Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2021, oktober

Schudden

Zondag 31 oktober, Groningen

Een hond heeft een simpele manier om van zijn spanning af te komen. Als hij een andere hond tegenkomt die zich te dominant opstelt, of een vuurwerkknal hoort, is hij meteen gespannen. Als hij voelt dat het gevaar is geweken, schudt hij zich even flink uit, zijn hele lijf gaat op en neer. En weg is alle spanning. Hadden wij mensen maar zo’n mooie eenvoudige oplossing. Dat zou heel wat therapeuten en coaches schelen.
En dan heb ik het nog maar over individuele psychologie. De aankomende week gaan we de massapsychologische spanning ervaren. Het wordt een interessant weekje.

De besmettingscijfers lopen op, het kan niet anders of de overheid moet maatregelen nemen. Maar welke maatregelen? ‘We moeten ervoor zorgen dat er geen tweedeling in de maatschappij komt,’ ik heb het de afgelopen maanden zo vaak horen zeggen. Maar het feit is dat er een tweedeling is. 83,8% is volledig gevaccineerd, 87,2% heeft een eerste prik gehad. Dat wil zeggen dat 13,8% volledig ongevaccineerd zijn. Die 13,8% zorgt ervoor dat de besmettingen, dus ook het aantal mensen dat in een ziekenhuis terecht komt, onverantwoord hoog oploopt.

Tijd om beslissingen te nemen. Maar welke? Gaan die 87,2% meedoen met maatregelen om het virus weer onder controle te krijgen, zoals lockdowns, mondkapjes gaan dragen, strengere sluitingstijden? Ik vermoed dat dat verdomde lastig gaat worden. Zeker gezien de mensen waar men solidair voor moet zijn. Die 13,8% bestaat uit voornamelijk uit notoire domoren, reli-aso’s, wappies en van de pot gerukte complotdenkers. 70% van de Nederlandse bevolking vindt dan ook dat eventuele maatregelen vooral die 13,8% moet treffen.

Niks solidariteit. En daar zit wel een logica in, vind ik. Er is een medicijn om ons uit de Covid-ellende te halen en onszelf te beschermen en dan is er een kleine minderheid die de samenleving beentje licht. Als ze nou rationele argumenten gebruiken, maar de verzinsels en de irrationele redenen zijn niet van de lucht. Ik hoorde laatst iemand zeggen: ‘Ik heb gewoon geen goed gevoel over die vaccinaties.’ Donder op zeg. Een kennis van ons heeft zelfs een valse QR-code gekocht. Naast reli-aso’s heb je ook gewone aso’s.

Ik ben benieuwd hoe ons demissionaire kabinet deze kloof gaat overbruggen. Binnenkort maar weer eens naar de dijk van Moddergat, de ideale observatiepost voor Dossiemoddergat om te kijken of ik enige helderheid in het gekrioel ontwaar.
Ik kan gelukkig wel maatregelen verzinnen waarmee we die ongevaccineerden een beetje onder druk kunnen zetten. Zo zijn alle medewerkers van Dossiermoddergat die niet zijn gevaccineerd niet meer welkom op kantoor. Dat leverde wat protest op, maar het is voor de goede zaak besloot de directie.

We zullen het meemaken deze week. Wat hou ik toch van honden.

 

 

Forever Young

Zaterdag 30 oktober, Groningen

Geraniums

Vrijdag 29 oktober, Groningen

Ik merk iets verontrustends bij mijzelf. Iets kinderachtigs. Aan het begin van deze week waren we vier dagen in Nijmegen en we beleefden intensief het afscheid van Jan mee. De voorbereidingen, de organisatie werden door Jochem, Judith en Connie gedaan. Wij zaten er soms bij, maakten soms een opmerking. De keukentafel van het huis van Jan en Connie leek vaak een kantoor, drie, vier laptops op tafel. Schema’s maken, to do-lijstjes, geregel.

Ondertussen lag Jan opgebaard in de huiskamer. Op een tafeltje naast hem een hart met twee eremedailles. De ene medaille omdat hij ereburger van het Russische Pskov was, de ander omdat hij in een ridderorde was benoemd. Jan was gek op medailles. 
Hij is verreweg de mooiste dode, in zoverre je daarvan kunt spreken, die ik ooit heb gezien. Als je naar hem keek, leek het alsof hij zo kon opstaan en zeggen: ‘Nou jongens, zo is het wel genoeg geweest. Met de dood houden wij ons nu niet meer bezig.’ 
Hij leek nog het meest op een Russische schrijver zoals hij daar lag. Hij had iets van Tsjechov, maar hij deed me ook wel aan Lenin denken. Jaren geleden bezochten Wyb en ik zijn mausoleum en hij lag er als dode net zo blakend bij als Jan, een rare contradictie, maar daar kan ik ook niets aan doen. Sommige doden lijken eigenlijk niet overleden, bij Jan was dat het geval.

Terug naar mijn kinderachtigheid, misschien wel het begin van de aftakeling. Heel veel anders dan wat morele ondersteuning geven had ik niet te doen. Vandaar misschien dat ik me in de tussentijd enorm zat op te winden over de toespraak die ik tijdens de afscheidsdienst moest houden. Het liefst was ik in de auto gestapt en terug naar Groningen gereden. Ik zag er zo verschrikkelijk tegenop. Ik vond het gewoon ongezond zoals ik er tegenop zag.

Er was een tijd dat ik zonder enige podiumvrees hele zalen toesprak. Dat heb ik best vaak gedaan, niks aan de hand. En nu zat ik me bovenmatig op te winden. Natuurlijk wilde ik het voor Jan en Connie heel erg goed doen. Mijn generale repetitie aan de keukentafel, toen ik mijn bijdrage aan Jan voorlas, vond ik ernstig mislukt. Van opwinding en verdriet sprak ik te vlug, mijn tranen had ik nauwelijks onder controle. Hoe ouder, hoe sentimenteler, zegt men. Ik vrees dat dit bij mij het geval is.

Of was het omdat het overlijden van Jan veel langer op zich liet wachten dan gedacht en ik steeds maar weer die toespraak tevoorschijn haalde en mij afvroeg of hij wel goed genoeg was? Het was gewoon ordinair tobben. Mijzelf onwaardig, vond ik. 
Het kan ook komen omdat mijn leven tot rust is gekomen. Normaal gesproken raasde ik over alle werkzaamheden heen en had ik geen tijd voor tobberige gedachten, er moest gewoon geleverd worden. Nu heb ik alle tijd om te wikken en te wegen en te piekeren. Het moet niet gekker worden. Geraniums, daar word ik wel rustig van.

In memoriam

 

Jan Roelofs

 

22-12-145

21-10-2021

Wij hebben op woensdag 27 oktober afscheid van Jan genomen, mijn oom, mijn vriend.

Jan vroeg mij al een tijd geleden of ik tijdens de afscheidsdienst wilde spreken. Mijn antwoord daarop wist hij natuurlijk al. Hij gaf me twee voorwaarden mee. De eerste zin van mijn verhaal moest luiden: Ik had een oom in Nijmegen. Tweede voorwaarde: ik moest me qua lengte vooral niet inhouden. Dat heb ik gedaan en daaruit vloeide onderstaand verhaal voort. Ik besefte meteen dat mijn verhaal veel te lang was en in goed overleg met Connie heb ik het ingeperkt. Onderstaand verhaal heb ik dus niet voorgelezen, ik heb het bewaard als In Memoriam voor Dossiermoddergat.

Ik realiseerde me dat ik mij daardoor niet aan de tweede voorwaarde van Jan zou houden. Gelukkig heb ik de ingeperkte versie nog aan Jan zelf kunnen voorlezen, wat ik geen sinecure vond. Volgens mij was hij dik tevreden en hij dechargeerde me toen van de tweede voorwaarde. Die veel te lange, eerste versie kunt u hier onder dus integraal lezen.

Ik had een oom in Nijmegen.
Laat ik u meteen bekennen dat deze eerste zin niet van mij is. Jan vroeg me of ik op zijn uitvaart wilde spreken en hij stelde twee voorwaarden. Mijn verhaal moest beginnen met: Ik had een oom in Nijmegen.
Tweede voorwaarde: het moest vooral lang zijn, ik moest mij vooral niet inhouden.

U vindt het misschien gek dat hij mij een eerste zin opgaf. Ik vond dat eigenlijk helemaal niet gek. U moet namelijk weten dat niet ik, maar Jan hier had moeten staan. In onze rijke familietraditie was het niet meer dan logisch dat Jan zou spreken. Jan was de geboren spreker in onze familie. Het is u bekend dat Jan vele huwelijken heeft gesloten, in totaal meer dan twaalfhonderd. U is misschien minder bekend dat hij ook bij vele begrafenissen heeft gesproken. Ik ben ervan overtuigd dat hij hier, op zijn eigen uitvaart, het liefst zelf had gestaan en zelf mooie woorden had willen spreken. Helaas.

Jan was een man van het woord. Hij deed niets liever dan woorden geven aan belangrijke gebeurtenissen. Dat deed hij onmiskenbaar voor zijn toehoorders, maar ook zeker een beetje voor zichzelf, hij genoot van zijn eigen woorden. En wij genoten dan weer van zijn woorden.

Ik kan getuigen dat het altijd zo is geweest. Er is iets raars met de familie Roelofs. Jan is geboren op de hoek Bronsteegstraat/Weurtseweg in een huis dat nog verlicht werd door gaslampen. Het gezin verhuisden naar Weurtseweg 85 omdat ze graag elektrisch licht wilden. De vader van Jan, mijn opa, was bakkersknecht, zijn moeder huisvrouw. Zij waren van eenvoudige komaf en alleen daarom was het zo’n opmerkelijk familie. Niet alleen Jan, maar ook zijn broers en zussen hielden van het woord.
Ik heb mogen meemaken dat iedereen nog leefden en vele weekende samen kwam om van alles en nog wat te vieren. Elke gelegenheid werd ten baat genomen om bij elkaar te komen. En wat er vervolgens plaatsvond was een soort battle of words. De een was nog grappiger dan de ander, er vond een soort wedstrijd plaats wie het meest ad rem was, wie het meest scherp.
Waarbij gezegd moet worden dat luisteren niet de grootste kwaliteit van de familie was. De wedstrijd ontaardde vaak in een kakofonie van praten en lachen. Waarbij ik twee keer heb meegemaakt dat na wat drank de familie in euforie in polonaise de straat op liep.

