Dossiermoddergat.nl
gerardtonenblogt2019, mei
Coast to coast
Vrijdag 31 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Donderdagochtend vaar ik om half negen met de boot van Ameland naar Holwerd. Links van me ligt Moddergat, zo’n vijftien kilometer daarachter woont de moeder van Wyb. Voor beide heb ik helaas geen tijd. Ik leef deze dagen volgens een strak schema. Om 13 uur heb ik in Amsterdam met Anne afgesproken. Vanavond om 22 uur vlieg ik terug naar Montpellier waar ik dan tegen 00.00 uur aankom.
Een paar dagen Nederland. Onder andere om mijn allerlaatste zakelijke klus af te maken die met theater heeft te maken. Sinds anderhalf jaar ben ik lid van de Raad van Toezicht van de Stadsschouwburg en De Vereeniging in Nijmegen. Door onze plotselinge emigratie moet ik daar afscheid van nemen. Ik voel me daar aardig schuldig over. Je wordt geen lid van een Raad van Toezicht om er na anderhalf jaar al mee te stoppen. Maar ja, het leven, en zeker mijn leven, is woelig.
Maandagavond land ik op Airport Eindhoven en rij met de bus door Eindhoven naar het station. Ik verbaas me over de nieuwe wijken waar ik doorheen rij. Zo te zien explodeert Eindhoven. Niet vreemd, want toen wij Brabant verlieten was de regio Eindhoven/Den Bosch economisch gezien de snelst groeiende. Einddoel deze avond is Nijmegen, het huis van Jan en Connie waar ik twee nachten zal slapen.
Met de trein rij ik een traject dat langs de belangrijke plekken in mijn leven voert: Eindhoven (de bezoeken aan mijn ooms en tantes, later Het Zuidelijk Toneel), Den Bosch (de plaats waar ik graag mijn hele leven was blijven wonen), Dukenburg (de biotoop van mijn jeugd), Nijmegen ( de moeder aller steden, voor mij dan).
De volgende ochtend heb ik een afspraak met Wolter en Vincent over het enige theaterproject waar ik nog wel mee annex ben, een muziektheaterstuk over Elvis Presley. Maar de zakelijke kant daarvan knapt Wolter op, in dit project ben ik vooral, samen met Vincent, de schrijver.
Die hele dag zit ik eigenlijk in de vergaderstand in De Vereeniging, de concertzaal waar ik als vijf- of zesjarige mijn vader een piccolo solo hoorde spelen. Eind van de middag is er voor mij de laatste Raad van Toezicht vergadering. Nijmegen had lang een kwijnende schouwburg, geplaagd door diverse slechte directeuren en een gemeentebestuur dat liever zijn geld in wijkcentra dan theaters stak. De afgelopen jaren heeft zich echter een kentering voor gedaan, vooral door Eva die een uitmuntende directeur is.
Na een afscheidsetentje nog met Jan op de bank naar voetbal kijken, de beslissende wedstrijden wie er promoveren en degraderen naar de eredivisie. Zo lang geleden dat ik zulke wedstrijden zag.
De volgende ochtend met trein en bus naar Ameland om de verjaardag van Malu alsnog te vieren die twee dagen daarvoor jarig was. ’s Avonds uit eten met Esmee, daarna nog met Esmee en Arjan naar een terras. Ik drink net iets te veel waardoor me de donderdag, de dag dat ik terugga, best zwaar valt. Zeker omdat laat op de avond het vliegtuig waarmee ik naar Montpellier vlieg een technisch mankement blijkt te hebben. We moeten overstappen naar een ander vliegtuig. Hierdoor land ik niet om 00.00 uur, zoals gepland, maar een uur later. In de nacht telt zo’n uurtje voor twee, vooral na al die gin-tonics en het oversteken van de Europese laagvlakte van coast to coast. Vertrokken over de Waddenzee, landt het vliegtuig in een landingsstrip in de Middellandse Zee. Ik geloof niet dat ik over mijn leven iets te klagen heb, zei de misantroop.
Noodzakelijks
Donderdag 30 mei, Amsterdam
–
Het is oktober, om het huis hangt
de grijze mist. Het uitzicht is gewist.
Geen paarden en geen hazen,
laat staan de bomen en een horizon.
De mist maakt de wereld klein en
kleiner. Auto’s passeren stapvoets.
De radio zegt code rood. Ik moet
binnenblijven als ik niets noodzakelijks heb.
Zoals alle dagen heb ik niets noodzakelijks.
Ik kijk naar de mist die langzaam dichter wordt.
Hij dempt het kijken en zelfs het luisteren.
Paarden, hazen, ze komen nooit meer terug.
