Dossiermoddergat.nl
gerardtonenblogt2024, maart/april
Reizen
Zaterdag 27 april, Cadouin
Ik waarschuw de lezer van Het Dossier nog maar weer eens. We zijn op reis en dat gaat ten koste van het regelmatig schrijven. Tot woensdag 8 mei reizen wij van het een naar het ander, via Kollum, Londen, Ameland en Groningen terug naar Kollum om van daaruit weer terug te keren naar ons geliefde Cadouin. Om met mijn Franse Nicht te spreken: ‘Jullie moeten sociaal aan de bak!’ Zo is het.
Reizen is heerlijk, alles wordt er anders door. Je bekijkt de wereld met nieuwe ogen. Als ik in Cadouin ben, verloopt alles volgens een vast patroon. Helemaal niets mis mee, want daar hou ik van. Dies en ik hebben iets autistisch, Dies meer dan ik. Dies is een echte autist, de hele dag bestaat voor hem uit vaste tijden en als baas of vrouw zich daar niet aan houden dan dwingt de border collie met zijn Eye (iets strak en indringend aankijken) ons zich aan te passen aan zijn schema. Die Eye heeft hij gekregen om schapen te intimideren en hen te laten voegen naar zijn wil. Wij zijn dus eigenlijk zijn schapen.
Voor de afwisseling reizen we in twee dagen naar Nederland. Wat mij matig is bevallen. Eerst rijden we tot Lille, acht uur rijden. Daarna van Lille naar Kollum, vierenhalf uur rijden. Dat wordt langer omdat we eerst in een enorme file komen bij Gent, twee vrachtauto’s in de fik. Daarna komen we in Nederland in een soort volksverhuizing, Meivakantie geheten. Dus de volgende keer maar weer één dag heen en één dag terug. Het is even doorbijten, maar dan ben je er ook vanaf.
In Lille, wat een verrassing, staat voor ons hotel een bus van Toonen Reizen. Ik voel me dan meteen thuis. Niet alleen vanwege die naam, maar ook omdat ik weet dat deze busmaatschappij in Nijmegen is gevestigd. Ik heb vroeger wat bussen van Toonen Reizen langs zien komen. Mooie gelegenheid om eens met zo’n bus op de foto te gaan, alsof ik die Toonen ben.
Vandaag dus Koningsdag. Zoals de lezer weet, ben ik een overtuigd republikein en laat ik deze ‘feestdag’ zo ongemerkt mogelijk aan mij voorbij gaan. Het logisch gevolg is dat ik nog nooit een vlag voor de koning heb uitgestoken, het idee alleen al.
Vandaag is het er toch van gekomen. Mijn lieve schoonmoeder daarentegen hangt altijd de vlag uit. Nu ook in haar nieuwe huis, alleen kan ze niet bij de vlaggenmasthouder zodat ze vraagt of ik dat wil doen. Ik mopper en kreun, maar realiseer me natuurlijk meteen dat je wat over moet hebben voor je schoonmoeder. Dus daar ga ik als principieel republikein. Wyb kan het niet laten een foto te maken.
Zeepbellen
Donderdag 25 april, Cadouin
In het blog Hangmat van zondag 21 april schreef ik en passant over Pé Hawinkels. De reden: hij is de vertaler van Narziss en Goldmund, het boek dat ik momenteel lees.
Ik schreef over hem: ‘Het enige wat me opvalt is hoe ouderwets het is vertaald. Of heeft de vertaler Pé Hawinkels recht willen doen aan het Duits van Herman Hesse? Want Pé Hawinkels was toch bepaald geen ouderwets figuur. Hij was een cultfiguur in Nijmegen en was bevriend met Herman Brood en andere smaakmakers in die tijd. Voor Brood bijvoorbeeld schreef hij liedteksten. Pé en ik frequenteerden hetzelfde koffiecafeetje, waar hij een voor mij onbenaderbare grootheid was. Later had ik zijn Verzamelde Gedichten, waar ik niet vrolijk van werd, evenals een biografisch bedoeld boek. Beide boeken heb ik opgeofferd aan opruimwoede, ik heb er nu spijt van want ik zou nog graag eens zijn gedichten lezen. Best mogelijk dat ik me bij eerste lezing heb vergist.’
Na het schrijven van dit blogje appte Paul, een van mijn oudste vrienden en Nijmegenaar in hart en nieren, al woont hij in Arnhem, dat hij dat biografische boek nog wel heeft. De titel: ‘Moet dit een wereldbeeld verbeelden?’ Hij neemt het voor me mee naar zijn Franse huis met de uitnodiging dat ik het boek daar kan ophalen. Jammer alleen dat hij zo’n achthonderd kilometer van mij vandaan woont.
Diezelfde dag gebeurt er nog iets. Ik vind in mijn boekenkast zowaar de Verzamelde Gedichten van Pé Hawinkels, ik heb die bundel dus helemaal niet weggegooid. Dit betekent dat ik zijn gedichten nog eens kan lezen. Ik schreef: ‘Best mogelijk dat ik me bij de eerste lezing heb vergist.’
Nou, dat heb ik gedaan en de conclusie is eenduidig: ik heb me helemaal niet vergist. Het voormalig Nijmeegse cultfiguur uit de jaren ’60 en ’70 was echt een waardeloos dichter. Lees zijn gedichten en de mythe Pé spat uiteen.
Gelukkig sta ik niet alleen in deze mening. Zelfs de mensen die de bundel hebben geannoteerd, waaronder Cees van der Pluijm, schrijven in hun inleiding: ‘Het lijdt geen twijfel dat Pé Hawinkels niet bij de grote denkers van deze eeuw geschaard behoeft te worden. Daarvan getuigt eveneens zijn poëzie. Wie er ook zijn bewondering over uitspreekt, tot een overduidelijke vaststelling van het verwoorde gedachtengoed komt men nooit. ‘Verbale virtuositeit’ lijkt de meest gekozen omschrijving voor de inhoud van zijn gedichten. Hij had iets te vertellen als het over concrete situaties ging, zoals de Nijmeegse universitaire gemeenschap die hij in zijn columns onherstelbaar verbeterd heeft. Daarbij vergeleken zijn de verzen van Hawinkels ongelooflijke zeepbellen, van een rijkdom aan kleurschakeringen en van een grootsheid zoals ze nooit tevoren bijeen werden geblazen. En daarmee wordt zowel de beperking als de blijvende verdienste van de dichter Hawinkels benaderd.’
De woorden blijvende en verdienste had ik als ik hen was weggelaten. De bundel zal ik niet weggooien, maar hij vindt opnieuw zijn plek op de onderste plank van mijn boekenkast. Als ik de uitgever van Narziss en Goldmund was, zou ik zeker nog eens kritisch naar de vertaling van Hawinkels gaan kijken. Ik ben mijn vertrouwen in Pé Hawinkels door die gedichten eigenlijk volledig kwijt.
Er is trouwens nog een belangrijke reden waarom ik het boek niet weggooi. Er ligt namelijk een kattebelletje van mijn oom Jan in, waaruit blijkt dat ik het boek van hem heb gekregen. En briefjes van Jan gooi je niet weg.
Zicht
Woensdag 24 april, Cadouin
Toen wij een chambres d’hôtes in Frankrijk begonnen zei een collega tegen me: ‘Je moet je wel realiseren dat je, als je iets anders gaat doen, je netwerk snel verdampt.’ En daar kreeg hij volledig gelijk in. Sowieso omdat wij in Frankrijk natuurlijk totaal verstoken zijn van het Nederlandse theater. Er zijn nu periodes van een half jaar dat we überhaupt geen theater zien, laat staan collega’s en aanverwante relaties.
Maar wat er ook gebeurt is dat je onzeker wordt over Nederland, en misschien ook wel over jezelf. Het zicht op Nederland wordt toch anders. Er is fysieke afstand en je bent afhankelijk van kranten en televisie. Nederland zelf proeven is er niet meer bij. Waardoor je, misschien ten onrechte, misschien terecht, toch ook aan jezelf gaat twijfelen. Zie ik het nog wel goed?
Zo vind ik Nederland momenteel een tamelijk hysterisch land. Zo’n razende en hysterisch twitterende Wilders maakt op mij toch een totaal van de plee gerukte indruk. En dat is dan de leider van de grootste fractie in de Tweede Kamer. Daarbij die enorme drukte in Nederland, auto’s, boze mensen, zeurende mensen, lobbygroepen die om het hardst schreeuwen. Ga zo maar door.
Maar klopt dat beeld ook? Of ligt het aan mij omdat ik hier in alle rust op een berg woon 1200 kilometer verwijderd van het vaderland? Of komt het omdat ik gewoon oud word en ik bemerk dat ik een groot deel van de cultuurbijlage oversla omdat er allerlei nieuwe artiesten, stromingen, ontwikkelingen zijn die ik niet ken en waarvan ik de taal niet eens begrijp. Ouderdom? Word ik mijn opa die op verjaardagsfeestjes voornamelijk zat te zwijgen omdat hij het contact met de samenleving had verloren en dat niet eens erg vond? Hij had zijn volkstuin, zijn reizen naar Canada, zijn familie en dat was het dan, voor hem meer dan genoeg.
Misschien krijg ik overmorgen antwoord op deze vragen. Morgen rijden we richting Lille en vrijdag rijden we door naar Kollum. Eindelijk gelegenheid om het vaderland te proeven, de antropoloog in mij kan weer veldwerk doen. Of de psycholoog in mij moet constateren dat de ouderdom inderdaad toeslaat, de laatste fase is aangebroken. De fase van laat maar waaien, het zal mijn tijd wel duren.
Nou moet ik het niet te erg voorstellen over dat netwerk en zo, want toevallig hadden we gisteren en vandaag oud-collega’s op bezoek. Gisteren was Greetje hier die mijn hele leven om mij heen heeft gemeanderd. Waar ik heb gewerkt, heeft zij gewerkt. We leerden elkaar kennen omdat zij in de jaren ’80 een dansfestival in de Groninger schouwburg organiseerde. Later werkte zij in Nijmegen, Enschede en Heerlen, steden waar ik veel stappen heb gezet. Niet dat we directe collega’s waren. Dan was ze weer directeur van een bibliotheek, dan weer hoofd cultuur of coördinator van het een of ander, onze carrières hebben zich ons hele leven geschampt. Nu woont ze met haar man in Frankrijk, niet eens zo ver van ons vandaan.
Vandaag waren er zelfs drie collega’s op bezoek, een voormalig impresario, een acteur en coördinator van een theateropleiding, waarvan de eerste helemaal niet ver van ons vandaan in Frankrijk woont. We konden ons hart weer ophalen.
PS Dienstmededeling: morgen dus naar Nederland, maandag vliegen we naar Londen voor vier dagen, vervolgens gaan we voor drie dagen naar Ameland, weer even de familie omarmen. De tweede week van mei zijn we dan weer terug in de redactielokalen van Dossiermoddergat. Dat worden dus schrale dagen voor de lezers van het blog, vermoed ik. Houd moed, alles komt weer goed.
Dierbare dingen
Dinsdag 23 april, Cadouin
De dierbare dingen, soms kijk ik er maanden niet naar. Ze staan bij ons op een plank boven de houtkachel. Pas gisteren keek ik er weer bewust naar omdat ik de plank en de dierbare dingen van stof moest ontdoen.
Er zijn twee voorwerpen die ik al in mijn babytijd heb gezien. Het eerste voorwerp is mijn teddybeer, die ik, van ik weet niet wie, kreeg bij mijn geboorte. Ik sta met deze beer al op mijn allereerste foto’s. Het is geen fijne beer, moet ik bekennen, hij is vrij hard. Als je erin knijpt, hoor je het hooi kraken. De beer staat niet op de plank, hij ligt, samen met de beer van Wyb, ergens in een kast.
Het tweede voorwerp is de kamerklok van mijn opa en oma van mijn vaderskant. Ik zie hem nog staan op de schoorsteen in de vijftiger jaren kamer, die toen al op mij een ouderwetse indruk maakte. Naast de klok stond de lamp die mijn opa meenam uit Canada. Op de lampenkap stond de Niagara waterval, door een vernuftig mechaniek zag je het water van de waterval vallen als mijn opa het licht aandeed.
De klok is nog helemaal intact, toch gebruiken we hem niet. Hij staat daar maar de verkeerde tijd aan te geven. Slechts twee keer per dag geeft hij de juiste tijd aan: twee minuten voor half zeven. We gebruiken hem niet omdat de klok, na het opdraaien, een looptijd van minder dan een etmaal heeft. Je wordt gek van al dat opdraaien. Toch ben ik blij dat we hem hebben. Je gaat je nu eenmaal hechten aan dingen die je al lang hebt.
Ander dierbaar ding is de steen uit de Himalaya. Wyb nam hem ooit mee uit het Everest Base Camp. Het is daarom meer Wyb’s dierbaar ding dan de mijne. Maar ik vind het prachtig dat we hem hebben. Een steen die van zo hoog komt en zo ver heeft gereisd. Uit eerbied hebben we hem in een glazen kubus gelegd.
Het derde dierbare ding is de foto van Wyb en mij, gemaakt op een verjaardagsfeestje van Anne. Ze had haar beste vriendinnen en ons uitgenodigd voor een boottochtje door de Amsterdamse grachten. Het was prachtig weer, er was champagne en we werden steeds vrolijker en overmoediger. Het is de meest wilde foto die van Wyb en mij is genomen, de durf en de brutaliteit spatten van de foto af.
Als ik de plank heb afgestoft, zet ik ze eerbiedig terug. Ze staan naast dingen die ons veel minder dierbaar zijn maar die we toch hebben verzameld omdat we er, om de meest uiteenlopende redenen, iets mee hadden.
We hebben nog een plankje in de woonkamer. Het hangt iets hoger en ook dat moest afgestoft. Hierdoor hield ik sinds lang mijn moeder weer in handen. Het as van mijn moeder hebben we uitgestrooid in Moddergat, maar een klein beetje hebben we bewaard in een klein urntje zodat ze altijd bij ons is.
Mijn dode moeder heeft echter de vervelende gewoonte om beetje bij beetje uit haar urn te willen ontsnappen. Ook nu weer. Ik zet hem even op de aanrecht zodat ik het plankje kan afstoffen. En verdomd, hoe ze het voor elkaar krijgt, geen idee. Naast het urntje ligt op het aanrecht weer eens stof van haar as. Terwijl de urn toch goed met een deksel is afgesloten. Om de deksel goed op het potje te houden, loopt er ook nog eens een vogelveer doorheen. Mijn moeder had vele kwaliteiten, maar van Houdini-achtige kwaliteiten heb ik toch nooit iets gemerkt.
Hangmat
Zondag 21 april, Cadouin
Ik schommel mij in de hangmat wat op en neer. Het is de eerste keer dit jaar dat ik in de hangmat lig. De zon hoog aan een strak blauwe lucht. Eigenlijk zou iedereen van overheidswege een hangmat moeten krijgen. Elke dag verplicht even lekker hangen, ik weet zeker dat dit bijdraagt aan een betere wereld.
Ik mijmer wat over het boek dat ik momenteel herlees, Narziss und Goldmund. Ik herlees vrijwel nooit een boek, door ervaring wijs geworden. Eenmaal gelezen boeken vallen zo vaak tegen, of worden totaal andere boeken omdat je zelf bent veranderd, het is werkelijk frappant. Ik bewaar dan ook nauwelijks meer fictie. Verhuizing na verhuizing heb ik er meer en meer afstand van gedaan. In deze opruimwoede verdween ook Narziss und Goldmund. Een paar dagen geleden wilde ik het toch perse herlezen en downloadde het op mijn e-reader.
Ik heb er geen spijt van. Het is het eerste boek dat bij herlezing nog rechtovereind staat. Dat ik het boek in mijn puberteit intensief heb gelezen bewijst het feit dat sommige formuleringen en scènes in mijn hoofd zijn gebeiteld. Ik snap ook zo goed waarom het boek voor mij zo belangrijk was. De onrust van Goldmund, zijn zwerf- en avonturendwang, het was mijn onrust.
Het enige wat me opvalt is hoe ouderwets het is vertaald. Of heeft de vertaler Pé Hawinkels recht willen doen aan het Duits van Herman Hesse? Want Pé Hawinkels was toch bepaald geen ouderwets figuur. Hij was een cultfiguur in Nijmegen en was bevriend met Herman Brood en andere smaakmakers in die tijden. Voor Brood bijvoorbeeld schreef hij liedteksten. Pé en ik frequenteerden hetzelfde koffiecafeetje, waar hij een voor mij onbenaderbare grootheid was.
Later had ik zijn Verzamelde Gedichten, waar ik niet vrolijk van werd, evenals een biografisch bedoeld boek. Beide boeken heb ik opgeofferd aan dezelfde opruimwoede, ik heb er nu spijt van want ik zou nog graag eens zijn gedichten lezen. Best mogelijk dat ik me bij eerste lezing heb vergist.
De lezer ziet nu misschien een idyllisch tafereel voor zich: schommelende man in hangmat, denkt aan een boek van Herman Hesse. Maar de werkelijkheid is hard. Precies langs mijn tuin crossen deze middag zeshonderd, ja, lees: zeshonderd venijnige motoren. Ik lig in de stank van motorolie en stofwolken. Een tweejaarlijks motorcross evenement verpest mijn weekend.
Het idyllisch tafereel wordt nog meer verstoord als ik uit de hangmat wil komen. Ik zet mij met mijn hand af aan het doek van de hangmat. Mijn hand verdwijnt naar de grond. Groot gat. Wyb kijkt geërgerd. Zij is degene die er het meest gebruik van maakt. Ze gaat er demonstratief in liggen, om te laten zien dat haar, met haar gewicht, zoiets niet overkomt. Het is het laatste zetje dat de hangmat nodig heeft om het totaal te begeven. Wyb wordt kabouter Spillebeen. Ik denk niet dat de overheid met een hangmat over de brug komt, voor genot moeten we zelf zorgen.
Learning by heart
Zaterdag 20 april, Cadouin
In een poging om mijn Frans te verbeteren ben ik maar weer eens woordjes gaan stampen uit het leerboek Rappel, woordverwerving Frans. Ik kom er de zin tegen: ‘Tu sais par coeur une fable de La Fontaine?’ De vertaling: ‘Ken je een fabel van La Fontaine uit je hoofd.’ Zie je de tegenstelling? In het Nederlands spreken we van ‘uit het hoofd’. In het Frans zeggen ze ‘door het hart’. De Fransen hebben dat gemeen met de Engelsen die zeggen: ‘learning by heart.’ Dus ook hier het hart in plaat van het hoofd.