En niets ten kwade van mijn andere ooms en tantes: als het om scherpte en ad rem zijn ging was Jan de beste. Het was dat het fenomeen stand up comedy nog niet was uitgevonden en Jan niet in Amsterdam woonde, anders was hij zeker op het podium van Toomler beland en het had het me niet verbaasd als hij met een voorstelling door Nederland had getoerd.

Waarbij we moeten aantekenen dat Jan niet bepaald erg ambitieus was. Jan hoefde geen groot podium en hoefde Nederland niet te veroveren. Jan had Nijmegen en dat was meer dan genoeg. In Nijmegen lag zijn hart. En voor zijn gave van het woord vond hij wel andere kanalen: hij gaf stem aan beleidsnota’s van de gemeente Nijmegen, hij gaf stem aan de burgervaders en burgermoeders van deze gemeente, aan huwelijken en begrafenissen. En als er een keer een ramp dreigde, bijvoorbeeld dat de dijken van de Betuwe op doorbraken stonden, dan gaf Jan daar nationaal en internationaal woorden aan. De Vierdaagse: Jan praatte de 40.000 wandelaars op de laatste dag gewoon naar binnen. Maar hij gaf ook woorden aan de geschiedenis van Nijmegen in het Geschiedenis Café. Daarnaast was hij natuurlijk een hoeder van het Nimweegs. Elk jaar was er het Nimweegs Dictee. En laten we niet vergeten dat hij van Nijntje toch maar mooi een Nimweegs knientje maakte.

Maar er waren ook persoonlijke woorden, woorden voor en van hemzelf. Zo nu en dan schreef Jan een gedicht. Hij was er apentrots op en als hij er weer een geschreven had, dan droeg hij die graag voor. Het resulteerde zelfs in een bundel met de prachtige titel: De dood en de dingen. Jan was, zoals dat heet, een minor poëet, en dat zijn vaak niet de slechtste.

En ten slotte was er zijn blog. Waar velen van u hier aanwezig zo van hebben genoten. Het eerste blog schreef hij op 22 augustus 2010, het laatste in die reeks schreef hij op 4 oktober 2021 en had als passende titel: Adieu.
Elf jaar lang schreef hij dagelijks een blog. Connie werd Gade, Jochem Zoonlief, Judith Dochterllief, ik werd Neef. In zijn blogs beschreef hij zijn leven en de wereld om hem heen.

Mijn wereld is te klein, ik heb niets meer om te schrijven, zei hij wel eens. Ondertussen schreef hij toch elke dag zijn blog. Wij konden dag na dag zijn leven volgen en wij konden ook lezen dat het steeds iets slechter met hem ging. Maar ook hoe hij genoot van zijn buren, boodschappen doen, zijn uitstapjes, boeken, televisie, zijn liefde voor Gade.

Jan was de beste spreker van zijn familie omdat hij begenadigd was met luciditeit. Dat woord kwam althans in mijn hoofd op. Ik moest even opzoeken wat dat nou precies betekent. In het woordenboek staat daar achter: frisheid, glans, klaarheid, levendigheid, licht. Jan had een speelse geest. Hij was sowieso gek op spelletjes, quizzen en puzzels. Luciditeit zat in alles, in zijn praten, schrijven, manier van doen, denken. Nu ik dit schrijf, denk ik dat Jan, meer dan zijn broers en zussen, zichzelf heeft kunnen bevrijden, hij had zijn leeftijd mee. Jan was een nakomertje, met mijn moeder scheelde hij liefst negentien jaar. Jan had in feite drie vaders en drie moeders. Als ik het goed heb, heeft hij dat niet altijd even prettig gevonden. Zelfs vaders en moeders kun je te veel hebben.

Jan was een kind van de jaren zestig. De zoon van de bakkersknecht ging naar de universiteit. Zoals mijn oma altijd zei: ‘Wij komen uit het Waterkwartier maar we wonen wel aan de rand.’ Jan zette als eerste een stap over die rand. Zijn eerste studie, de studie sociale-geografie werd beslist geen succes, het jaar ging verloren aan drank en feesten. De sociale academie, het jaar daarop, waar hij de richting cultureel werk deed, werd daarentegen een groot succes. Het was een studie naar zijn hart, hij genoot met volle teugen. En vooral: hij leerde Els kennen, de moeder van Jochem en Judith, een liefde en vriendschap voor het leven.

Niet voor niks dat Jan in die tijd lid was van de Partij van de Arbeid. Hij was schatplichtig, een onderdeel, van de emancipatie van de arbeidsklasse. Het was een optimistische tijd. De maatschappij was maakbaar, dachten wij, en Jan wilde daar zijn steentje aan bijdrage.
Maar er was zoveel meer, er was een culturele emancipatie, er was de summer of love, de Ramses Shaffy’s vervingen de Ria Valken. Een van de eerste plaatjes van Jan was Sammy. Hoog, Sammy, kijk omhoog, Sammy, kijk dan naar de blauwe lucht. Ik kan dat prachtige lied niet horen of ik denk aan Jan. Jan had dezelfde brutale pet gekocht waarmee Ramses op de cover stond. Die van Jan was, als ik het me goed herinner, geel.

Het meest zette Jan zich in voor een andere katholieke kerk, een kerk waarin de gelovigen gehoord zouden worden, een stem krijgen. Jarenlang was hij lid van de landelijke pastorale raad en was hij vol trots dat hij met bisschoppen rond de tafel zat. Tot ene bisschop Verschuere de restauratie kwam aanzeggen. Niks pastorale raad, de gelovigen moest slechts één ding doen, de wetten van de Kerk volgen. Einde pastorale raad. Jan was er diep verontwaardigd over en ook een van de laatste keer dat ik hem sprak, wond hij zich er nog tot tranen toe over op.

Maar laten we eerlijk zijn, ondanks zijn progressieve politieke ideeën, hield Jan ook van conventies, van tradities. De paasbrunches, de Sinterklaasfeesten, zijn verjaardagen, boerenkool met worst, stukjes kaas en leverworst, het werd trouw en in traditie gevierd. Het ging me soms zelfs wel te ver. Zo was hij gek op medailles en uniformen. Er was een periode dat we samen wandelmarsen liepen en Jan was dan als een kind zo blij dat hij een medaille kreeg. Nog niet zo lang geleden heeft hij ze me weer laten zien, ze lagen rommelig bij elkaar in een kistje, samen met de blingbling van de carnavalsordes waarin hij benoemd was. Maar hij was ook gek op parades, uniformen, volksliederen, rituelen.

Bij een zo’n traditie wil ik graag stilstaan, ze heeft meer dan veertig jaar geduurd: de Paastocht. Elke paaszaterdag verzamelde zich het mannelijk deel van de familie (en alleen het mannelijk deel!) bij Jan en Connie thuis en vervolgens liepen we naar de Vossenpels in Lent waar Toon en Nellie, neef en nicht van Jan, op ons wachtten. Een traditie vol rituelen. Op de Waalbrug tikten we tegen de edele delen van Jan van Hooff onze eitjes kapot. De eierschillen dwarrelden we dan de Waal in. Tijd voor een eerste jonge jenever.
Als we klaar waren moesten we van Jan in het gelid staan in rotten van drie. Jan herleefde even zijn tijd bij de Gele Rijders. Hij keek of wij goed in het gelid stonden. Dan draaiden hij zich om als een volleerd kolonel en riep: ‘Voorwaarts mars.’ Wij, eenvoudige soldaten, draaiden ons dan om, bleven staan, en Jan marcheerde in zijn eentje weg.’
Op het einde van de Waalbrug wachtte de regengoot naast de trappen. Voor Jan en Ton, zijn broer, was het een wedstrijdbaan. Ze gingen ieder aan een kant van de goot staan en piste in het gootje. Belangrijk vraag: van wie bereikte de pies dit jaar het laagste punt? Jochem en ik verwijderden de takjes en de bladeren uit het gootje. De rivieren van Jan en Ton zochten steeds trager hun weg naar beneden.
Halverwege de Vossenpels bleven we staan voor een waterput in een tuin. Hier had het geboortehuis van zijn vader gestaan. ‘Jongens, een minuut stilte,’ zei Jan dan. Wij stonden plechtig stil. Na zo’n twintig seconden zei Jan dan: ‘Ja, zo is het wel weer genoeg geweest.’ En zo vond het ene na het andere ritueel plaats voordat bij Toon en Nellie opnieuw de jonge jenever te voorschijn kwam. Veertig jaar lang, veertig jaar plezier. Totdat de fysieke conditie van Jan te slecht werd om nog naar Lent te lopen. Een traditie was ten einde.