Lichtpuntjes
Zaterdag 25 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Ik ben best een sociaal iemand. Eigenlijk nooit ben ik in een vervelende of norse stemming. Ik ben goedlachs en hou van een grap op zijn tijd en zoek graag de zon op, woon niet voor niets in Frankrijk. Dat alles wil niet zeggen dat ik enig vertrouwen in mijn medemensen heb. Mijn mensbeeld zou ik als uiterst somber willen omschrijven. Niet dat die somberheid mijn in principe vrolijke natuur aantast.
Pas onlangs zocht ik het woord misantroop op, een woord met een vervelende bijsmaak. Tot mijn verrassing blijk ik zelf een misantroop te zijn. Wikipedia beschrijft een misantroop als volgt:
‘Misantropie is een levenshouding die zich kenmerkt door een pessimistische visie op de samenleving en het wantrouwen van mensen. Een misantroop kan humaan en sociaal gedrag vertonen en is dus niet per definitie antisociaal of het tegengestelde van een humanist. Het woord misantropie komt van het Griekse misos (“haat”) en anthropos (“mens”).
Misantropie was reeds een levenshouding in het Oude Griekenland, die zich veelal uitte in een afzondering van de samenleving, uitgelokt door desillusie en een ongeloof in de mogelijkheid van mensen om op harmonieuze wijze met elkaar om te gaan.
In veel gevallen is misantropie een gevolg van negatieve ervaringen met andere mensen, en dikwijls gaat ze gepaard met cynisme, arrogantie en/of onverschilligheid ten opzichte van de maatschappij.’
Even een kleine correctie. Ik bevecht cynisme in het algemeen en het cynisme in mijzelf in het bijzonder. Ik doe mijn uiterste best om niet arrogant te zijn, hetzelfde geldt voor onverschilligheid. Het klopt dat ik een neiging heb tot afzondering. Het klopt zeker dat ik een totaal ongeloof heb in de mogelijkheid van mensen om op harmonieuze wijze met elkaar om te gaan.
En toch zag ik afgelopen twee weken enige lichtpuntjes. Te weinig om het licht te laten zijn. Maar toch. Waar zie je tegenwoordig überhaupt licht met een Amerikaanse president die dikke strepen onder het woord misantroop zet.
Eerste lichtpunt was het winnen van Duncan Laurens van het Eurovisie Songfestival. Dat festival interesseert me geen ene biet maar zijn liedje vond ik niet slecht en achtte het daarom kansloos. De eerste ronde haalde ik weer mijn gelijk: de vakjury’s zagen in zijn liedje zeker niet het winnende liedje. Maar toen sprak het volk, het publiek. En verdomd, dat publiek bleek gelukkig een betere smaak te hebben dan die vakjury’s die totaal geïnfecteerd zijn door commercie en slechte smaak.
Tweede lichtpuntje was de winst van Frans Timmermans. Tot voor kort ging verkiezingswinst naar druktemakers, naar mannetjes die met hun ogen draaien als ze het ergens niet mee eens zijn of charmant gaan lachen als ze het niet meer weten en dan denken op die manier kiezers te paaien. Eindelijk koos een substantieel deel van de kiezers voor iemand met ervaring, iemand die gewoon nog rationele argumenten durft te gebruiken.
Derde lichtpunt is de ontglanzing van Geert Wilders. De magie rond zijn persoon is verdwenen. Steeds meer kiezers zien de brommerige, chagrijnige man die hij altijd al was, iemand waar je gewoon niet bij wilt horen. Wat moet de man als dadelijk zijn laatste kiezer is verdwenen? Ik vrees dat het de bijstand wordt, neem zo’n man maar eens in dienst, je kijkt wel uit.
Deze lichtpuntjes zijn zeker geen reden om mij geen misantroop meer te noemen. Neemt niet weg dat je er even van opveert en denkt: opmerkelijk, komt de kiezer weer bij zinnen?
Verlamd
Vrijdag 24 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Onlangs schreef ik een blog onder de titel Pasje over het verschil tussen de Nederlandse gemeentewerker in een milieustraat en de Franse medewerker. Korte samenvatting: de Nederlandse gemeentewerker is chagrijnig en staat een beetje te hangen, de Franse gemeentewerker is behulpzaam en maakt zelfs grappen. Nog een verschil. Het duurde 3,5 week voordat ik van de Gemeente Westerveld een pasje kreeg om mijn grofvuil te kunnen weggooien, in Saint-Hippolyte-du-Fort had ik dat pasje binnen 10 minuten.
Mijn vriend Erik Zwiggelaar heeft een bedrijf dat heet Bezem Schoon. Met Bezem Schoon haalt hij huizen leeg van mensen die zijn overleden of naar een verzorgingshuis gaan. Uit dien hoofde komt hij regelmatig in milieustraten. Via de mail meldde hij me dat Nederlandse gemeentewerkers ook helemaal niet mogen helpen. Behulpzaamheid is zelfs verboden.
