Dossiermoddergat.nl

gerardtonenblogt

2015, oktober

Woudloper

Zaterdag 31 oktober, Lhee

Ik word steeds meer een woudloper. Nog nooit heb ik zoveel in bossen gewandeld. Komt natuurlijk omdat we er tegenaan wonen. Als we achterin de tuin uitlopen, staan we in het bos.

Wat er ook toe bijdraagt, is dat we een soort adoptiehond hebben. Naast ons huis loopt een zandpad. Op het einde van dat zandpad staat de Bospub, een houten horecagelegenheid waar het goed toeven is. De eigenaren van de Bospub hebben een hond, Franka, een Berner Sennen. Ze nemen Franka elke dag mee en zo scharrelt hij hele dagen om de Bospub heen.

Toen we in Lhee kwamen wonen, was Franka een half jaar, een pub nog. Zodoende hebben we hem op zien groeien. Vooral in het begin was hij meer bij ons dan bij de Bospub. Dat veranderde toen Gijs zich bij ons naar binnendrong. Gijs houdt niet van honden.
Ooit zag ik hoe Gijs een aanslag op Franka pleegde. Als ik achter mijn bureau zit te werken, kijk ik via een raam naast me in de tuin. Het raam loopt tot aan de grond, onze woonkamer is namelijk een oude koeienstal. Eerst zag ik Franka rustig langs komen scharrelen. Meteen daarna zag ik Gijs die achter Franka aansloop in de aanvalshouding. En inderdaad. Een paar seconden later hoorde ik Franka in paniek janken en piepen. Had Gijs hem van achter aangevallen. Door dit soort incidenten blijft Franka liever op zijn eigen erf.

Dat wil niet zeggen dat Franka niet gek op ons is. Als hij ons hoort of ziet, rent hij jankend naar ons toe. Ik zeg ‘hoor’ omdat hij meteen reageert op mijn hoestje. Al maanden word ik geplaagd door een vervelende hoest. Om de zoveel minuten moet ik hoesten. Dat is ook Franka niet onopgemerkt gebleven. Ik hoef maar te hoesten of hij weet dat we er zijn en komt hij naar ons toe rennen.
Franka heeft zeker wel iets met dat woudlopen te maken. Door Franka gaan we meer het bos in. Het is veel leuker met dan zonder een hond in een bos te wandelen.

Ik schrijf dit blog omdat we drie dagen geleden een nachtwandeling hebben gemaakt. Al sinds we hier wonen, hebben we het plan om ’s nachts, als het een heldere nacht is met volle maan, het bos in te gaan. Drie dagen geleden was het eindelijk zover. Zaklamp mee, warme kleren aan.
Toen we langs de Bospub liepen, blafte Franka gevaarlijk. Als Berner Senner is hij een echte erfhond en als het donker is, neemt hij die taak heel serieus. Gelukkig had hij snel door dat wij het waren en natuurlijk wilde hij mee.

En zo lopen we met zo’n drieën door een donker bos. In het dichte bos doet de maan zijn werk niet. De straal van de zaklantaarn wijst ons de weg. Alles is in een donker bos eng. De bomen zijn dreigende figuren, de vallende eikels mogelijke belagers. Alleen zou ik hier niet durven lopen. Ik ben blij dat we met z’n drieën zijn.

Ons doel is de hei, zo’n vijfhonderd meter van ons huis vandaan. Daar doet de maan wel zijn werk. Als we het donkere bos uitlopen, zien we een feeëriek landschap. De maan en vlagen mist zetten de hei en de enkele bomen daarop in een mysterieus licht. Zelfs Franka is onder de indruk. We blijven staan. We luisteren naar de stilte. Nergens geluid, nergens beweging. Het is een paar dagen voor Halloween, maar wij beleven hem nu al.

Onder de indruk lopen we langs de grote heidevlakte. We durven niets te zeggen, zelfs nauwelijks te ademen. Landschap en licht lijken gemaakt om te zorgen dat mensen hun bescheiden plaats in de grote natuur kennen.
Hoog boven ons, onhoorbaar, zien we een vliegtuig overkomen. De mensen in dat vliegtuig hebben geen idee dat onder hen twee mensen en een hond geïmponeerd zijn door de nacht en de stilte.
Terug in het bos zijn we weer dankbaar dat de zaklamp is uitgevonden, zonder zo’n ding zouden we hulpeloos zijn in het donkere bos.

Karten

Donderdag 29 oktober, Lhee

 

De ene opdrachtgever is de andere niet. Soms ben je blij dat een klus is geklaard, soms zou je willen dat er nooit een einde aan een klus komt. Dat laatste is het geval bij De Warme Winkel, waar ik binnenkwam voor drie maanden als directeur, om wat ‘orde op zaken te stellen’.
Eerlijk gezegd vond ik niet dat ik daar directeur was. De Warme Winkel is een theatergezelschap dat van drie theatermakers is en ik vond het pedant om me dan directeur te noemen. Zelfs toen ik die drie maanden directeur was, heb ik me zakelijk leider genoemd. Dat gaf toch meer de verhouding weer zoals ik die zag.

Directeur of zakelijk leider, een subtiel verschil, wel een belangrijk verschil, vind ik. Als directeur ben ik werkelijk de baas en heb ik de eindverantwoordelijkheid, als zakelijk leider heb ik ook die eindverantwoordelijkheid, maar dan stel ik me ten dienste van de theatermaker. Het kan best zijn dat ik als directeur heel andere beslissing neem dan als zakelijk leider. Als directeur realiseer ik geheel en al mijn eigen visie. Als zakelijk leider realiseer ik de visie die tot stand komt in het gesprek dat ik met een artistiek leider heb. In het geval van De Warme Winkels zijn dat er dus drie.

Toen ik aan de klus begon, leek hij me niet makkelijk. Ik schatte in dat die drie artistiek leiders tamelijk eigenwijs zouden zijn. Ik voorzag de nodige confrontaties, want er moest toch echt het een en ander worden bijgestuurd.
Het eerste gesprek was al een verrassing. Het was overduidelijk dat het klikte. Dat ‘orde op zaken stellen’ ging eigenlijk ongelooflijk snel en in buitengewoon goede samenwerking. De drie maanden vlogen voorbij.
Maar waarom zou ik weggaan als het zo goed liep, vooral omdat het praktische werk door Marloes werd gedaan, die ik als een groot zakelijk talent zag. Zelf vond ze zich nog veel te jong en te onervaren om zakelijk leider te worden. We ontwikkelden het plan dat ik Marloes zou coachen naar het zakelijk leiderschap. Ik was er van overtuigd dat de sector er dan een uitstekend zakelijk leider bij zou krijgen.

Helaas. Gaandeweg het traject kwam Marloes er achter dat ze helemaal geen zakelijk leider wilde worden. Ze wilde eigenlijk heel andere dingen doen in haar leven. Zodoende gingen we opzoek naar een nieuw zakelijk leider en anderhalve maand geleden vonden we die.

Het betekent wel dat het duoschap dat ik met Marloes had eindigt. Erg jammer, want samen met de artistiek leiders vormen we inmiddels een uitstekend team.
Vandaag had ik mijn laatste twee vergaderingen bij De Warme Winkel. Tenminste, dat dacht ik. Die eerste vergadering vond plaats, maar net voordat de tweede vergadering zou beginnen, kwamen mijn collega’s binnen dat ik mijn jas moest aantrekken en mijn tas meenemen.
‘Waarom?’
‘Jij wilde geen afscheid? Natuurlijk gaan we je afscheid vieren.’
‘Wat gaan we dan doen?’
‘Dat zie je wel.’
We rijden de rondweg van Amsterdam op en slaan af bij een industrieterrein in het westen van Amsterdam. Een half uur later zit ik in een kart en racen we met grote snelheid over een indoorbaan.