In de laatste gesprekken die we hadden gaf Jan aan dat hij een goed en mooi leven had gehad, dat hij tevreden zou overlijden. Vooral het geloof was voor hem in de laatste jaren een steeds grotere troost. Hij vond groot geluk in een geloofsgemeenschap die hij had gevonden. Met name een beeld in die kerk, kwam steeds in zijn gedachte. ‘Kom, kom maar, Jan, hoorde hij het beeld zeggen. Jezus houdt zijn armen uitnodigend open.’
Maar Jan zou Jan niet zijn als hij er niet een bijna Reviaanse draai aan gaf.
‘Ik weet precies hoe het gaat als ik bij de hemelpoort aankom,’ zei Jan.
‘Vertel,’ zei ik.
‘Bij de hemelpoort staat Petrus op mij te wachten. Verbaasd kijkt hij op de lijst. Jan? Jan Roelofs? Wij hadden je veel eerder verwacht.’
‘Sorry,’ zou Jan dan zeggen. ‘Het heeft inderdaad veel langer geduurd dan ik zelf had gedacht.’
‘Nou,’ zei Petrus vergevingsgezind, ‘we hebben in ieder geval een mooi plaatsje voor je opengehouden.’
‘O ja? Wat fijn. Waar dan?’
‘Je mag pal naast de Heilige Maagd Maria zitten,’ laat Petrus weten.
‘Haha, Heilige Maagd? Nog wel.’ zou Jan dan antwoorden. ‘

Nog twee anekdotes, twee familieverhalen. Over luciditeit gesproken. Met Jan overlijdt ook de laatste artiest van Circus Roelofs. Mijn opa en oma hadden in hun huis op de Weurtseweg een enorme zolder. Op verjaardagen van Jans’s ouders kon het zomaar gebeuren dat de familie Circus Roelofs organiseerde. Familie, vrienden en buren werden uitgenodigd en de zussen en broers Roelofs verzorgden een avond onvervalst circusplezier. Tante An deed een striptease achter een kamerscherm. Haar kleren vlogen een voor een over het kamerscherm. De bezoekers zaten zich al te verkneukelen, ik incluis, hoe mijn mooie tante dadelijk naakt te voorschijn zou komen. Als ze uiteindelijk te voorschijn komt, is ze keurig gekleed. Hilariteit.
Jan was de spreekstalmeester en deed een mime-act die hij van Rob van Reijn had geleerd. Mijn moeder droeg een eindeloos gedicht voor met het refrein ‘Ik wandel door het leven, maar ik wandel niet alleen’. Mijn oom deed een vernuftige act als Klein Mannetje. Circus Roelofs heeft lang bestaan. Langer dan het aantal optredens rechtvaardigt. Circus Roelofs was voor ons een metafoor, plezier hebben met elkaar, een beetje jongleren met het leven. Het was misschien ook wel een uitlaatklep voor een familie die zeker hypochondrisch was aangelegd, voor wie weltschmerz niet vreemd was en waar tranen als snel vloeiden en waar opmerkelijk veel mensen jong zijn gestorven.

Dat circusbloed zal er vast voor hebben gezorgd dat hij geen saaie ambtenaar werd. Even twee anekdotes tussendoor.
Zo heb ik Jan een paar jaar als collega mogen meemaken in zijn hoedanigheid als ambtenaar. Jan was een ambtenaar naar mijn hart. Hij dacht niet vanuit de regels en het belang van de gemeente, de mensen in het culturele veld stonden voor hem voorop. Zo is de schoorsteen op het Badhuis ooit gerepareerd, weet ik, omdat Jan geheel op eigen gezag 25.000 gulden toezegde. Hij kon dat doen omdat hij voor zichzelf als ambtenaar een grote vrijheid had gecreëerd.
Ooit zat ik naast hem bij een buitengewoon saaie vergadering. Jan verveelde zich dan al snel en werd baldadig. Hij begon ouderwets te klieren met een aansteker. Uiteindelijk deed hij een poging mijn agenda in brand te steken. Een poging die zowaar lukte en ik slechts met de grootste moeite kon blussen.

Het was altijd een genot om bij Jan te zijn. Het leven was leuker en waardevoller met Jan in de buurt. We mogen gerust stellen dat Jan een mooi en rijk leven heeft gehad. Hij was er zelf ook zeer tevreden over, keek er met plezier, liefde en warmte op terug. Tot zijn eigen verbazing heeft zijn leven veel langer geduurd dan hij ooit dacht. Ik weet nog dat Jan dertig werd. Al jaren daarvoor was hij ervan overtuigd dat hij voor zijn dertigste zou overlijden. Zelfs op de dag van zijn dertigste verjaardag geloofde hij dat hij het einde van de dag niet zou halen.
Al decennia lang weet Jan wat er op zijn grafsteen moet komen te staan. Het is een dichtregel van Cees van der Pluijm: Er is genoeg genoten.

Jan heeft enorm genoten. Hij had zich zelf een warm thuis geschapen. En met thuis bedoel ik meer dan het thuis aan de Van Langeveldstraat. Nijmegen was zijn thuis, de koffieclub was zijn thuis. Jochem en Judith waren zijn thuis. De bezoekjes aan de musical met Judith waren zijn thuis. Jochem die voor de zoveelste keer Jan uit computerperikelen moest redden. Zijn blog was zijn thuis. En het middelpunt van dat thuis was Connie. Het beste wat hem is overkomen is de liefde met Connie. Of eigenlijk moet ik zeggen hen is overkomen. Met ongelooflijk veel bewondering zag ik hoe Connie ervoor zorgde dat thuis tot aan zijn overlijden zijn thuis bleef.

Jan wilde niet meer naar het ziekenhuis had hij besloten. Het was genoeg geweest. Hij was moe. Al zijn kwalen, alle ziekenhuisbezoeken, het was hem teveel geworden. Hij besloot dat hij nooit meer naar het ziekenhuis wilde. Hij was daar heel standvastig in. Maar er was ook genoeg genoten. Hij had zo’n rijk leven gehad. Ondanks dat hij geen reiziger was, hij het liefst in Nijmegen was, of in een huisje met Connie in Drenthe of de Achterhoek zat, was hij in Japan, Nicaragua en vele malen in Rusland geweest. Zijn ringtone was het Russisch volkslied. Hij was vermoedelijk de enige in Nederland die dat als ringtone had.

Ik hoop dat Jan het zo lang genoeg vindt. Ik denk het wel. Maar ik wil eindigen met het Magnus Opus van Jan, zijn gedicht over Nijmegen, dat zelfs in het stadhuis van Nijmegen hangt. Het gedicht is, volgens mij, een lofzang op zijn thuis, zijn thuis in vele facetten. Het is het gedicht Soonet feur de stad. Met excuus voor mijn beroerde accent.

 

Soonet feur de stad
Nimwege sprikt ‘n taol
Fan essen en fan sette
En sonder feul omhaol
Duun we op ef of fee nie lette.

Mäör ik, ik hou fan jou,
Da wil ik jou toch segge.
Ik blief je feurlopig trouw
Tot se me op Jonkerbosch neerlegge.

Nou wít ik bij mien eige
Ik blief bij jou mien lefe
Gao nooit meer aon de haol

Ik sal däör nooit mee dreige
Sellufs nie heel efe.
Ik blief hier aon de Waol.

Jan, wat ben ik blij dat jij mijn vriend was. Ik heb zielsveel van je gehouden.

Jan bij Mariken van Nimwegen.

Jan en Connie.

Jan 2

Maandag 25 oktober, Nijmegen

Ik was, zoals altijd, aan het voetballen op het trapveldje naast ons huis aan de Couwenbergstraat. In die tijd was ik nog manisch voetballer, iets anders bestond niet.
Op een gegeven moment zie ik mijn moeder uit huis komen lopen. Ze roept iets naar me. Omdat ik haar niet versta, ren ik naar haar toe.
‘Vlug, doe je gewone kleren aan. We moeten naar opa en oma, opa is opeens ziek geworden.’
Aan haar gezicht zie ik dat het ernstig is, in mijn maag komt een knoop, een knoop waarvan ik last heb als onheil dreigt.

We rijden op de brommer zo hard mogelijk naar de Weurtseweg waar mijn opa en oma wonen. Eenmaal daar is mijn opa al naar het ziekenhuis gebracht. Mijn moeder gaat er zo snel mogelijk naar toe, ik blijf achter bij mijn tante. De harde tikken van de klok op de schoorsteen benadrukken de stilte in huis. Mijn tante, die anders altijd vrolijk is, wacht gespannen af. Ze heeft me uitgelegd dat mijn opa een hartaanval heeft gekregen. Of hij doodgaat? Ze denkt dat de dokteren hem wel kunnen helpen.

De doktoren kunnen hem niet helpen. Als mijn moeder en mijn oma terugkomen van het ziekenhuis blijkt dat hij is overleden. Mijn opa kan niet dood zijn. Mijn opa is een monument dat immer standhoudt. Overal is verdriet.
Mijn opa is de eerste belangrijke dode in mijn leven. Er zouden nog vele volgen. Eén ding weet ik zeker: ik wil opa beslist niet dood zien. Het lijkt me te gevaarlijk, wie weet springt de dood naar mij over.

De eerste echte dode die ik zie is mijn vader. Ik zie hem niet alleen als dode, ik zie ook hoe hij doodgaat. Ik ben erbij als hij op de stoep voor mijn ouderlijk huis zijn laatste adem uitblaast, een zacht zuchten.
Als hij in het mortuarium ligt, kijk ik lang naar zijn gezicht. Zo ziet de dood er dus uit. Verstarring. Een lichaam zonder ziel. Hij ziet er koud uit, zijn lippen zijn blauw. Omdat er een glazen plaat over zijn kist ligt kan ik hem niet aanraken. Door zijn val op de stoep zitten er op zijn gezicht wat schaafwondjes.

Daarna heb ik nog vele doden gezien. En ik zie steeds meer doden. Familieleden, collega’s, zelfs vrienden. Elke keer als ik een dode ga zien, moet ik mij vermannen. Ik wil eigenlijk geen dode mensen zien. Mensen horen niet dood te zijn, zegt het jongetje van tien in mij dat net weggeroepen is bij het voetballen. Ik wil eigenlijk helemaal niets met de dood te maken hebben.

Vandaag sta ik aan het bed waarop Jan is opgebaard, zoon van mijn opa. Mijn vriend. Ook bij hem weer eerst dat vermannen. Maar Jan ligt er bijna niet dood bij. Hij kan zo opstaan, lijkt het. Lijkt het, want we weten dat we hem voor altijd moeten missen. Wat betekent dat ons leven een stuk minder leuk is. Ik vond het altijd een genot om bij Jan te zijn. Het leven was leuker en waardevoller met Jan in de buurt. Jan zonder ziel, niet te bevatten.

Jan schrijft een blog.

Jan en Connie.

Reli-aso’s

Zaterdag 23 oktober, Groningen

Ik heb niets tegen mensen die religieus zijn. Echt niet. Ze moeten vooral doen waar ze zin in hebben. Of ze nou elke zondag naar de kerk gaan of naar de moskee, mij is het om het even. Je moet vooral doen wat je niet laten kunt. Zelfs onder mijn beste vrienden zitten mensen die geloven. Je gelooft in een hoger wezen, het hiernamaals? Even goede vrienden.