Ik wist eerlijk gezegd niet dat het hart zowel in het Frans als het Engels voorkomt. In het Engels kende ik het wel, ‘learning by heart’. Toen ik dat voor het eerst hoorde, vond ik het zo prachtig, zoveel mooier dan uit je hoofd leren. Poëzie uit het hoofd leren is een rationele bezigheid, het klinkt als een noodzakelijke activiteit. De term ‘learning by heart’ daar spreekt liefde uit, de wil om het te doen. De kans om een Fransman of Engelsman tegen te komen die een gedicht uit zijn hoofd kent, is vele malen groter dan een Nederlander die een gedicht uit zijn hoofd kan. Ik ken maar twee Nederlanders die dat kunnen, een mager resultaat.
Deze term zegt volgens mij ook veel over de cultuur van een land. Nederland is met zijn hoofd bezig, maakt zakelijk afwegingen, stelt voortdurend de vraag of het efficiënt is en doelmatig is, gevoel houden wij op afstand, de taal betekent voor ons nauwelijks iets, zie hoe makkelijk het Nederlands voor het Engels wordt ingewisseld. De Fransen daarentegen, maar ook de Engelsen, houden van hun taal en cultuur, ze zijn er trots op, houden ervan, koesteren het, hun cultuur ligt besloten in hun hart.
In de middag lees ik Narziss en Goldmund van Herman Hesse. Ik las het boek vijftig jaar geleden en sinds ik in de Dordogne woon moet ik vaak aan het boek denken. Het landschap van de Dordogne komt overeen met het landschap waar het verhaal van Narziss en Goldmund zich in afspeelt. Op bladzijde 60 lees ik een passage die gaat over hoofd en hart. Ik kan het niet nalaten om de passage hier in zijn geheel te citeren. Narziss is de wetenschapper, de analyticus. Goldmund is de kunstenaar, al weet hij dat nog niet tijdens dit gesprek. Aan het woord is Narziss.
‘Jazeker,’ ging Narziss verder. ‘Mensen die van nature zijn zoals jij, tegelijk zachtzinnig en sterk, bezielde persoonlijkheden, dromers, dichterlijke mensen, mensen met de gave om lief te hebben, die zijn ons, de mensen van de geest, vrijwel altijd de baas. Jullie oorsprong ligt in het moederlijk principe. Jullie leven in de volheid, jullie hebben de gave om lief te hebben en de dingen diep te beleven. Wij, mensen van de geest, al lijkt het dat wij in veel gevallen jullie besturen en leiding geven, wij leven niet in de volheid, in ons leven is alles dor. Aan jullie behoort de volheid des levens, het sap der vruchten, de tuin der liefde, het beloofde land van de kunst. Jullie zijn thuis op de aarde, wij zijn thuis in de idee. Jullie lopen gevaar te verdrinken in de wereld van de zinnen, wij om te stikken in het luchtledige. Jij bent een kunstenaar, ik ben een denker. Jij slaapt aan de borst van je moeder, ik ben wakker in de woestijn. Voor mij schijnt de zon, voor jou schijnen de maan en de sterren.’
Niet gek dat het boek vijftig jaar geleden diepe indruk op mij maakte. In tegenstelling tot het boek Steppenwolf van Herman Hesse, dat ik een tijd geleden herlas, is Narziss en Goldmund nog springlevend voor me en heeft het niet aan kracht ingeboet.
Back in business
Vrijdag 19 april
Wyb en ik zijn back in business. Er wordt regelmatig gevraagd of Wyb weer in de zomer gaat werken, zoals ze vorig jaar op een camping deed. Nee, ze gaat niet meer fulltime werken. Ze gaat wel op de zaterdag bij een chambres d’hôtes met wat gìtes en tenten werken, helpen als er wisseling van gasten is. Daarnaast wil ze hier en daar wel mensen bijstaan die omhoog zitten, maar dat incidenteel. Want de zomer is ons kostbaar, een paar dagen Pyreneeën of Cevennen zijn ons erg lief. Vrijheid boven alles.
Dat neemt niet weg dat we weer volop aan het werk zijn in een eigen company. Op weg naar de Bordeaux kregen we het opeens over stockfotografie. Een aantal jaren geleden, toen ik nog met van alles en nog wat druk was, ben ik daar een tijdje mee bezig geweest. Voor wie niet weet wat dat is. Bedrijven, organisaties, reclamebureaus, maar ook particulieren, kunnen, als ze een specifieke foto willen, gebruik maken van zogenaamde stockfoto’s. Over elk onderwerp, over elke plaats staan er duizenden en duizenden foto’s op zo’n stockplatform. Als afnemer betaal je daar, afhankelijk van je gebruik, een klein bedrag voor en de fotograaf, die de foto instuurde, krijgt daar een luttel deel van.
Inmiddels zit ik als fanatiek fotograaf op een enorme berg foto’s. Op de harde schijf die nu naast me staat, zitten meer dan veertigduizend foto’s. Omdat we nogal beweeglijk zijn, gaan die foto’s over van alles en nog wat. In die auto naar Bordeaux vatten wij het plan op om al die foto’s op drie of vier platforms met stockfoto’s te zetten. De belangrijkste zijn Shutterstock, Adobe Stock en iStock. Toen Wyb eens ging kijken, bleek dat ik jaren geleden hiervoor al eens een account als producent had aangemaakt. Om te kijken wat het opleverde, zette ik er wat foto’s op. Ik had er nooit meer naar omgekeken, maar er blijkt zowaar wat geld op te staan.
Aangezien we nu toch tijd genoeg hebben, zijn we begonnen om speciaal voor die stockbureaus foto’s te maken en die enorme berg foto’s van mij eens door te lopen. Veel valt af, want de foto’s moeten voldoen aan strenge criteria. Zo mogen op foto’s geen mensen staan, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben gegeven, en die toestemming moet je meesturen. Als mijn graffitifoto’s mogen ook niet want op de graffiti kan copyright rusten. 85%, 90% van de foto’s zal afvallen, maar dan blijven er nog duizenden foto’s over.
En zo zitten Wyb en ik al een paar dagen tegenover elkaar in onze werkkamer en vullen we databases met foto’s, bijbehorende informatie en tags. Rijk zullen we er niet van worden, want voor elke foto krijg je dus een fooitje. Maar een heleboel fooitjes maken, hopen wij, op een gegeven moment toch een fooi.
Het kan ook zijn dat wij met een uitstervend ambacht bezig zijn, want AI staat natuurlijk voor de deur. Dadelijk kan elke boerenlul een opdracht geven voor een foto met koe in een weiland en dan produceert AI een koe in een weiland van bij elkaar gejatte foto’s. Desalniettemin wagen we nu een poging. Een paar honderd euro per maand, we tekenen ervoor. Maar de kans is groot aanwezig dat het een businessje blijft. Maar ik blijf geloven in koeien die hazen vangen.
Gehannes
Donderdag 18 april, Cadouin
Ik weet niet hoe het de lezer vergaat, maar ik schaam me soms dood als ik lees over de westerse steun aan de Oekraïne. Man, man, wat waren wij solidair. Wij zouden, met de Oekraïne, die Poetin wel even een lesje leren. Onze regeringsleiders liepen de deur plat bij Zelensky. De een beloofde nog meer steun dan de ander. Die Von der Leyen leek wel verliefd op Zelensky, nooit een warmere band tussen regeringsleiders gezien. Vermoedelijk is het de lezer ook opgevallen dat er steeds minder bezoek komt in Kyiv, zelfs Von der Leyen laat zich niet meer zien. De Russische beschietingen daarentegen nemen alleen maar toe.
Het is toch gehannes met democratie als het om oorlog gaat. Treurig voorbeeld zijn onze Amerikaanse vrienden, begonnen met gulle steun, verzand in eindeloze discussies zoals alles daar verzandt in de kwaadaardigheid van de Republikeinen.
Hier in Europa hebben we dan weer te maken met de onmacht van de uitvoering. Wij krijgen hier eigenlijk niks meer voor elkaar. Het lukt ons zelfs niet meer om te leveren wat we hebben beloofd. Gewoon omdat het er niet is, we het te slecht hebben georganiseerd. Of omdat meneer Orban voor de zoveelste keer chantage pleegt, of omdat het midden bang is voor rechts en zo zijn er nog veel meer redenen waarom niets echt goed lukt, of helemaal niet lukt. Wat zal die Poetin een lol hebben.
En waren we nu maar alleen niet goed in oorlogvoeren, het is eigenlijk gehannes op alle gebieden. Het onderwijs, een puinhoop. Steeds meer kinderen kunnen nauwelijks lezen en rekenen. Het is toch eigenlijk om te janken. Wij hebben een overheid gecreëerd die zelfs geen zeggenschap meer heeft over dat onderwijs. Ik zeg wij, maar ik had er niks mee te maken, hoor. Het waren die liberalen die dachten dat de overheid alleen maar een lastpak was en alles hebben geprivatiseerd. De markt zou alle problemen oplossen.
Zo was er een liberaal die zei dat de woningmarkt af was, klaar, daar hoefde je niets meer aan te doen en het ministerie van volkshuisvesting hief de VVD op. Nou, dat hebben we geweten. Een grotere puinhoop op die woningmarkt kun je je niet voorstellen. Tenminste, voor wie het niet breed heeft. Wie geld heeft, heeft, zoals bij alle zaken, geen zorgen. Geld maakt nu eenmaal enorm gelukkig.
En natuurlijk zie ik het geklooi rond de formatie met lede ogen aan. Daar zitten dan de schreeuwers die het allemaal zo goed wisten en kant en klare oplossingen hadden. Meneer Plasterk wist het wel: die formatie was een eitje. Een kwestie van weken. Hij is zelf het bewijs dat je je in eitjes kunt verslikken. Het chagrijn druipt inmiddels de onderhandelingskamer uit. Ik vrees dat ze er wel uitkomen, ze moeten wel. Maar als je niet van elkaar houdt, is het verrekte lastig samenwonen. Laat staan dat problemen in de zorg, de woningmarkt, de jeugdzorg, de klimaatcrisis, de vervuiling en de vergiftiging van Nederland, de migratie, de psychiatrische hulp, de vergrijzing en de personeelstekorten worden opgelost. Overal hangt het gehannes in de lucht.
Haut Médoc
Woensdag 17 april, Cadouin
Er zijn fans van Bruce Springsteen die naar alle concerten gaan van een Europese tournee. Zo zijn er vogelaars die dagen in dekking liggen om een perfecte foto van een roerdomp te maken. Wie gepassioneerd is, heeft er veel voor over.
Zo is Wyb gek op wijn. Niet alleen als consument, maar ook de cultuur rond wijn heeft haar meer dan warme belangstelling, gestut onder diverse wijnopleidingen. In het begin toen wij elkaar leerden kennen maakte ik daar goede sier mee. Als een vriend bij een visite een fles voor ons opende, vroeg ik hem het etiket niet te laten zien. ‘Wyb zal je dan vertellen welke wijn we gaan drinken.’ En verbluft hoorde hij dan of hij een Côte du Rhône, een Sancerre of een Bergerac had opengemaakt, soms wist ze dan zelfs te vertellen van welk huis/chateau/domein.
Een van de reden dat we in Frankrijk zijn gaan wonen, heeft zeker met wijn te maken. Het feit dat we dicht bij de Bordeaux en de Bergerac wonen is voor Wyb een feest. En dat feest moet zo nu en dan gevierd worden. Vandaar dat we gisteren de Bordeaux introkken. Een wijnstreek waar Wyb van oudsher erg gek op. Ik eigenlijk helemaal niet want, ik vind de Bordeaux wijnen over het algemeen te zwaar en met te veel tannine.
We reden via de provinciale weg richting de Bordeaux. Is aan te raden, want dan zie je hoe rommelig Frankrijk kan zijn. Terwijl we in de auto al die verloederde dorpjes zien, vragen we ons af hoe dat ooit weer goed kan komen. Wie gaat die huizen redden van de ondergang? En dan al die lelijke bedrijfsterreintjes er tussendoor.
Als je dan aankomt in Saint Émilion zie je opeens weer een heel ander Frankrijk. Elke wijnkenner zal gaan watertanden bij die naam. Het plaatsje ligt tegen de Bordeaux aan en levert sublieme wijnen op. Je ziet dat het mensen van over de hele wereld trekt. Het dorp is één grote wijnwinkel met alle specialiteiten vandien. Op een bord zie ik dat een La Clusiere uit mijn geboortejaar kan kopen voor € 800, een Cheval Blanc uit het geboortejaar van Wyb voor € 1.008 zou ook een aardig bezit zijn, maar we laten ze toch maar liggen.
We rijden langs de Dordogne stroomafwaarts en komen langs de meest fantastische huizen met uitzicht over de rivier. We overwegen natuurlijk meteen naar hier te verhuizen. Op een gegeven moment zijn we bij de Bec-d’Ambès waar de Dordogne en de Garonne samen vloeien. Vanaf hier vormen ze de Gironde, de monding (estuarium) van beide rivieren. Het is geen kinderachtige monding, ze is bijna 100 kilometer lang en hier en daar tot 10 kilometer breed.
Bij Blaye nemen we pont naar de overkant van de Gironde en dan komen we in het walhalla van de Franse wijn. We zijn dan in de Haut Médoc, met dorpjes als Saint-Julien-Beyschevelle en Pauillac. Ik merk grote opwinding bij Wyb, hier zijn chateaux gevestigd als Mouton-Rothschild, Margaux en Haut-Brion. En wij rijden nu zomaar door de wijngaarden van het neusje van de zalm. De wijnstronken zijn opmerkelijk strak en laag gesnoeid. Ooit jatten wij uit een wijngaard van het fameuze huis Petrus één druiventrosje. Lang heeft het in een schaaltje bij ons liggen te verrotten.
We hebben te weinig tijd om nog ergens naar binnen te gaan. Maar het maakt Wyb niet uit, het te zien maakt haar al blij. ‘Ik weet nu hoe de streek in elkaar zit. We gaan nog een keer terug om gericht chateaux te bezoeken.’
We draaien de auto om richting Bordeaux. Het doel: de Apple Store, waar ik de bezitter word van de Apple Watch, ieder zijn eigen passie. Op deze dag hebben we alle twee ons hart kunnen ophalen.
Dit is de plek waar de Dordogne en de Garonne samen vloeien. Vanaf hier vormen ze de Gironde.
En passant komen wij het plaatsje Pain de Sucre tegen, Suikerbrood dus. De Friese invloed is werkelijk overal aanwezig.
Oversteek op de Gironde, op naar de Haut Médoc.
Accenten
Zondag 14 april, Cadouin
Dyami Millarson onderzoekt de kleine Friese talen als het Hindeloopers, het Oostschellings en het Schiermonnikoogs. Hierover gaf hij een interview aan de Volkskrant. Een uitspraak van hem viel me op: ‘Wonderbaarlijk aan taal vind ik ook de toegang tot een andere indentiteit. Als ik me in een van de Friese talen uitdruk, ben ik bijvoorbeeld amicaler.’
Verdomd, hij brengt onder woorden wat bij mij ook al een tijdje onbewust gistte. Dat heeft met mijn gevecht met het Frans te maken. Richard, die bij ons de afgelopen week de trap maakte, zei zomaar eens: ‘Weet je, eigenlijk vind ik Frans een rottaal.’ Ik had dat nooit zo durven te formuleren, maar ik geef hem wel gelijk. Frans en ik zijn niet voor elkaar gemaakt. Ik vind de taal te omslachtig, de grammatica onnodig ingewikkeld, de uitspraak aanstellerig. Ik weet dat deze mening indruist tegen wat de meeste Nederlanders van het Frans vinden. Ze vinden het oh zo’n mooie taal, zo zangerig met van die mooie klanken. Maar het zelf leren ho maar.
Maar daarom liggen Frans en ik elkaar misschien niet zo. Het is een zweverige taal en door Fransen uitgesproken, snel en alle woorden aan elkaar smerend, wordt het Frans een soort bezwering en voor iemand die net Frans leert, zoals ik, een zeer demotiverende ervaring. Zie die bezwering maar eens te volgen.
Neem Franse schrijvers, ik benijd ze niet, al die accenten. Het accent aigu, zoals in café, het accent grave, zoals in crème, het accent circonflexe, zoals in enquête en de cedille, die in het Nederlands helemaal niet voorkomt, in het Frans kennen we hem van garçon. Alleen al die benamingen, gewoon te veel letters. Zul je een Franse schrijver zijn die lekker zit te tikken op zijn laptop en dan moet je steeds die accenten op de letters aanbrengen. Ik vind het wel typerend voor de Franse cultuur, waar het adagium is: waarom zou je het makkelijk doen als het moeilijk kan.
Vergelijk het eens met het Spaans. Ik beheers die taal niet, dus ik moet afgaan op mijn indruk. Maar het fijne van die taal is dat ik de afzonderlijke woorden tenminste hoor. Het Spaans is geen bezwering, het is juist een taal die voor mij direct klinkt en de mens aan de grond vastnagelt. Het is een met-beide-benen-op-de grond-taal, zoveel stoerder dan dat zweverige, wufte Frans.
Elke keer als ik Engels kan lezen of spreken vind ik het een verademing, wat een heerlijke duidelijke en heldere taal. Niet voor niets dat hij door zoveel mensen wordt omarmd. Ik moet altijd wat lachen om die Fransen die denken dat ze een belangrijke taal spreken, of de Spanjaarden, die het Engels, en daarmee de internationale gemeenschap, gewoon ontkennen. We zijn in diverse belangrijke musea geweest, maar er hangen alleen maar bordjes in het Spaans, dat is toch lef hebben en grove zelfoverschatting. Gelukkig spreken steeds meer Fransen Engels, daar heb ik mijn hoop maar op gevestigd.
Moeke
Zaterdag 13 april, Cadouin
In het boek dat ik nu lees, haalt de Engelse schrijver Martin Amis herinneringen op aan de laatste levensjaren van zijn goede, en veel oudere vriend, Saul Bellow. Bellow lijdt aan Alzheimer en Martin Amis maakt iets mee wat mij onmiddellijk terugbrengt naar de laatste jaren van mijn moeder, die ook aan Alzheimer leed.