Ooit, tien jaar geleden, toen ik vijftig werd, hebben we met Anne en Esmee in Groningen gekart. Mijn herinnering was dat ik er enorm behendig in was. Foute herinnering. Vandaag word ik links en rechts ingehaald en hoe hard ik ook ga en hoeveel risico ik ook neem, mijn snelste ronde komt uit op 31 seconde, waarmee ik veruit de langzaamste ben. De snelste ronde van Ward is 23 seconden. Keer op keer haalt hij me in.

Na het karten is er bier en bitterballen. Een mooi afscheid van een theatergezelschap waar ik me steeds meer aan ben gaan hechten. In de trein, terug naar huis, is er dat weemoedige gevoel van afscheid. Het is sowieso de week van het afscheid. Het is niet het enige. Einde van alle klussen.
Volgende week open ik mijn laptop. Ik ga dan naar mijn agenda en zal zien dat er geen enkele afspraak instaat. Tijd voor nieuwe avonturen.

Bier, bitterballen en Warme Winkeliers

Woensdag 28 oktober, Lhee

Herfstsonnet

blad na blad na blad na blad na blad na blad
blad na blad na blad na blad na blad na blad
blad na blad na blad na blad na blad na blad
blad na blad na blad na blad na blad na blad

blad na blad na blad na blad na blad na blad
blad na blad na blad na blad na blad na blad
blad na blad na blad na blad na blad na blad
blad na blad na blad na blad na blad na blad

blad na blad na blad na blad na blad na blad
blad na blad na blad na blad na blad na blad
blad na blad na blad na blad na blad na blad

blad na blad na blad na blad na blad na blad
blad na blad na blad na blad na blad na blad
dwarrelt langzaam van de boom op het gazon.

Leegte

Dinsdag 27 oktober, Lhee

Als ik ’s ochtends in de trein zit, heb ik mijn vaste digitale riedel die ik check: teletekst, mail, twitter, facebook. Als ik facebook open, krijg ik een lichte shock. Ik lees: Matthijs Rümke en Florie Bos zijn vandaag jarig. Wens ze een fijne verjaardag!

Natuurlijk. 27 oktober is, nee was, Matthijs jarig. Als hij nog leefde, zou ik een boek naar hem hebben gestuurd als cadeau. En altijd als Matthijs jarig was, wist ik dat mijn verjaardag er ook aan kwam. We waren beiden in 1954 geboren, Matthijs was drie maanden ouder dan ik.

Vind ik het vervelend dat Matthijs zo onverwacht en ogenschijnlijk nog levend op mijn scherm verschijnt? Helemaal niet. Ivan heb ik nooit uit mijn telefoonlijst verwijderd. Dat kan ik niet over mijn hart verkrijgen. Bij Matthijs zal ik dat ook niet doen. Voor altijd wil ik zijn telefoonnummer tegen kunnen komen. Zo’n bericht van facebook is een mooie gelegenheid om even aan hem te denken. Ik hoop dan ook niet dat Mieke, of de kinderen, Matthijs van facebook zullen verwijderen.

Zo nu en dan schampt Matthijs voorbij. Als verrassing. Martijn Fischer wint een Gouden Kalf als beste acteur voor zijn rol in de film Bloed, Zweet en Tranen. In zijn dankwoord noemt hij Matthijs van wie hij zoveel heeft geleerd. Zo goed om te horen dat hij Matthijs noemt.

Gisteren gebeurde het opnieuw. Ook weer via facebook. Iemand laat weten dat op 19 november in Groningen de voorstelling Rümke en De Man door Europa staat. Het is van een ongelooflijk lange reeks de laatste voorstelling waar Matthijs aan mee werkte.
Zelf heeft hij de reis door Europa niet mee mogen maken. Hij had zich er enorm op verheugd. Hij was zelfs al te ziek om de voorstelling nog te kunnen zien. ‘Je moet er wel heen gaan, hoor,’ zei hij tegen me. ‘Natuurlijk ga ik de voorstelling zien.’ Toen ik wilde gaan, was de voorstelling totaal uitverkocht. Dus ik heb me nog niet aan mijn woord kunnen houden. 19 november hoop ik de belofte in te lossen.

Vanavond, als het donker is, Wyb op de bank ligt te slapen, en ik dit blog op Dossiermoddergat heb gezet, zal ik een glas wijn op de verjaardag van Matthijs drinken. Ze zeggen vaak dat mensen, als ze zijn overleden, een leegte achterlaten. Leegte. Preciezer kun je het niet zeggen.

Wonder

Zondag 25 oktober, Lhee

In onze woonkamer staat een klein houtkacheltje. Ik zelf ben niet zo’n stoker. Waarom zou je met houtblokken gaan sjouwen als je een centrale verwarming hebt? Als ik alleen was, denk ik niet dat het ding veel zou branden. Gelukkig ben ik niet alleen. Wyb is er gek op, dus het ding brandt best wel vaak. Wyb vindt het heerlijk om met houtblokken en zo in de weer te zijn.

Tot voor kort was de kachel, naast kachel, ook een vogelfuik. Menige vogel zat op de rand van onze schoorsteen een vrolijk lied te zingen, was daarna een beetje nieuwsgierig, keek iets te diep in die donkere schacht en kukelde vervolgens de diepte in.
Gelukkig hebben we Gijs die meteen het geluid van vogels detecteert. Wij hoorden vaak het angstig getrippel in de schoorsteen niet, Gijs altijd. Daarmee verraadde hij ook zichzelf. Gijs was maar op één ding uit: een lekker hapje. Het protocol konden we inmiddels dromen. Gijs naar de keuken, alle deuren open, kachel openmaken en elke vogel wist dan meteen de vrijheid te vinden. Sinds deze week hebben we gaas over de schoorsteen gespannen en hoeft geen enkele vogel meer voor het donkere gat te vrezen. Maar dit terzijde.

Ondanks dat ik niet zo’n enthousiaste stoker ben, komt het er toch vaak op neer dat ik de boel aansteek. Op zich heb ik daar geen hekel aan, in elke man schuilt een pyromaan. Gelukkig kunnen de meeste mannen die pyromaan aardig in bedwang houden.
Gisteren gebeurde er iets bijzonders. Wyb wilde weer ontzettend graag de haard aan. Wie ben ik dan om haar niet ter wille te zijn? Van de krant maak ik wat proppen, leg daar wat droge, kleine houtjes op en daarop weer de grote houtblokken. Onder die proppen leg ik aanmaakblokjes. Zonder aanmaakblokjes lukt het me niet.
Ik steek de blokjes aan. De vlammetjes likken aan het hout. Ik zie dat mijn luciferdoosje op een paar lucifers na leeg is. Zo’n doosje zien branden lijkt me ook wel mooi. Het hout vliegt snel in brand. De vlammen zoeken de hoogte op. Het luciferdoosje ligt op een van de houtblokken. De vlammen dansen om het doosje.

Ik wacht even. Ik wil dat doosje toch zien branden. De vlammen likken inmiddels ook om het doosje. Maar tot mijn grote verbazing vat het doosje geen vlam. Het ligt midden in het vuur, in de hitte -het is verdomme nog wel een luciferdoosje, zo’n droog doosje met wat lucifers erin- en toch wil het niet branden.
Terwijl ik daar zo zit, bedenk ik dat het ontzettend jammer is dat het hier om een lucifersdoosje gaat. Stel dat ik er een beeldje van de Heilige Maagd Maria in had gegooid. En dat het beeldje, net zo als het luciferdoosje, niet wilde branden. Dan was er nu sprake geweest van een godswonder. Als ik het aan de grote klok zou hangen, had je kans dat Lhee een bedevaartsoord zou worden.
We zouden het beeldje in de Bospub tentoonstellen. Slechts hier en daar zou het verder ongeschonden beeldje zwart geblakerd zijn. Duizenden zouden komen bidden, wie weet, gingen mensen uit heel Europa voettochten naar Lhee maken. Duizenden malen zou ik het verhaal vertellen over de vlammen en het beeldje. Zoals Bernadette Lourdes maakte, zo zou ik Lhee maken.
Uiteindelijk, pas nadat de vlammen in het kacheltje loeiden en de houtblokken al stevig zwart waren geblakerd, vloog het luciferdoosje in brand. Toch een klein wonder vond ik.

