beijing vliegen, van Stockholm naar Londen. Als knipperende lichtjes vliegen ze over. Slechts af en toe horen we het zacht gebrom van een van die vele vliegtuigen. Goed beschouwd wonen wij pal onder een vliegtuigsnelweg.
I
Donderdag 11 oktober, Lhee
City marketing is een bedroevende bezigheid. Al die stadjes en steden die hun uiterste best doen om hun volstrekte niksigheid onder een hoop poeha en zogenaamde vrolijkheid te verdoezelen. Al dat gemeenschapsgeld dat in de sloot wordt gegooid. Het is een maatschappelijke kwaad.
Er is één city marketing actie die ik briljant vind en waar ik vele malen van heb genoten. Ik bedoel het uitvinden van de slogan I amsterdam. Die twee woorden hebben zoveel zeggingskracht. Amsterdam is een sfeer, een gemoedstoestand, een manier van leven, een manier van denken. En yes I Amsterdam.
Nog briljanter was het om deze twee woorden meer dan manshoog, 23 meter breed, 5x in de stad te zetten. Hoeveel plezier mensen daarvan hebben kun je vooral zien voor het Rijksmuseum. Mensen laten zich voor, op en in de letters uitgebreid fotograferen. Als straatfotograaf heb ik er menig mooie foto aan te danken.
Maar I amsterdam mag niet meer van de linkse partij waar ik op heb gestemd. Femke Roosma, de fractievoorzitster van Groen Links zegt hierover: “I amsterdam staat voor het individualisme, terwijl wij in deze stad solidair en divers willen zijn. Bovendien reduceert deze slogan de stad tot een achtergrondje bij een marketingverhaal.” Waarom willen mijn linkse geestverwanten het altijd saai, saaier, saaist hebben? I amsterdam. En waarom zou I dan niet voor solidair en divers zijn? Is er geen I bij solidariteit en diversiteit? Altijd dat supercorrecte denken van mijn geestverwanten. Je zou een hekel aan ze krijgen. Is er iets leuks in de stad waar je op kunt klauteren en mooie foto’s maken, mag het weer niet. De betutteling, dat je dit als argument durft te gebruiken. Dan moet je toch heel diep in een tunnelvisie vastzitten.
Het treurige is dat Amsterdam hiermee een van de meest succesvolle city marketing acties ever weggooit. Met een beetje goede wil kun je zeggen dat de actie mede verantwoordelijk is voor de toeristenstroom die de afgelopen tien jaar tot stand is gekomen. Ik voorspel: haal de woorden weg en de stroom blijf groeien. Volgend voorstel van Groen Links: gooi het Rijksmuseum en het Van Goghmuseum dicht. Waarom zoveel aandacht voor voornamelijk mannelijke individuele kunstenaars. Nergens voor nodig. Die grauwe straten in Oost-Berlijn waren achteraf gezien best lekker rustig.
Wat me het meest dwars zit is de weerzin tegen het woordje I. Als Groen Links al over het woordje I valt, heb ik waarschijnlijk toch op de verkeerde partij gestemd.
Vat
Woensdag 10 oktober, Lhee
Ik ben een vat vol vooroordelen. Ben ik altijd geweest. Als ik iemand zie, of iets hoor, heb ik meteen een mening. In mijn hoofd zitten allemaal laatjes en kastjes en daar stop ik die mening dan in. Het erge is dat die mening vaak helemaal niet gebaseerd is op ervaring, studie of gedrag. Mijn mening is een ding dat zich meteen in mij nestelt. Het beroerde is ook dat ik die mening vrijwel nooit hoef bij te stellen. Mijn vooroordeel wordt opmerkelijk vaak een oordeel.
Er zijn mensen die zeggen dat ik mensen meer een kans moet geven. Misschien hebben ze wel ongelijk want laatst las ik in een artikel dat mensen bij sollicitaties binnen een minuut een mening over iemand hebben en dat die mening opmerkelijk vaak klopt. Mijn vat vol vooroordelen is misschien gewoon een overlevingsmechanisme. Snel oordelen om zo je weg door het leven heen te laveren.