De redenen: de medewerker zou eens schade kunnen aanbrengen aan andermans eigendom waardoor er claims kunnen volgen. De gemeentewerker zou mogelijk ziek kunnen worden van de spullen die hij mee helpt uitladen, komt bij dat hij zichzelf zou kunnen verwonden.
Het illustreert volgens mij de ziekte van Nederland: veiligheid en zekerheid boven alles en voor die veiligheid en zekerheid wordt juridisch alles dichtgetimmerd. Ik was eigenlijk niet van plan om terug te komen op dat pasje, maar ik doe het toch naar aanleiding van de nieuwe aardbeving in Groningen.
Groningen is de illustratie hoe Nederland zichzelf verlamt door angsthazerij, regelzucht, juridische haarkloverij en bureaucratische overorganisatie. Ik vind het zo’n ongelooflijke schande dat de schadeafhandeling, het verstevigen van de huizen, het fixen van de problemen waar de mensen voor staan zo ongelooflijk lang duurt.
De enigen die tot nu toe geprofiteerd hebben van het Groninger probleem zijn juristen, adviseurs, beleidsmakers en controllers. Bakken geld hebben ze verdiend om de boel te procedureren en te reglementeren. Het checken, monitoren en controleren of de Groningers wel integer hun problemen opgeven en of er geen cent te veel wordt uitgegeven is belangrijker dan het adequaat oplossen van het werkelijke probleem.
Het lijkt me interessant om alle adviezen, rapportages, beleidsplannen, controleverslagen en procedurebeschrijvingen op één grote hoop te gooien. Volgens mij kun je daar een leeggepompte gasbel mee vullen en misschien, als we de boel versnipperen en vermalen en in de grond persen, een volgende aardbeving voorkomen.
De Groninger case illustreert nog een ander probleem. Het geld dat voor een bepaalde zaak beschikbaar is, gaat nauwelijks naar de mensen waar dat geld voor is bedoeld. Het geld gaat naar de mensen die het ‘regelen’. Neem het theater. Het weinige geld dat de overheid ter beschikking stelt voor theater gaat maar voor een zeer klein deel naar de theatermakers en het maken van producties. Het gaat voornamelijk naar de theaterdirecteuren, de instituten die subsidie verlenen, de ambtenaren die de geldstroom regelen. De theatermaker of de musicus moet het doen met de fooi die overblijft. Of zelfs niet met die fooi. Want zijn optreden is toch voor het goede doel of het is zo goed voor zijn naam als hij mag optreden.
76
Donderdag 26 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Voor mensen die de pest aan me hebben, heb ik een verheugende mededeling. Ik word steeds minder ik. Ergens in december 2008 begon ik Dossiermoddergat. Ik woog toen 84 kilo zoals ik de twintig jaar daarvoor 84 kilo woog. Ook tien jaar daarna bleef die 84 op de weegschaal staan.
Eind vorig jaar kwam daar verandering in. De oorzaak: ik at minder koolhydraten. Dus minder brood, minder pasta, meer groente en vlees. Verdomd, die 84 werd zomaar 81. Geen idee waarom ik ermee begon want ik was eigenlijk prima tevreden over mijn gewicht. Het was meer een experiment om te kijken of dat inderdaad hielp minder koolhydraten. Kan ik dus bevestigen.
Een paar weken geleden schrok ik nogal. De weegschaal, die zeker geen belangrijke rol in ons huishouden speelt, was achtergebleven in Dwingeloo omdat niet alles in de verhuiswagen meeging. Met belachelijk tochtje op en neer naar Nederland haalden we de rest op, dus ook de weegschaal. Eenmaal in huis ging ik er op staan. Wat bleek, geen 84, geen 81, 76 kilo.
Het is misschien wel een mooie metafoor. Jarenlang leidde ik een stabiel leven in Nederland, 84 kilo waard. Een emigratie naar Frankrijk schokt het leven door elkaar. Niets is meer hetzelfde: zelfs mijn gewicht.
Ik denk dan al snel aan een enge ziekte. Hoe kan een mens zo snel afvallen? Mijn verstandige ik zegt echter dat het niet gek is. Ik eet nog steeds minder koolhydraten, ik heb nog nooit zo gezond gegeten, maar bovenal, nog nooit zo veel bewogen. Dat komt alleen al door dit huis dat een trappenhuis heeft dat in een paleis niet zou misstaan. Even naar ons appartement lopen betekent 2x de dijk van Moddergat opklimmen.
Mijn gezondheidsapp op mijn iPhone levert het bewijs. Mijn gemiddelde stappen per dag zijn gestegen van rond de 4.000 à 6.000 naar 15.000. Per dag beklim ik gemiddeld rond de 55 verdiepingen. Dat luie lijf van me kan opeens niet meer lui zijn en dat blijkt een paar kilootjes te schelen.