Het voorval waar ik aan moet denken behoort tot de droevigste van mijn leven. Hierbij is het belangrijk om te weten dat mijn moeder ongelooflijk van haar moeder hield, mijn oma dus. Mijn moeder noemde haar moeder altijd Moeke. Ik noemde mijn moeder altijd Ma. Ik kon er niets aan doen, het was volledig bij me ingesleten, maar ik wist dat ze de pest had aan die benaming voor een moeder. We bespraken dit diverse malen en een of twee keer probeerde ik dat doelbewust te veranderen. We spraken af dat ik zou proberen haar Mama te gaan noemen, wat ze prachtig vond. Helaas hield ik het nooit lang vol. Dat Mama klonk mij zo kinderachtig en Ma zat zo diep in mij verankerd. Automatisch schakelde ik weer over naar Ma.
Maar daar gaat het hier niet om. Vermoedelijk begon ik hierover omdat ik het vertellen van mijn droevige herinnering wil uitstellen.
Ik bezoek mijn moeder en geef haar een kus. Vol verwachting vraagt ze me dan: ‘En hoe is het met Moeke?’
De eerste keer was ik zo verbaasd. Moeke, haar moeder? En ik antwoordde haar wat de werkelijke situatie was. ‘Maar Ma, je weet toch wel dat Moeke al jaren is overleden? Je bent toch op haar begrafenis geweest?’
‘Dat is niet waar. Gerard, ik vind het heel gemeen dat je dat zegt. Natuurlijk weet ik niet dat Moeke overleden is. Dat geloof ik ook helemaal niet.’
‘Maar het is toch echt waar, schat.’
‘Dan zou ik dat toch wel weten. En waarom heb je me dat dan nooit eerder verteld? Ik vind het zo gemeen.’
En mijn eerlijkheid zorgde ervoor dat ze moest huilen en het hele rouwproces opnieuw doormaakte.
Iets later herhaalde deze situatie zich. Ik kon me wel voor het hoofd slaan dat ik weer in de eerlijkheid was geschoten. Soms heb je echt niets aan eerlijkheid. Haar verdriet zorgde ervoor dat ik voortaan met haar mee praatte. In plaats van verdrietig maakte ik haar blij.
‘Gerard, wat fijn dat je er bent. En hoe is het met Moeke?’
‘Heel erg goed. Je moet de hartelijke groeten hebben, ik moest zeggen dat ze ontzettend veel van je houdt en ze wil dat ik jou deze kus van haar geef.’ En ik gaf haar een kus op haar voorhoofd.
‘Dat is fijn om te horen, jongen. Maar ze is toch een tijdje niet geweest.’
‘Ze is nogal verkouden en ze is bang om je aan te steken. Het leek haar beter even niet te komen.’
‘Dat is heel lief van haar. Want dat kan ik er inderdaad niet bij hebben. Geef je haar een kus terug?’
De Corrector
Vrijdag 12 april, Cadouin
Ik neem even wat tijd voor huis-, tuin-, keuken-, en zakennieuws. Het meest in het hoogspringende nieuws voor ons is dat afgelopen week een trap in onze tuin groeide. Van losse planken en wat palen, werd de trap, van staketsel tot langzame aankleding, van tree tot tree, een trap. Als het even meezit, komt hij vandaag af. Met dank aan Richard en Emma.
Ons bezoek hoeft dus niet meer bang te zijn uit te glijden op de helling naar ons huis. De trap heeft zelfs een leuning waar je je aan vast kan houden. Er zullen weinig mensen zoals Wyb en ik zijn die er niet om malen om een steil hellinkje naar huis te moeten nemen. Wij waren inmiddels geoefende klimmers, maar we begrijpen dat het voor sommige mensen zelfs een onneembaar hellinkje was. Vandaag is dat probleem dus opgelost. Het kantoor van Dossiermodergat is nu voor iedereen bereikbaar.
Verder kan ik laten weten dat de natuur hier explodeert. Begin deze week was er nog wat regen, maar de zon heeft het initiatief volledig overgenomen. Gisteravond zaten Wyb en ik op onze ligstoelen in de tuin en genoten van de ondergaande zon en het roepen van de uil. We doen het spelletje hoe lang we geen gemechaniseerd geluid horen. Dat is een ontluisterend spelletje. Bij de eerste metingen komen we niet verder dan 2 minuten natuurlijke stilte. Gaande ons zitten loopt het record vanavond uit naar eerst vijf minuten, ten slotte zeven minuten. Als je er oplet is het opmerkelijk hoe vaak je wel niet ergens een vliegtuig of auto hoort. De maaimachines zijn, zeker hier in de Dordogne, ook regelmatige spelbrekers.
‘Kijk,’ zeggen we bijna tegelijk.
Links van ons vliegt, met enorme snelheid, een felgroen object met daarin een witte kern met de snelheid van een meteoriet. Gelukkig hebben we hem beide gezien. Moeten we nu in UFO’s gaan geloven? Ondanks dat het nog licht is, was hij zo helder, zo felverlicht. Wyb denkt dat hij ergens bij Monpazier moet zijn neergestort. Ik denk dat hij veel hoger vloog, ik schat dat hij ergens in de Middellandse Zee is neergekomen. Als hij neerstort. We blijven in verwarring achter. Wat hebben we eigenlijk gezien? Meteoriet? Vuurbal? Geheim wapen? Marsmannetjes?
Mijn tijd is kostbaar. Zoals iedereen weet, zit de dood ons op de hielen, dus ik moet nog heel wat blogjes schrijven. Ik geef toe dat ik door die haast best wel een d of t of een woordje vergeet. Best irritant vind ik. Het bewijst keer op keer hoe onvolmaakt je bent.
Daarom goed nieuws vanuit de Dossiermoddergat burelen. Naast De Blogger en De Censor is er nu ook De Corrector. Gisteren is Henk Kuiper officieel benoemd na al een paar weken deze functie als vrijwilliger naar volle tevredenheid te hebben uitgeoefend.
Henk laat weten: ‘Amice! Ik ben geroerd. Dit is mooi, echt mooi. Mijn enthousiasme voor Dossiermoddergat is altijd onbaatzuchtig en zonder enig financieel of mentaal winstoogmerk geweest. Maar dat mij dit nu ten deel valt en ik officieel toetreed tot De Harde Kern van dit onvolprezen Blog, is méér dan ik ooit had durven dromen. Dank, nederig veel dank voor deze Eer.’ Graag gedaan Henk, je hebt het verdiend.
Wet
Donderdag 11 april, Cadouin.
Elke dag plegen vijf mensen suïcide in Nederland. Op jaarbasis zijn dat 1.885 mensen. Op initiatief van Mirjam Bikker (CHU) wil de Kamer nu dat suïcidebeleid wordt vastgelegd in de wet. Gemeentes en de Rijksoverheid moeten beleid ontwikkelen waardoor die cijfers naar beneden gaan.
Ik heb slecht nieuws voor de Kamer: het zal niet gebeuren, of nauwelijks. Mirjam Bikker, die ik hoog heb, zegt: ‘Maar dat is geen reden om te blijven zwijgen en het taboe overeind te houden.’ Maar zij, vind ik, houdt daarmee zelf een taboe in stand. Zij ontkent de doodsdrang en de doodswil. Mensen die geloven kunnen of willen de harde waarheid niet onder ogen zien, is mijn ervaring. Ze gaan er vanuit dat het leven in gods handen ligt en dat is echt een vergissing. Voor veel mensen, waaronder mijzelf, bestaat die god niet. Hij speelt geen enkele rol in mijn leven. En dan ga je toch anders kijken.
De Kamer gaat er vanuit dat hulp, ondersteuning, begeleiding alles uitmaakt, dat dit het aantal doden zal verminderen. Ik denk dat het een illusie is. Om diverse redenen. Mirjam Bikker zal het niet geloven, maar sommige mensen willen gewoon echt dood. Wat je ook zegt of doet, voor hen lonkt de dood, en niemand zal ze tegenhouden. De mens is een existentieel complex dier en kent allerlei uitwassen. Het is niet anders. De hele geschiedenis door zijn er mensen die suïcide plegen, en dat zal niet veranderen. C’est la vie.
Daarnaast zijn er mensen die willen sterven omdat hun leven, om wat voor redenen dan ook, fysiek, psychisch, voltooid is. Als dat bij mij zover is, omdat ernstig lijden nog mijn enige perspectief is, wil ik over mijn eigen sterven kunnen beslissen. Iemand die gelooft vindt dit ondenkbaar en abject, alleen god beschikt over leven en dood, het leven is altijd sterker dan de dood. Lief gedacht, maar echt fout gedacht. Voor sommige mensen kan de dood sterker dan het leven zijn. Bovendien, uiteindelijk is voor iedereen de dood sterker dan het leven. Veel mensen die dood willen, weten verrekte goed wat ze willen. Een einde aan je leven maken kan een noodzaak worden.
De grootste vergissing is misschien wel dat de overheid daar iets in kan betekenen. Laat de overheid eerst eens zorgen dat de gezondheidszorg op orde is. Dat zal, vermoed ik, zeker een aantal doden en suïcidepogingen schelen. Wachtlijsten van meer dan een jaar in de geestelijke gezondheidszorg zijn natuurlijk fnuikend. Daarmee zet je een aantal mensen sowieso met de rug tegen de muur.
Een deel van het beoogde suïcidebeleid wordt gedelegeerd naar de gemeenten, is de bedoeling. Nou, dan weet je het bij voorbaat, dat wordt niks. Zie de jeugdzorg. Ik durf wel te stellen dat ook het delegeren van de jeugdzorg van de Rijksoverheid naar de gemeenten een negatief effect heeft gehad op het suïcidecijfer.
Ik ben een sociaal-democraat. Ik deel de overheid belangrijke taken toe. Zeker als die overheid hiervoor is geëquipeerd. Ondanks die overtuiging zie ik dat zij niet uitblinkt in communiceren op menselijk, individueel niveau. Als ik suïcide zou willen plegen, is de overheid de laatste waaraan ik hulp zou vragen.
De Kamer is zeer begaan met mensen die suïcide plegen. Maar de belangrijkste hulp wordt hen ontzegd. Want wie uiteindelijk suïcide pleegt, moet dat doen op de meest wrede wijzes. Hij wordt gedwongen van een flat te springen, zich aan een tak op te hangen of zich voor een trein te werpen. Wreed, waardoor je ook nog eens veel mensen tot last bent. Maar het gebeurt elke dag verschillende keren.
Voor de humane oplossing staan nu zeven mensen terecht die lid waren van een organisatie die pleitte voor een pil/poeder of anderszins waarmee mensen pijnloos en waardig kunnen sterven. Met het doorbreken van dat taboe zouden echt ongelofelijk veel mensen worden geholpen. En wie denkt dat je daarmee de drempel om te sterven alleen maar lager maakt, vergist zich. Wie wil leven blijft echt wel leven. Wie dood wil, om wat voor een reden dan ook, zal altijd een manier vinden om te sterven, zelfs de meest gruwelijke manieren schrikken hem of haar niet af. Geen wet, geen goede god of welgemeende intenties zal hen tegenhouden.
Ben ik een pessimist omdat ik sombere gedachte heb over het effect van de wet? Ik heb een medestander van werkelijk onberispelijk gedrag. Ook de Raad van State gelooft namelijk niet dat de voorgenomen wet een toegevoegde waarde heeft. Er is wel enig nut: deze wet zal de Kamer het idee geven dat ze tenminste iets hebben gedaan.
Trap
Dinsdag 9 april, Cadouin
Er is veel beweging in en rond het huis. Dat komt door de entree naar ons huis. Dat is, was, een lastige. Wie binnen wilde komen moest een lastig hellinkje nemen, rotsgrond met wat zand en grind erop. Wyb en ik hebben, hadden, er geen moeite mee. Ik vond het wel wat hebben. Ik hou, blijkt steeds weer, van het primitieve. Bij voorkeur hoeven de dingen niet af te zijn.
Maar het was een gevaarlijk hellinkje. Onlangs moest ik mijn Nicht nog bij de arm nemen omdat ik vreesde dat ze uit zou glijden. En dan was ze niet de eerste. Een paar vrienden waren al onderuit gegaan. Een oude dorpsgenoot kon slechts met veel moeite en ondersteuning naar beneden komen. Het was daarom onontkoombaar: er moest een trap komen, niet zozeer voor ons, maar wel voor onze gasten. En, berekenende reden, ik denk dat er weinig mensen zijn die een huis kopen met zo’n gemeen hellinkje. Andere reden, ook ik word ooit oud, en dan schuifel je met gevaar voor eigen leven op en van je huishelling.
De trap is er nog niet, maar wel volop in wording. Het geraamte ligt er al, nu de detaillering. Voor wie niet vaak Dossiermoddergat leest, denk niet dat Wyb en ik daar aan werken. Ik ben zo onhandig als denkbaar. Vandaar dat Richard en Emma hele dagen bezig zijn met het bouwen. Met een wagen vol gereedschap, veel ervaring, handigheid, twee rechterhanden en kracht, krijg je zoiets voor elkaar. Wyb en ik ontberen alle zaken die ik zojuist noemde.
Voordat ze vandaag beginnen drinken we koffie, gewoontes sluipen er snel in. Als we wat zitten te praten, slaan onze telefoons op hol. Ze produceren een geluid dat niemand van ons eerder hoorde. Met verbazing grijpen we tegelijk naar onze toestellen. Het geluid houdt een tijd aan, evenals het knipperen van het scherm. Het is duidelijk dat er iets ernstigs aan de hand is.
FR Alert, Test par la préfecture de la Dordogne. Een NL Alert, zeg maar. Maar dan een oefening. Ik lees dat wij geen actie hoeven te ondernemen, dat het slechts een exercice is. Gelukkig. En het werkt.
De eerste gedachte is: wat een onzin, wat kan er nu in de Dordogne gebeuren? Er is niets, er gebeurt niets. Wat bosbouw, wat wijnbouw, veel bomen. Goed, in de zomer dreigt het vuur.
Maar een paar maanden geleden bedacht ik -ik heb nu eenmaal een levendige fantasie- dat we in feite op een van de meest onveilige plekken van Frankrijk wonen.
Waar zou Poetin zijn eerst atoombom gooien? Niet op Parijs of Lyon. Het waarschuwingsschot zal plaatsvinden in een neutrale omgeving, waar het ding in eerste instantie weinig kwaad kan. En welke plek in Frankrijk is daar prima voor geschikt? De Dordogne. Er gebeurt niets buiten die bosbouw en wijnbouw, er woont bijna niemand en wat er woont is oude meuk, die over een tijdje toch het toneel zal verlaten. Geen kip die een traan laat om de Dordogne. Poetin heeft zijn waarschuwingsschot gelost, bewezen dat hij voor niets terugdeinst. De zaken zijn op scherp gesteld. De Dordogne is het offer voor het verkrijgen van de duurzame vrede.
Vijandig gebied
Zondag 7 april, Cadouin
Ik hou het niet bij, maar ik zal best vaak de lof over onze vallei hebben gezongen. De vallei bestaat uit een groot weiland, een prairie bijna. Die laatste indruk wordt versterkt door de paarden die er grazen en vaak als in een western samen over het gras jagen. De paarden zijn al enkele weken verdwenen. Dat komt omdat het gras nu te hard groeit. Omdat paarden geen maat kennen, gaan ze naar een schralere wei waar ze zich niet dood kunnen eten.
We zijn hierdoor niet beestloos. ’s Nachts nemen de zwijnen de vallei over en wroeten fanatiek de grond om. Daar tussendoor lopen de reeën, altijd schichtig. En als de angst ze echt naar de strot vliegt, beginnen ze onrustbarend te blaffen. In de herfst gebruiken de herten de prairie om eens lekker te gaan burlen. Verder zijn er de dassen die de verschillende stroompjes water opzoeken.
Maar vanaf gisteren is alles anders. Mannen met baarden en dikke buiken sloegen honderden paaltjes in de prairie, ze legden een brug over het water, en maakten zelfs een springschans. Met een soort gepantserde golfkarretjes razen ze door de vallei. Weg is de lieflijkheid en de rust. Die gasten leggen een heus circuit aan en over twee weken razen er zo’n zeshonderd motorcrossers door onze vallei. Eens in de twee jaar krijgen ze dit prachtige stukje Frankrijk ter beschikking om het kapot te raggen. Ik sta op het punt om te gaan vloeken.
Dat is erg, maar niet het ergste. Twee jaar geleden maakten we het tot onze schrik ook mee en daarna bleef het dus twee jaar rustig. Daar valt, met tegenzin, mee te leven. Zo’n vallei herstelt zich opmerkelijk snel, hebben we toen gemerkt. Maar wat hebben die ellendelingen nou gedaan, hun racen beperkt zich niet tot de vallei. In het bos ernaast, uitgerekend de plek waar het wild zich schuil houdt, hebben een bulldozer en een tractor rücksichtslos banen getrokken om het circuit uit te breiden. Het is een spoor van omgehakte bomen, versnipperde struiken, geknakte planten die net opkwamen, vernielde natuur.
Het bevestigt het beeld dat de Fransman geen donder om natuur geeft. Ook hier onverschilligheid. In herfst en winter maken ze in legertjes van vijftien jagers de natuur af, in het voorjaar jagen ze het wild op voor een fucking motorcross. Als ik door het gewonde bos loop kan ik wel janken. Van de eens rijke fauna in dit bos is niets meer over.
Ik heb de neiging tot sabotage. Ik zou een protestbeweging willen opzetten opdat dit natuurvandalisme stopt. Helaas, ik merk, uitgezonderd bij mijzelf en Wyb, geen greintje ongenoegen over dit totaal misplaatste evenement dat in Nederland nooit, maar dan ook nooit, zou kunnen plaatsvinden. Het is alsof je een crosscircuit op de Veluwe aanlegt. Maar ja, wie ben ik? Ik ben een gast in een vreemd land. Ik ken niemand. Ik weet de weg hier niet. Ik spreek de taal te slecht om überhaupt een stem te krijgen. Ik ben een doofstomme in vijandig gebied.
Ontdekkingsreiziger
Zaterdag 6 april, Cadouin
Nadat we tweeënhalf jaar in Saint-Hipolyte-du-Fort hadden gewoond, kenden we de kleinste weggetjes in de wijde omtrek. ‘Hoe kan het dat jullie hier zo goed de weg weten?’ vroeg ons bezoek wel eens als we ze met de omgeving kennis lieten maken. Ik moet zeggen dat dit vooral aan Wyb te danken is. Waar we ook zijn, ze ontpopt zich meteen tot ontdekkingsreiziger.