Het komt ook voor dat ik met zo’n vooroordeel een hekel aan mijzelf heb. Zo werd gisteren de nieuw politiek leider van D’66 geïntroduceerd, Rob Jetten. Intuïtief voelde ik meteen weerstand tegen de man. Of liever: mannetje. In mijn hoofd vormde zich onmiddellijk de woorden: wat een mannetje. Mannen die hun haar zo perfect hebben zitten, van die perfecte kleren hebben en alleen maar perfecte en correcte praatjes voortbrengen: ik wantrouw ze meteen. Perfecte mensen bestaan namelijk niet, waarom doe je je dan zo voor. Rob presenteert zich als een mens zonder scheuren en rafels en daarmee, weet ik, is het een valse presentatie. Tweede gedachte: wat een kwijlebabbel.
Gelukkig zag ik ook wat beelden uit zijn eerste politieke jaren en toen zag ik dat hij nog niet perfect was. Vond ik hem meteen een stuk sympathieker. Bovendien realiseerde ik me dat mijn vat vol vooroordelen weer veel te snel werkte. Ik had nog nooit van hem gehoord, nooit eerder gezien, ik zie hem op televisie en meteen stop ik hem in een laatje.
Ik heb daarom besloten hem het voor(oor)deel van de twijfel te geven. Kan best zijn dat die perfectie voortkomt uit onzekerheid. Iemand die aan zo’n functie begint, wil zich natuurlijk optimaal presenteren. Alleen echte mensen weten dat dit geen zin heeft. Er zijn alleen weinig echte mensen.
Gedoe
Maandag 8 oktober, Lhee
– Mark?
– …
– Mark? Ben jij dat?
– Ja mams.
– Wat ben je laat.
– Och, gedoe.
– Wat voor een gedoe?
– Gewoon gedoe.
– Je hebt toch niet in een of andere kroeg zitten hangen?
– Was maar waar.
– Je klinkt zo somber. Zo ken ik je niet. Zeg dan wat er is. Je weet dat je alles tegen me kunt zeggen.
– Och, die dividendbelasting.
– Zitten ze daar nog steeds over te zeuren? Ik vind het zo goed dat je dat zo ferm hebt doorgedrukt. Die linkse mensen zijn altijd zo conservatief. Jij weet heus wat goed is voor het land. Hou je poot stijf.
– Het gaat niet door.
– Heb je ze gelijk gegeven?
– Unilever blijft toch in Londen.
– Maar meneer Paul Polman heeft toch gezegd…
– Meneer Paul Polman heeft zijn aandeelhouders niet in de hand. De Britten gaan niet akkoord.
– Nou moet je niet met de tv-gids gaan gooien, die kan er ook niks aan doen.
– Ik sta te kijk voor het hele land.
– Och, iedereen weet dat jij uiteindelijk het beste voor hebt met het land, jongen. En dat commissariaat bij Unilever na je premierschap? Gaat dat nou ook niet door?
– Paul zei dat dat geen probleem was. Zou hij zeker regelen. Wiedergutmachung noemde hij het.
– Dat is dan toch weer sympathiek van hem. Ga nou maar lekker slapen. Je moet morgen vroeg weer op. Ik heb nog twee zacht gekookte eitjes voor je gemaakt. Staan op de aanrecht. De toastje liggen ernaast
…
– Hé, krijgt je moeder geen nachtzoen?
– Sorry mams.
– Elke staatsman komt ooit voor hete vuren te staan.
– Als ik u niet had, mams.
– Lekker slapen jongen. Morgen is er weer een dag. Paul Polman zorgt er heus wel voor dat je goed terecht komt. Droom maar lekker.
Idee
Zondag 7 oktober, Lhee
Ideeën, ze zijn er zomaar. Je ziet iets: en meteen heb je een idee. Ik zou wel eens willen weten wat er dan in die hersens gebeurt. Tsjak, tsjak, tsjak, een snelle associatie? Een ondoorgrondelijke verbinding? Het is toch een klein wondertje. Eerst is er niets. Opeens is er een idee. Als je het idee verwezenlijkt is er iets nieuws.
Wyb en ik lopen over Unseen, volgens mij het grootste fotofestival van Nederland. Er zijn galeries uit heel de wereld. Hollanders als we zijn vragen we ons af hoe die galeries het bekostigen. Uit elk werelddeel zijn meerdere galeries aanwezig. Kan er met die foto’s zoveel verdiend worden dat een reis gerechtvaardigd is? Of is het een hobby van rijke mensen? In ieder geval genieten Wyb en ik van de enorme beeldenrijkdom.