Maandag 26 oktober, Lhee

 

 

Woorden

Wij roepen naar de eilanden.
Woorden vliegen als vogels
heen en hier en daar worden zij
ruisend herhaald. Eilanden.

Zij vliegen naar de Noordpool,
ze ketsen op het ijs en komen
vliegensvlug weer terug in
onze monden, zeggen de kinderen.

Maar aan de rand van het water,
weten wij, de dichters, de vaders,
dat elke woord verdrinkt in de diepte
en de kou van de onpeilbare oceaan.

Prinsen

Zaterdag 24 oktober, Lhee

De afgelopen week was ik al twee keer gebeld door een nummer uit Amsterdam. Ik kon steeds niet opnemen en de beller sprak niets in. Vandaag zie ik het nummer op mijn schermpje verschijnen als ik wel kan opnemen.
Een mannenstem stelt zich voor. Hij heeft een boek geschreven en wil nu een eigen uitgeverijtje beginnen. Heel bescheiden allemaal. Hij wil maar een paar titels uitgeven. Hij woont op de Prinsengracht in Amsterdam en wil zijn uitgeverij daarom graag Uitgeverij Prinsen noemen.

Ik ben meteen alert. Uitgeverij Prinsen. Zo’n tien jaar geleden woonde ik in de Monsieur Prinsenstraat in Den Bosch en startte ik een uitgeverijtje. Ik noemde het Uitgeverij Prinsen. Ik vond het een mooie volwassen naam, met zo’n naam lijkt het meteen of je een grote, professionele uitgeverij bent.
Ik gaf drie boeken uit. Een prachtige gedichtenbundel van mijn oom Jan, De dood en de dingen, en twee kinderboeken, zelf geschreven, mooi vormgegeven door mijn Nicht uit Frankrijk.
Ik begon ermee in een tijd dat ik al zoveel andere dingen had te doen. In een uitgeverij moet je tijd steken. En geld. Vooral dat eerste was een probleem. Ik kon wel uitgeven, ik kon wel boeken produceren, maar ik had geen tijd om er promotie voor te maken, om ze echt aan de man te brengen.

Ik moet wachten op rustiger tijden, dacht ik een tijdje. Die gedachte ging over in de overtuiging dat een schrijver sowieso niet moet uitgeven. Een schrijver moet schrijven en zijn tijd niet verdoen met uitgeven. Daar zijn anderen voor. Vorige jaar schreef ik de uitgeverij uit bij de Kamer van Koophandel en zei mijn abonnement bij het Centraal Boekhuis op. De domeinnaam www.uitgeverijprinsen.nl hield ik. Je weet nooit.

De man vraagt of ik de domeinnaam aan hem zou willen geven. Hij vertelt dat hij de naam bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd en zich onder die naam ook heeft laten inschrijven bij het Centraal Boekhuis. Je weet nooit… Mijn kans is nu dus verkeken.
Mijn eerste reactie is dat hij van mijn naam moet afblijven, dat hij zeker niet de domeinnaam krijgt. Maar goed, ik heb dan wel die domeinnaam, hij is de eigenaar van de naam bij de KvK en CB. Wat heb ik aan een domeinnaam als ik er niet mee kan werken? Ik merk dat ik toch aan die naam ben gehecht.

De man verzoekt me nogmaals vriendelijk of ik de domeinnaam aan hem wil geven. Hij wil ook helemaal geen grote uitgeverij beginnen. Hij maakt zich zo klein dat ik wantrouwend word. Aan de andere kant: ik wilde toch niet meer uitgeven? Ik moet schrijven, me niet meer verliezen in nevenactiviteiten. Daar komt bij dat Uitgeverij Prinsen een afgesloten periode is. Als ik toch nog eens wil uitgeven, heb ik nog een paar andere goede namen in portefeuille.

Na een paar minuten praten zeg ik dat ik erover wil nadenken, dat hij eind volgende week nog eens moet bellen, dan weet ik het wel. Tja, hoe denk je na over dit soort dingen? Wat is de rationaliteit ervan? Niks eigenlijk. Het is zo’n gevoelsmatige kwestie en ga daar maar eens goed over nadenken.

Deal

Donderdag 22 oktober, Lhee

De instroom van vluchtelingen. Wat mij betreft gaan we er anders tegenaan kijken. We stellen nu de vraag wie er wel of niet in mag. Volgens mij moeten we de vraag stellen wie we er uitknikkeren.
Ik zag de beelden van de ‘inspraakavond’ in Steenbergen. En dan worden onze waarden en normen daar verdedigd door een stel hooligans, afkomstig uit een land waarvan ik dacht dat we dat al lang achter ons hadden gelaten en dat het nooit meer terug zou komen.

Blijkt opeens dat mijn land wordt verdedigd door middelvingers, schelden, geschreeuw, grove beledigingen, opgezwollen aderen. Mijn land is niet hun land, als dat maar duidelijk is.
Als deze horde zich vermenigvuldigt, en die kans zit er dik in omdat parlementariërs die hun haar peroxideren daar erg hun best voor doen, dan wordt mijn land toch hun land en dat wil ik ten zeerste voorkomen. Nu is het al zo dat ik mij schaam voor het tuig dat zich mijn landgenoten noemt. Hoepel op.

De horde schreeuwt dat we door de instroom van vluchtelingen worden bedreigd door testosteronbommen en dat we moeten oppassen voor onze dochters. Ik zeg dat de verzameling tuig onze grootste bedreiging vormt. Hun grofheid en domheid is de echte bedreiging voor mijn land.
Ik wil elke Syriër inruilen voor zo’n schreeuwer. De een erin, de ander eruit. Ik vind het een prima deal. Ik heb inmiddels heel wat vluchtelingen aan het woord gehoord. Mocht de horde mijn land overnemen, dan weet ik wel waar ik heen zou willen vluchten. Volgens mij was Syrië daar een prima land voor. Beleefde, vriendelijke mensen. Jammer dat het aan gruzelementen ligt.

De hooligans die we in Steenbergen bezig zagen, zijn volgens Geert Wilders het volk waar het nepparlement naar zou moeten luisteren. Het omdraaien van alle waarden. Als dat tuig het volk is, laten we dan nooit naar het volk luisteren. Alsof het volk bestaat. Ik heb nog altijd goede hoop dat de 70% die niet op Wilders stemt het weldenkend deel van het volk is en dat dit uiteindelijk de dam is die de domheid zal keren.

Is Geert Wilders ervoor verantwoordelijk dat elke domoor met een grote bek die bek ook opentrekt en er alles uitkraamt wat een mens maar kan beledigen? Een mevrouw houdt een genuanceerd verhaal waarom vluchtelingen wel welkom in Steenbergen zijn. Het gajes antwoord in spreekkoor met de woorden: ‘Daar moet een piemel in.’ Ja, daar is Geert Wilders verantwoordelijk voor.
Hij heeft de grofheid in het parlement geïntroduceerd, hij ondergraaft onze politieke waarden met woorden als nepparlement, hij roept openlijk op tot opstand. Door hem gaan hooligans niet alleen naar voetbalwedstrijden (wat een heerlijke tijd was dat), maar gaan ze nu ook naar inspraakavonden. Wilders verscheurt het land. Hij zorgt ervoor dat er nu een ‘mijn land’ is en ‘hun land’ en dat ik niets met ‘hun land’ te maken wil hebben. Wat mij betreft steken we meteen over: een Syriër voor een hooligan, hopelijk zijn er genoeg Syriërs.