Niet dat ik er iets van begrijp. Mij ontbreekt het talent om te geloven. En geloven is niet zomaar geloven, het is meestal zo’n gedweep, zo van: mijn god is toevallig wel de beste. Grappig, want een vergelijkend warenonderzoek tussen geloven is natuurlijk niet mogelijk omdat niemand Hem ooit heeft gezien en niemand ooit terugkwam uit het hiernamaals. Geen idee waarop je dan die superioriteit baseert. Maar goed, ik wil iemand anders zijn lol niet verstieren. Denk wat je wilt denken.

Het wordt natuurlijk anders als anderen last van dat geloven krijgen. Als die gelovigen ons met hun levensovertuigingen in de weg gaan zitten, dan verandert de zaak. En dat is nu wel het geval. Door dat gekke fanatisme van een substantieel deel van hen (ja, ja lang niet alle gelovigen, dat weet ik) word ik door twee dingen geraakt.

Eerste ding speelt sinds kort. Dat is hun weigering zich voor Covid te laten vaccineren. Vaccineren mag niet want dan begeven ze zich op het werkterrein van god. Alleen hij beschikt over leven en dood, zeggen ze. Prima. Maar als ze ziek worden laten ze zich wel opnemen en behandelen. Dat vind ik dan weer slap. Gaan ze god toch dwars zitten. Maakt mij verder niet uit want dat moeten ze voor zichzelf verantwoorden.

Wat mij wel raakt is dat hun weigering zich te vaccineren een klap in het gezicht is voor al die patiënten die wachten op een operatie. De gelovigen weigeren doelbewust een medicijn dat erger kan voorkomen. Als het dan erger is bezetten ze toch twee of drie weken lang een ic-bed. Andere patiënten kunnen hierdoor niet worden geopereerd en belanden op lange wachtlijsten, met alle gezondheidsgevaren van dien. De zorgmedewerkers, die toch al op hun tandvlees lopen, worden onnodig extra belast. Ik denk dat we hier toch mogen spreken van asociaal gedrag. Laten we ze voortaan reli-aso’s noemen, of zoiets.

Nog zo’n dingetje. Het is de lezer vast bekend dat ik lid ben van Coöperatie Laatste Wil. Ik wil namelijk over mijn eigen dood kunnen beschikken. Mijn dood hoeft niet door een arts geautoriseerd of uitgevoerd te worden. Ik wil zelf kunnen beslissen wanneer mijn tijd is gekomen. En wat denk je? De religieuze kongsi heeft er door wetgeving voor gezorgd dat dit onmogelijk is. Een mens moet nu eenmaal in navolging van de here Jezus lijden. Voor mij zijn Jezus noch god voorbeelden.

Nu beschuldigt die religieuze kongsi de coöperatie er zelfs van crimineel te zijn. Diverse actieve lelden zijn al opgepakt voor verhoor. 
Zelf heb ik de stille hoop dat het de laatste stuiptrekkingen zijn van dat doorgeslagen christelijke denken. De secularisatie zet in rap tempo door, een meerderheid van de Nederlandse bevolking is al voor die zelfbeschikking. Het is een kwestie van tijd en we zijn af van die religieuze intolerantie.

Maar ja, we moeten ook die seculiere wappies nog overtuigen dat ze zich moeten vaccineren. Mensen, er is geen land mee te bezeilen.

Jan 1

Vrijdag 22 oktober, Groningen

Ik schrijf weer trouw, vrijwel dagelijks, mijn blogjes. Als Wyb vrienden aan de lijn heeft en iets vertelt over ons leven, krijgt ze vaak te horen: ‘Maar dat weten we al van Dossiermoddergat.’ Toch moet ik bekennen dat ik niet over alles schrijf. Over een van de belangrijkste dingen die mij de afgelopen maanden bezighield heb ik niet geschreven.

Dat ga ik nu wel doen. Want gisteravond is Jan, mijn oom, maar vooral mijn vriend, overleden. Tot nu toe vond ik het ongepast om daar over te schrijven. Over sommige dingen hoor je niet te bloggen (bij mij zijn dat overigens heel weinig dingen), maar in het geval van Jan, die toch een intens ziekbed had, vond ik dat ik dat niet moest doen.

Ik schrijf er nu wel over omdat ik weet dat er diverse mensen zijn die zowel het blog van Jan als mijn blog lazen. Ik sprak lezers van zijn blog die nogal ongerust waren omdat hij niet meer schreef. Hen heb ik uitgelegd wat er aan de hand was, dat Jan erg ziek was, niet meer in staat om te schrijven en dat hij wist dat hij binnen afzienbare tijd zou overlijden.

Vlak voordat wij in juni voor twee maanden naar Frankrijk gingen, namen Jan en ik zelfs afscheid van elkaar. De kans was te groot dat we elkaar niet meer zouden zien. Tot zijn en mijn verrassing konden we elkaar na die twee maanden weer begroeten.

Dit leidde tot een van de moeilijkste dingen die ik in mijn leven heb gedaan. Voordat we naar Frankrijk gingen vroeg Jan of ik op zijn afscheid wilde spreken. Natuurlijk wilde ik dat. Omdat de kans groot was dat hij tijdens mijn verblijf in Frankrijk zou overlijden, hield ik er rekening mee dat ik met het vliegtuig terug moest reizen. Het gevaar was dan wel dat ik te weinig tijd had om mijn afscheidswoorden te schrijven. Om elk risico uit te sluiten besloot ik al een aanzet te maken. Die aanzet werd echter een afgeronde speech.

Natuurlijk vertelde ik tegen Jan bij terugkomst dit verhaal. Waarop hij vroeg of ik mijn afscheidswoorden niet aan hem wilde voorlezen. Hij had tenslotte recht om te weten wat mensen op zijn begrafenis zouden zeggen. Zo kwam het dat ik een paar weken geleden de woorden aan de keukentafel aan hem heb voorgelezen. Natuurlijk vond ik dat ik dat moest doen. Als ik in zijn situatie zat, was ik ook nieuwsgierig geweest.

Maar ik vond het ontzettend verdrietig om te doen. En ook wel absurd. De woorden gingen natuurlijk over de situatie dat hij was overleden. Ik had ze nooit geschreven met het idee dat hij tegenover mij zou zitten.
Het was mijn slechtste voordracht ooit. Voelde mij zelfs schuldig tegenover Jan. Toen we een paar dagen geleden definitief afscheid van elkaar namen, beloofde ik hem de speech zonder huilen te lezen. Waarop hij mij liet weten dat een laatste snik toch wel werd gewaardeerd.

Na afloop van mijn privé-voordracht vroeg ik hem of ik nog dingen moest veranderen, of het allemaal wel klopte wat ik ging vertellen. Het was prima zo, vond Jan. Dat is tenminste een geruststelling. Mijn speech is door hem geautoriseerd.

Jan wordt aanstaande woensdag begraven, uiteraard in zijn geliefde Nijmegen. Op die dag zal ik op Dossiermoddergat een necrologie plaatsen.

Jan met Harrie.

Opstaan

Woensdag 20 oktober, Groningen

Kwart over zeven gaat de wekker op mijn telefoon. Lang daarvoor ben ik al wakker. Geen idee hoe het kan, maar het lukt me tegenwoordig niet meer om uit te slapen. Ik slaap gelukkig wel diep en lang achter elkaar, dat is het afgelopen jaar wel eens anders geweest. De wekker gaat meestal om acht uur. Vandaag gaat hij zo vroeg omdat Wyb weer voor twee dagen naar Nijmegen gaat. Lonely days, lonely nights, where would I be without my woman?

Wyb zoekt slaperig de badkamer op, dan haar kleren. Ik zet de wekker om acht uur. Overbodig want ik weet zeker dat ik niet meer in slaap val. Ik pak mijn telefoon en download de Volkskrant. Sinds jaren lees ik de krant op mijn telefoon. Niet dat ik de pagina’s van de krant lees, ik zet het eerste artikel op leesmodus en blader zo door de krant heen, artikel na artikel. Soms schakel ik terug naar de krantenvorm omdat ik wil weten op welke pagina ik zit en hoe de foto’s eruit zien die bij een artikel horen.

Eerste artikel: 1100 kinderen toeslaggezinnen uit huis geplaatst. 1100 kinderen. 1100 keer ongekend leed, verpeste levens. Je hebt er wat aan als je kind als uit huis wordt geplaatst bij een pleeggezin of in een instelling voor jeugdzorg. Dat zijn pas onveilige, vaak liefdeloze plekken. 1100 slachtoffers van rigide beleid, van doorgedraaide, geautomatiseerde bureaucratie. Je hebt een bon van €77 niet opgegeven en je moet €26.000 terugbetalen die je natuurlijk al lang hebt uitgegeven, je had niet voor niets een toeslag. Tienduizenden gezinnen kapot gemaakt. Het moest allemaal efficiënter en goedkoper. Tien jaar Rutte, tien jaar lang werd de overheid meer en meer uitgekleed.

Volgende artikel. Chaos in Ter Apel. De noodopvang in Ter Apel is bedoeld voor 275 asielzoekers. Ook vannacht sliepen er weer 750. Vijfhonderd mensen te veel, ze moesten op stoelen en op de grond slapen. Verregaande laksheid van de Nederlandse overheid. Al maanden konden ze weten dat er een golfje asielzoekers uit Afghanistan zou komen. Niets is gedaan om daar op te anticiperen. Elke keer weer is het paniek bij het COA als er even wat meer mensen komen.

Het kan bijna niet anders of het is opzet. Zo niet dan moeten de mensen die er voor verantwoordelijk zijn onmiddellijk worden ontslagen vanwege incompetentie, minister Broekers-Knol voorop. Ze is de titel minister niet eens waard. Het is opzet omdat er rond asielzoekers altijd een crisissfeer moet hangen. Dat heeft een afschrikwekkende werking, zegt men. Men zou eens gaan denken dat hier alles op rolletjes loopt, als het om asielopvang gaat.

Volgende artikel, een man en een vrouw in de bijstand durven geen relatie aan te gaan, ondanks dat ze gek op elkaar zijn, omdat ze anders gekort dreigen te worden op hun uitkering. De verdenking van samenwonen wordt al snel gemaakt. Mensen in de bijstand klagen over peilbakens onder de auto, camera’s voor de deur, buurtonderzoeken en achtervolgingen. Op de Zuidas gaat het grote graaien en het legale belasting ontduiken gewoon door. Daar geen enkele controle.Tien jaar Rutte.