In de Dordogne is dat natuurlijk niet anders. Zoals we alle wegen en weggetjes in Den Bosch, Heerlen, Groningen, Dwingeloo en Hipolyte kennen, zo zouden we ook prima reisgidsen zijn in de streek rond Cadouin. We ontdekken de streek boucle na boucle (rondwandeling). Maar gewoon wat rondrijden en zoeken naar bijzondere plekken hoort daar ook bij.
Vandaag maken we een wandeling rond het stadje Saint-Cyprien. Nog in het stadje fotografeer ik daar een begraafplaats waar de graven in strak gelid liggen als een soort grote dozen. Ik maak de foto voor Esmee die gek is op begraafplaatsen.
Ze antwoordt meteen met een appje: ‘Ik moet daar heen!’
‘Is vlak bij ons in de buurt. Ik kan wel een mooie tour voor je organiseren. De Tour des Doods.’
Het enthousiasme van Esmee is groot: ‘Wil ik. Wauww!! Je moet hier iets mee doen, pa.’
Het was een grapje van me, maar inmiddels ken ik hier zo veel mooie begraafplaatsen, dat ik er inderdaad best iets mee zou kunnen doen.
De boucle van Saint-Cyprien is niet makkelijk. Het dorp kent al veel hoogteverschil, maar boven het dorp gaat het nog even lekker door. We zien de Dordogne onder ons steeds kleiner worden. Al klimmend komen we op Chemin des Grottes de l’Ermite (Weg van de grotten van de kluizenaar). Dat is voor een kluizenaar natuurlijk een bijzondere gebeurtenis. Grote kans dat hier een collega van me in een grot heeft gewoond. Verder lopend komen we inderdaad een paar grotten tegen waar ik zo in zou kunnen gaan wonen. Je kunt als kluizenaar wel in een huis op een berg gaan wonen, maar een grot op een berg is natuurlijk het hoogst haalbare. Om te zien hoe dat eruitziet, maakt Wyb alvast een paar foto’s.
Eenmaal boven komen we in een lieflijk landschap met glooiende heuvels, boomgaarden met notenbomen en appels. ‘Het doet me denken aan het landschap in Zuid-Limburg,’ zegt Wyb als we op een pittoresk weggetje teruglopen naar het dorp. ‘Klopt,’ zeg ik, ‘maar er is één groot verschil, vind ik.’ ‘En dat is?’ ‘Je voelt hier de ruimte. In Zuid-Limburg heb je prachtige plekken, maar je voelt het postzegelformaat, je voelt de toeristen die op je nek zitten. Hier is alles ruimer, meer verlaten.’ Zo heb ik wel eens gezegd dat de omgeving van Cadouin 150x Berg en Dal is, zo is Saint-Cyprien 150x Zuid-Limburg.
Lopende op zulke weggetjes moet ik altijd denken aan een boek dat ik vijftig jaar geleden las, Narziss und Goldmund, van Herman Hesse. Het gaat over de vriendschap tussen de gedisciplineerde Narziss en de onrustige Goldmund. Het boek speelt zich af in Middeleeuwse tijden. Wat ik mij herinner is dat menig fragment eruit zag zoals wij hier lopen. Na een lange reis wordt ver onder hen het dorp zichtbaar waar het klooster van Goldmund staat en dat hij zal verlaten om beeldhouwer te worden. Het boek maakte diepe indruk in mijn puberteit.
Hipster
Vrijdag 5 april, Cadouin
Ik heb nog steeds de domme gewoonte om ’s nachts mijn telefoon met volle ontvangst mogelijkheid op mijn nachtkastje te leggen. Gewoonte van vroeger. Je wist nooit of Matthijs belde voor een goed gesprek, zich midden in de nacht een ramp voordeed met het bedrijf of dat een dochter belde met zeer noodzakelijke zaken.
Toevallig lag ik gisteravond vroeg op bed en werd ik in mijn eerste slaap wakker geappt door Henk. En, ook een oude gewoonte, ik kijk dan toch altijd even wie geappt heeft, nieuwsgierig als ik ben. Het is een app met een foto en daaronder de tekst: Two happy people, a long time ago. Op de foto een oude versie van mijzelf en daarnaast Jolande (zie foto hieronder). Ooit begonnen wij samen in februari 1983 voor de Stadsschouwburg en De Oosterpoort in Groningen te werken. Ik bleef daar zeven jaar, Jolande veertig jaar, in juli viert ze haar afscheid.
Ik heb de foto nooit eerder gezien, maar vind hem meteen fantastisch. Deze oude versie van mijzelf verrast me en bevalt me. De vrolijkheid bevalt me, de ondeugendheid, daar zit geen bange man, hij heeft er wel zin in om er tegenaan te gaan. Het is ook een man, nou ja, jongen misschien, die nog weinig zorgen heeft gehad. Hij mag wel oppassen, want dat zou wel eens kunnen veranderen. Nu kan ik zeggen dat deze waarschuwing te laat komt. Het spel is gespeeld. In Frankrijk kan ik het allemaal nog eens overdenken, wijzigen is niet mogelijk.
Als ik de foto aan Wyb laat zien, maak ik goede sier. ‘Wat een mooie foto, wat een knappe man. Het is een van de weinige foto’s van vroeger waar je goed op staat.’ Even een correctie. Ze zegt niet een van de weinige foto’s, ze zegt de enige foto waar je goed op staat, maar ik realiseer me dat dit mijn imago kan schaden.
Met de volgende woorden maakt ze het gelukkig goed: ‘Je lijkt wel een Amerikaanse filmster uit de jaren zeventig. En ik zie dat je een van de eerste hipsters was.’ Dat laatste constateerde ik zelf ook al.
‘Zal ik mijn baard weer laten staan?’ opper ik.
‘Nee, doe maar niet.’ Ik vraag niet waarom niet, ben blij met het antwoord.
Ik hou niet baarden, misschien omdat ik er te lang een heb gehad. Ik herinner me hoe blij ik was toen ik hem voor de eerste keer afschoor. Eindelijk was ik mijzelf. Als ik nu een baard laat staan, zou het een totaal andere baard zijn dan de baard op de foto. Die op de foto is vol vitaliteit en brutaliteit. Als ik nu een baard laat groeien, zou ik op een uit de tijd gegroeide kabouter à la Frans Timmermans lijken.
PS Krijg net een appje van Henk binnen dat de foto is genomen in 1983 bij het afscheid van de toenmalige interim directeur Geert Veentjer, die ik de jaren daarna node zou missen. De zorgen kwamen dus al snel. Het betekende de terugkeer van Ton Post als directeur, en dat was een ramp. Over grensoverschrijdend gedrag gesproken. De foto is genomen op het pannenkoekenschip in Groningen, en dat is dan wel weer lief.
Snee
Donderdag 4 april, Cadouin
Ik lees momenteel een boek van Martin Amis met de titel Uit de eerste hand. Het is een boek zoals je ze niet vaak tegenkomt. In mijn geval: eigenlijk nooit.
Om dat duidelijk te maken begin ik met een citaat:
‘We hadden moeten ingrijpen en over alle verschillende soorten korte verhalen moeten beginnen. De parabel. De schets. De anekdote. Het venijn in de staart. De tranche de vie.
‘Je klinkt helemaal schor.’
‘Ik weet het. Ik hoor het ook… Negentig procent van de korte verhalen is een tranche de vie. Een snee van het leven. En dat is het leven uiteindelijk ook. Het is geen roman. Het is een gesneden brood van korte verhalen. Maar van verschillende graansoorten. Verschillende texturen en diktes.’
Dit fragment zou een typering van het boek kunnen zijn: het is een gesneden brood. Het is geen roman, het is geen autobiografie. Het zit er tussen in. De hoofdpersoon is soms een ik, soms een Martin. Het boek is een mêlee van verhalen, uitwijdingen, artikelen, herinneringen. Het is eigenlijk zoiets als Dossiermoddergat, dat vliegt ook alle kanten op. Je zou kunnen zeggen dat het mix is van een autobiografie, een roman en Dossiermoddergat. In het boek schemeren ook nog allerlei verhaallijnen. De schrijver springt van de ene lijn op de andere. Daarom lees ik het met veel plezier. Je moet het wel in grote happen lezen, anders raak je verdwaald.
Raad ik het boek aan? Eigenlijk niet. Niet alleen om het een tamelijke kluif is, 672 bladzijden, maar het is zeker geen kluif die lekker weg hapt. Je moet wel doorbijten. En je moet zeker interesse hebben in literatuur want is een etalage van ontmoetingen met schrijvers en beschouwingen over schrijven.
Een beschouwing wil ik de lezer van Dossiermoddergat zeker niet onthouden. Het is een fragment uit een interview dat de hoofdpersoon met de schrijver V.S. Pritchett heeft.
‘Als je ouder wordt,’ zei hij, ‘begin je jezelf ook heel saai en langdradig te vinden. Je gedachte zijn langdradig, terwijl ze eerder juist zo mooi en opruiend waren. Het verhaal is een manier van reizen. Bladzij na bladzij gaat mijn pen op reis. Dan doet mijn pen gedachten en situaties aan die hun vreemdheid aan je onthullen. De ouderdom doodt het reizen. Dingen komen niet meer zomaar in je op. Je bent vooral bezig met voorzichtig zijn.’ Hij bedoelde dat je lichamelijk en emotioneel voorzichtig doet: alsjeblieft geen verrassingen. ‘Verhalen komen bijna per ongeluk in je op. En nu ben je geneigd een leven te leiden waarin zich geen ongelukken voordoen. Pritchett zweeg even en voegde er met een gekwelde glimlach aan toe: ‘Daar heeft het eigenlijk niks mee te maken. Het is gewoon omdat je ouder wordt.’
Martin vroeg: ‘Je bedoelt…?’
‘Ik bedoel dat je niet meer kunt reizen. En dat je pen niet meer kan reizen. En daarom kun je niet meer schrijven.’
Bedrijf
Woensdag 3 april, Cadouin
Ik maakte me vandaag opeens zorgen dat ik, wat ons bestaan betref, een verkeerde indruk wek. Misschien laat ik de lezer wel denken dat we hier een leven hebben als een luis op een zeer hoofd. Als dat zo is: klopt niet.
Het hebben van een huis in Frankrijk is in feite het runnen van een klein bedrijf. Een Frans huis is als een onwillig paard dat je met moeite onder het zadel krijgt. Het schopt met zijn achterpoten en maakt de wildste bewegingen. Disclaimer. Ik schrijf dit wel op, maar ik weet helemaal niet hoe een onwillig paard zich gedraagt. Maar wat ik eigenlijk wilde zeggen: een huis hebben in Frankrijk is gewoon hard werken.
Ik heb in Dossiermoddergat al verhaald over het feit dat wij liefst twee keer een watersnoodramp hebben gehad. Elke keer dat wij terugkwamen van een lange reis vonden wij een druipende badkamer, wekenlang had een kraan opgestaan, terwijl wij toch echt de hoofdkraan hadden afgesloten. Blijkbaar kan ons huis niet tegen alleen zijn. Inmiddels weten wij dat het jaren en jaren leeg stond toen een docente Frans uit Parijs de eigenaresse was, vandaar misschien. Gelukkig heeft de verzekering besloten dat ze alle kosten op zich neemt en alles zelf gaat renoveren.
Dat renoveren is de afgelopen week gebeurd. Een week lang hadden wij een buitengewoon aardig mannetje over de vloer dat vier maanden voor zijn pensioen zat. Binnen vier dagen had hij alles weer spic en span gemaakt. De muren zijn behangen met een speciaal isolerend materiaal en daarna geschilderd, deur en ramen zijn in de oude staat teruggebracht, het plafond opnieuw gestuct, de vloer geschuurd en geolied. Vrijdags kwam hij nog terug om het raampje (soort glas: kathedraal glas) in de deur te zetten dat ik had ingeslagen omdat de deur niet meer openging toen wij terugkwamen. Veel bedrijvigheid dus.
In de tussentijd probeerde Wyb een loodgieter te strikken om de jungle van de Dordogne in te trekken om het raadsel op te lossen waarom kranen gaan lopen als wij alles hebben afgesloten. Ze is er dagen mee bezig geweest, een crime. Vandaag heeft een loodgieter laten weten dat hij morgenvroeg komt. Eindelijk. In de tussentijd heeft onze wasmachine de geest gegeven. Hij is vermoedelijk slachtoffer van de twee watersnoodrampen.
En dan heb ik het nog niet over het invullen van belastingformulieren, een trap die volgende week buiten wordt aangelegd zodat onze bezoekers niet meer op de steile helling onderuit gaan. Daarnaast ben ik vooral bezig met het vernietigen van de honderden wantsen die in en om ons huis schijnen te verblijven. Dagelijks komen er een stuk of vijftien te voorschijn. Dood aan het prehistorische beest. En vergeet niet dat ik de hond nog moet uitlaten, om de dag moet stofzuigen en de vuilnis naar de containers in het dorp brengen. Dokters schrijven hier niet zomaar herhaalrecepten uit. Om het half jaar willen ze je opnieuw onderzoeken terwijl ik al jaren gebruiker van de medicijnen ben met prima resultaat. De Fransen hebben nu eenmaal een broertje dood aan efficiency.
Inmiddels weet ik dat je beter theaterdirecteur kunt zijn dan bewoner van een huis in Frankrijk. Ik wilde juist geen eigen bedrijf meer.
Kunstacademiemeisje
Dinsdag 2 april, Cadouin
Wyb en ik wandelen een rondje om de vallei. Terwijl we daar lopen, kijk ik naar onszelf. We hebben beide een zwarte trainingsbroek aan, daaronder oude wandelschoenen, onze truien zijn verre van nieuw. Ik realiseer me dat we best als zwervers kunnen doorgaan zoals we daar lopen. Maar wat maakt het uit, niemand die ons ziet. Verlies je sowieso decorum als het niet uit maakt?
Voor wie zich nu zorgen gaat maken, we passen best op onszelf. In de situatie waarin wij leven, zouden we ons best kunnen ontwikkelen tot ontaarde slapers, zoals de titel van een roman van Ward Ruyslinck luidt. De hoofdpersonen in dat boek komen het bed niet meer uit, ze verloederen totaal en met overtuiging. Het kan best zijn dat het boek ergens anders over gaat. Ik las het zo’n vijftig jaar geleden en dit is blijven hangen. In de loop van mijn leven heb ik het boek regelmatig genoemd: ontaarde slapers, het is een manier van leven.
Vandaag vroeg ik het me weer af: moet ik het luie leven gewoon niet totaal omarmen? Een vriend die ik lang niet sprak vroeg me onlangs waar ik me de laatste tijd mee bezighoud. Ik vond het opeens een moeilijke vraag. Is er echt iets wezenlijks waar ik me mee bezighoud? Lang had ik hoogstaande idealen, wilde ik het land cultureel opstoten in de vaart der volken. Echte ambitie heb ik geloof ik niet meer. Ik wil mooie foto’s maken, dat is momenteel mijn hoogste ambitie. Ik antwoord dat ik Frans studeer zonder veel succes, elke dag een blogje schrijf en veel fotografeer.
‘En schrijf je buiten dat blog nog wel eens iets?’
‘Nee, eigenlijk niet.’ Ik vertel hem niet dat ik vorige week sowieso heb besloten geen boeken meer te schrijven. Onlangs was ik er wel met een begonnen, maar de moed zonk me na een paar pagina’s in de schoenen. Wat een werk. En wie leest nog. Waarom zou ik me erin vastbijten?
Wyb had, mede door haar vorige werk, nog een kast vol mooie kleren. Maar ook mooie kleren worden ouder. Een kast met mooie kleren kan zomaar een kast voor een zwerver worden. Daarom kocht ze gelukkig na lange tijd weer eens nieuwe kleren. Vond ik erg leuk. ‘Je ziet er opeens weer uit als een kunstacademiemeisje,’ zeg ik tegen haar. Sinds we elkaar kennen, noem ik haar vaak zo, een kunstacademiemeisje.
‘Ik hoor dat je binnenkort weer een expositie hebt,’ zeg ik. ‘Kun je me iets vertellen over je laatste schilderijen?’
‘Hou eens op, zeg.’
Mijn klerenkast is al zo’n beetje mijn hele leven hetzelfde. Ook al worden mijn kleren ook steeds ouder. Ik gooi zelden iets weg. De dingen die lekker zitten mogen tegenwoordig best een gaatje hebben. Behalve als we gasten hebben. Zo nu en dan vul ik mijn klerenkast aan met opnieuw iets saais. Als het maar lekker zit. Ik geniet nog steeds van het feit dat ik niet meer representatief hoef te zijn. Dat ik dat ooit wel was, was ook toen een vergissing.
Op is op
Maandag 1 april
Nu ik binnen een half jaar in India, Frankrijk en Spanje ben geweest, realiseer ik me weer hoe ontzettend rijk Nederland is. Ga langs een snelweg staan en kijk wat voor een auto’s langsrijden. Auto’s boven de tachtigduizend euro zijn geen uitzondering. Kijk naar de huizen, elk huis keurig in de verf en binnen een kookeiland, een keuken naar de laatste mode.
En dan te bedenken dat uitgerekend dit land op partijen heeft gestemd die onvrede, ontevredenheid vertegenwoordigen. Niet alleen dat is ongelooflijk, het is ook ongelooflijk dat ze daarmee op partijen hebben gestemd die geen enkele bestuurlijke ervaring hebben. Het lijkt alsof dit land niets te verliezen heeft. Hier, lieve zoon van drie, hier heb je de sleutels van mijn Landrover Defender, rij zelf maar naar school.
Ik kom erop omdat het vandaag Earth Overshoot Day is. Als iedereen zou leven als in Nederland zijn er vier aardbollen nodig. Je zou kunnen zeggen dat we vanaf vandaag op de pof leven. Sorry, nageslacht.
Het komt erop neer dat we in Nederland veel meer grondstoffen gebruiken dan we zelf kunnen produceren. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de consumptie van voedsel, water en hout. Meer dan we nu hebben geconsumeerd is eigenlijk niet mogelijk, of we moeten nog ergens drie aardbollen zien te vinden.