Maïs

Woensdag 21 oktober, Lhee

1.
Tip. Als je een huis gaat bouwen, zet er dan geen eiken omheen. Ik schreef vorige week over vallende eikels en het lawaai dat ze maken, maar dat bleek nog maar het begin te zijn. Ik durf nu wel te spreken van een plaag. De dingen vallen met kilo’s tegelijk uit de bomen.

Ik kan me niet herinneren dat eikels vorig jaar een onderwerp waren. Nu moet ik er wel over schrijven, want de eiken zorgen voor complete salvo’s op ons huis. Een klein beetje wind en er vindt een bombardement van die kloterige eikeltjes op ons dak plaats. Nou ja, eikeltjes. Er zijn echt dikke knoepers bij.
Vanmorgen liep ik naar de brievenbus. Verkeerde timing, want het begon net een beetje te waaien. Venijnig tikten de eikels op mijn hoofd. Zowel Gijs, die meeliep, als ik moesten dekking zoeken. Prima jaar voor eekhoorntjes, lijkt me.

2.
Baf. Een vogel, denk ik meteen. Als er iemand op het raam klopt, klinkt dat als tak. Een vogel klinkt als baf. Ik kijk naar Gijs. Hij blijft flegmatiek liggen. Ik loop naar buiten en jawel daar ligt een merel op zijn zij met open snavel te hijgen. Totaal uitgeschakeld. Maar ik heb ervaring met vogels die tegen ramen vliegen. Mijn ervaring is dat je ze gewoon moet laten liggen.

Na een kwartiertje ga ik weer eens kijken. De snavel houdt hij nu dicht en het kapseizen heeft hij weten te keren. Hij zit ineengedoken voor zich uit te staren. Aan zijn ogen zie je dat hij een zware hersenschudding heeft. Toch is er duidelijk sprake van progressie. Het belangrijkste is dat ik Gijs binnen hou. Anders sterft deze dappere vogel een zekere dood.

Ik vergeet de vogel. Pas na een half uurtje ga ik kijken. Er is geen merel meer te zien. De progressie zal zich hebben doorgezet. Gijs ligt nog steeds binnen te slapen.

3.
Het is trouwens sowieso goed nieuws voor vogels in Lhee. Vandaag is de schoorsteenveger geweest en die heeft gaas over onze schoorsteenpijp aangebracht. Dat betekent dat geen enkele vogel meer bang hoeft te zijn om in onze schoorsteen te vallen.
Vorige week was het nog raak. Wyb steekt de kachel aan. De eerste houtblokken vatten vuur, wat altijd weer spannend is, lukt het wel of lukt het niet. Het lukt. En dan komt van achter het vuur een vogel aangevlogen zo de huiskamer in. Net op tijd. Als hij een paar minuutjes angstig was blijven zitten, was hij verbrand.

De huismus vliegt in paniek door de kamer. Het protocol voeren wij inmiddels blindelings uit. Eerst Gijs naar de keuken deporteren. Daarna alle deuren openzetten. En ja, hoor. Zoals alle vogels vindt ook deze huismus zijn vrijheid. Deze vuurvogel is achteraf gezien dus de laatste vogel die de doodsangst van onze schoorsteen moest doorstaan.

4.
Bij De Wereld Draait Door steekt boerenzoon Erben Wennemars de loftrompet over maïs. Het gewas wordt deze dagen bij zijn familie van het land gehaald. We zien hem op een trekker meehelpen te oogsten.
Zelf vind ik maïs een vreselijk gewas. Het staat daar maar stijf en hoog te zijn en belemmert het uitzicht. Al maandenlang is ons uitzicht tot de helft gereduceerd. Vreselijk.

Misschien is er hoop. Vannacht kwamen Wyb en ik terug van een voorstelling uit Amsterdam. Tegen 01.00 uur reden we Dwingeloo binnen. Dat is een beetje een dom gezicht omdat Wyb en ik ieder in een aparte auto rijden. Ik was die morgen al heel vroeg naar Amsterdam gegaan, later was Wyb met haar auto naar haar werk gereden. Het gebeurt dus zeer regelmatig dat wij achter elkaar naar huis rijden.

Net vlak voordat we een stille, lange weg oprijden waar je heerlijk kunt racen, draait een enorme combine de stille, lange weg op. En zo vormen we om 01.00 uur ’s nachts een kleine file in Dwingeloo.
Toch vind ik het een goed teken dat ’s nachts zo’n ding op de weg is. Dat betekent vermoedelijk dat we over een paar dagen onze hele uitzicht weer terug hebben.

Gekapseisde vogel

Prevelen

Maandag 19 oktober, Lhee

Er is opmerkelijk weinig verbaal contact tussen mensen in een trein. Mensen loeren wel naar elkaar, maar praten is er niet bij. Tenzij je natuurlijk samen op stap bent, dan houdt het gekwebbel niet op. Ik zelf heb ook geen enkele behoefte aan verbaal contact. In de trein ben ik een observator.

Bij hoge uitzondering begonnen vanmorgen een man en een veel jongere vrouw met elkaar te praten. Ze zaten schuin tegenover me. Waarom ze met elkaar in gesprek kwamen weet ik niet. Maar op een gegeven moment hoorde ik de man zijn scheiding verdedigen, dat deed hij met veel verve. ‘Het is veel erger om bij elkaar te blijven als je altijd ruzie hebt.’ De vrouw sputterde nog wat tegen, maar de man wist haar blijkbaar te overtuigen. Hun gesprek werd steeds geanimeerder.
Jammer dat de vrouw er in Almere uit moest. Als Amsterdam haar bestemming was geweest, had het nog iets kunnen worden tussen die twee. De man bleef enigszins gedesillusioneerd achter.

Maar toen gebeurde er waarom ik dit blog over hem schrijf. De vrouw was nog niet weg of hij begon in zichzelf te praten. Niet hardop, maar zijn lippen bewogen wel. Hij hield een gesprek met zichzelf in zichzelf en dat werd door de lippen zichtbaar. Ik zie het wel vaker bij mensen en vind het altijd een een debiel gezicht. Zijn die mensen zich dat niet bewust? Ik moet er niet aan denken dat mij dat onbewust gebeurt. Ik vermoed altijd dat dit gedaan wordt door mensen die alleen zijn en niet worden gecorrigeerd. Of dat waar is, weet ik niet.

Ik ben tegenwoordig best al veel dagen alleen. Komt omdat ik een nota voor een opdrachtgever moet schrijven en dat doe ik toch het beste thuis. Daar kan ik me tenminste goed concentreren. Ook dan praat ik niet hardop in mezelf, dat vind ik namelijk ook nogal debiel.

Ik vind het zelfs al stom dat ik af en toe hardop tegen Gijs praat. Met hem voer ik wel hardop een gesprek. Nou ja, gesprek. Tot nu toe zegt hij niets terug. Gelukkig luistert hij wel.
Verder, als ik dan toch alles ga bekennen, lees ik ook gedichten hardop voor mezelf. Als ik alleen ben, vind ik het heerlijk zo nu en dan een bundel uit de kast te pakken en een gedicht te lezen. Dat doe ik niet als Wyb erbij is. Dan geneer ik me. Als Wyb er is, prevel ik de gedichten. Dan klinken ze voor mezelf, maar hoort Wyb het gelukkig niet. Hardop gedichten lezen als iemand erbij is, vind ik nogal geëxalteerd gedrag, daar wil ik me niet schuldig aanmaken.