Verdomme, terwijl ik nog op bed lig, sluipt de woede in mijn lijf. Tijd om op te staan! Ontwaak verworpene der aarde. Ik was deze ochtend eens niet mijn haar, scheelt weer tijd.

Wat wil je later worden?

Dinsdag 19 oktober, Groningen

1951

Brandweerman

Politie

Piloot

 

1961

Brandweerman

Politie

Piloot

 

1971

Sociaal cultureel werker

Ontwikkelingswerker

Leraar

 

1981

Niks (No future)

Kraker

Iets artistieks

 

1991

Accountant

Beurshandelaar

Bankier

 

2001

ICT’er

Webdesigner

Ondernemer

 

2011

Start Upper

Industrieel vormgever

Advocaat

 

2021

Beroemd

Influencer

Personal trainer

 

Ballen

Maandag 18 oktober, Groningen

De meest chagrijnige chauffeurs in het openbaar vervoer werken in Den Haag. Of het nou in de bus of tram is, ze hebben daar met elkaar afgesproken dat de passagier een wezen is dat moet worden geminacht. Elke vraag wordt slechts met twee antwoorden beantwoord: ja of nee, en dat met het meest norsige smoelwerk uitgesproken, en dat ook nog binnenmonds. Klantvriendelijkheid? Gezeur van managers. Daar hebben we met z’n allen schijt aan.

Verder geen kwaad woord over Den Haag. De stad is in volle wasdom herrezen uit een kale stadsvlakte. We waren in Den Haag omdat Wyb ’s zondags naar een Jeugdtheaterfestival moest, Kwatta trad er op met Blote Konten en er kwamen een stuk of vijftien buitenlandse programmeurs kijken.

We besloten zaterdag al te gaan en een hotel te pakken. Eindelijk weer eens op stap, wat een genot is dat toch. Mijn zwerversbloed kolkt weer in volle vaart. Zondagmorgen gingen we naar Fotomuseum Den Haag, dat naast het Gemeentemuseum Den Haag ligt. Fout. Sinds ik ervoor de laatste keer ben geweest is het van naam veranderd. Het heet nu Kunstenmuseum Den Haag. Ja, wie wil tegenwoordig nog een gemeentemuseum zijn, daar score je geen punten mee.

In het Fotomuseum exposeerde voor mij een onbekende fotograaf Roger Ballen. Schande dat ik hem niet kende want hij maakt magistraal werk, werk waarvan je in eerste instantie eigenlijk niet weet of het beeldende kunst is of fotografie. Het pleit wordt beslecht voor de fotografie. Al zijn werk verschijnt op fotopapier, dus dan mogen we het wel fotografie noemen, al is het zeer beeldend en zijn er ook diverse installaties van hem te zien.

Roger Ballen is een fotograaf voor mensen met een sterke maag en dito gestel. Het is snoeihard en snoeitragisch. Hij woont in Zuid-Afrika waar hij de arme blanken in de periferie van de samenleving ontdekte. Hij gebruikt ze veel veelvuldig als onderwerp op zijn foto’s. Hij creëert een totaal eigen wereld, die we alleen kennen in de diepten van onze duistere geesten. Ik raad iedereen aan hem even te googelen en zijn foto’s op te zoeken. Niet schrikken.

Hij heeft in de leegte van Zuid-Afrika een gigantisch atelier gerealiseerd waar ratten, kippen en ander ongedierte lopen. Mensen met een geestelijke beperking maken tekeningen op de muren en vervolgens maakt Ballen zijn donkere, surrealistische beelden. Hij kleedt de mens mentaal totaal uit. Wie naar zijn werk kijkt, krijgt een directe linkse.

Daarna moest Wyb gaan werken. Ik zwierf door de stad met mijn fototoestel. Wat ben ik, vergeleken met Ballen, toch een slappe fotograaf.

Op bezoek

Zondag 17 oktober, Den Haag

Kunstmuseum Den Haag.

Fotomuseum Den Haag.

Licht

Vrijdag 15 oktober, Groningen

In de boeken van de Noorse schrijver Karl Ove Knausgård regent het wat af. Altijd drijven donkere wolken over de fjorden en het zwarte landschap van Noorwegen. De regen druipt van de huizen, mensen schuilen onder paraplu’s, in het natte asfalt weerspiegelen zich de lichten van de stad.

Wat dat betreft lijken Noorwegen en Nederland op elkaar. Wat zo opvallend is aan de Nederlandse literatuur is dat er zoveel langs water wordt gelopen, heb ik ooit eens gelezen. Er zijn hier zoveel kanalen, rivieren en zee, dat je nauwelijks een personage kunt beschrijven dat niet eens langs water loopt. Maar ook die wolken en die regen, wat dat betreft zijn we een Scandinavisch land. Altijd zompig licht. Altijd regen.

Vroeger had ik Deense vrienden die ik in Wales had leren kennen. We bezochten ze vaak in Horsens waar ze woonden, een havenstad op Jutland, gelegen aan het Horsens Fjord. Het sombere licht greep je bij je keel waardoor je het benauwd kreeg. Als ik eraan terug denk, dan zie ik mensen weggedoken in hun jassen, de lichten in huis die de hele dag brandden, neonlicht dat voortdurend knipperde op de natte straten.

Dat Nederland niet veel verschilt met de Scandinavische landen realiseerde ik me toen we vorig jaar begin november terugkwamen uit Frankrijk. Opeens woonden we niet meer in het klare Zuid-Franse licht, daarvoor in de plaats het modderige herfstlicht van Nederland. Ook vorig jaar greep het licht zowel Wyb als mij bij de keel. Het leek ons uit te persen, alle energie uit ons lijf te drukken.

Het was me nooit zo opgevallen, dat het zo erg was. Dit jaar weet ik hoe het komt. De overgang was te heftig. Ik ben zo blij dat we nu in september en oktober ook in Nederland wonen. Dan maak je de overgang van zomer naar herfst in stapjes mee. Hierdoor kunnen we langzaam wennen aan het nonlicht dat er onafwendbaar aankomt.

Ik heb me altijd afgevraagd waarom die pensionado’s allemaal zo graag in Spanje en Portugal overwinteren. Nu weet ik het wel. Natuurlijk gaan ze erheen voor de zon en de warmte, maar het licht is zeker een belangrijke factor. Het kan daar in het zuiden ook wel koud zijn, vooral ’s nachts, maar dan is er overdag toch meestal weer dat kristalheldere licht dat we hier in de wintermaanden zo missen. Als je dat eenmaal hebt ervaren, wil je niet anders.

Ik denk dat er in Nederland daarom ook zo hard wordt gewerkt. In het verleden lette ik nooit op het licht. Ik zat in vergaderruimtes, theaterzalen en mijn kantoor, werkte me te pletter. Het licht was me worst, ik zag het niet omdat ik er geen tijd voor had. Misschien is dat harde werken van ons gewoon een afleidingsmanoeuvre om dat deprimerende winterlicht niet te zien.

 

Mijn strijd

Woensdag 13 oktober, Groningen

Een groot aantal jaren geleden, het boek was zojuist in de Nederlandse vertaling verschenen, begon ik aan het boek Vader van Karl Ove Knausgård. Ik vond het prachtig. Toch heb ik het na tweehonderd bladzijden aan de kant gelegd. Ik vond het te mooi om door te lezen. Dat klinkt raar, maar ik las het in een tijd dat ik het nog stervensdruk had. Veel boeken kon ik daardoor alleen lezen in kleine hapjes. Zo nu en dan las ik drie, vier bladzijden en ik weet dat je een boek daardoor kapot kunt maken.

Pas als je echt leest, kun je een boek gaan waarderen. En met echt lezen bedoel ik dat je de tijd moet hebben om op z’n minst tientallen bladzijden achter elkaar te lezen. Bij de boeken van Knausgård is dat helemaal nodig want een boek bestaat al snel uit vijf- of zeshonderd bladzijden. Daarbij wist ik dat Vader slechts het eerste deel is van een cyclus van zes boeken. De cyclus als totaal heeft als titel Mijn strijd. Inmiddels zijn alle boeken vertaald, de titels van de boeken luiden: Vader, Liefde, Zoon, Nacht, Schrijver en Vrouw.

Vorige week liep ik door de bibliotheek en zag het boek Schrijver staan. Nu ga ik beginnen, dacht ik. En meteen ben ik opnieuw totaal gefascineerd door zijn schrijven. Ik ken geen andere boeken waarbij je zo dicht op de huid zit van de schrijver. Alle boeken in deze serie zijn in feite autobiografiën en hij doet dat op een fictionele wijze. Het lijkt alsof je een roman leest, maar je weet, het is zijn leven. En dat leven beschrijft hij op een niets en niemand ontziende wijze, en dat zeer nauwgezet. Hij moet van zijn dagen gedetailleerde dagboeken hebben bijgehouden want hij kan alles terughalen, tot zelfs de muziek toe die hij toen en toen opzette. Al zal hij daar best eens mee gesmokkeld hebben, denk ik.
Karl Ove is eigenlijk een antropoloog, geen cultureel antropoloog maar een ego antropoloog (nieuw begrip). Door zijn leven te beschrijven, een zeer particulier verhaal, laat hij toch de mens zien.

In het boek Schrijven lees ik nu dat hij als student naar de schrijversacademie in Bergen gaat en voor het eerst op kamers gaat. Uitgebreid vertelt hij dat hij op negentienjarige leeftijd nog nooit heeft gemastrubeerd. Nu hij op kamers zit, krijgt hij eindelijk de kans om dat in alle rust en beslotenheid voor de eerste keer te doen. Om hem daarbij te helpen, koopt hij een erotisch fotoboek. Daarnaast worstelt hij met een hopeloze verliefdheid maar is te verlegen om daar voortvarende stappen in te zetten. Het verhaal zuigt je in zijn privéleven en je wilt alleen maar doorlezen.