Moet toch nog even denken aan de eerste zin waarin ik schrijf ‘Voor mensen die de pest aan me hebben’. Zijn er mensen die de pest aan me hebben? Ik weet het wel zeker. Ik zou wat namen kunnen noemen. Maar nog nooit heeft iemand frank en vrij tegen me gezegd: ‘Ik heb de pest aan je.’ Dat doen we namelijk niet, daar zijn we te keurig voor. Wie de pest aan je heeft is een kwestie van raden. In ieder geval ben ik zo aardig om die lieden tegemoet te komen, ze hebben acht kilo om minder de pest aan te hebben. Dat is toch een mooie tegemoetkoming, lijkt me.
Japanse vakantie
Dinsdag 21 mei Saint-Hippolyte-du-Fort
De prelude van ons Franse avontuur zit er op. Tweeënhalve maand zijn we nu bezig en hebben we de eerste gasten ontvangen, dat waren er best al veel. Het was spannend omdat alles nieuw is. Het voordeel van deze maanden was dat we soms een paar dagen geen gasten hadden, dan konden we weer even alles op een rijtje zetten en tot rust komen.Vanaf vandaag is dat anders. Vanaf nu tot midden september hebben we elke dag gasten. Er zal geen tijd zijn om er een paar dagen tussenuit te gaan, om even afstand te nemen. Daarom hebben we dat de afgelopen twee dagen gedaan.
Zondag checkten twee gasten al heel vroeg uit. Op maandag en dinsdag hadden we geen reserveringen. Het lag ook niet in de verwachting dat die zouden komen. Dus we blokkeerden de agenda’s bij de verschillende bedrijven die voor ons bemiddelen, zoals Booking.com.
Dat er toch niemand zou komen, bleek niet helemaal waar te zijn. Dinsdag belden twee Nederlandse fietsers op die op weg waren naar Barcelona, of ze bij ons konden slapen. Helaas. Wij zaten aan een baai van de Middellandse Zee te genieten van de laatste uren echt vrij. Deze twee dagen noemden wij onze vakantie.
In Cassis, havenstadje aan de Middellandse Zee, zagen we een groep mensen op een terras op het strand zitten. ‘Onmiskenbaar Nederlanders,’ zei Wyb. ‘Rotary,’ zei ik. Even later, toen ze het terras verlieten, zagen we tot onze verrassing onze oud-collega uit Tilburg allerlei dingen rond het gezelschap regelen.
‘Hé, Rob,’ riep ik. Hij bleek er met een groot gezelschap sponsors van Theater Tilburg te zijn. Een gezelschap dat ik nog wel ken uit mijn periode bij Het Zuidelijk Toneel. Ze maken jaarlijks een spectaculair reisje. Theaters Tilburg vaart er wel bij. Even is er een vluchtige begroeting. Het gezelschap zit al in de train touristique van Cassis. Over een paar uur vliegen ze terug naar Nederland, zegt Rob.
Wyb en ik kijken ze na als ze wegrijden. Das wahr einmal, denk ik. Hoe vaak heb ik wel niet als een soort schaapsherder rond zo’n gezelschap gelopen.
Wyb en ik verkennen de Provence en de Cote d’Azur: Arles, Marseille, de Camarque, Cassis, La Ciotat. Perfecte Japanse vakantie in twee dagen. Nu een paar maanden fulltime aan de slag.
Grumpy
Zaterdag 18 mei, Sommières
Grumpy Cat is dood. Een Amerikaanse kat met een buitengewoon chagrijnig uiterlijk. Zijn baas verdiende miljoenen aan hem. Je hebt winners en je hebt losers. Op de markt in Sommière kom ik deze hond op een rommelmarkt tegen. Hij ligt achter een shabby kraam waar ze de grootste rotzooi verkopen. Had hij in Amerika gewoond en een baas en een vrouw die de weg wisten, dan had hij nu vermoedelijk in weelde geleefd. Deze hond is toch eigenlijk het kwadraat van Grumpy Cat. En veel mensen zien liever een Grumpy dog dan een Grumpy cat, vermoed ik.
Eenmansguerrilla
Donderdag 16 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Eenmansguerrilla
Jan Cremer zei ooit dat het leven
een eenmansguerrilla is:
je wordt alleen geboren
en je sterft alleen.
In mijn geval is dat niet waar. Meteen toen ik
op de aarde kwam lag ik al op de warme buik
van mijn moeder, ook later heb ik altijd
op een warme vrouwenbuik mogen liggen.
Nu is het wachten op de dood. Ik heb stille hoop
dat ik, op het moment suprême , iemands hand kan
vasthouden. En wie weet, slaat iemand haar arm om mij
heen en zegt: ‘Het is goed geweest, Gerard. Ga nu maar.’
Schampen
Woensdag 15 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Ik heb over van alles en nog wat geblogd, maar nooit concreet over mijn werk. Ik treed de discretie in de privésfeer soms met voeten maar over het wel en wee van mijn werk krijgt de lezer weinig mee. Mensen met wie en waarvoor ik werk moeten niet het idee krijgen dat ze onderwerp van een blog kunnen worden; voor familie, vrienden en vijanden ligt dat anders, vind ik.