Mocht iemand mij ooit betrappen terwijl ik geluidloos hardop met mezelf praat, waarschuw me alsjeblieft. Ik zal mezelf meteen corrigeren. Hetzelfde geldt als u mij hardop gedichten hoort lezen, kuch even, dan weet ik dat u in de buurt bent. Ik zal dan onmiddellijk stoppen.

Thigmofiel

Zondag 18 oktober, Lhee

Wel eens gehoord van thigmofilie? Ik nooit. Ik kwam het woord dit weekend voor het eerst tegen. Niet vreemd, want het woord bestaat pas sinds dit najaar. Het is namelijk de titel van het nieuwe boek van Middas Dekker.

Hij heeft de titel ontleend aan het begrip thigmotropie, dat volgens Van Dale is gevormd van het Griekse thigma (aanraking) en tropé (het doen omkeren, zich omkeren), het zich bewegen van levende organismen onder invloed van een prikkeling van het tastzintuig.

Gijs onze kat bijvoorbeeld is een echte thigmofiel. Hij vindt het heerlijk om geaaid te worden, vindt het heerlijk om warme plekjes op te zoeken, het liefst nog plekjes die eigenlijk te klein zijn. Zo slaapt hij sinds enige tijd in de deksel van een oude schoenendoos. Een groot deel van zijn lijf kwabt er overheen, maar hij vindt het heerlijk beschut.

De thigmofiel heeft een enorme behoefte aan geborgenheid, aan warmte, aan koestering. De kat kan er wat van, maar de grootste thigmofiel is vermoedelijk de mens. ‘Vandaar de aantrekkingskracht van de Fiat 500, het stapelbed, de rookstoel, de ouderwetse telefooncel, het volkstuintje, achterkamertjespolitiek.’ Het liefst sluiten we de boze buitenwereld totaal buiten. Cocooning in een ander perspectief dus. Middas Dekker schrijft: ‘Hoe groter de heide, hoe kleiner het hutje waar we naar verlangen.’

Het was die laatste zin waar mijn ogen aan bleven haken. In mijn blog van gisteren zong ik nog de lof over kleine huizen. Waarom is uitgerekend ons huis in Moddergat het hoofdkwartier van Dossiermoddergat? Natuurlijk omdat het zo heerlijk klein is.

Al in mijn eerste levensjaren schijn ik onder de keukentafel te zijn weggekropen als we bezoek kregen. Ik heb van oudsher een enorme behoefte aan geborgenheid, aan kleine ruimtes. In mijn kinderboeken stikt het van de hutten, de holen en de verborgen plekjes. Waarom ben ik in diepste wezen een kluizenaar? Gewoon omdat ik een thigmofiel ben.

Daar komt bij dat mijn heide ongelooflijk groot is. In één jaar reis ik naar California, St.Petersburg en Bombay. In mijn dagelijks leven reis ik op z’n minst naar Amsterdam en terug, maar ook een rondje IJsselmeer op één dag is mij niet vreemd. Ik doe mij dus als thigmofiel enorm geweld aan. De wereld is mijn speeltoneel. Het hutje waar ik naar verlang is dus heel, heel erg klein. Ik verlang er niet eens meer naar: ik heb het al. Kom maar eens kijken in Moddergat.

Geborgenheid, wegkruipen, warmte ik weet er dus alles van. Dat aaien heb ik trouwens ook. Wat is het heerlijk om elkaar vast te houden en te aaien. Daar kan ik maar geen genoeg van krijgen.

Voor het schrijven van dit blog heb ik wat gegoogeld en zodoende kwam ik erachter dat er zelfs een Tiny House Movement bestaat. Mensen die zweren bij kleine huisjes. Voor wie interesse heeft, kijk maar eens op www.thetinylife.com. De pay-off van de site: tiny houses, tiny living. Ik ben zo blij dat Middas Dekker het woord heeft uitgevonden. Eindelijk heeft iets wat zo belangrijk voor me is een naam.

Uitspatting

Zaterdag 17 oktober, Lhee

Stel… Ik zeg: stel. Stel dat ik over een oneindige hoeveel geld zou kunnen beschikken. Ik zou, net als Steve Jobs, een jacht kunnen kopen met twee helikopterlandingsplaatsen of, net als Joop van den Ende, diverse musicals per jaar in première kunnen laten gaan -wat zou ik dan doen? Hoe zou die enorme hoeveelheid geld mijn leven veranderen?

Eerlijk gezegd is dat niet zo’n moeilijke vraag. Ik zou zeker geen jacht kopen met twee helikopterlandingsplaatsen. Ook geen jacht met helemaal geen helikopterladingsplaats. Ik ben geen waterman. Na een paar uur varen wil ik graag weer naar het vasteland. Ik ga ook geen musicals produceren. Wat een gedoe. Ik ga helemaal niets produceren.

Ik ga zeker ook geen groot huis kopen. Ik heb wel eens in een groot huis gewoond, maar dat vond ik zo’n onzin. Wat moet je met al die kamers, al die ruimtes? Je wordt er zelf alleen maar klein door. Het huis dat we nu hebben, heeft de perfecte maat. Ik hou van kleine huizen. Nieuwe kleren? Mij kleden naar de laatste mode? Hè, bah. Een mooie, dure auto? Geen enkele behoefte.

Maar wat zou ik dan wel doen? In feite hebben we dat al eens ervaren. Er was een tijd dat Wyb en ik best veel geld hadden en ook toen leefden we zoals we nu leven. Er was één verschil: we gingen bijna elke dag uit eten. Wyb en ik vinden zelf koken best leuk, maar alleen als we er zin in hebben en dat is zeker niet elke dag.
In die tijd van dat geld hadden we een restaurant in het Spijkerkwartier waar we vaak, heel vaak zelfs, gingen eten. Op een gegeven moment leek het onze huiskamer, zo vaak zaten we er.

Lekker eten is een van de leukste dingen die er is. Gisteren aten we weer eens onbeschoft lekker en van alle dingen kan ik daar eigenlijk het meest van genieten. We aten in een restaurant in Bloemendaal en dat toverde ons de ene na de andere smaakexplosie in de mond.

Daarna gingen we naar een prima hotel. We hadden een kamer met een aparte zithoek, een keukentje, een ligbad en dat alles meer dan puik vormgegeven. En daarmee is de vraag beantwoord wat ik zou doen als ik over een oneindige hoeveelheid geld zou beschikken. Ik zou elke dag heerlijk uit gaan eten, tot het me de keel uithangt en ik zelf weer zou willen koken. En ik zou een groot deel van mijn leven slijten in hotels op de mooiste plekken in de wereld. Verder zou alles bij het oude blijven.

Dit weekend kon ik dus even de illusie koesteren dat ik stinkend rijk ben. Slechts één dag was er dat heerlijke eten en dat prachtige hotel, daarna moesten we snel naar huis. Sparen voor de volgende uitspatting.

Beleidsnota

Donderdag 15 oktober, Lhee

Ik ben bezig met de laatste klus voor een grote opdrachtgever, het schrijven van een beleidsnota. Het klinkt misschien gek, maar ik ben gek op het schrijven van beleidsnota’s. Tenminste, als ik ze op mijn eigen manier mag schrijven en het onderwerp me echt interesseert. Ik zou geen beleidsnota kunnen schrijven over het provinciaal beleid inzake de infrastructuur van het wegenstelsel.

Een beleidsnota is een heikel ding. De kans is tamelijk groot dat je hem voor niets schrijft. Dat wil zeggen: eerst voor de vulling van een bureaula, daarna voor de prullenbak. Erg jammer, zoveel woorden die ten dode zijn opgeschreven. Gelukkig realiseer je je dat niet als je met een nota bezig bent.