Ik heb me wel verbaasd dat je op negentienjarige leeftijd nog nooit hebt gemasturbeerd. Dat kan ik me bijna niet voorstellen. Volgens mij had ik mijn eerste door mijzelf gestimuleerde zaadlozing toch al op dertienjarige leeftijd. Een erotisch fotoboek hadden we niet in huis, wat niet erg was, want de Wehkamp gids, en dan met name de afdeling lingerie, vormde voor mij een onuitputtelijke bron van inspiratie.

 

Mars

Dinsdag 12 oktober, Groningen

Met belangstelling volg ik de berichtgeving over het oppakken van negen terreurverdachten in Eindhoven. Volgens justitie sympathiseert de vriendengroep met IS en het Jihadistisch gedachtegoed. In hun huizen werden geen wapens of explosieven gevonden.De mannen zijn allen, uitgezonderd één, in Nederland geboren en hoger opgeleid.

Het nieuws doet me enigszins denken aan J., mijn beste jeugdvriend, en mijzelf. Samen ontdekten wij de wereld. Het is 1969 of 1970. Wij waren vijftien, zestien jaar en in de ban van de revolutie. Alles zou anders worden, alles wees daarop. Links was overal aan het winnende hand, de Vietnamdemonstraties werden groter en groter, overal waren studentenopstanden, in de Derde Wereld waren verzetsbewegingen aan het vechten tegen het imperialisme . Met grote sympathie en dadendrang keken J. en ik ernaar.

Het was duidelijk dat wij iets moesten doen, wij konden niet aan de kant blijven staan. Maar wat? Op een zondagmiddag zaten we op mijn kamertje bij elkaar om een spreekbeurt over Cuba voor te bereiden. Ik denk dat ik het opperde: ‘J., moeten wij niet afreizen naar Zuid-Amerika en ons aansluiten bij de guerrillabeweging van Che Guevara?’ 
J. vond het helemaal geen slecht idee en vervolgens bespraken we de hele middag hoe we dat zouden moeten aanpakken. We zouden moeten sparen voor vliegtickets en dan was het gewoon een kwestie van een vlucht boeken, toch? Het avontuur nam steeds serieuzere proporties aan. We maakten een lijstje van wat we mee moesten nemen.

Of moesten wij actief worden binnen de Rote Armee Fraktion? Stadsguerrillero’s worden. Na ampel beraad concludeerden we dat de omwenteling echt niet zo snel in Duitsland of Nederland zou plaatsvinden. Die Zuid-Amerikaanse landen hadden het ook veel meer nodig. Of moesten we, zoals studentenleider Rudi Dutschke predikte, meedoen met een mars door de instituties van de macht?

Nou moet gezegd dat ik bij het stellen van de eerste vraag al meteen mijn bedenkingen had. Ik zag ons niet meteen met een geweer door de jungle lopen. En misschien moesten we ook wel gaan schieten met dat geweer. Ik zou mijn moeder misschien wel nooit meer zien. We konden in een gevangenis in Bolivia belanden. Toch fantaseerden we nog een tijdje door. Wij waren niet voor niets revolutionairen.

Maar stel dat er social media had bestaan. Wij hadden vast wat revolutionaire sporen nagelaten. Stel dat de BVD, de toenmalige AIVD, ons had afgeluisterd. Ze hadden niet geweten wat ze hoorden: een beginnende revolutionaire cel in Nederland. Gelukkig waren we met zijn tweeën, ons infiltreren was verdomde moeilijk geweest.

Ergens in die tijd accepteerde ik voor mezelf dat ik een salonsocialist was en helemaal geen zin had in wandelen door de jungle met een geweer of bommen leggen bij banken. En mijn moeder kon ik absoluut niet missen. Ik keek liever van de zijlijn toe dan dat ik participeerde, dat is eigenlijk altijd zo gebleven. 
J. en ik liepen samen wel een mars door de instituten van de macht, maar die mars was eigenlijk geen mars, dat was gewoon een carrière. J. werd een brave PvdA-wethouder, ik een keurige schouwburgdirecteur. Ik geloof dat we er na die zondagmiddag misschien nog twee of drie keer over hebben gesproken. We waren gewoon aardige lower middle class jongens, het duurde even een tijdje voordat we daar aan gewend waren.

Maar stel dat we fanatieker waren geweest en niet met z’n tweeën maar met zijn negenen. En dat we ergens wel werkelijk heilig in geloofden. Dan ben je misschien wel, voordat je het weet, terreurverdachte.

Werk 2

Maandag 11 oktober, Groningen

‘En wat doe jij dan, Gerard? Heb je nog iets omhanden? Heb je nog projecten?’ is de vraag die momenteel het meest aan me wordt gesteld. 
Met enig genoegen antwoord ik dan: ‘Nee, ik doe helemaal niets meer.’ 
In arbeidsrechtelijke zin, of in maatschappelijke zin, is dat ook zo. Na onze terugkeer uit Frankrijk en op het moment dat ik de gepensioneerde status bereikte nam ik mij voor niets meer voor anderen te doen.

Dat klinkt egoïstisch, en dat is het ook wel. Maar ik heb mijn hele leven anderen gefaciliteerd en nog niet zo lang geleden nam ik mij voor alleen nog mijzelf te faciliteren. Ik heb in mijn carrière natuurlijk best met lede ogen aangezien dat ik ervoor zorgde dat anderen zich volledig artistiek konden uitleven en dat ik in de tussentijd alle kutklusjes aan het regelen was. Dat heb ik met grote liefde gedaan. Ik heb genoten van de dingen die die anderen maakten. Maar na mijn pensionering dacht ik: nu is het mijn tijd. Ik weet niet hoeveel tijd het is, hopelijk is het nog een lange tijd, maar het is wel míj́n tijd.

Sindsdien is het leven makkelijker voor me geworden. Als iemand vraagt: ‘Goh, Gerard, zou jij bij mij in het bestuur willen gaan zitten?’ Dan weet ik het antwoord al.
‘Lijkt het je niet leuk om lid te worden van die commissie?’ Het antwoord is bekend. Ik hoef er niet meer over na te denken, heb ik al namelijk al gedaan.
Ik doe ook geen vrijwilligers werk, hoe nobel ook. Ik laat me nauwelijks verleiden tot andere zaken waar ik zelf mee bezig wil zijn. 
‘En verveel je je dan niet?’
‘Nee, ik heb het hartstikke druk.’

We wonen nu bijna weer een jaar in Groningen. In die tussentijd heb ik ons boek over Frankrijk geschreven: Een paradijs met zorgen. Daarnaast heb ik nog een biografische schets in opdracht gemaakt. 
Het belangrijkste project waar ik nu mee bezig ben, is het proberen te realiseren van een mooi fotoboek, de werktitel: Les Rues de France. In Frankrijk heb ik veel foto’s gemaakt. Ik ging zelden de straat op zonder fototoestel. Al die foto’s ben ik nu aan het sorteren en ik vermoed dat er op de longlist zo’n driehonderd foto’s overblijven waaruit ik een selectie wil maken. Hoeveel foto’s in het boek komen hangt af van de kwaliteit die ik tegenkom. Ik denk dat het er tussen de honderdvijftig en tweehonderd zijn.

Het wordt geen boek met kiekjes, het wordt een boek met mijn straatfoto’s, veel zwart-wit werk, veel minder kleur. Ik ben nu bezig met het print klaarmaken van de foto’s. Ik ga het boek samen met Ineke, mijn Franse nicht maken. Zij is vormgeefster en toen Wyb en ik nog Uitgeverij Prinsen hadden, ontwierp Ineke ook de boeken.

Ik heb er alle vertrouwen in dat het met het fotografische en productionele gedeelte wel goedkomt. Mijn grootste zorg gaat uit naar het financiële gedeelte. Ik moet nog een begroting maken, maar het zou me niet verbazen als het boek een investering vergt van rond de €10.000, als het niet meer is.
Binnenkort heb ik een afspraak met een fotograaf die een succesvolle crowdfunding actie heeft opgezet voor een fotoboek dat hij wilde maken. Ik denk dat ik daar ook niet onderuit kom. €10.000 kan ik niet zomaar uit mijn eigen zak betalen. Ik zou er al ontzettend mee gebaat zijn als mensen vooraf een boek aanschaffen. Het zorgt ervoor dat ik geld heb om te investeren. Bovendien heb ik dan een indruk hoeveel boeken er worden afgenomen. Wordt vervolgd.

Werk 1

Zondag 10 oktober, Groningen

‘Is het niet raar dat Wyb en jij twee jaar intensief hebben samengewerkt en dat je dat nu niet meer doet?’ vroeg Dolph toen ik deze week bij hem bezoek was. Goede vraag. Wel een vraag die een antwoord met veel aspecten oproept. Eerste opwelling: ‘Ja, dat is heel raar. Het leven dat we in Frankrijk leidden is nu totaal door elkaar gemangeld. Jammer, want dat samenwerken beviel prima. Twee jaar lang zagen we elkaar dag en nacht, vaak in een strenge routine om het werk af te fixen. Het bleek die jaren opnieuw dat wij prima kunnen samenwerken.

Nu zien we elkaar hele dagen en soms een enkele nacht niet. Wyb is in totaal vijf dagen aan het werk. Twee daarvan in Winschoten als programmeur en adviseur marketing a.i. Drie dagen in Nijmegen als zakelijk leider van Jeugdtheater Kwatta, ook a.i. Twee dagen daarvan werkt ze in Nijmegen en blijft dan een nacht over. Gelukkig wonen Connie en Jan zo’n honderd meter van het theatertje waar Kwatta is gevestigd en hebben ze een groot huis zodat Wyb daar kan blijven slapen. Een dag van die drie dagen werkt ze thuis. De enige dag dat ik Wyb thuis om me heen heb.

De andere vier dagen ben ik dus alleen. Als ik weet dat Wyb ’s avonds weer thuiskomt, kan ik prima alleen zijn. Ik heb de gave meegekregen mij nooit te vervelen. De nacht dat Wyb in Nijmegen blijft, vind ik vreselijk. Er gaat niets boven een tweepersoonsbed waar ook twee personen in liggen. Tot nu toe ga ik een keer in de twee weken mee naar Nijmegen. Ook omdat het met Jan niet goed gaat. Een goede gelegenheid om hem nu regelmatig te zien.