En dat lukt natuurlijk niet. In India en China hebben Wyb en ik gezien hoe miljarden mensen steeds rijker worden en in sneltreinvaart dezelfde welvaart als wij opeisen. Wereldwijd ligt de Earth Overschoot Day op 25 juli. In de jaren tachtig was dat nog in oktober. Eén ding is zeker: het kan zo niet doorgaan. Maar het fascinerende is dat iedereen leeft of het wel zo door kan gaan. Iemand moet dus een keer zeggen: ‘Ho, dit moet anders.’ Wie zal dat zijn? Wie zal dat durven? De kans is dus groot dat de aarde het schip keert. Op is op, een alternatief is er niet.
Ik zal het niet meer meemaken dat Nederland zich achter de oren moet gaan krabben omdat het weet: ‘Het gaat niet meer. De aarde is op. Daarvoor zullen we vermoedelijk in een prijzenslag om grondstoffen, spullen en dingen belanden. We leven met het idee dat een keuken die uit de mode is gewoon vervangen kan worden. Logisch toch? En dan, op een dag, kan hij niet meer vervangen worden, omdat we het niet meer kunnen betalen, of dat de grondstoffen om hem te maken echt op zijn.
Ik ben zo benieuwd naar de reactie in Nederland, dat bevolkt wordt door ontkenners van alles wat rationeel is. Die schok, die verbijstering, wat wil ik dat graag meemaken. Laat mij raden. Geert Wilders zal de schuld vast bij al die asielzoekers neerleggen, schandalig hoeveel grondstoffen die gebruiken.
Tijd
Zondag 31 maart, Cadouin
Tijdens mijn werkzame leven in het theater keek ik altijd uit naar het Paasweekend. Het was een weekend waarop opmerkelijk weinig was te doen. Kerstmis was voor het circus en de familievoorstellingen. De jaarwisseling was er voor de Nieuwjaarsconcerten en de recepties. Het ging altijd maar door, honderden voorstellingen en concerten per seizoen. Maar Pasen was er voor het gezin, de familie. Een rustpunt om nog even op adem te komen voor de eindsprint in april en mei. En dan, eindelijk, de zomervakantie. God, wat had ik die nodig. Een theaterseizoen perste je uit.
Hoe anders is het nu. Pas een week voor Pasen kom ik erachter dat het de week daarop Pasen is. Wyb en ik leiden een leven waarin tijd een andere gedaante heeft gekregen.
Als zaterdagochtend om half negen de wekker gaat, zeg ik tegen Wyb: ‘Half negen, maar je moet je realiseren dat het dus eigenlijk half acht oude tijd is.’
‘Lieve schat, het is zaterdag. De klok wordt pas zaterdagnacht een uur vooruit gezet.’
Zaterdag, zondag, maandag, voor wie zonder agenda leeft, lijken de dagen op elkaar en raken, voordat je het weet, in elkaar verward. Vroeger dacht ik in theaterseizoenen en werkweken waarin de weekenden het belangrijkst waren, want dan kwam het theater volop tot leven.
Aan de oppervlakte is er geen theater meer. Onder de oppervlakte blijkbaar wel, daar vinden we nog de sporen, de restanten van ons theaterleven. Vrijdag word ik na een nacht heftig dromen wakker en zeg ik tegen Wyb dat ik het vannacht enorm druk heb gehad. Ik heb me kapot gewerkt. Ik was directeur van de Raad voor Cultuur en was verantwoordelijk voor een grote reorganisatie. Maar het was zo moeilijk om mensen mee te krijgen, ik ben er naar mijn gevoel de hele nacht mee bezig geweest. Waarom de Raad voor Cultuur? Ik heb er nooit gewerkt, ooit zat ik in een commissie, maar dat was een klusje van niets.
‘Je zult het niet geloven, maar ik was vannacht directeur van een nieuw theater. Het was een soort schip, met een balie in het midden in een grote lege foyer. Ik was verantwoordelijk voor dat gebouw, moest allerlei zaken aanpassen.’ En zo hebben wij samen in een bed toch hard liggen werken en verwerken wij misschien wel een leven van te hard werken, te veel doen.
In een krant las ik een dezer dagen een discussie over wel of niet samen in een bed slapen. Aan het woord kwamen echtgenoten die in aparte kamers slapen en dat heerlijk vonden. Ze vonden er rust en diepe slaap. Ik kan mij daar niets bij voorstellen. Ik vind het heerlijk om een warm lijf naast mij te hebben. Een bed hoort gedeeld te worden, vind ik.
Nou moet ik zeggen dat ik ook geen enkele last van Wyb heb, ze slaapt de hele nacht als een blok door. Als ze niet zo diep zou slapen, kon ze van mij nog wel eens last hebben. Ik ga er minimaal een keer per nacht uit voor de wc. Daar komt bij dat ik in een nacht zomaar anderhalf uur de kranten kan liggen lezen. Na dat lezen draai ik mij nog eens op mijn zij en kan tegen dat heerlijke lijf van Wyb weer diep in slaap vallen. Samen hard werken in dromen, je moet je toch niet voorstellen dat je dat alleen moet doen.
Paaszaterdag
Zaterdag 30 maart, Cadouin
Paaszaterdag. Vanuit de woonkamer hoor ik de Matthäus Passion. Elk jaar opnieuw ontdek ik het muziekstuk weer en komt dezelfde weemoed over mij heen. Sowieso heb ik vandaag last van -nou ja, last is een te groot woord- weemoed.
‘Paaszaterdag, Gerard,’ zegt Wyb als we terugrijden na het boodschappen doen in Le Bugue . Meer hoeft ze niet te zeggen om een heel verleden op te roepen.
‘Ik heb er vandaag al aan gedacht,’ zeg ik. Hoe kan het anders. Zeg Pasen of Goede Vrijdag en ik denk aan paaszaterdag.
Paaszaterdag was de dag dat ik de enige traditie in mijn leven vierde. Op die dag liep ik met het mannelijk deel van de familie van mijn moederskant van het woonhuis van mijn opa en oma, later van het huis van Jan, naar Lent. Deze wandeling heette decennia lang de Paastocht. Ons doel: het huis van Tante Anna, Ome Kees en Toon, respectievelijk de tante, de oom en neef van mijn moeder. Waarbij moet worden aangetekend dat Anna en Kees broer en zus waren. De tocht zat vol rituelen. Om er een paar op een rij te zetten.
Op de Waalbrug is een monument voor Jan van Hoof gemaakt. Een verzetsstrijder die de Waalbrug redde van sabotage van de Duitsers. Elk jaar zeiden we Jan van Hoof even goedendag en tikten dan onze eitjes tegen zijn ballen kapot. We pelden ze en lieten de eierschalen in de diepte naar de Waal dwarrelen. Na het eitje was er de borrel.
Vervolgens marcheerden we naar de trap op het einde van de brug die naar de Lentse Dijk leidde. Bovenaan de trap pisten mijn ooms in het gootje, hierdoor kunnen fietsers makkelijker hun fiets omhoog duwen. Dit was letterlijk een wedstrijdje ver pissen. Vol spanning keken we welke oom het verst kwam. De ooms pisten en wij, neven, ontdeden het gootje van bladeren en takjes zodat niets de pies in de weg zou liggen.
Op de dijk riepen we bij een rijtje wilgen: ‘Knot de wilgen! Knot de wilgen!’ Dit omdat we dertig jaar geleden tegen een boer zeiden dat hij zijn wilgen moest knotten omdat ze anders zouden splijten. De boer werd zo boos dat ik een vuistgevecht vreesde. Om hem er aan te herinneren, riepen we elk jaar weer op dezelfde plek: ‘Knot de wilgen.’
Als we van de dijk af waren kwamen we langs de geboortegrond van mijn opa, waar in onze tijd een waterput stond. We gingen daar altijd keurig naast elkaar staan. ‘Een minuut stilte, graag,’ zei Jan dan plechtig. Om halverwege de minuut te zeggen: ‘Ja, zo is het wel weer genoeg.’
Even verderop was een voormalig dorpscafé van bekenden van mijn ooms. Het was weliswaar gesloten, maar wij waren nog steeds welkom om even een biljartje te leggen. In latere jaren werd het huis verkocht. Geen idee wat er met het biljart is gebeurd.
Ooit sprong ik even verderop over een sloot die te breed voor me bleek te zijn en viel ik langzaam achterover het water in. De jaren daarna werd deze hilarische gebeurtenis trouw herdacht.
Afgelopen jaar kreeg ik uit de nalatenschap van Jan een fotoalbum met foto’s die ik in 1975 van de Paastocht maakte. Het is overduidelijk dat ik in die tijd een beroerd fotograaf was, maar wat ben ik blij dat ik de foto’s nog heb. Hieronder zie je enkele foto’s uit het album.
Met deze foto’s doe ik geen recht aan Jochem en Jeroen, familieleden die ook trouw jaar in, jaar uit meeliepen. Ze staan niet op de foto’s omdat ze gewoon nog niet geboren waren, of te jong waren om mee te lopen, daar wil ik vanaf zijn.
Nu ik hier in Frankrijk woon, de Matthäus Passion op de achtergrond hoor, weet ik hoe diep deze traditie in mij is verankerd. Ik liep hem zo’n veertig keer, Jan was recordhouder met, ik dacht, 47 jaar. We lopen hem al jaren niet meer. Toch blijft het schrijnen dat ik hem nooit meer zal lopen. Mijn traditie bestaat er nu uit dat ik er elke paaszaterdag met weemoed aan terug denk.
Wat hebben we genoten.
Mijn ooms, van links naar rechts: ome Theo, ome Jan, ome Ton en ome Frans. Allen zijn inmiddels overleden.
De geboortegrond van mijn opa. Het huisje waarin hij was geboren is al lang geleden afgebroken. Op het perceel staat nu een fantasieloze bungalow. In de tuin de waterput waar, volgens de overlevering, het oorspronkelijke huisje stond.
Ome Kees. Bij deze foto moet gezegd dat hij nooit een hoofdtooi droeg. Volgens mij heeft Jan hem de hoofdtooi omgedaan omdat hij zo per perfect op een indiaan lijkt die de vredespijp rookt. Ome Kees verbleef voornamelijk in een tuinhuisje dat achter het huis van onze familie stond. Hij zat daar urenlang naar de vogels en de bloemen te kijken. Elk jaar bezochten we het tuinhuisje dat, lang na zijn dood, nog steeds door ons het tuinhuisje van ome Kees werd genoemd.
Dit is de peetmoeder van de familie, mijn oma. Met haar en met mijn opa is het natuurlijk allemaal begonnen. Mijn oma woonde op haar 65ste al in een bejaardenhuis. Als ik haar weg zou volgen, zou ik nu al vier jaar in een bejaardenhuis wonen. Overigens was ze daar erg gelukkig, woonde er met veel plezier.
Loser
Donderdag 28 maart, Cadouin
Na het lezen van een artikel in de Volkskrant stelde ik mijzelf de vraag of je op het verkeerde moment in de geschiedenis geboren kunt worden. Mijn conclusie: wis en waarachtig. Moet je voorstellen dat je in 1558 bent geboren, het begin van de 80-jarige oorlog. Dan heb je verdomme je hele leven in een oorlogssituatie geleefd. Moet je toch niet aan denken. Je hebt je dan enigszins kunnen troosten dat er toch een 12-jarig bestand was, maar 12 jaar is wel heel mager op een mensenleven.
Of stel je voor dat je in middeleeuwen was geboren. Vele levens zijn in die tijd geleefd onder een fundamentalistisch regime. Die katholieke clerus deed echt niet onder voor die jongens in Iran. Voordat je het wist was je een heks of ketter. En stel voor dat je kunstenaar was in die tijd. Moest je van die bloedeloze religieuze kunst maken. De musea hangen er vol mee, maar ik word er altijd wat triest van. Dat lijden van Jezus, het hield nooit op. Je kunt zeggen dat die Jheronimus Bosch er nog wel een feestje van heeft gemaakt, die creëerde gewoon zijn eigen trip. De rest ging toch ten onder aan eenvormigheid, het sociaalrealisme van de Sowjet-Unie is er niets bij.
Zelf dacht ik wel geboft te hebben met mijn geboortejaar 1954. Mooi negen jaar na de Tweede Wereldoorlog ten tijde van de Wederopbouw. En toen ik een beetje bij bewustzijn kwam was die wederopbouw voor een groot deel voltooid waardoor ik kon genieten van al dat harde werken. Bovendien bleek er gas in de grond te zitten, waardoor Nederland ook nog eens een welvarend land werd. Ik ben met mijn neus in de boter gevallen.
Ik heb nog wat mogen proeven van de lol van de Sixties, en volop kunnen freewheelen in die vrijblijvende jaren zeventig. In het kader van de democratisering van het onderwijs en de sociale mobiliteit werd ik ook nog eens gelanceerd van Mavo-leerling tot directeur van diverse respectabele culturele instellingen. Al bij al behoor ik tot een van de weinige generaties in de wereldgeschiedenis die geen oorlog heeft meegemaakt en heeft kunnen leven in welvaart.
Maar misschien juich ik te vroeg. Het kan best zijn dat ik uiteindelijk tot een tragische generatie behoor. Dat Volkskrant-artikel zette mij op dat spoor. Daar lees ik: ‘Voor het eerst is het wetenschappers gelukt om veroudering in het immuunsysteem deels terug te draaien. Het onderzoek vond plaats bij muizen, maar een toepassing voor de mens lijkt technisch heel haalbaar.’
Shit. Dat technisch haalbare zal nog wel zo’n twintig jaar duren, maar dan ben ik er niet meer. Dadelijk blijkt dat iedereen na mij er door deze techniek dertig of veertig jaar bijkrijgt en blijkt mijn generatie de laatste die er niet van heeft kunnen genieten. Dan blijk ik in historisch perspectief opeens de ultieme loser te zijn. Vlak voor deze cruciale uitvinding, in het zicht van de haven, is hij overleden. Hij heeft het net niet gehaald. En verdomme, wat had het me prachtig geleken: geen 80 worden maar 115 of 125, daar had ik wat voor over. Ik had die jaartjes zo graag mee willen pakken, want wat mij betreft hoeft aan dit leven geen einde te komen. Laat mij nog maar ff door leven.
Antwoord
Woensdag 27 maart, Cadouin
Wat is er in godsnaam aan de hand met De Blogger? Gisteren schreef hij over straatnaambordjes, de dag ervoor over schimmel in de badkamer, eergisteren over hondjes die van thuis waren weggelopen. Waar zijn zijn scherpe politieke commentaren? Waarom nooit meer eens een lekker schotschrift of een polemische provocatie? Is De Blogger een ingezakte boomer geworden die zich wentelt in zijn eigen luxe en zich heeft afgekeerd van de wereld?
Blogger, wij hebben recht op antwoord op deze vragen. Goed, laat ik mij verantwoorden. Ik denk dat het vooral heeft te maken met onmacht. Ik merk een toenemende weerzin om over politiek en maatschappelijke onderwerpen te schrijven omdat ik de situatie zo hopeloos vind.
In mij grote boosheid over het terugdraaien van de Green Deal, van de natuurherstelwet in Europa. De lafheid van voornamelijk de Europese christendemocratische politici die gezwicht zijn voor het geweld van de boeren. Maar ja, waar moet je heen met je boosheid? Ik geeft toe dat ik het vroeger meer van mij afschreef, jammer genoeg merk ik bij mijzelf een soort vermoeidheid om erover te schrijven. Niet weer, denk ik dan, de lezer van Dossiermoddergat weet het nou wel. Want ik denk dat de lezer van dit blog tot de verlichte voorhoede van deze samenleving behoort. Moet ik weer preken voor eigen parochie?
En dan de omvang van de ellende, ik word vermorzeld. Velen praten steeds vaker zonder ironie over het uitbreken van oorlog. Woorden als kernoorlog, dienstplicht, oorlogseconomie, heb ik nog nooit zo vaak gehoord.
En dan die Poetin, die vreselijke Poetin, waarvan je weet dat elk woord dat uit zijn mond komt een leugen is. Voor hem is de waarheid een leugen en andersom.
En dan heb ik het nog niet eens over het geklungel van de Nederlandse politiek, en vooral van de kiezer. Alle waarden die in mijn leven waarden waren zijn omgekeerd, op de grond kapot gevallen of vertrapt. Die maffe kiezer heeft partijen op het schild geheven die zelf niet eens bestuurders kunnen leveren, zelfs de formateurs moeten ze lenen van de partijen die ze zeggen zo te verfoeien en die mafkezen laten zich daartoe nog verleiden ook. Voor het belang van het land. Donder op zeg. Het is in het belang van het land dat die zogenaamd stoere rechtse partijen die zeggen de waarheid in pacht te hebben stikken in hun eigen onmacht en onkunde.
Nou ja, ik zou zo eindeloos kunnen door mopperen. Ter bescherming van mijzelf, om er nog lol in te houden, kreeg Dossiermoddergat inderdaad meer een dagboek-achtig karakter. Er zal zo nu en dan echt nog wel eens een woedeaanval doorheen slippen. Want naast tegenzin, vind ik het af en toe ook heerlijk om leeg te lopen.
Nog een puntje. Waarom reageert de theaterwereld zo ongelooflijk slap op de antisemitische verstoring van de voorstelling van Lenny Kuhr? Omdat Lenny Kuhr te keurig is en niet past in het buitengewone vernieuwende en progressieve gehalte van wat bon ton is in het theater? Of omdat het niet politiek correct is om het Joodse standpunt op welke manier dan ook te verdedigen, zelfs als het om antisemitisme gaat?
Theatermakers steken elkaar de loef af als het gaat om maatschappelijk engagement, verbinding, diversiteit, veiligheid op de werkvloer. De enige reactie is dat brancheorganisaties nu vragen om een veiligheidsprotocol. Gaap. Nou, daar lossen we het wel mee op. Verder houdt iedereen zijn mond, ook al lijkt deze actie van pro-Palestina demonstranten toch opmerkelijk veel op acties die we eerder in de wereldgeschiedenis meemaakten. 1934 revisited.
Contamine
Dinsdag 26 maart, Cadouin
Al weken voordat we naar Spanje gingen, zagen we opeens overal in de omgeving ijzeren palen staan. We hadden geen idee waarom. Misschien om nieuwe wandelroutes aan te geven, van Cadouin nog meer een wandelparadijs te maken? Een andere reden konden we eigenlijk niet bedenken.
Het was een grote verrassing toen we terug waren en dat echt elke straat, elk pad een naambord had gekregen. Stom dat we daar niet aan gedacht hadden. Of stom, waarom zou je een naambordje ophangen als er bij de meeste straten en paden al een staat? Zelfs ons weggetje, Chemin de la Condamine heeft nu twee borden per inrijd zijde gekregen. De borden van de bovenste en de middelste foto staan nagenoeg naast elkaar, er zal zo’n vijf meter tussen zitten.