Een paar keer in mijn leven heb ik nota’s mogen schrijven die voor een organisatie bepalend waren, nota’s die een organisatie vorm gaven. Vermoedelijk komt het door die positieve ervaringen dat ik met plezier aan nota’s schrijf. Ik weet hoe belangrijk ze kunnen zijn.

Ik denk dat een architect hetzelfde voelt als hij op de tekentafel met een gebouw bezig is. Het gebouw is nog slechts lijnen op papier, maar in zijn hoofd is hij het aan het construeren. Als hij klaar is met tekenen, bestaat het in zijn hoofd al werkelijk.
Eigenlijk ben ik nu met werk op de tekentafel bezig. Ik schrijf op hoe de organisatie eruit kan zien, wat de doelen zijn en hoe die bereikt kunnen worden. In mijn hoofd bestaat de organisatie al.

Ik vind het heerlijk werk omdat ik in feite iets nieuws schep. Nu is er nog niets, maar in mijn hoofd bestaat het al. Als ik het goed weet op te schrijven , komt het misschien zelfs daadwerkelijk tot leven.
Het woordje misschien is hier wel essentieel. Ik heb een paar keer een nota als directeur mogen schrijven en dan weet je tamelijk zeker dat de nota integraal wordt uitgevoerd. Nu doe ik het in opdracht van een management team waar ik zelf geen deel van uitmaak. Dus je weet eigenlijk nooit wat er met zo’n nota gaat gebeuren, de kans op de prullenbak is dan veel groter.

Bij het schrijven van een beleidsnota is een manager het meest creatief, denk ik. Het uitvoeren is vaak buffelen, bloed, zweet en tranen. Maar een beleidsnota schrijven is toch een vorm van dromen, het formuleren van een zo’n optimaal mogelijke situatie.
Maar goed, tussen droom en daad… en dat geldt zeker voor beleidsnota’s. Nog een paar dagen en ik kan hem afleveren, het is tevens het tekenen van mijn afscheid. De kans is aanwezig dat het de laatste beleidsnota is die ik in mijn leven schrijf. Nou, hebben we dat ook weer achter de rug.

Eikels

Woensdag 14 oktober, Lhee

Om ons huis staan zes grote eiken. Ik zie ze als een soort bewakers van ons huis. In de zomer maken ze met hun bladeren een soort scherm om het huis tegen de zon te beschermen. In de winter lijken hun takken armen die zeggen: kom niet aan dit huis.

Nou zijn de eiken voor mij niet alleen maar veiligheid. Als het stormt zie ik de bomen gevaarlijk op en neer gaan. In het bos achter onze tuin zie ik hoeveel bomen er omwaaien. Waarom zou een van die eiken dan niet omwaaien, denk ik dan. En als zo’n boom omwaait, vrees ik voor ons huis. Of eigenlijk moet ik zeggen huisje, wan zo groot is ons huis niet.
Verder ben ik gek op onze eiken. Elk jaar worden ze imposanter en die eiken met ons huisje levert een pittoreske beeld op. Vincent van Gogh zou er wel raad mee hebben geweten in zijn Nederlandse tijd.

Het grootste nadeel van de eiken merken we in deze periode en vooral dit jaar. Het schijnt een ongekend goed eikel jaar te zijn. Wij kunnen daarover meepraten. Als ik ’s avonds alleen thuis ben, hoor ik de meest vreemde geluiden. Inmiddels weet ik dat dit eikels zijn die uit de bomen vallen en nog even doorrollen tussen bladeren.
Maar ook als we op bed liggen is het raak. Keer op keer is er venijnig getik te horen. Eerst een tik, daarna rolt de eikel op het dak naar beneden. In deze weken is het nooit echt stil op en rond ons huis. Wat normaal gesproken absoluut het geval is.

Als ik naar de brievenbus loop, dan rol ik als het ware over het tuinpad heen. Er ligt inmiddels een laagje eikels op het tuinpad. Een mooi gezicht en ideaal voor de eekhoorns. Rond deze tijd zien we dan ook regelmatig eekhoorntjes rond het huis opduiken.
Enige storende factor daarbij is Gijs. Als hij een eekhoorn ziet, schiet hij er heen. Heel gênant. Waarom nou zo’n prachtig beestje de stuipen op het lijf jagen? Volgens Wyb is het de natuur van Gijs. Jammer dat katten zich zo slecht kunnen beheersen.

Ik las vandaag in de krant dat ze op de Beekse Bergen een eikelzuiger hebben. Vooral voor Afrikaanse dieren schijnen eikeltjes nogal gevaarlijk te zijn. Vandaar dat ze zo snel mogelijk moeten worden opgeruimd. Zou voor ons ook handig zijn, zo’n eikelzuiger. Ik zal toch eens informeren hoe duur die dingen zijn.

In de buurt heb ik al wel de eerste bladblazers gehoord, een van de meest nutteloze uitvindingen ever. Ik heb geen idee waarom een volwassen man met zo’n soort bazooka blaadjes te lijf gaat.
Op de eerste plaats vind ik de herrie die die dingen voortbrengen pure terreur. Schei uit met die herrie. Op de tweede plaats snap ik niet wat mensen tegen bladeren hebben? Vermoedelijk vinden ze het niet netjes staan. Maar dat vind ik meer een probleem van die mensen dan van de bladeren. Schei nou toch eens uit met netjes zijn. We zijn in dit land sowieso al veel te netjes.

Ik vind het altijd zo nutteloos om te zien hoe die mensen hun blaadjes op een hoop blazen. Komt er een stevig windje: weg bladeren. Laat die blaadjes toch lekker dwarrelen. Met een vriend ga ik nu een vereniging oprichten tegen de bladblazerterreur. Als je mij een mailtje stuurt, kun je lid worden.

Hoofdkantoor

Maandag 12 oktober, Lhee

Natuurlijk hadden we het hoofdkantoor van Dossiermoddergat ook in Amsterdam kunnen vestigen. Maar dan had dit blog Dossieramsterdam geheten of Dossiergrachtengordel. Dat is toch iets heel anders dan Dossiermoddergat. Dus Amsterdam was geen optie.

Ook om andere redenen. De belangrijkste vestigingsfactoren van bedrijven zijn bekend. Een goede infrastructuur is belangrijk, centrale ligging, een goed vestigingsklimaat voor werknemers, waaronder een goed cultureel klimaat. Al deze factoren waren voor Dossiermoddergat juist reden om zich daar niet te vestigen
Dossiermoddergat houdt niet van een goede infrastructuur, centrale ligging moeten we niet aan denken, aan werknemers denken we niet en een goed cultureel klimaat leidt alleen maar af. Dossiermoddergat wilde in de verste uithoek van Nederland zitten, ver weg van alles en iedereen. Andere mensen betekenen alleen maar gezeur.

In diepste wezen ben ik een kluizenaar. Het liefste zit ik op een dijk en tuur ik uit over het water en het land. Ik zeg ‘in diepste wezen’ want ik kan inderdaad dagen, weken alleen zijn, uiteraard wel samen met Wyb, maar over het algemeen kunnen mensen me aan m’n reet roesten, zoals mijn vader altijd fijntjes zei. Mijn vader was een echte kluizenaar, die moest al helemaal niets van mensen hebben. Ik zelf moet toch eens in de paar weken mensen zien om een beetje te kunnen ouwehoeren.

Maar dat kluizenaarschap zit dus wel een beetje in me. ‘Alleen ben ik het gelukkigst,’ stond ooit boven een interview met me in de Leeuwarder Courant. De kop klopte niet echt, want tussen de woorden ‘alleen’ en ‘ben’ hadden nog de woorden ‘samen met mijn vrouw’ moeten staan. Maar ja, dan wordt zo’n kop te lang.
Maar goed. Dossiermoddergat was er vast van overtuigd dat het de ideale plek had gevonden om langzaam tot een concern uit te dijen. Die dijk bij Moddergat is natuurlijk ideaal. Als je daar op zit, overzie je de hele Staat der Nederlanden.