Vinden we dit nieuwe leven prettig? Ten dele. Voor een tijdje is het goed, maar het levert een dilemma op dat door ons leeftijdsverschil wordt veroorzaakt. Het. is een dilemma dat regelmatig ter sprake komt. Ik ben nu 66, over veertien jaar ben ik tachtig. Grote kans dat over een paar jaar de kracht en de reislust uit mijn leven gaat. Je hoopt het niet, je weet het nooit. Dat betekent dat we nu van elkaar moeten genieten.

Gelukkig is al het werk van Wyb ad interim. In Nijmegen werkt ze tot 1 maart. Winschoten is nog onbekend. Om deze tijd snel voorbij te laten gaan, een vooruitzicht te hebben, maken we plannen. In de zomer zouden we graag met de camperbus drie of vier maanden via Italië naar Griekenland reizen.
Volgend jaar winter zou ik graag drie maanden lang elke maand in een andere Spaanse stad in Andalusië willen wonen. Of het te plooien is met het werk van Wyb is de vraag. Maar goed, alleen al het praten over de plannen biedt verlichting. En uiteraard roept dit een nieuwe essentiële vraag op: hoe wil Wyb de aankomende jaren haar werk inrichten?

 

Joris

Zaterdag 9 oktober, Groningen

Als iemand aan mij vraagt of ik ’s avonds voetbal ga kijken dan antwoord ik altijd met: ‘Nee, voetbal interesseert mij niet.’ Dat antwoord is ten dele waar en ten dele niet. Ik kijk inderdaad geen voetbal op televisie, er is zoveel voetbal op televisie dat ik totaal overvoerd ben. Het belang van voetbal staat in geen verhouding tot de zendtijd die het krijgt. Maar ja, er hangt de zweem van volks omheen en het volk moeten we ruim baan geven. Stel je voor dat Hilversum het stempel elitair krijgt.

Eerlijk gezegd ben ik best gek op het spelletje voetbal en er is een tijd geweest dat ik er evenveel tijd instak als een professional. Ik durf wel te beweren dat ik van mijn negende tot mijn twaalfde leefde als een profvoetballer. Elke dag stond ik met mijn vrienden op het trapveldje naast mijn huis en samen waren we lid van voetbalclubs. In mijn geval NEC (uit te spreken als Eniesee) waardoor ik nog steeds elke maandag in de krant kijk hoe mijn voormalige club heeft gepresteerd.

In die tijd stond ik in het Goffertstadion op het veld met Johan Cruijff, Pietje Keizer, Coen Moelijn en alle andere grote van die tijd. Als lid van de pupillen van NEC was ik namelijk uitverkoren om ballenjongen te zijn. Zo kwam het dat ik diverse keren achter het goal heb gestaan van grote keepers als Eddy Pieters Graafland, Nico de Bree en Tonny van Leeuwen.
Ik kan dus eigenlijk niet meer zeggen dat ik niet van voetballen hou. De laatste keer dat ik naar een stadion ging, was met Anne. Anne was in haar puberteit een groot fan van Ruud van Nistelrooij en hierdoor hebben we samen nog eens in een uitverkocht PSV-stadion gezeten.

Vandaag is een historische dag. Ik heb een nieuwe stap gezet in mijn verwaarloosde voetbalcarrière. Voor het eerst sinds twee decennia heb ik een voetbalwedstrijd bezocht. De pupillen van Geel-Wit uit Ameland speelden in Dokkum tegen de pupillen van CSV Be Quick uit Dokkum.
Eindelijk kon ik eens mijn rol als voetbal-opa vervullen. Onder de lat van Geel-Wit staat namelijk Joris, mijn kleinzoon. Aan het begin van zijn nog prille voetbalcarrière heeft hij voor de rol van keeper gekozen. En dat doet hij helemaal niet gek. De tussenuitslag spreekt voor zich. In de pauze stond het 3-10 voor Geel-Wit. Zonder angst voor de bal hield Joris het ene na het andere schot uit zijn doel.

Na de pauze werd het nog even spannend. De jongens van Geel-Wit waren net iets te overtuigd dat ze zouden winnen. Be Quick maakte in korte tijd het ene na het andere doelpunt waardoor het 8-10 werd. De spanning was om te snijden. Ik zag mijzelf schreeuwend aan de rand van het veld staan. De wedstrijd eindigde uiteindelijk met een uitslag van 8-11. Zoals Esmee zei: ‘Pa, je moet vaker meegaan. Ze hebben nog nooit zo overtuigend gewonnen.’ Och, je doet wat je kunt voor de opvoeding van je kleinzoon.

Quartier Latin 2

Donderdag 7 oktober, Groningen

Toch nog even over ons Quartier Latin. Onze wijk, eind 19e, begin 20ste eeuw gebouwd, lijdt onder ernstig vandalisme. Na Quartier Latin 1 zullen de gedachte zich bij velen dan al snel richten op de vele studenten, maar die hebben daar niets mee te maken. De vandalen waar onze wijk onder lijdt, wonen niet eens in onze buurt, grote kans dat sommige van hen er nog nooit zijn geweest.

Waar ik op doel zijn de vastgoedcowboys, Prins Bernhard junior en zijn kornuiten. De afgelopen decennia hebben zij een groot deel van de wijk overgenomen en verrapzakt. Voor wie niet weet wat verrapzakt betekent: kapot maken, er een zooitje van maken, een puinhoop veroorzaken.

Sinds ik hier woon verbaas ik me over het grote aantal witte busjes dat de wijk in- en uitrijdt. In de busjes de Oost-Europese bouwvakkers die voor de vastgoedjongens aan het werk zijn. Met lede ogen zie ik hoe de huizen een voor een worden gesloopt. Op straat zie ik de meest mooie authentieke elementen liggen. De prachtige gevels herinneren nog aan de tijd dat dit een chique buurt was, van binnen eist het vandalisme zijn tol. Ons erfgoed wordt in hoog tempo kapot gemaakt.

De statige kamers en suite worden omgezet tot twee, drie hokjes, op elke verdieping weer. De meeste huizen zijn vier verdiepingen hoog. Vervolgens kun je in de hokjes studenten stoppen. Weg erfgoed, de gevels verworden tot decor, van de oude sociale structuur in de wijk blijft niets meer over. Onbegrijpelijk dat de overheid dit grootschalig vandalisme ongestoord door laat gaan. Als je door onze wijk loopt, zie je waar marktwerking toe kan leiden.

Een paar weken geleden liep ik naar buiten en kwam ik op de stoep door toeval in gesprek met een buitengewoon vriendelijke meneer die duizend huizen bleek te bezitten. Hij nodigde me uit om in twee huizen, die hij momenteel verbouwt, mee te gaan kijken. ‘Ons probleem is dat we de mensen er niet bij betrekken,’ zei hij. ‘We moeten veel meer laten zien dat wij als vastgoedondernemers het best op verantwoorde manier aanpakken. Zo laat ik bijvoorbeeld zoveel mogelijk authentieke elementen zitten.’

Die kans liet ik mij niet ontglippen. We liepen een huis binnen waarvan ik niet eens wist dat ze het aan het verbouwen waren. Een stuk of acht man waren in een wolk van stof aan het boren en timmeren. Het houten staketsel van de nieuwe studentenkamertjes stonden al, ze moesten alleen nog worden afgetimmerd. Hij wees me op de trapleuning die hij liet zitten, Het glas-in-lood raampje boven de deur. ‘Dat halen we echt niet weg,’ zei hij trots. In het andere huis hetzelfde beeld.

Ik zag alleen maar twee huizen waarop opnieuw karaktermoord werd gepleegd. Bij het afscheid zei hij: ‘Je moet het in het leven zelf doen. Ik ben met 0 huizen begonnen.’ Hij gaf mij zijn visitekaartje: ‘Je weet nooit waar het goed voor is.’

Het goede nieuws van deze week is dat Stef Blok afscheid neemt van de politiek. Als VVD-minister van Wonen hield hij warme pleidooien voor de liberalisering van de huizenmarkt. Die zou alle problemen op de huizenmarkt oplossen. Het kan niet anders of over een paar jaar wordt over die liberalisering een parlementaire enquête gehouden. Ik wil wedden dat uit zijn mond dan de volgende uitspraak komt: ‘Met de kennis van nu hadden we het natuurlijk heel anders gedaan.’

 

Maxmini

Dinsdag 5 oktober, Groningen

In onze straat staat vaak een rood autootje met daarop de tekst: Minimize risk, maximize protection. Dat is natuurlijk een doorn in het oog van het enige lid van de Nederlandse Vereniging tegen Veiligheid (NVV).
Ik overweeg ook zo’n rood wagentje te gaan kopen en schrijf daar dan in hetzelfde lettertype op: MAXMINI, Maximize risk, minimize protection. Ik weet zeker dat het leven daardoor veel leuker wordt.
Voor wie daar moeite mee heeft, maar toch een leuk leven wil leiden: de NVV heeft een coach in dienst genomen, toevallig is dat ook het enige lid van de vereniging, en hij zal u begeleiden om u te bevrijden van Minimize risk, maximize protection.

Quartier Latin 1

Maandag 4 oktober, Groningen

Gezien mijn carrière en leeftijd had ik nu in een nette buitenwijk moeten wonen. Een spiksplinternieuwe woning, barbecuen met de buren die allemaal ongeveer dezelfde leeftijd hebben in een verkeersluwe straat. Niets van dat al. Ik woon in het Quartier Latin van Groningen, een negentiende eeuwse straat tegen het centrum van Groningen.

Barbecuen met buren die dezelfde leeftijd hebben is voor mij uitgesloten. Ik behoor met mijn slechts 66 jaren tot de oudsten in de buurt. Om mij heen bruist de jeugd. Voor mij, naast mij, achter mij, allemaal studenten. Er zijn zoveel studenten dat Wyb en ik onszelf weer student voelen, een heerlijk gevoel.