Maar toen we het nieuwe bordje voor de eerste keer zagen, schrokken we wel. Heeft ons weggetje opeens een andere naam gekregen? Heet het nu Chemin de la Contamine? Gelukkig lezen we nog dezelfde dag dat op veel straatnaamborden spelfouten zitten en dat ze binnenkort worden vervangen. Ik ben dan zo benieuwd hoe zoiets kan? Slordige ambtenaar? Dyslectische medewerker bij de straatnaambordenfabriek? Ben benieuwd wie er op zijn donder heeft gekregen, zal toch een forse schadepost zijn.
Het wemelt nu van de bordjes in onze gemeente waar vrijwel niemand woont. Langs ons weggetje staan drie huizen, twee daarvan zijn permanent bewoond. Het is sowieso niet makkelijk om ons huis te vinden, daar zijn de weggetjes te onbeduidend voor. Maar met goede aanwijzingen is nog nooit iemand niet aangekomen.
We lezen in hetzelfde artikel dat er binnenkort iets revolutionairs gaat gebeuren. Wij hebben namelijk geen huisnummer. Dat is in Frankrijk niet raar, een substantieel deel van huizen heeft geen huisnummer. Dat schijnt nu te gaan veranderen, onze gemeente is er ook mee bezig.
Dat zal wel even wennen zijn, want ondanks dat er drie huizen staan is het goed mogelijk dat wij nummer 1130 krijgen, Jennie, onze naaste buur, 1070, en onze verste buur 1337. In het volle en overzichtelijke Nederland zijn we gewend aan nummers als 35, 37, 39, 41. Aan de overkant, de evenkant, zijn dan de nummers 36, 38, 40 en 42 te vinden. Hier in Frankrijk wordt het huisnummer bepaald door het aantal meters dat je huis van de hoofdweg ligt. Best slim, want zo weten de hulpdiensten makkelijke om welk huis het gaat en hoe ver ze nog moeten rijden.
Op de onderste foto zie je dat het bord voor eenrichtingsverkeer nogal is gekreukeld. Dat is gebeurd in de nieuwjaarsnacht van 2023. Ik hoorde ze langskomen, een aantal jongeren. Ze waren het er niet mee eens dat ons weggetje eenrichtingsverkeer werd en dat alleen nog bewoners, sauf riverains heet dat dan, van het weggetje gebruik mochten maken. Aan de andere kant van het weggetje staat namelijk hetzelfde bord, waardoor, buiten de bewoners, in feite niemand meer gebruik mag maken van het weggetje. Duidelijk dat een aantal dorpsbewoners het er niet mee eens was. Ze koelden hun woede door met stenen op de borden te gaan gooien. Voor de volledigheid, mensen die bij onze huizen moeten zijn, gasten, bezorgdiensten, werklui, mogen uiteraard wel van het weggetje gebruikmaken.
Ben zo benieuwd welk nummer wij krijgen.
Poltergeist
Maandag 25 maart, Cadouin
Ik geef onmiddellijk toe dat Dossiermoddergat eigenlijk maar een allegaartje is. Dan is het weer een soort dagboek, dan het gereutel van een misantroop, maar het kan ook een hardcore politiek blog zijn of een sfeertekening van het Franse leven, dan zijn het notities van een monnik, soms is het fictie, soms non-fictie, een tedere natuurbeschrijving komt ook voor en zo kan ik nog wel even doorgaan. Het heeft alles te maken met zero marketing, max vrijheid. De middelpuntvliedende kracht ben ikzelf. Dossermoddergat is even wispelturig als ik zelf ben. Ga er maar aanstaan als lezer.
Nu wat aantekeningen. Ik verhaalde eerder al dat onze terugtocht van San Sebastian naar Cadouin redelijk rampzalig verliep. In plaats van de vier uur die Google opgaf, deden we er zeven uur over. Eerst stond een totale snelweg stil door een ongeluk, waarom letten de mensen gewoon niet wat beter op. Daarna drie stoplichten op het platteland die maar niet op groen wilden springen omdat werklui kabels aan het trekken waren. Maar dan heb ik de meest tragische gebeurtenissen nog niet eens genoemd.
Terwijl we Bergerac eindelijk achter ons hadden gelaten, en wij door een totaal lege campagne naar huis reden, kwam er van de rechterkant een buizerd aangevlogen. Ik wilde het raampje nog opendraaien en roepen: ‘Hé gek, pas op, zie je niet dat wij hier rijden.’ Maar het was te laat. De buizerd had zich er ook niets van aangetrokken, want het was duidelijk dat hij heel doelbewust uit was op zelfmoord. Zonder aarzelingen, zeker van zijn doel, vloog hij zich tegen de voorkant te pletter.
Wyb en ik schreeuwden het uit. Wat heeft een vogel meegemaakt dat hij tot zo’n daad overgaat? Wij waren er vast van overtuigd dat de stoffelijke resten in de grill zaten, maar eenmaal thuis bleek dat niet het geval. Het gekke was dat wij na de klap achterom keken en hem niet op de weg zagen liggen. Als hij in de grill had gezeten, hadden we nog mooi afscheid van hem kunnen nemen. Maar ook dat heeft hij zichzelf niet gegund. Nu zaten wij met een enorm schuldgevoel. Het is verschrikkelijk om een buizerd dood te rijden.
Het kon niet op die dag. Het ergste kwam nog. Na het openen van het huis bleek dat in onze badkamer opnieuw wekenlang de kranen hadden gelopen. Het resultaat was hetzelfde als de vorige keer toen we uit India kwamen. De vloer onder water, de schimmel op de muren, de ramen die door het vocht niet meer opengingen, het plafond was nog meer afgebladderd. Hier moest een poltergeist aan het werk zijn geweest. Om dit keer zeker van onze zaak te zijn hadden Wyb en ik samen de hoofdkraan dichtgedraaid, samen het resterende water uit de kranen laten lopen en weer dichtgedraaid. Hoe is het mogelijk, eenmaal weer thuis loopt er warm water uit zowel de kraan van de douche als de wastafel.
Onze ontreddering is iets minder groot dan de vorige keer omdat de douche toch al een puinhoop was en de verzekering de beslissing heeft genomen dat zij alles in de oude staat zullen laten herstellen. Vandaar dat vandaag een mannetje de hele dag in ons huis bezig is met schuren, afplakken en de boel in de grondverf zetten. Daarmee is niet gezegd dat het probleem is opgelost, want hoe kan het dat kranen uit zichzelf gaan stromen? Dezer dagen maar eens een loodgieter bellen. Ik zou nu niet zomaar weer weken het huis alleen laten. Voordat je het weet wordt het harde werken van het mannetje teniet gedaan. Moet je niet aan denken.
Begin
Zaterdag 23 maart, Cadouin
Toen de specialist het mij in een achterafkamertje vertelde, keek ik met een afstand naar ons gesprek. Ik heb dat vaker. Er gebeurt iets, ik ben erbij, maar ook weer niet, ik kijk naar mijzelf als iemand die observeert.
Je weet dat het eens gaat gebeuren. Ik weet zelfs heel goed dat het gaat gebeuren want mijn hele leven heb ik er vrijwel dagelijks aan gedacht. Eigenlijk vanaf mijn vroegste jeugd, toen mijn opa overleed, mijn moeder en ik op een brommer naar zijn huis reden omdat er ‘iets’ ernstigs aan de hand was. Daar aangekomen bleek mijn opa al naar het ziekenhuis gebracht. Mijn moeder reed er meteen heen, ik bleef achter met… Dat ben ik vergeten.
Bij het afscheid bedankte ik de specialist. Waarom eigenlijk, bedacht ik toen ik naar huis reed. Waarom moet ik zo’n man bedanken? Het enige wat hij heeft gedaan is op empathische en niet mis te verstane wijze zeggen dat ik binnen afzienbare tijd overlijd. Professioneel werk, hij wordt er goed voor betaald.
Eenmaal thuis zette ik koffie, zoals ik dat altijd tegen het einde van de ochtend doe. Het is mijn laatste kop koffie. ’s Ochtends neem ik drie keer koffie. Bij het ontbijt een kop koffie, die is vaak het lekkerst. Vlak na het ontbijt neem ik nog een kop koffie, maar dat heb ik deze ochtend dus niet gedaan omdat ik naar het ziekenhuis moest. Daar kreeg ik van de assistent een kop koffie, ziekenhuiskoffie. Daarom smaakte de koffie die ik nu thuis op eind van de ochtend maakte erg goed.
Ik pakte de krant, bladerde er doorheen. Toen, aangekomen op de pagina met overlijdensadvertentie, drong het pas in alle heftigheid tot mij door: ik ga dood. Over enige tijd staat mijn naam in de krant. Over enige tijd ben ik er gewoon niet meer. De wereld zonder mij.
En wat doet een mens als hij hoort dat hij doodgaat? Huilen, vloeken, bang zijn, het huis uit vluchten, mensen bellen, troost zoeken? Ik deed niets. Twee dagen zat ik op een stoel naar buiten te staren, geïmplodeerd of zoiets, ik weet niet wat het was. Ik was er gewoon even niet. Misschien moest ik mijzelf overtuigen dat het dan eindelijk ging gebeuren? Maar dat was het ook niet, ik was niet bezig met overtuigen, ik dacht nergens aan.
Kan dit het begin van een roman zijn? Ik zal zien. Gewoon maar doorwerken. Tastend mijn weg zoeken, al weet ik wel waar die weg kan eindigen.
Wyb attendeert mij erop dat auteurs kunnen inzenden voor het boekenweekgeschenk van 2025. Ze zegt erbij dat ze het erg leuk zou vinden als ik mee zou doen. Ik zeg dat ik niet van opdrachtkunst hou. Welk boekenweekgeschenk is nou echt goed? Ik vind de lengte vaak ook onbevredigend. Je merkt dat auteurs aan het persen zijn geweest. Of dat het idee niet echt uit noodzaak voortkwam, bedacht is.
Dat neemt niet weg dat ik het wedstrijdreglement opzoek. In het reglement lees ik dat ik überhaupt niet mag meedoen. Ik heb geen uitgever die bij de Groep Algemene Uitgevers is aangesloten. Auteurs die daar buiten vallen, mogen niet meedoen. Ik heb niet eens een uitgeverij.
Het boek dient tenminste 19.000 en ten hoogste 20.000 woorden bevatten. Dat is helemaal niks. Een beetje roman heeft toch al snel 80.000 woorden. Ik werk verder aan de passage waar ik vandaag mee ben begonnen.
Huisarrest
Vrijdag 22 maart, Cadouin
Vanmorgen vroeg ik mij af hoe het toch kan dat ik mij op deze berg zo thuis voel, zo geborgen. Tijdens onze reis in Spanje miste ik Cadouin eigenlijk niet en vroeg ik me af hoe het zou zijn om er weer terug te zijn. En eigenlijk is het thuis gevoel meteen terug. Ik verbaas mijzelf erover. Ik ben zover van alles waar ik mij vroeger druk over maakte, waar ik zo druk mee was. Die oude wereld is hier zo ver weg en door de afstand in praktische zin niet meer bereikbaar. Met die oude wereld heb ik eigenlijk alleen nog een digitale band. Hoe komt het toch dat ik dat zelfs prettig vind en geniet van de ‘eenzaamheid’ hier?
Toeval, het is overal aanwezig. Ik heb De wetten van Connie Palmen uit en vraag me af welk boek ik nu zal gaan lezen. Ik zoek in mijn notities welk boek dat zou kunnen zijn. Als ik recensies lees, of een interview met een schrijver die me interessant lijkt, maak ik een notitie op mijn iPhone in de app Notities. Inmiddels heb ik een lange lijst van potentiële boeken die ik nog wil lezen. Ik kies uiteindelijk een boek van Martin Amis. De titel: Uit de eerste hand.
Al op een van de eerste pagina’s lees ik een passage waarin Amis vertelt dat hij op de school van zijn dochter een lezing over schrijverschap houdt. Ik lees:
‘Nu wil het geval dat jullie misschien wel het beste weten van iedereen hoe het is om schrijver te zijn. Jullie zijn jonge tieners. Op die leeftijd kom je op een hoger niveau van zelfbewustzijn. Of kom je in direct contact met jezelf. Het is alsof je een stem hoort die de jouwe is, maar die niet klinkt alsof hij de jouwe is. Of niet helemaal, het heeft iets onwennig, een stem die zich duidelijker en scherpzinniger uitdrukt dan vroeger, bedachtzamer en tegelijk luchtiger, kritischer (ook op jezelf), genereuzer en toegeeflijker. Je houdt van die gevorderde stem en om die vast te houden, ga je gedichten schrijven, je houdt misschien een dagboek bij of begint aan een aantekenschrift. In plezierige afzondering verlies je jezelf in je eigen gedachten en gevoelens en soms ook in de gedachten en gevoelens van een ander. In afzondering.
Dat is het leven van een schrijver. Het verlangen ontstaat in deze tijd, als je een jaar of vijftien bent, en als je schrijver wordt, zal je leven nooit meer echt veranderen. Een halve eeuw later leef ik nog steeds zo, de hele dag. Schrijvers zijn in hun puberteit blijven steken, maar tot hun eigen tevredenheid; ze houden van hun huisarrest…’
Fijn en nuttig antwoord, Martin Amis. Op mijn wenken bediend. Bedankt.
130
Woensdag 20 maart, Cadouin
Goed dat we gisteren San Sebastian hadden gehaald, want dan hoeven we vandaag slechts vier uur en nog wat minuten te rijden om thuis te zijn. Het is voor de eerste keer dat ik in een pension heb geslapen. Omdat we nauwelijks een nachtje hoefden te overnachten had Wyb iets goedkoops uitgekozen. Het is ook voor de eerste keer dat iemand op de hoek van de straat ons stond op te wachten om onze kamer te wijzen. Hij nam ons mee zo’n groot pand in, zoals er zoveel zijn in San Sebastian. We beklommen een totaal kaal gelopen trap naar de derde verdieping. Op alle deuren die we langsliepen zaten enorme sloten, dus dan weet je het wel.
Onze kamer bestond uit een tweepersoonsbed, met een beetje moeite kon je er naast staan. Er zat zowaar een raam in de kamer. Het uitzicht bestond uit de was van de buren die die buren, verpakt in plastic, buiten hadden hangen. Het geheel hing pal voor ons raam, maar wel buiten, dus er was sprake van een binnenplaatsje. Het allerergste voor mij dat de wc op de gang was. Weliswaar voor ons alleen, maar toch. Elke nacht moet ik wel een keer pissen en om nou naakt over een openbare gang te gaan lopen. Goedkoop is leuk, maar het heeft zijn grenzen.
Op naar Cadouin dus. We besloten via Bordeaux naar Cadouin te rijden. Andere mogelijkheid is binnendoor, maar dat betekent kleine weggetjes, enorm veel bochten, rotondes en nog meer vrachtwagens die je niet kunt inhalen. Die weg hebben we vorig jaar genomen en er kwam geen eind aan. De weg naar Bordeaux is een lange snelweg langs heel veel dennenbomen. Gelukkig kun je daar wel met 130 langsrijden, dus dat schiet op.
Zo’n dertig kilometer voor Bordeaux krijgen we van Google de mededeling dat we de snelweg moeten verlaten vanwege een ongeluk. Aangezien iedereen gewoon doorrijdt, besluiten wij hetzelfde te doen. Een domme beslissing, ik raad iedereen aan toch vooral naar Google te luisteren.
Na een paar kilometer doemt een enorme stilstaande file op. Ik weet wat dat kan betekenen. Ooit moest ik na een zondagmiddag première in Eindhoven vanuit Heerlen. Bij Born, vlak voor die autofabriek, kwam ik in een stilstaande file te staan. De radio meldde een zwaar ongeluk. Tweeënhalf uur heb ik stilgestaan. Ik was nog net op tijd voor de borrel. En dan was ik ook nog mede-baas van het première spul. Ik had me tweeënhalf uur zitten opvreten.
Anderhalf uur stonden we stil. Google kwam nog een paar keer met de mededeling dat de weg waar wij opzaten was afgesloten. Nog een half uurtje erbij en we hadden thuis kunnen zijn. Ondertussen kwamen ambulances, brandweerwagens en takelauto’s langs. Ellende dus. Na die anderhalf uur zag ik ver voor me de eerste auto bewegen.
Nadat we in Bergerac nog boodschappen hadden gedaan, leek het Wyb goed om binnendoor te rijden. Via Lalinde kon het zo druk zijn. Wat wij niet wisten, en zelfs Google niet wist, was dat diverse groepen wegwerkers op dit traject gleuven in de weg aan het drillen waren. Ik vermoed voor de glasvezel. Op die wegen, waar we nooit iemand tegenkomen, kwamen we nu liefst drie stoplichten tegen. Soms moesten we het groene stoplicht aan ons voorbij laten gaan omdat de weg was geblokkeerd door een grote vrachtwagen.
Uiteindelijk waren we drie uur later thuis dan Google ons in San Sebastian had beloofd. Onze tocht had zeven uur en een kwartier geduurd. Niks vier uur. Hoe dan ook: we waren thuis. Degene die het meest blij was, was Dies. Eindelijk kon hij weer lekker in zijn autistisch spectrum gaan leunen. Onze berg begroette hij als een oude vriend.
Pintxos
Dinsdag 19 maart, San Sebastian
De laatste avond in Andalusië brengen we door onder TL-lampen in een café in het plaatsje Almáchar. Aan een tafeltje drie mannen, aan de bar hangen een stuk of vijf mannen die naar een grote TV-kijken waarop een documentaire over een geitenboerderij is te zien.
Wyb en ik zitten tegen de achterwand aan een met papier gedekt tafeltje, we zijn de enige die hier eten. Het moet gezegd, zoals zo vaak in Spanje, het eten is voortreffelijk. Op het eind van de avond rekenen we voor twee drie gangen maaltijden en vier glazen wijn €51 af. Klopt dat? Ja, het blijkt te kloppen. Kom daar eens om in Nederland of Frankrijk.
Op de eerste plaats vieren we met het etentje de verjaardag van Wyb: 55. Maar het is ook ons afscheid van een maand Spanje en vooral van ons huis in Andalusië waar we twee weken met ontzettend veel plezier hebben gewoond. Vanuit ons huis kijken we van grote hoogte neer op Almáchar, een van die vele witte dorpen die gebouwd zijn tegen de heuvels.