Mensen, je houdt ze niet van het lijf.
Nou dacht ik een van de meest afgelegen plekken van Nederland te hebben gevonden. Voor de meeste mensen is Moddergat een nachtmerrie, zoveel eenzaamheid en leegte dat kunnen maar weinig mensen aan. Blijkt dat we een hoofdkantoor hebben bij een van de grootste kurken waar Nederland opdrijft. Vrijwel in onze achtertuin, ligt een van de grootste gasboringsinstallaties van Nederland. Op zo’n vijfhonderd meter van ons huis boren ze, vermoedelijk onder ons huis door, het gas onder het wad vandaan.

Het hoofdkantoor heeft er gelukkig geen last van. Er is geen sprake van lawaai of zo. Eens in de twee jaar verschijnt er een grote toren in ons achteruitzicht, lijkt het alsof er een lanceerinstallatie voor een reis naar mars staat, maar gelukkig gaat dat ding na drie maanden weer weg. Bovendien hebben ze er een wand omheen gezet waardoor we ook geen geluidsoverlast hebben. Over een paar weken kijken we weer gewoon tegen een dijkje in het landschap zoals we dat altijd doen.

Het hoofdkantoor wordt momenteel om de zoveel tijd bekeken of er scheuren of andere schade ontstaat. Dus prettig is dat geboor niet. Als er wel schade ontstaat, word ik vermoedelijk een stuk militanter.
Och, zal de NAM hebben gedacht, wie woont er nu in Moddergat? Het is een van de weinige plekken in Nederland waar zo weinig mensen wonen dat van een grote oppositie nooit sprake zal zijn.

Ik acht het niet uitgesloten dat we ons kantoor toch maar moeten verplaatsen naar een eenzaam fjord in Noorwegen. Het lukt hier in Nederland gewoon niet om een beetje kluizenaar te spelen. Altijd en overal zijn er mensen. En economische belangen.

Prikkeldraad

Zaterdag 10 oktober, Lhee

Als er bij mij iets ontbreekt, dan zijn het wel nationalistische gevoelens. Ik heb nog nooit van mijn leven de Nederlandse vlag uitgestoken en dat zal ik ook nooit doen. De laatste keer dat ik tranen in de ogen kreeg bij het Wilhelmus is meer dan vijftig jaar geleden. Het Oranjehuis? Laten we het zo snel mogelijk afschaffen.

Heb ik er een hekel aan om in Nederland te wonen? Volstrekt niet. Ik ben gek op dit land omdat we leven in een humanistisch-christelijke traditie waarin iedereen in vrijheid kan spreken. Als ik ergens blij om ben, dan is het dat. Eerlijk gezegd is dat een van weinige dingen.

Mijn landgenoten? Met het gros heb ik helemaal niets. Volgens de peilingen zou de PVV bij verkiezingen 34 zetels in de Tweede Kamer krijgen. 22% van de landgenoten geeft aan op de PVV te gaan stemmen. 8% overweegt het. Deze mensen leven in een land waar ik niet woon.
Ik heb vele malen meer vertrouwen in al die vluchtelingen dan in die 30% die de weg kwijt is. Die vluchtelingen weten waarom ze leven. Ze zijn gevlucht omdat het leven hun lief is. Ze hebben het ideaal van een veilig en goed leven. Die 30% Nederlanders zijn verwende zuurpruimen die vluchtelingen hebben gereduceerd tot testosteronbommen. Hoe ernstig kun je jezelf vernederen.

En het allerergste is dat hun gelul ervoor zorgt dat gekken zwarte kleren aantrekken, bivakmutsen opzetten en asielzoekers in Woerden met brand- en vuurwerkbommen aanvallen.
Daarnaast hebben we nog een fractievoorzitter van de grootste partij van de Tweede Kamer die suggereert dat asielzoekers hierheen komen voor plastisch chirurgische ingrepen, borstvergrotingen en gebitscorrecties. Nee, daar mogen we ons geld niet aan uitgeven. Ik weet niet over welke cijfers Halbe Zijlstra beschikt, maar ik zou heel graag willen weten hoeveel asielzoekers de afgelopen jaren een borstvergroting hebben gehad. Van mijn landgenoten zullen die cijfers er zeker zijn, want wij laten ons inderdaad massaal liften. Waar zouden we ons anders mee bezig moeten houden? Onze geest is net zo kaal als het land waarin we leven.

Humanistisch-christelijke traditie. Ik zei het omdat ik nog enigszins aardig wilde zijn. Maar in Hongarije en Tsjechië hebben we gezien waar het christelijke denken van oudsher werkelijk voor staat: intolerantie, misplaatst superioriteitsgevoel, benepenheid. De rechtvaardiging van het prikkeldraad aan hun grens: we willen niet dat onze christelijke waarden worden aangetast. Dus laten we er het ophouden dat ik blij ben in een humanistische traditie te kunnen leven. Wat mij betreft trekken die Hongaren Nato-prikkeldraad om hun hele grens. Laten we hen dan veroordelen daar te blijven. We knikkeren ze de EU uit en dan laten we ze in hun christelijke vet gaar koken binnen het prikkeldraad. En iedereen die zo gesteld is op een zuiver christelijk Nederland geven we een oprotbonus en een gratis reis naar Hongarije. Mogelijk dat we de prikkeldraadgrens kunnen doortrekken om Tsjechië. Volgens mij is dan iedereen beter af.

Stropdas

Vrijdag 9 oktober, Lhee

De situatie in de Staat der Nederlanden wordt er niet vrolijker op. We hebben een staatssecretaris die het lukt om het draagvlak om vluchtelingen op te vangen in één dag weet te halveren. Een belofte aan een dorp dat 140 mensen telt om hoogstens 700 vluchtelingen op te nemen? Als de overheid zo’n belofte doet, stelt het niets voor. Staatssecretaris Dijkhoff laat gewoon nog eens 700 vluchtelingen binnen rijden.

De onhandigheid ten top. Het bewijst ook dat de regering bezig is met paniekvoetbal. Zelfs hier in Lhee weten we dat de instroom voorlopig niet zal stoppen en dat het aantal mensen dat binnenkomt per dag fluctueert. Regeren is vooruit zien, dus ik had nam aan dat het kabinet er voor zorgde dat er wat reserve opvang zou zijn. Nee, dus. Onze premier is op bezoek bij Coca Cola in Amerika en de staatssecretaris speelt paniekvoetbal. Soms denk je zelfs dat hij er expres zo’n puinhoop van maakt.
Volgens vastgoedadviseur DTZ Zadelhoff staat er al jaren zo’n 16,5 miljoen m2 kantoorruimte leeg. Hoe moeilijk moet het zijn om onderdak voor vluchtelingen te vinden en dorpsbewoners niet te overrulen?

Maar daar wilde ik het helemaal niet over hebben. Ik wil het hebben over de stropdas. Met lede ogen zie ik aan hoe dat totaal van de pot gerukte kledingstuk met een opmars bezig is. Ik dacht dat we onszelf eindelijk bevrijd hadden van de rare gewoonte om een reep stof om onze nek te knopen. Met dank aan Prins Claus. Maar nee, hoor. Mensen waarvan je het helemaal niet verwacht, lopen tegenwoordig weer met een strop om hun nek. Zelfs op poppodia is het kek om een stropdas te dragen.

Ik heb even opgezocht waar dat maffe ding vandaan komt. Het is allemaal de schuld van de Romeinen. De senatoren bonden een lap om de nek om hun keel warm te houden. Dat vonden ze nodig omdat ze zulke lange toespraken hielden. Die lap stond uiteindelijk voor status en daarom gingen ook andere lieden zo’n reep stof dragen. Met gevolg dat wij nu nog zitten opgescheept met een volstrekt nutteloos ding.