In een van de paviljoens is een giga boekenmarkt. Alweer zijn hier uit de hele wereld uitgevers verzameld die hun boeken laten zien. De meeste zijn ongelooflijk prachtig uitgegeven, kunstwerken op zich.
Bij een van de vele stand, het is uitermate moeilijk om door de bomen het bos te zien, zegt Wyb: ‘Hé, kijk, dit is een boekje voor jou.’ Verdomd. Schot in de roos. Het is een boek dat tekst en foto combineert. Op zich een eenvoudig boekje, een sympathiek boekje, een slim boekje. Het concept ga ik hier niet vertellen, voordat je het weet zijn er kapers op de kust. Ik heb meteen ideeën hoe ik het concept kan invullen.
Deze dagen waren Jan en Connie op bezoek. Een mooie gelegenheid om het idee bij hen aan te kaarten. Het eerste onderwerp van mijn boek is Jan, had ik bedacht. Zowel Jan als Connie is meteen enthousiast. Werk aan de winkel. Het resultaat zal op Dossiermoddergat zichtbaar worden.
Als ik het boek(je) heb gekocht, komt er fotograaf naar mij en de verkoopster toe. Of ik op een canapé plaats wil nemen en mij met de verkoopster en het door mij gekochte boek wil laten fotograferen. Hij wil dan ook enkele quotes van me waarom ik juist dit boek heb gekocht. Geen probleem. Ben altijd in voor een mooi kunstproject.
Oorlog en vrede
Donderdag 4 oktober, Lhee
Als ik aan een boek begin, lees ik het altijd uit. Ook al vind ik het niet echt boeiend. Een tamelijk Calvinistische manier van lezen. Het is een oude gewoonte die er maar niet uit wil. Tot vandaag.
Een paar maanden geleden las ik in een interview van een Nederlandse schrijfster dat ze was gaan schrijven na het lezen van Oorlog en Vrede van Leo Tolstoj. Op elke bladzijde had ze een grote waarheid gelezen. Dat inspireerde haar zo.
Oorlog en Vrede staat al jaren op mijn lijstje om te lezen. Maar ja, meer dan 1400 bladzijden, daar begin je niet zomaar aan. Nu de Nederlandse schrijfster mij zoveel beloofde, besloot ik het boek te kopen en eindelijk te lezen. Een jaar geleden las ik Anna Karenina, voor wie het niet weet, en steeds minder mensen weten dat, ook van Tolstoj. Na een moeilijk start las ik het boek toch met tamelijk veel plezier uit. Al snapte ik nou ook weer niet hoe het zo iconisch was geworden. Goed, het werd in 1877 gepubliceerd en zal toen revolutionair zijn geweest. Al zagen sommige critici in die tijd het boek ook al als een romantisch niemendalletje. Het romantische verhaal begon me in ieder geval naar mate ik vorderde steeds meer te boeien.
Nu dus Oorlog en Vrede gekocht. Het is een van de zeldzame keren dat ik een boek niet uitlees. Ik ben nu op bladzijde 572 en heb nog zo’n kleine 900 pagina’s te gaan. Ik zie al die boeken die moeten wachten door mij geworstel door die 900 pagina’s. De biografie bijvoorbeeld over Remco Campert die ik met veel plezier lees als afleiding voor Oorlog en Vrede. Eigenlijk veel en veel liever lees dan dat Oorlog en Vrede.
Vandaag besluit ik het boek definitief niet uit te lezen. Op geen enkele pagina heb ik een grote waarheid gelezen. Het verhaal is breed uitgesponnen, springt van de hak op de tak. Veel pagina’s over de vrijmetselarij, veel gezapigheid, weinig oorlog. Ik snap niet hoe die Nederlandse schrijfster tot haar uitspraak kwam. Ik zie het als een mislukte Netflix serie uit de 19e eeuw. Ik besef dat die eeuw een ander ritme had, mensen nog alle tijd hadden. Ik heb die tijd niet. Belachelijk natuurlijk dat ik zo’n grote titel diskwalificeer. Toch kan ik niet anders. Er is voor mij geen doorkomen meer aan.
alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2018