De volgende dag staan we dan echt voor de laatste keer op het terras van het huis waar we zo van zijn gaan houden en kijken nog één keer naar het magnifieke uitzicht: links de vallei en de hoge bergen daarachter, rechts nog enige heuvels met daarachter wijds de Middellandse Zee. We leggen de sleutels op tafel, zoals afgesproken, en trekken dan de deur achter ons dicht. We komen hier zeker terug.
Ons doel: terug naar Cadouin. Probleem is dat het veertienhonderd kilometer van El Borge is verwijderd, te lang om in één keer te rijden. Het liefst zouden we vandaag San Sebastian halen. Omdat we denken dat ook dat te ver is, zetten we in op Burgos. Gelukkig zit vandaag alles mee, waardoor we rond vier uur al bij Burgos zijn. We besluiten daarom toch door te rijden naar San Sebastian waar we vorig jaar een paar dagen bleven. San Sebastian is feest, is een van de mooiste steden die ik ken.
De stad ligt aan een strand dat de vorm heeft van een halve maan. Door de stad zie je zelfs in maart zomaar mensen met een surfplank lopen die, na hun werk, nog even zijn gaan surfen. Maar bovenal is San Sebastian heerlijk eten. Er zijn tientallen bars waar je pintxos kunt eten, kleine hapjes die met een of twee happen opeet. Wyb en ik houden dan ook tot ’s avonds laat een kroegentocht door de stad. Een paar pintxos hier, en dan door naar de volgende kroeg met pintxos. Het schijnt trouwens de stad te zijn waar de meeste restaurants met een ster zitten. Morgen door naar de Dordogne.
Journal
Tinto de Verano
Zondag 17 maart, El Borge
De afgelopen dagen verzonk ik langzaam in een buitengewoon prettige wereld. Een wereld vol zon, lekker eten en luiheid. Sinds lang heb ik mij niet zo decadent gevoeld. De moeder van Wyb en haar zus waren op bezoek en dat leverde heerlijke dagen op.
We brachten de dagen door zoals, vermoed ik, heel veel Nederlander hier hun dagen doorbrengen. We hebben ze de afgelopen dagen volop gezien. Onze dag begon met net zo lang uitslapen tot je wakker wordt. Daarna ontbijt in de zon met uitzicht over de immense vallei en op de berg die vorige week opeens voorzien werd van een sneeuwkap maar de afgelopen dagen er weer resoluut van werd ontdaan.
Daarna wandelen. Vervolgens lui lunchen in een van de rustige terrasjes op een pleintje in een pueblo blanco, of, vooral de laatste twee dagen, in een restaurant aan de kust. Een beetje Tinto de Verano drinken, visjes, salades en andere tapas-achtige dingen eten. De zon klom hoger, wij keken loom uit over zee. Af en toe gooide ik eens een frisbee voor Dies. Op het terras zong een zanger alle evergreens die er zijn.
Ik moet zeggen dat ik Dossiermoddergat met gemak vergat. De wereld was ver weg, ik had niets meer te melden. Met belangstelling keken we naar al die Nederlanders die verveeld op de boulevard langs de Middellandse Zee rondhingen. De een rende voor een goede gezondheid, de ander was achter zijn rollator bezig met zijn laatste stappen. Hun gebruinde huid is het enige wat ze gemeenschappelijk hebben.
Ondertussen werd het weer hier beter en beter. Nu zit ik aan de tafel op ons terras te tikken, 25 graden, geen wind, volop zon. De moeder van Wyb en haar zus hebben we zojuist naar het vliegveld in Malaga gebracht. Ben benieuwd of er aan mijn decadente leven nu weer een einde komt. Het is best lekker om je over te geven aan alleen maar genieten.
Ik wil niet zeggen dat er helemaal niets is gebeurd. Met veel plezier las ik De wetten van Connie Palmen bijna uit. Ik geniet volop van het boek, inclusief ambivalente gevoelens. Ik vind er van alles van. Ik hoop dat Wyb hem ook gaat lezen, dan kan ik mijn menig een beetje toetsen.
Het belangrijkste vond eergisteren plaats. De dames waren een groot deel van de dag weg om een wandeling in de bergen te maken. Dies en ik gingen niet mee omdat de beschrijving van de wandeling gevaarlijke passages meldde. Ongeschikt voor mensen met hoogtevrees, was het oordeel. Dat is verplicht thuis zitten voor mij. Ik omdat ik hoogtevrees heb, Dies omdat hij het gevaar van hoogtes niet kent. Dat betekende dat ik heerlijk alleen was.
Als de dames weer thuis zijn, ga ik nog even op stap om mijn 10.000 stappen te halen. Ik loop naar het uitzichtpunt op het eind van de bergrug waar wij aan wonen. En tijdens de wandeling kom ik op het idee van een complete roman. Zomaar. Opeens zit hij in mijn hoofd. Ik weet meteen dat het een hels karwei wordt, of het wat wordt is zeer de vraag, laat staan of ik een uitgever kan vinden. Toch ga ik er, eenmaal thuis, aan beginnen. Ik heb weer zin om een andere wereld te creëren. Nou ja, andere wereld. Het is een wereld die alles met mij heeft te maken, een mij in een laatste fase.
De dames Kaastra hebben waterpret.
Zo fijn dat ik met deze outfit in Spanje door niemand wordt herkend.
Journal
Rot
Donderdag 14 maart, El Borge
Het was in de jaren negentig dat ik regelmatig zei dat Nederland af was, dat er aan het land werkelijk niets meer gedaan hoefde te worden. Dat eigenlijk alles wat meer gebeurde een kwestie van overorganisatie was.
De jaren negentig liggen ver achter ons en het is ongelooflijk lang geleden dat eruit mijn mond kwam dat Nederland af is. In pak weg vijfentwintig jaar is Nederland verworden tot het tegendeel van af. Nu komt regelmatig de zin ‘Nederland is een kapot land’ in mijn hoofd op. Nederland is een beschadigd land, uit zijn evenwicht gebracht, een land dat de weg kwijt is is.
Binnenkort zal Nederland tegen de door Europa voorgestelde Natuurwet stemmen. Een actie die tekenend is voor de situatie: Nederland stelt zich hierdoor op aan de verkeerde kant van de geschiedenis. Uitgerekend Nederland. Een land dat de natuur heeft gesloopt, het water vergiftigd, de leefomgeving onleefbaar gemaakt.
Volgens mij is het woord crisis het meest gebruikte woord van de afgelopen jaren. Er is een wooncrisis, een klimaatcrisis, een onderwijscrisis, een crisis in de jeugdopvang, een crisis in de zorg, een stroomcrisis, een vergrijzingscrisis, een asielcrisis en personeelscrisis. Het lukt ons niet meer om problemen op te lossen. De managersfactor in het landsbestuur is zelf aan een grote crisis onderhevig. Wie kan er nog een probleem fixen?
Daarnaast is er een mentale crisis. De kwaliteit van het leesonderwijs heeft een dieptepunt bereikt. Een krant lezen is voor een grote groep mensen onmogelijk, laat staan dat ze hun eigen overheid nog begrijpen.
Een groot deel van de kiezers is volledig de weg kwijt. Het denkt dat iemand die voortdurend haatdragende en loze beloftes twittert de oplossing voor politieke problemen is. Het gif dat hij bij voortduring in de maatschappij spuit beschouwen ze als een zaligmakend vaccin.
Zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar hoe kan de boel zo veranderen? Wie of wat is er debet aan? Misschien wij allemaal wel. Een probleem van de mens als soort is dat het niet tegen dingen kan die klaar zijn, af zijn. Ergens tevreden over zijn, je ergens bij neerleggen, iets genoeg vinden of ergens in berusten, het lukt ons niet. Altijd meer, altijd anders, altijd vernieuwing, altijd rijker en groter, altijd dat gras dat achter de heuvel groener is. En daarbij: het slopen, het kapot maken, het zit ons in het bloed. De ene oorlog volgt de andere op.
Op een gegeven moment was Nederland af en dan komt er een gek met een boek met de titel De puinhopen van paars. Leiden in last. Andere gekken zeggen dat Nederland steeds meer op een bananenmonarchie gaat lijken en alle gekkies worden opgewonden en zien in toenemende mate alleen nog complotten om hen heen. Iedereen die een boek leest, genuanceerd onderwerpen beschouwt, van kunst houdt, woont in de grachtengordel, ook al woont hij of zij in Groningen of Heerlen. Het zijn elitaire deugneuzen. O ja, en dan al die D’66 rechters. En niet te vergeten die D’66 heks. Overal spuit het gif. Rechts heeft veel van boeren geleerd, gif werkt.
De liberalen, die ons de afgelopen twee decennia de weg hebben gewezen, maakten ons wijs dat de overheid een verfoeilijke instelling was. Alles diende geprivatiseerd en moesten we overlaten aan de markt, aan commerciële partijen. Dan zou het goed komen. En zie het resultaat: de puinhopen van de Rutte’s, de Henk Kampen en de hunnen. Een kapot land. De economie draait als een tierelier, maar de rot en het ongeluk huist in de hoeken en gaten.
Journal
Steenbok
Woensdag 13 maart, El Borge
Slecht nieuws voor de aarde, goed nieuws voor mij. Op de grote berg waar wij op uit kijken is na een dag de sneeuw alweer nagenoeg verdwenen. Een blog geleden schreef ik dat de sneeuw een soort hoop vertegenwoordigt, dat de opwarming van de aarde die sneeuw toch mooi niet heeft kunnen voorkomen. Het was de hoop voor één dag. Het paradoxale, voor mij is het verdwijnen van die sneeuw weer een teken dat het mooie weer is teruggekeerd.
Ik vind mij die dag terug op een hoge berg. Geheel tegen mijn behoefte in, beklim ik een steile wand naar de top van een te hoge berg. Halverwege vraag ik mij af hoe het nou komt dat ik in een dergelijke ongewenste situatie ben beland. Het antwoord is Wyb. We besloten met z’n vieren, Wyb, haar moeder en zus, te gaan wandelen. Wyb zoekt een mooie wandelroute uit.
Ik ben dan al meteen ietwat wantrouwend. Wyb is van ons de de echte fanate wandelaar. Ik wandel voornamelijk omdat ik gezond wil blijven. Eén of anderhalf uur wandelen per dag vind ik heerlijk, daarna komt de tegenzin. Komt bij dat Wyb gek is op de bergen, ik eigenlijk helemaal niet. Ik hou van de Dordogne omdat de heuvels daar voor mij zijn gemaakt. Het is best inspannend om ze te beklimmen, maar het wordt nooit spannend. Daar hou ik van.
Wyb weet mij te overtuigen dat de beoogde wandeling prachtig is. En daar blijkt ze gelijk in te hebben. De tocht begint in bounty-achtig landschap. We drinken koffie in een cafeetje aan het strand onder een strak blauwe lucht onder de palmbomen. We denken even aan Nederland, de sombere luchten, als we in gesprek komen met Nederlanders die hier elk jaar een half jaar overwinteren. Nederland in de winter, ze gruwen ervan. Anneke bestrijdt het, het wad, de Friese luchten, ze zijn prachtig. Het valt me op dat mensen uit het Noorden de winter meestal verdedigen. Dat vind ik best knap. Ik zie alleen maar de maandenlange sombere luchten boven de stad Groningen, het eindeloos gemiezer, de wind die nooit ophoudt te blazen.
Dan beginnen we aan onze wandeling. We gaan een stukje steil omhoog. Wordt mijn wantrouwen bewaarheid, vraag ik me af. We volgen de kustlijn. Prachtig. Ik begin steeds meer van Spanje te houden. En dan beginnen we aan de beklimming van de berg. Hoezo wandelroute? We zijn onvervalst aan het bergbeklimmen. Wyb geniet.
En ik moet bekennen, ik ook wel een beetje. Het klimmen gaat me opmerkelijk goed af. We komen steenbokken tegen, het dier dat mijn sterrenbeeld vertegenwoordigt. Ik blijk best iets gemeen te hebben met die steenbokken. Moeiteloos vind ik mijn weg naar boven. Mijn hoogtevrees weet ik hier en daar te overwinnen.
Dat laat onverlet dat ik ontzettend opgelucht ben als ik drie uur later de parkeerplaats in het oog krijg waar onze auto staat. Omdat ik voorop loop, stop ik bij een kapelletje om op de anderen te wachten. Ik leen wat bloemen die de gelovigen hebben neergezet. Zodoende kan ik mijn medewandelaars opwachten met bloemen. Als Nijmegenaar heeft de Vierdaagse een blijvende invloed op me.
Wat is het toch heerlijk om in een auto te rijden.
Journal
Malaga
Maandag 11 maart, El Borge
Goed nieuws voor de aarde, slecht nieuws voor mij. Op de grote berg waar wij op uit kijken ligt voor de eerste keer sinds jaren weer sneeuw, laat de verhuurder van ons huis weten als hij het zwembad voor de wekelijkse beurt komt schoonmaken. Dat heeft de opwarming van de aarde toch mooi niet kunnen voorkomen. De sneeuw vertegenwoordigt een soort hoop. Voor mij persoonlijk betekent die sneeuw dat het hier koud is. Overdag is het fris, ’s avonds is het ronduit koud. Fijn dat hij het zwembad schoonmaakt, maar geen haar op mijn hoofd die erover denkt een duik te nemen.
Vanaf gisteren is alles anders. Tot nu toe was ik alleen in dit huis in El Borge. Wat natuurlijk niet waar is, want Wyb is bij me. Maar het gekke is dat ik Wyb niet beschouw als een ander. Wat ik doe en wil valt eigenlijk een op een samen met wat Wyb doet en wil. Met een beetje goede wil zou je dus kunnen zeggen dat dit huis wordt bewoond door één iemand, in niets voel ik dat mijn vrijheid is beperkt, ik doe wat ik zou doen als ik alleen was. Ik kan mij volledig op mijzelf concentreren, het fijne is dat het met Wyb veel leuker is. Dit hebben we nooit naar elkaar uitgesproken, dus ik weet niet of dit voor Wyb ook zo geldt.
Gisteren maakten we eerst een lange wandeling door Malaga, tussendoor aten we op een terras met uitzicht op zee en verwonderden wij ons over de enorme hoeveelheid Nederlanders die we tegenkwamen. Op dat terras zat links van mij een Nederlands echtpaar dat op zoek is naar een appartement in Spanje. Decennia geleden had zij een half jaar in Malaga gewoond voor een cursus Spaans. Links van mij zat een Nederlandse dame, helemaal alleen, maar ik zag dat ze genoot van het gesprek dat wij hadden met het andere Nederlandse echtpaar. Zo af en toe zocht ze contact met Dies.
Mooie stad Malaga, en op deze zondag erg druk. Na onze wandeling reden we naar het vliegveld. Om kwart over zeven zouden de moeder en zus van Wybrich aankomen. Natuurlijk werd het later. Met vliegtuigen is het als met medische specialisten, afspraken worden altijd later.
Eindelijk waren ze er dan. Dies uitzinnig. Hij is een groot liefhebber van bezoek. Net als Wyb en ik. Maar hun komst brengt wel een grote verandering met zich mee. Ik en Wyb = 1 persoon bestaat niet meer. Wyb richt zich, logisch, evenals ik, nu veel meer op onze gasten. De concentratie is verbroken. En zal zeker een week lang verbroken blijven nu er vier mensen in het huis verblijven.
We rijden naar huis door een donker Spanje. Het eerste wat ik doe als we thuis zijn is het vuur in de open haard tot leven wekken. Opdat het snel warm mag worden.
Rozijnen
Zondag 10 maart, El Borge
We zijn in een andere wereld beland. De warmte is verdwenen, daarvoor in de plaats kou, storm rond het huis. Opeens ga je anders tegen de dingen aankijken. Ons huis staat op een steile berg, zoals alles hier steil is. Het huis ligt iets onder de bergkam, een paar meter maar. Boven ons huis loopt de weg die de top van de berg vormt en waarop we rijden als we naar huis gaan.
De eerste keer dat we erop reden, de verhuurder van het huis voor ons om de weg te wijzen, vond ik het knap eng. Op veel plekken is de weg nauwelijks zes meter breed en na die zes meter gaat het steil naar beneden. Iemand met een beetje fantasie ziet zijn auto al snel slippen, van de weg afraken, en naar beneden rollen, jezelf schreeuwend in een volstrekt verkeerd soort kermisattractie.
Ik krijg ook last van andere fantasieën. Het regent zo dat de grond door en door nat is. Ik zie delen van de berg naar beneden schuiven, hopelijk blijft ons huis gespaard. De weg op de bergkam vertoont sowieso ernstige scheuren, ik durf er veel op in te zetten dat hier en daar ooit delen gaan schuiven.
In China waren we het dichtst bij dit doemscenario. Wij reden door de Tiger Leaping Gorge, een beruchte plek, een wilde rivier perst zich diep onder je door het ravijn. Wij zelf zo’n tweehonderd, driehonderd meter daar boven op een veel te smalle weg. Maar het ergste is dat hier en daar de berg boven ons is gaan schuiven. Sommige delen bedekken al de weg. De auto waarin we zitten omzeild met moeite het puin en de modder. Een dag later horen we dat een bus door een aardverschuiving in het ravijn is geschoven. Reizen, je maakt wat mee.
Een paar dagen geleden, toen de zon nog scheen, zag je overal op de hellingen mensen werken in de wijngaarden. Wijngaarden is een wat groot woord, je stelt je er struiken bij voor. Maar hier zien de wijnstruiken eruit als kleine bonsai boompjes zonder bladeren. Het zijn grillige lage takken die uit de grond steken. Het zijn de struiken van de moscatel druif. In deze streek maken ze van deze druif geen wijn maar rozijnen. Overal zie je zogenaamde rozijnenbedden, grote rechthoekige stenen bakken waar ze de druiven in te drogen leggen. In elk dorp zie je wel een beeld van een stoere man met druiven op zijn hoofd of afbeeldingen van de rozijnenbedden.
Ik vond het een ontroerend gezicht. Op die enorme hellingen die kleine mensjes, gebukt over de druivenstruiken. Op elke helling is trouwens maar één man aan het werk, door de enorme ruimte bijna onzichtbaar. Ik pak mijn verrekijker om ze beter te kunnen zien. Het romantisch beeld kantelt als ik zie waar ze werkelijk mee bezig zijn. Ze spuiten insecticiden op de struik en op de grond leggen ze rond de struik wit spul, wat ook wel pesticiden zal zijn. Om ons heen dus geen biologische boeren. Opeens realiseer ik me dat ik hier nog geen insect heb gezien en dat er bitter weinig vogels zijn. En zo kiest Europa, of eigenlijk moeten we zeggen de politici die zich laten leiden door de boerenlobby, opnieuw tegen het leven.