Dit principe maakt het bloggen wel moeilijker sinds we in Frankrijk wonen en een chambres d’hôtes runnen. Werk en privé vloeien nu in elkaar over, zie het maar eens gescheiden te houden. Toch doe ik daar mijn uiterste best voor. Is ook noodzakelijk want een van de charmes van zo’n chambres d’hôtes is dat je de meest uiteenlopende mensen als gast hebt. Mensen die, als ze een paar dagen in je huis zijn, vol verhalen blijken te zitten. Verhalen die soms spectaculair zijn, soms verdrietig, soms grappig. Ik zou vele blogs kunnen vullen met de verhalen die ik hoor.
Vorige week zei ik nog tegen Wyb dat onze belangrijkste taak misschien wel het faciliteren van verhalen van andere mensen is. Onze gasten vertellen, wij luisteren. Dat vertellen moedigen we soms aan door zelf ook te vertellen. Maar het belangrijkste is dat de gast zijn verhaal kan vertellen. Mensen worden gewoon gelukkig van het feit dat ze kunnen vertellen. Dat ze dat doen tegen relatief vreemde mensen is alleen maar een stimulans, denk ik. Ze weten dat wij het verhaal niet kennen, dat ze niet in herhaling vallen. De verhalen krijgen daardoor een nieuwe glans.
Het mooie is dat Wyb en ik oprecht geïnteresseerd zijn. Althans dat denken we van onszelf, al kan dat wat hoogmoedig klinken. Als ik mijn leven over mocht doen zou ik zeker journalist worden. Ik hou ervan om verhalen aan te horen en boven tafel te krijgen. Op vijftienjarige leeftijd heb ik ooit een cursus Journalistiek bij de LOI gedaan. Daarna ben ik ergens verdwaald en kwam ik in het theater terecht.
Laat ik eerlijk zijn, het mooie van zo’n chambres d’hôtes is ook dat je geen duurzame relatie met mensen aangaat. Na twee, drie dagen, in ieder geval een afzienbare tijd, vertrekken mensen weer. Onze levens schampen elkaar en Wyb en ik doen onze uiterste best om dat schampen zo aangenaam mogelijk voor onze gasten te maken.
Wat ik eigenlijk wilde zeggen: in Dossiermoddergat dus geen verhalen over onze gasten, al zijn ze een bron van inspiratie.
Rondje
Dinsdag 14 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Ik weet zeker dat geen hond op de wereld ooit een mooiere jeugd heeft gehad dan Dies. Wij woonden in Drenthe, vanuit het standpunt van een hond bezien, ideaal. Het tuinhekje uit, zandpad oversteken, en Dies stond op een wei waar hij naar hartenlust kon poepen en piesen.
Of we wandelden de tuin uit, langs het graf van Gijs -Dies is nog debet aan zijn dood, Gijs haatte honden- en we stonden in de uitgestrekte bossen van het Dwingelderveld.
‘Ik ga even een blokje om,’ zei ik toen ik in Leeuwarden woonde en de hond ging uitlaten. In Dwingeloo was geen blokje. Elke keer stond ik voor de keuze welk rondje ik nu weer door het bos zou nemen. Het rondje kon ook zomaar een ronde worden, de keuze was enorm, er waren rondjes van een paar honderd meter en er waren rondes van kilometers. Dies draafde door de bossen alsof het zijn landgoed was.
Daar komt bij: altijd kwamen we wel honden tegen waarmee hij even kon spelen. Waren het niet de talrijke buurhonden waarmee hij opgroeide, dan waren het wel de honden die met hun baas door het bos liepen. Als Dies kon praten, zou hij zeker het woord paradijs in zijn mond nemen.
Hier in de Cevennen ligt het wat anders. De bossen zijn vele malen groter, op het Dwingelderveld had je ook heuveltjes, maar hier heb je heuvels, soms kun je zelfs spreken van bergen.
Gisteren gingen we wandelen in Sourdorgues. ‘We gaan even een stevig rondje wandelen,’ zei Wyb die evenveel van wandelen houdt als Dies. In ons gezin behoor ik tot een minderheid. We kozen voor een rondje van 8,3 kilometer. We volgden keurig de gele strepen die ons het rondje wezen. Wat me opviel is dat we steeds verder van Sourdorgues weg liepen. We passeerden berg na berg. Voor een rondje moesten we toch een keer rechtsaf slaan.
Op een gegeven moment hielden de gele strepen op. Internetverbinding was er niet, mensen evenmin. We stelden vast dat we verdwaald waren. Er was maar één pad dat we konden volgen, dus veel keus hadden we niet. Uiteindelijk kwamen we bij een grote weg uit en kregen we eindelijk weer internetverbinding. De iPhone van Wyb bleek precies te weten waar onze auto stond, geen idee hoe hij dat mogelijk is, maar in dit geval erg handig. De iPhone vertelde ons dat we nog vijf kilometer van de auto waren verwijderd.