Eigenlijk ben ik een cultureel antropoloog die is gaan wonen tussen zijn onderzoeksobject. Met onze bovenwoning hebben we een soort uitkijkpost. Onder ons loopt de specie van ons onderzoeksproject: de student. Wij wonen op een ideale plek om ons vroegere studentenleven te vergelijken met het studentenleven van nu.

Voorlopige conclusie: het belangrijkste verschil tussen toen en nu, zuipen. Jezus Christus, er wordt door de huidige student wat afgezopen. Wij waren er ook niet vies van maar het bier lijkt nu tot cultus verheven. Op onze morsige studentenkamers hingen affiches van Che Guevara en Karl Marx. Nu zijn de studentenkamers behangen met vlaggen van Heineken, heel veel Heineken, Bavaria en Amstel. Heineken is de held van de huidige student.

Meest karakteristieke beeld in onze buurt: de student die met een kratje over straat loopt. Ander karakteristiek beeld: twee studenten die een trolley vol lege bierkratten naar de supermarkt voortduwen om hem met volle kratten weer terug te duwen. Als je door de straten van ons Quartier Latin loopt, hier Schilderswijk geheten, dan dampen uit de huizen de geur van alcohol en wiet. Om hier in hogere sferen te komen hoeven we zelf geen geestverruimende middelen te kopen.

Andere observatie is dat mijn generatie erg onder invloed van het feminisme stond. De schaamte voorbij van Anja Meulenbelt hadden we allemaal gelezen en onze vrouwelijk medestudenten die zelfbewust met lelijke tuinbroeken rondstapten hielden ons streng op het feministische pad. De huidige student lijkt daar volledig schijt aan te hebben. Vrouwen zijn er om op te jagen en worden daarom ‘hertjes’ genoemd. Als je ’s avonds langs de studentenhuizen loopt, zie je de jachttrofeeën hangen. 
Huidige gewoonte: wie een hertje heeft verschalkt, hangt aan de lamp boven de gemeenschappelijke tafel haar bh. Sommige lampen dreigen door het gewicht naar beneden te storten. Voor het goede begrip, een hertje werd in onze tijd door de corps student gleuf genoemd, ook toen waren er studenten die niet wilden deugen.

Denk niet dat de vrouwelijke student een haar beter is. Het bewijs van haar succes wordt getoond door de stropdas. Wie met succes een man heeft gejaagd hangt uiteraard geen bh aan de lamp. In haar geval is het een stropdas. Voor mijn generatie een raar gezicht want wij waren ervan overtuigd dat de stropdas, net als de hoepelrok, een kledingstuk uit het verleden was. De student van nu is blijkbaar gek op stropdassen, vooral als ze lid zijn van een studentenvereniging en dat zijn ze vrijwel allemaal.

Een studentenvereniging, ook al zo’n fenomeen waar wij niets van moesten hebben. Wij vonden dat een soort scoutingclub voor ballen en andere kleinburgers, volstrekt verachtelijk. Een standpunt waarmee wij ons voor de huidige student met terugwerkende kracht totaal belachelijk hebben gemaakt. Het kan verkeren.

 

Personages

Zondag 3 oktober, Groningen

‘Twee jaar geleden was je ziek,’ zegt Wyb als we nog op bed liggen.

Ik kijk op mijn iPhone: inderdaad 3 oktober. Een zwarte bladzijde uit mijn leven. 2 oktober ben ik geopereerd in het ziekenhuis van Nïmes. De volgende dag kwam Wyb mij tegen twaalf uur uit het ziekenhuis bevrijden. Wyb reed terug van Nïmes naar Saint-Hippolyte-du-Fort, ik lag uitgeteld naast haar, blij dat ik weer naar huis kon.

Gaandeweg die dag bleek dat de meest eenvoudige functies van de mens, piesen en poepen, het bij mij niet meer deden. In de middag belden we onze huisarts, madame Bonvoisin. 
‘Hebben ze je uit het ziekenhuis ontslagen zonder dat je naar de wc bent geweest?’ vroeg ze.
Ik antwoordde bevestigend.
‘Dat had nooit mogen gebeuren. Je moet nu onmiddellijk naar de apotheker deze pillen halen,’ zei ze tegen Wyb. ‘Als ze na een uur niet werken, moet je meteen naar het ziekenhuis.’

Niets werkte die dag. De druk op mijn blaas en darmen werd alsmaar groter. Ik verging van de pijn en met een vaart van 140 km reden we totaal onverantwoord naar Ganges waar een klein streekziekenhuis was. Ik voelde het: nog even en mijn blaas zou barsten.

Aangekomen bij de Eerste Hulp kon ik niet meer staan. Ik ging op de vloer liggen terwijl Wyb een rits aan formulieren moest invullen. De andere wachtenden zagen mijn lijden en kwamen in opstand. ‘Die man moet geholpen. Die man moet onmiddellijk worden geholpen,’ riepen ze. En ze hadden gelijk. Hun opstand had effect. Met spoed voerden ze me af naar een behandelkamer.

Daar gebeurde waar ik mijn hele leven tegenop had gezien: er werd een katheter bij me ingebracht. Een ding waar mijn piemel niet voor is gemaakt. Heel kinderachtig gilde ik het uit. Maar wat een opluchting toen het was gelukt. De pis die me bedreigde stroomde nu in een plastic zak. Even later moesten klysma’s mij bevrijden van ander afval. Als een gewond dier zat ik een uur op de ziekenhuis-wc.

Maar nu komt het. In die tijd waar ik meer van dit soort ellende meemaakte, merkte ik dat ik eigenlijk uit twee personages besta. Mijn ene personage leed de ellende die ik zojuist beschreef. Het andere personage keek van een afstandje toe en dacht: wat een ellende. Maar dat personage zweefde als het ware boven de situatie, het keek observerend toe en was gevrijwaard van het leed. Ik vermoed dat het een soort mechanisme is dat ingaat als overleven noodzaak is.

Ik was wel blij met dat toekijkende personage. Het zorgde ervoor dat het net leek of ik naar een film keek, een film waarin ik weliswaar de hoofdrol had, maar door dat filmeffect bleef het leed op afstand. Dat toekijkende personage dacht steeds: weet je, misschien kan ik deze situatie nog wel eens gebruiken voor een boek. Het was een belangrijke troost voor me.

Mijn functies begonnen na vier maanden pas weer volop te werken. Zelf kunnen poepen en piesen, wat een genot! Ik was als een kind zo blij toen het voor de eerste keer weer lukte. Carpe diem, mensen, carpe diem.

Sentiment

Zaterdag 2 oktober, Groningen

Verreweg het leukste programma op televisie momenteel is Chansons! Matthijs van Nieuwkerk en Rob Kemps -wie had hen ooit gedacht als duo?- lopen als verliefde jongetjes door Parijs en vertellen de kijker over het Franse chanson. Hun woorden buitelen van enthousiasme over elkaar heen en ze slaan elkaar veelvuldig vriendschappelijk op de schouder. Het is een genot om ernaar te kijken en te luisteren.

Chansons! detoneert totaal met wat er verder aan slapheid en shit op de Nederlandse televisie is te zien. Geef mij een hele programmering met dit soort programma’s en ik ben niet meer van de bank weg te branden. Waar kom je nog onbevangen enthousiasme en plezier tegen. Komt bij de prachtige muziek van het Franse chanson, wanneer is dat nog te horen in dit landje waarvan de bewoners vooral met de armen van links naar rechts willen zwaaien op muziek van de Vrienden van Amstel.

Gisteren beleefde Chansons! voor mij het hoogtepunt. Ik vond het bijna een onbedoelde daad van verzet in een tijd van slappe talkshows en eindeloos politiek gewauwel. Matthijs en Rob staan voor het graf van Charles Aznavour. Matthijs van Nieuwkerk kan zijn tranen niet bedwingen. Hij stijgt nog meer in mijn achting: hier staat een Mensch. Ik vermoed dat de vele cynici in dit land het zullen afdoen als sentimenteel gekwezel, goed voor de kijkcijfers, of zoiets.

Sentiment heeft in dit zakelijk landje een slechte naam. Je toont je weke hart niet, je moet cool zijn, hard. Gevoelens tonen betekent slapheid, jezelf kwetsbaar maken. Ik vind het een onbedoelde daad van verzet omdat de tranen van Matthijs tegen dat heersende culturele verschijnsel ingaan. Liefde in tijd van cholera, zeg maar. Op zo’n vrijdagavond zitten er rond Chansons! allemaal programma’s waarin eindeloos wordt gekift en gezeken. En midden op zo’n avond staat Matthijs van Nieuwkerk kwetsbaar te huilen voor het graf van de zanger die hem zo lief is.

Maar het mooie is dat de tranen niet opkomen omdat hij voor het graf van Charles Aznavour. Het graf is veel meer dan dat monument op Père Lachaise. Charles Aznavour vertegenwoordigt het verleden van Matthijs, zijn wortels. Het monument roept zijn verleden op, zijn wereld waar hij zoveel van houdt, waarvan hij een deel heeft verloren, waar hij niet meer bijkan. Ieder mens verliest zoveel van waarvan hij hield en wat onlosmakelijk met zijn verleden was verbonden.

Matthijs luistert naar eigen zeggen elke dag naar Charles Aznavour, zijn leven lang. De eerste muziek die in zijn leven klonk: Charles Aznavour. Zijn oma luisterde ernaar zonder de woorden te begrijpen en zijn moeder werd er gelukkig van. Een zanger, een dichter kan je vriend worden, weet ik. Ik heb het niet zozeer met muziek, meer met dichters. Maar omdat ik sommige dichters al mijn hele leven lees, hou ik van hen als van goede vrienden.

Wat zou het fantastisch zijn als er meer oprecht sentiment op televisie zichtbaar was. Volgens mij is het prima tegengif voor het verkankerde omgaan met elkaar dat door borderliners als Wilders en Baudet, geholpen door de social media, alsmaar meer in de samenleving wordt gespoten.
P.S. Die Rob Kemps kan bij mij geen kwaad meer doen. Laat hem maar lekker hossen van links naar rechts en van rechts naar links. Ook als hij daar zo bezig is, zal ik blijven zien hoe hij troostend zijn arm om de schouder van Mattijs van Nieuwkerk legde. 

alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2021