Foto Wyb. Genomen op het terras van ons huis.
Wetten
Zaterdag 9 maart, El Borge
Ondertussen in El Borge: regen, wind, kou. Je kunt wel willen vluchten voor slecht weer, maar het haalt je altijd in. We blijven in leven door een smal elektrisch kacheltje van krap 1 meter breed dat nauwelijks warmte afgeeft. Maar goed, alle kleine beetjes schijnen te helpen. Daarnaast is er een zwarte gaskachel. Lekker mobiel zodat we hem achter ons aan kunnen rijden. Nadeel van het ding: je krijgt hem nauwelijks aan. Ander nadeel waar we mee te maken hebben, het huis is te groot. Het is onmogelijk voor deze twee warmtebronnen, die de naam nauwelijks verdienen, het huis te verwarmen.
Het gevolg is dat ik voortdurend koude handen heb, vermoedelijk een symptoom van ouderdom. Tsja, op een gegeven moment wordt het minder met die doorbloeding. Het enige wat me echt warm houdt is een dekbed van een van de zes bedden in het huis. Als ik op de bank zit, dichtbij die mobiele gaskachel, en het dekbed om mij heensla, houd ik mijzelf warm. Af en toe loop ik snel naar de keuken voor een kop koffie en kijk met weemoed naar dat prachtige terras waar wij twee dagen geleden nog naar een strak blauwe lucht zaten te kijken.
Groot voordeel van dat alles is dat ik tijd heb om te lezen. Niks wandelen, niks lui hangen in de zon. Ik ben zojuist begonnen aan een boek waarvan ik dacht dat ik het al lang geleden had gelezen, De wetten van Connie Palmen. Nog steeds weet ik eigenlijk niet of het ik nou wel of niet heb gelezen, maar ook de eerste pagina’s van het boek roepen geen enkele herinnering op. Is het de leeftijd? Of weer eens de verraderlijkheid van de herinnering? Goed mogelijk dat ik in die tijd dacht: och, dat boek lees ik zeker nog een keer. Dat het er niet van is gekomen en dat dat gegeven in mijn herinnering is getransformeerd tot: natuurlijk heb ik dat boek gelezen.
Ik zag een interview op televisie met Connie Palma en de regisseur Eline Arbo, de artistiek leider van Internationaal Theater Amsterdam, die het boek op toneel gaat brengen. Ze spraken over het boek en ik herkende niets van de inhoud. Vertwijfeling. Maar ik had het toch gelezen? Er was maar één oplossing om duidelijkheid te krijgen, herlezen. Of was het eindelijk gaan lezen? Ik download het op mijn e-reader. Wat een uitvinding toch. Zit je aan de zuidkust van Spanje, je drukt op wat toetsen, betaalt €12,99, en je kunt beginnen met lezen.
Nu weet ik dat ik het boek nooit heb gelezen. De eerste pagina’s zeggen me helemaal niets, maar smaken meteen naar veel meer. Het is ook een nuttig boek. Al op de tweede pagina lees ik: ‘Kranten lees ik nooit, ik blader er wat doorheen. Echt nieuws heeft genoeg aan de koppen en de geschiedenis van het nieuws is altijd oud en welbekend.’
Dat is zo. Anton Dreesmann, die van dat failliete warenhuis, maakte op mij ooit indruk door in een interview te verklaren dat hij alle kranten in acht minuten las. Voor de Telegraaf had hij 1 minuut nodig, voor de NRC drie minuten, en zo somde hij nog wat kranten op. Ik begreep hem meteen. Ik zou dat ook kunnen doen, maar ik ben gek op kranten lezen. Te gek. Er gaat gewoon te veel tijd inzitten, het gaat ten koste van zoveel meer. Na het lezen van de zin in De wetten besluit ik meer op zijn Anton Dreesmann’s te gaan lezen. Meer koppen snellen en de tijd die ik ermee win, stop ik in het lezen van boeken die er toe doen.
Pueblos Blancos
Donderdag 7 maart, El Borge
Wyb en ik besluiten naar een dorpje hier vlakbij te wandelen, Moclinejo, zo’n vijf kilometer van ons huis. En dan kom ik erachter dat afstand eigenlijk niets zegt, dat een landschap verraderlijk kan zijn. Het landschap hier ziet er vriendelijk en overzichtelijk uit. De witte dorpjes die her en der in het landschap liggen, doen me denken aan de beschrijvingen van Tolkien hoe Hobbitstee eruit ziet, een beetje kneuterig, beetje gezellig, als ik me het tenminste goed herinner.
Vijf kilometer klinkt niet ver. Maar al wandelend ervaar ik pas hoe heuvelachtig dit voorland van de Sierra Nevada is. De hellingen zijn hoog en diep en vooral steil. Normaal gesproken betekenen die vijf kilometer niets voor ons. Nu is het een krachtsinspanning. Knieën en kuiten protesteren, het hoofd van Wyb wordt steeds roder.
Het stomme is dat we Moclinenjo al snel zien liggen. Het lijkt of we er zo heen kunnen lopen, maar het blijkt dat werkelijk elk weggetje of steil omhoog of steil omlaag gaat, gewoon lekker wandelen is er niet bij.
Ook Moclinejo is een zogenaamde pueblos blanco. Ik hoorde de term gisteren pas voor de eerste keer. Wikipedia vermeldt: ‘Pueblos blancos zijn de witte steden van Andalusië, het zijn een reeks witgekalkte steden en grote dorpen in het noordelijke deel van de provincies Cádiz en Málaga in Zuid-Spanje.’
Gisteren wandelden we al door El Borge, een plaatsje van dezelfde schoonheid als Moclinejo en daar zag ik dat zowaar een straat naar Ché Guevara was genoemd. Ché is zo’n beetje de meest misbruikte revolutionair ever. Je kunt het zo gek niet bedenken of je vindt er zijn portret op: bekers, tasjes, sjaals, ondergoed, luciferdoosjes. De afgelopen jaren heb ik de meest bizarre foto’s van zijn portret gemaakt. Eigenlijk is deze straatnaam de meest waardige eerbetoon die ik heb gezien. Het zegt natuurlijk ook veel over de geschiedenis van Spanje dat in de tweede helft van de vorige eeuw ruig was. Eerst de Burgeroorlog, daarna het regime van Franco, waardoor ik pas laat Spanje ontdekte, want uiteraard deed ik mee aan de boycot, en vervolgens het democratiseringsproces.
Als we eindelijk op een terrasje in Moclinejo aan een allervriendelijkst pleintje zitten, zien we de lucht donkerder worden. Onze weer-apps kondigden inderdaad regen aan, maar niet meer dan 0,1 tot 0,2 mm. Als ik de lucht zo bekijk begin ik ze steeds minder te geloven. We besluiten maar snel terug te lopen. Het woord snel is hierbij volstrekt niet op zijn plaats. We moeten namelijk dezelfde weg terug. Als we opstaan merken we dat de aanslag op knieën en heupen nogal stevig is geweest. Rustig, we moeten wel, bewandelen we de steile weggetjes terug naar huis. De lucht wordt donkerder en donkerder, vergezeld door vreemde zeedampen. Toch lijken we droog thuis te komen.
Helaas. Honderdvijftig meter voor ons huis vallen de eerste dikke druppels. Hadden we vanmorgen nog volop zon. De middag en de avond maken we kennis met totaal ander weer. Ik zal morgen toch eens de verhuurders van ons huis bellen, hiervoor zijn we natuurlijk niet naar Spanje gekomen.
Berg
Woensdag 6 maart, El Borge
Ik spreek altijd met liefde over onze berg in de Dordogne. Als ik er ben, zie ik hem ook als berg. Maar ik moet mezelf nu corrigeren. Onze berg is toch echt een heuvel. Dat zie je pas als je vergelijkingsmateriaal hebt. Sinds gistermiddag zitten Wyb en ik op een berg bij El Borge, zo’n half uur rijden van Malaga. En ik moet toegeven dat deze berg echt een berg is en mijn geliefde berg in de Dordogne een heuvel, al doe ik het monumentale van onze berg daar geen recht mee.
Wyb en ik hebben hier voor twee weken een huis gehuurd en leven hier als god in Spanje. We hebben zelfs het perspectief van god, zo hij bestaat. Veel mensen geloven daarin, maar ik geloof er geen snars van. Tot nu toe ontbreekt het minste bewijs. Er wordt de laatste tijd wat onderzoek gedaan naar grensoverschrijdend gedrag. Ik denk dat je de verzinsels van die religies ook best grensoverschrijdend kunt noemen, het fantaseert er wat op los met de meest vreselijke gevolgen. Ik stel voor dat we Mariëtte Hamer, regeringscommissaris grensoverschrijdendgedrag, er maar eens op moeten zetten. Volgens mij kan zij wel wat klaarheid in deze kwestie brengen. Over dat onderzoek mag ze best een paar jaar doen, als er maar duidelijkheid komt. Dan hoeft niemand meer door die waandenkbeelden geplaagd te worden.
Terug naar ons huis met het perspectief van god. Ons huis ligt hoog boven het gewoel van de mensen. Mocht Hij bestaan, dan kijkt Hij ongeveer zo op ons neer. Geen wonder dat Hij totaal geen aandacht aan dat gewoel besteedt. Mensen verworden vanuit onze hoogte tot mieren die hard werken op heuvels en in dalen. Hier en daar liggen witte dorpjes. Daar tussendoor zijn huisjes als confetti over het land gestrooid. Zandweggetjes als slingers verbinden de dorpjes. De eerste week zijn Wyb en ik alleen. Aankomende zondag komt de moeder van Wybrich en haar zus om een week met ons over het Spaanse land heen te turen.
Gisteren reden we van Almería naar hier en zag ik waarom het Westland in Nederland geen lang leven meer is beschoren. Ooit was er een televisieserie over het Westland, titel: De Glazen Stad. In de serie werd het wel en wee van de tuindersfamilie Stein gevolgd. Het zal een van de eerste televisieseries van ons land zijn geweest. Gisteren zagen we De Plastic Stad. In het begin wist ik niet waar ik naar keek. We reden een bocht om langs de Spaanse kust en we zagen een zilveren zee voor ons. Alleen bleek het geen zee te zijn, het was een vlakte aan plastic kassen waar de tomaten, de courgettes en de paprika’s voor Europa worden gekweekt.
Na elke bocht was er een nieuwe Plastic Stad, het hield niet op. Ik wist meteen dat deze steden de nekslag voor ons Westland zijn. Hier is geen glas nodig, hier is geen gas nodig dat de kassen verwarmd, en hier zullen best nog veel mensen zijn die zich niet te goed voelen om de vruchten te plukken. Eens was Nederland toonaangevend in het kweken in kassen. Hier in Spanje werkt de concurrentie aan het einde van dat Nederlandse verdienmodel. Op elke vrij plekje aan de kust dat enigszins vlak is, staat weer een plastic kas.
Er zal dadelijk veel ruimte vrijkomen in de Randstad. Jammer voor de PVV. De familie Stein was in die serie nog zwaar gelovig en nu heeft ze zich overgeleverd aan een Nederlandse populist die, net als god, dingen belooft die hij nooit zal kunnen waarmaken. Nederland wordt nooit meer zoals in de jaren ’50 en ’60, wat Geert ook beweert.
Billenman
Maandag 4 maart, Almería
Wyb en ik hebben de flamingo’s in de zoutbekkens van Gabo de Gata geobsedeerd en rijden nu naar een van de vele andere mooie plaatsjes in deze streek, die, schijnt, de meeste zonuren van Spanje heeft. En dat merken we.
Wyb en ik kijken tegelijkertijd naar een vrouw in roze legging. Niet de legging trekt de aandacht, maar wel haar prachtige billen. Je ziet meteen dat het niet zo’n kunstmatig opgespoten Braziliaanse kont is. Dit is natuurlijke schoonheid pur sang. Nu ben ik er als de dood voor van misogynie te worden beschuldigd, maar ik neem aan dat de ene mens nog van de schoonheid van de andere mens mag blijven genieten.
Ik kom er recht voor uit dat ik een billenman ben. Er zijn geen andere lichaamsdelen die mij meer bekoren dan een kont. ‘Was jij je er vroeger van bewust dat je een mooie kont hebt?’ vraag ik aan Wyb. ‘Jammer genoeg niet, ik dacht dat ik een te dikke kont had.’ ‘Wat jammer,’ beaam ik. Want het mag gezegd, de kont van Wyb is nog steeds van excellente kwaliteit.
Wyb kwam er pas achter dat ze mooie billen had toen ze hoorde dat haar billen waren uitgeroepen tot de mooiste van een niet nader te noemen culturele instelling, al heb ik het nu wel over ten minste dertig jaar geleden. Al denk ik dat we dit wel als misogyne kunnen bestempelen, hoe durfden ze, hoe kwamen ze op het idee. Dit zou nu natuurlijk nooit meer gebeuren.
Ik vervolg: ‘Konten van oude mensen kunnen mij zo tegenstaan. Dan hebben ze zo’n ingekrompen kont. Dat vind ik zo onappetijtelijk.’
‘Lieve schat, ik weet niet of je het weet, maar jij hebt zelf ook zo’n kont.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, die kont van jou lijkt toch echt op het fenomeen dat je zojuist beschreef. En eigenlijk is dat al een paar jaar zo.’
‘Dat geloof ik niet! Waarom heb je me dat dan niet eerder verteld?’
‘Nou ja, ik vind het niet zo van belang als jij, denk ik. Het valt me alleen op omdat je verder weinig ouderdomsverschijnselen hebt, maar die kont van jou moet eraan geloven.’
Ik ben verbijsterd. Vooral omdat ik denk dat ik nog steeds een prachtige volle kont heb. Mijn ome Jan zei altijd dat ik met zo’n kont danser moest worden. Mensen zouden er volgens hem enorm van genieten.
‘Lieve schat, ik geloof je niet. Je moet er vanavond maar eens een foto van maken dan kan ik het zelf ook zien.’
’s Avonds, als Wyb zich staat op te maken om uit te gaan eten, vraag ik of ze een foto van mijn kont wil maken. En verdomme, op het scherm niks geen mooie, volle billen. Mijn kont is in al die jaren ingestort, geïmplodeerd, mag ik wel zeggen. En ik heb daar niets van gemerkt. Wanneer kijk je nou naar je eigen kont?
‘Vreselijk,’ zeg ik tegen Wyb, ‘als je het een reden vindt om te scheiden dan begrijp ik dat.’
‘Wat er ook gebeurt, ik blijf altijd bij je.’
Ik ben gerustgesteld, als iemand zelfs bij je blijft als je zo’n kont hebt, dan moet het wel echte liefde zijn.
Journal
Lebeche
Zaterdag 2 maart, Rodalquilar
Ik nam met enige weemoed afscheid van Valencia. In een week was ik me gaan hechten aan het kleine appartement in het oude centrum van de stad. Midden in de stad wonen heeft toch ook z’n charme. Stad en platteland, de uiteinden van deze tegenstelling blijven altijd aan me trekken. Voor de fotograaf is de stad een paradijs, voor een schrijver het platteland.
De avond voor ons vertrek ontmoetten we in de supermarkt om de hoek een Nederlander die boven ons blijkt te wonen. Hij woont in Valencia en werkt met zijn computer in zowel de Verenigde Staten als Nederland. ‘Ik heb niets meer met Nederland. Ik zou er echt niet meer kunnen wonen.’ Waarom maakt hij helaas niet duidelijk, want het zijn van die stellige beweringen die ik nauwelijks kan geloven. Maar hij vertelt ons dat een vriend van hem een appartement naast het onze heeft. Mochten wij langere tijd in Valencia willen verblijven dan moeten we maar contact met hem opnemen. Het is genoteerd.
Gisteren reden we van Valencia naar het zuiden, naar een streek aan de Middellandse Zee, Gabo de Gata. Ons doel is om precies te zijn Rodalquilar. Nog nooit van gehoord. Op weg naar het zuiden zien we de gevolgen van het toerisme. De toerist als sprinkhaan dat al het bestaande vernietigt. Langs de kust is een enorme lelijkheid uit de grond gestampt, alles ten faveure van de toerist die er tamelijk goedkoop een woning kan huren of kopen. De hele kustlijn is een verzameling lelijke instant architectuur.
Gelukkig kan ik beschikken over een gepassioneerde reisleidster. Voor de duidelijkheid: mijn vrouw. Om nog duidelijker te zijn: De Censor. Zij schept er buitengewoon genoegen in om urenlang met de computer op schoot te zoeken naar de meest ideale plek en in in die ideale plek het ideale huis of appartement. In die lange kustlijn vol wansmaak heeft ze zowaar een plek gevonden waar die lelijkheid ontbreekt: Gabo de Gata. Zo gauw we deze land uitstulping inrijden, is de toeristische infrastructuur verdwenen. Daarvoor in de plaats grillige, droge heuvels, in die heuvels en langs de Middellandse Zee authentieke witte dorpen. Alle complimenten weer aan de reisleidster.
Het ruikt hier naar hippiedom op zijn laatste poten, de boomer die nog even wil blijven ruiken aan de summer of love. Ik voel me in het plaatsje Las Negras meteen thuis. Het ligt vredig aan de Spaanse kust, qua uiterlijk hetzelfde als decennia geleden, als door een wonder gevrijwaard van de sprinkhanen. Na Las Negras rijden we naar ons appartement in Rodalquilar, ook al een plaatsje om te zoenen. De dag kan niet meer kapot.
Sterker: de dag wordt een hoogtepunt. ’s Avonds eten we in restaurant Lebeche. Mooi helder interieur. Mooi, maar onze aandacht gaat bij de amuse al uit naar het eten. Hier staat iemand te koken die koken tot kunst verheft. Alles wat we krijgen is van ongekende kwaliteit. De ingrediënten zijn niet bijzonder, hij kook met eenvoudige middelen. Maar elk ingrediënt heeft de beste kwaliteit en hij weet er een touch aan te geven waarbij we verbaasd naar elkaar kijken: we eten in dit nietige dorpje bij een meesterchef, bij toeval gevonden. Op het eind van de avond omhels ik hem met veel complimenten en een handdruk.
alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2024