Om een lang verhaal kort maken, dat is het voordeel van een blog, je moet al snel ophouden, ons rondje van 8,3 kilometer was een rondje van 15 kilometer geworden. In dit soort gevallen verlang ik zo naar de overzichtelijkheid van het Dwingelderveld.
Pasje
Maandag 13 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Ik heb diverse keren mijn ongenoegen geuit over de Franse bureaucratie. Misschien wel ten onrechte. In ieder geval is nuancering op zijn plaats. Laat ik eerst een verhaal over een ervaring in Dwingeloo vertellen. Dwingeloo valt onder de Gemeente Westerveld, belangrijk om te weten.
Op het moment dat wij besloten te verhuizen, kwam er een stroom grofvuil los. Het vuil stapelde zich op onder een overkapping achter ons huis. Hoog tijd om naar het stort te gaan en ons definitief te ontdoen van het vuil. De lezer raadt het al: we waren het pasje van het grofvuil kwijt. Overal zoeken. Nergens te vinden. Is bij ons niet ongebruikelijk.
Niet getreurd. Via de website van de Gemeente Westerveld vraag ik een nieuw pasje aan. Fluitje van een cent, denk je. Na vijf dagen nog steeds geen pasje ontvangen. Ik bel op en krijg te horen dat door vakanties en vrije dagen enige vertraging plaatsvindt. Na tien werkdagen, nog steeds geen pasje. Gelukkig had ik een nieuw rijbewijs nodig en moest ik toch langs het gemeentehuis, kon ik meteen vragen waar dat pasje bleef. Ondanks dat we midden in januari zaten, kreeg ik opnieuw te horen dat door vakanties en vrije dagen er vertraging was. Bovendien was er iets met het apparaat dat de pasjes aanmaakte. Ik vroeg of ik niet een handgeschreven papier kon krijgen waarmee ik het grofvuil kon storten, de afvalberg onder het afdak werd elke dag groter. ‘Natuurlijk niet, meneer. Als we daar aan gaan beginnen.’ Na drie en halve week kreeg ik eindelijk mijn pasje.
In Saint-Hippolyte-du-Fort gaan we gewoon door met het produceren van grofvuil. Ook hier heb je een pasje nodig. Ik bereid mij voor op een hele lange wachttijd. De Franse bureaucratie, je weet wel. Wyb gaat naar de mairie. Er werken daar twee mensen. Wyb verzekert mij dat daar geen computer te bekennen is. Of ze een pasje kan krijgen. Natuurlijk, geen probleem, zegt de verantwoordelijk ambtenaar. Hij pakt een plastic kaartje, schrijft er met de hand onze gegevens op. Binnen tien minuten is Wyb terug en kunnen we naar de déchetterie, oftewel de stortplaats voor grofvuil.
Nog een verrassing. Ik raad iedereen aan eens naar de ‘milieustraat’ van de Gemeente Westerveld te gaan. Daar kun je namelijk de meest chagrijnige en onwelwillende ambtenaren van Nederland zien. Met grote tegenzin sjokken ze daar over het asfalt. Aan alles is duidelijk dat ze liever geen mensen zien die vuil storten. In groepjes leunen ze tegen de muur en roken ze hun sigaretten, vele pakjes per dag.
In de déchetterie ontmoeten we één meneer. Hij wandelt opgewekt naar elke auto die grofvuil komt storten en helpt zelfs mee uitladen. Als we weggaan geeft hij ons zakken om plastic in te verzamelen.
‘Dat is niet nodig, hoor,’ zegt Wyb in goed Frans. ‘We hebben al veel zakken.’
Dat neemt niet weg dat de man nog twee rollen door het open raampje van de auto op de schoot van Wyb laat vallen. ‘Heb je nog meer zakken. Hoef je de aankomende tien jaar niet meer terug te komen.’
Ik stel voor dat de ambtenaren van de ‘milieustraat’ van de Gemeente Westerveld op stage gaan naar de ambtenaar van de stortplaats van Saint-Hippolyte-du-Fort.
Oud
Zondag 12 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Elke ochtend rond half acht loop ik naar de bakker die bij ons om de hoek zit. Ik loop onze straat uit, sla links af, loop langs twee terrassen. Op het eerste terras van café Le Bourg drinken oude mannen hun eerste koffie of biertje. Bij café Du Printemps staat altijd veel te harde house muziek op voor de tijd van de dag. Het terras is dan ook meestal leeg of nog niet opgezet. Dan steek ik de straat over en zeg bonjour tegen de dame van de bakker. Voor mij is alleen een oude man aan de beurt. De dame van de bakker helpt hem met het geld uit zijn portemonnee halen.
Ik bestel naargelang we gasten hebben. Vandaag vier croissants, een demi baquette en een cereal. Als ik de boulangerie uitloop, zie ik dat de oude man een oude hond bij zich heeft. De man draagt het brood in een linnen rugzakje, vermoedelijk gekregen bij het kopen van een paar schoenen. De man en de hond schuifelen voorzichtig voor mij mijn straat in. De hond is nog ouder dan de man. Langzaam loop ik erachter aan. Ik geniet van de band die overduidelijk tussen man en hond bestaat.
Misschien loop ik over vijftien jaar ook zo met Dies. Dies is dan vijftien, een oude hond. Ik ben dan 79, een oude man. Wie zal het eerste overlijden? Dies of ik?
Ik heb in mijn leven vijf honden gehad. Groot nadeel van een hond is dat hij niet zo oud wordt. Elke keer is er groot verdriet. Bij Dies is er een tamelijk grote kans dat hij mij overleeft. Het voordeel is dan dat ik niet om Dies hoef te rouwen. Eindelijk is het andersom: hond rouwt om baas. Rouwt een hond? Ik denk het niet. Hij zal me zeker even missen, doet hij nu ook als ik even weg ben voor boodschappen. Als ik terug kom, begroet hij me of ik vier weken op vakantie ben geweest.
Dies en ik groeien steeds meer naar elkaar toe. Het opvoeden was een pittige klus. Een border collie in het gareel krijgen is zeker niet eenvoudig. Het zijn levendige honden met een eigen wil, altijd enthousiast en het liefste wat ze doen is opdrachten uitvoeren.
Steeds meer zien Wyb en ik dat hij door heeft hoe wij willen dat hij zich gedraagt. Hij luistert inmiddels perfect. Hij loopt nu zonder riem tussen ons in door het dorp en reageert niet meer met groot enthousiasme op elk mens die we tegenkomen. Zelfs zijn grote liefde voor kinderen weet hij sinds enige tijd te beteugelen.
Als ik bij mijn huis ben aangekomen, blijf ik nog een staan kijken naar de oude man en zijn hond. Soms kijkt de hond naar zijn baas of hij alles wel naar wens doet. De oude man ziet het niet meer, hij weet dat hij honderd procent op zijn hond kan vertrouwen. Er is geen grotere vriendschap dan tussen een baas en zijn hond.
Klus
Zaterdag 11 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Al een paar maanden wist ik dat ik op 15 maart naar Frankrijk zou verhuizen. Bij een verhuizing kan ik me veel voorstellen, het is de vierentwintigste keer dat ik dat doe. Wat verhuizen betreft ben ik een ervaringsdeskundige. Het meest benieuwd was ik naar 16 maart. De verhuizing achter de rug, ik loop door een Frans dorp, hoe voelt dat dan? Afgesneden van mijn moerstaal, afgesneden van mijn theater netwerk, mijn geliefde huis in Dwingeloo verlaten, nieuw beroep waar ik me in moet bekwamen. Eigenlijk alles nieuw.
Ik heb altijd gezegd dat ik overal kan wonen in Nederland, dat het me niet uitmaakt. Ik zie Nederland als één stad en elke week bezocht ik wel een paar wijken in die stad, hoe ver ook van Drenthe vandaan. Maar in Frankrijk wonen is toch anders. 1300 kilometer van de plekken verwijderd waar ik met veel plezier heb gewoond en gewerkt, ik spreek de taal nauwelijks, zit ik in een dorp aan de voet van de Cevennen, ik ben nog nooit bij een Fransman thuis geweest. Ik ben vele malen in Frankrijk op vakantie geweest en vind Frankrijk een prachtig land maar heb nooit contact met Fransen kunnen krijgen. Komt natuurlijk ook door mijn taalhandicap.
Als ik 16 maart door Saint-Hippolyte-du-Fort loop probeer ik een specifiek gevoel te ontdekken, een gevoel dat hoort bij een grote verandering. Maar ik heb dat gevoel niet. Het lijkt alsof ik een klus in Rotterdam of Amsterdam heb. Ik heb ook geen tijd om veel bij de vrijwillige deportatie stil te staan. Er is werk aan de winkel. Wij moeten ons een weg vechten door de Franse bureaucratie. Het huis moeten we naar onze hand zetten en klaar maken voor de eerste gasten. Over een paar dagen komt de familie over.
Het is nu zaterdag 11 mei. Afgelopen week zijn we in vier dagen tijd op en neer naar Nederland gereden. Twee weken daarvoor hadden we in de eerste week van mei geen boekingen. We hebben vier dagen de agenda geblokkeerd opdat we naar Nederland konden om het restant van onze spullen te halen. Bij de verhuizing kregen we niet alles mee en er stonden nog een paar essentiële zaken bij onze buren in Dwingeloo.
Op maandag reden we Nederland binnen na tien uur rijden en sliepen in Maastricht. Nog nooit was ik zo lang niet in Nederland geweest. Op de heenreis vroeg ik me af hoe het zou zijn om weer in Nederland te zijn. Verdomd. Komt het omdat ik oud word en mijn emoties afzwakken? Wyb en ik reden Nederland binnen zonder te juichen, heimwee of overmand te worden door tranen. We reden Nederland binnen zoals we Nederland altijd binnen rijden. Of toch niet helemaal. Door dit bezoekje ervoer ik dat ons huis in Hippolyte toch ook echt ons thuis is geworden. Komt vermoedelijk omdat we twee maanden al hard hebben gewerkt en al onze spullen er staan. Het bezoek aan Nederland was leuk, maar voelde ook als een verplichting. Als die spullen niet achter waren gebleven, waren we zeker niet teruggegaan.
Ik weet nog niet zeker of ik kan zeggen dat het me überhaupt niet uitmaakt waar ik woon. Of het nou Nederland, Engeland of Frankrijk is. Maar vooralsnog ziet het daar wel naar uit. Een paar dagen geleden schreef ik er een gedicht over dat ik op zaterdag 20 april aan Dossiermoddergat toevoegde. Het eindigde met de regels:
waar je ook woont en reist,
het landschap wordt altijd jij.
Verval
Vrijdag 10 mei, Saint-Hippolyte-du-Fort
Nu ik een tijdje in Frankrijk woon, ben ik er achter waarom Frankrijk aantrekkelijker is dan Nederland. Het heeft natuurlijk met de zon te maken. Het weer is hier net wat zonniger, soms zelfs heel wat zonniger. Toch maakt dat niet het verschil ben ik achter.
De kern van het verschil is dat Frankrijk het verval viert en Nederland de keurigheid. Neem een oude schuur. In Nederland wordt hij meteen geruimd. Geen gezicht zo’n vervallen geval. Bovendien: onveilig. Onveilig is in een Nederland een wachtwoord om niets bij het oude te laten. In Frankrijk blijft een oude schuur gewoon staan. Gebouwen worden hier niet gebouwd voor vijfentwintig of dertig jaar en bij enige krasjes of scheurtjes afgebroken en vervangen door een exemplaar dat dan weer in de architectonische mode is. Gebouwen in Frankrijk staan er eeuwen, van woonhuizen tot gebouwen van waaruit het land wordt bestuurd.
Verf die bladdert. Bij het minste of geringste bladdertje pakken we in Nederland de verfkwast of bellen we de schilder. Hier krijgen de luiken van de huizen, maar ook andere zaken een keer in de twintig of dertig jaar een nieuwe laag verf. Kale, door weer en wind aangetaste luiken, in Frankrijk bepalen ze het straatbeeld.
Hetzelfde geldt voor oude huizen. Toevallig staat ons huis in een straatje waar sommige huizen verlaten zijn en bij sommige zelfs stevig het verval is ingezet. In Nederland zouden stadsplanologen en buurtregisseurs meteen een beleidsplan maken om de straat te revitaliseren. Hier in Frankrijk laat men het probleem over aan de tijd. Verval treedt in. En wat maakt het uit? Een oud vervallen huis is ook niet lelijk, lijken ze hier te denken. En ik deel dat denken.
Afgelopen dagen waren Wyb en ik in Nederland en het viel ons op dat in Nederland de bouwkoorts een epidemische vorm heeft aangenomen. Wie in Nederland woont, zal het niet opvallen, maar overal staan bouwkranen, cementwagens en bouwschuttingen. Nederland wordt nog netter, nog nieuwer gemaakt. Alles prefab en met uiterste efficiëntie in elkaar gezet. Levenscyclus: een halve, of ten hoogste één hele generatie. Voor ons niet meer dan logisch. Wat oud is heeft geen recht meer van bestaan. Oud is niet netjes, wat oud is is uit de mode en de mode bepaalt wat wij mooi vinden.
In Frankrijk geniet men van wat lang geleden in grote degelijkheid is gebouwd. Het staat er voor vele generaties. Dat hier en daar een dakpan scheef ligt of een dakgoot al een tijdje aan vervanging toe is, wat maakt het uit. Je bent er zo aan gewend dat niet alles even glad, nieuw, blinkend, dutch design en strak in de verf zit. Sterker: ik prefereer de aantasting van de tijd. Ik vier liever het verval dan de steriele keurigheid van Nederland.
Koeren
Dinsdag 7 mei, Kollum
–
De duiven in de platanen van het dorp
koeren: het is genoeg, het is genoeg.
Maar de bakker stookt zijn oven.
De slager slacht het varken.
Op het terras staan de stoelen alweer klaar
en het gemeentehuis opent zijn deuren.
Het is genoeg, het is genoeg.
Ze kunnen koeren wat ze willen.
alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2019