Ik vind het woord stropdas erg goed gekozen. Een mens die zo’n ding draagt, legt letterlijk een strop om zijn nek. Maar ook figuurlijk. Een das wil zeggen dat je je conformeert, dat je gebonden bent. Dat je het belangrijk vindt dat je status nodig hebt.
Wie draagt in het weekend, wanneer iemand vrij is, een stropdas? Niemand. Alleen mannetjes van boven de zeventig die, zelfs als ze in een bos wandelen, zo’n ding dragen. Of mensen die bedrijfskleding dragen. Bedrijfskleding, daar moet ik het later nog eens over hebben.

Tot mijn dertigste heb ik nooit een stropdas gedragen. Van mijn dertigste tot mijn zesenveertigste wel. Dat was de periode dat ik het minst vrij was. Met handen en voeten was ik gebonden aan van alles en nog wat. Ik heb mij voorgenomen het ding nooit meer te dragen.
Bij de verhuizing vond ik op zolder nog zo’n dertig stropdassen, volledig uit de mode. Want dat is ook zoiets, de mode dicteert dat je om het jaar een andere stropdas moet kopen, anders loop je zwaar achter. De mensen die dit soort codes belangrijk vinden, zien dat meteen. Wat dat betreft kun je nog het beste lid zijn van de Partij van de Arbeid, kun je altijd een rode das dragen. Al mijn stropdassen zijn in maart in de vuilcontainer beland.

Aantekening

Donderdag 8 oktober, Lhee

 

 

 

Een aantekening, op snipper, snel geschreven,
Met inkt, door andere boodschappen heen verweven.
Vergeefs. Het werd door niemand ooit gelezen,
Het waaide weg. Schat, ik ben slechts even…

Professionals

Woensdag 7 oktober, Lhee

 

Als ik het woord participatiesamenleving hoor, moest ik altijd meewarig glimlachen. Ik was er altijd van overtuigd dat dit politieke taal voor bezuinigen betekende. Maar gisteren woonde ik een lezing bij van een hoogleraar sociologie die onderzoek heeft gedaan naar die participatiesamenleving. Van hem hoorde ik dat die politici dus echt in die participatiesamenleving geloven. Dat ze echt vinden dat mijn kinderen dadelijk mijn kont moeten wassen als ik hulpbehoevend ben. Ik schrok me dood.

Volgens de hoogleraar komt dit vooral voort uit wantrouwen en zelfs dedain van politici voor professionals. Politici blijken geen hoge pet van de dokter, de leraar, de bejaarden verzorgster en thuisverpleger te hebben. Politici, en dat is breed gedragen, hebben veel meer vertrouwen in de mantelzorger, de eigen kracht van iedereen die hulp behoeft en met die argumenten wordt het hele zorgstelsel voor een belangrijk deel afgebroken.

De hoogleraar vertelde ook, hij had er onderzoek naar gedaan, dat er bij de politiek ook een wantrouwen bestaat ten opzichte van de burger. Ze vinden ons te lui, te veel op de overheid leunen, te individualistisch. Ze vinden dat we meer vrijwilligerswerk moeten doen, meer voor de ander moeten gaan betekenen. Nu blijkt, en daar had de hoogleraar ook onderzoek naar gedaan, dat Nederland op de vijfde plaats staat als het om vrijwilligerswerk gaat. Vooral vrouwen boven de vijftig zijn buitengewoon goed in vrijwilligerswerk.

Kenmerkend voor dat vrijwilligerswerk is dat we het veel doen, maar per keer niet lang. Het is niet zo dat wij een dag of een etmaal aan dat vrijwilligerswerk besteden. In landen die armer zijn, gebeurt dat vaak wel. Daar vindt niet meer vrijwilligerswerk plaats, maar ze doen het daar per keer wel langer. Dat is vooral in landen waar ze wel moeten omdat de zorg daar zo beroerd is.

‘Politici hebben het vaak over de slechte zorg in de verzorgingstehuizen,’ zegt de hoogleraar. ‘Ze hebben het dan over de pis die langs de benen van de patiënten loopt. Maar ze hebben het nooit over de pis die langs de benen van de patiënten thuis loopt omdat er te weinig plaats is in verzorgingshuizen en mensen gedwongen worden om op mantelzorgers te leunen. Dat komt ze namelijk niet goed uit.’ Het heeft natuurlijk alles te maken met bashen van de professionals. Het komt ze slecht uit als de mantelzorg in een kwaad daglicht wordt gesteld.

Ik zelf heb een groot vertrouwen in professionals. Hulde aan de dokter, de leraar, de bejaarden verzorgster en de thuisverpleger. Ik vertrouw hen vele malen meer dan politici die wel besluiten nemen, maar nooit ergens op worden afgerekend. Hun verantwoordelijkheidsgevoel is dan ook buitengewoon slecht ontwikkeld, vind ik, met alle gevolgen van dien.

Ten slotte vertelde de hoogleraar ook nog dat ambtenaren een steeds grotere rol gaan spelen in de zorg. Het gebeurt in toenemende mate dat zij de wijkteams, die bestaan uit professionals, voorzitten en aansturen. Dat is dramatisch want die ambtenaren hebben de ballen verstand van zorg. Uit zijn onderzoek blijkt ook dat die ambtenaren met enige minachting naar die professionals kijken die er in hun ogen een potje van hebben gemaakt, veel te laks waren en geld over de balk hebben gesmeten.

Door zijn verhaal ben ik die participatiesamenleving opeens veel enger gaan vinden. Ik dacht dat het politieke onzin was, maar nu blijkt dat die politici er dus in geloven en naar handelen. Ze vinden dus echt dat mensen die hulp nodig hebben geholpen moeten worden door familie of buren.

Ik vind dat ik in deze best recht van spreken heb. Ik heb mijn bijdrage aan de mantelzorg wel geleverd. ‘Meneer Tonen, zou u naar de opticien willen gaan, de bril van uw moeder is kapot omdat ze is gevallen.’ ‘Meneer Tonen, uw moeder heeft nieuwe schoenen nodig, kunt u die gaan kopen?’ En zo reden we toch op z’n minst twee keer in de week van Den Bosch naar Nijmegen om mijn moeder te helpen. Dat heb ik met liefde gedaan.

Maar ik moet er toch niet aan denken dat ik mijn dementerende moeder in huis had gehad. Dat had betekend dat ik mijn werk eraan had moeten geven. Dat was een dagtaak geworden.
Politici schijnen daar een veel idealistischer beeld van te hebben. Ik noem het naïef. Een enkele keer moest ik mijn moeder op de wc zetten. Zowel zij als ik vonden dat erg ongemakkelijk. Je magere, uitgeteerde moeder in haar blote kont, ik weet het niet, ik vond dat we beter verdienden. En vooral onze onhandigheid. Het waren treurige exercities. Gelukkig waren er verzorgenden die dat buitengewoon handig en met professionele blik konden. Lof, lof, lof! Laten we ervoor zorgen dat die participatiesamenleving er nooit komt. Leve de professional!

Liften

Zondag 4 oktober 2015, Lhee

 

Vorige week heb ik een abonnement op De Correspondent genomen, een nieuw soort journalistiek initiatief dat nu twee jaar jong is. Als abonnee krijg ik elke dag een paar nieuwe artikelen toegestuurd, artikelen die vaak langer zijn dan in een gewone krant.

Om in hun eigen woorden te spreken: ‘De Correspondent wil wel actueel zijn, maar niet meedeinen op de waan van de dag. Het laatste nieuws is overal en altijd gratis toegankelijk: daar heb je geen betaald medium meer voor nodig. De Correspondent wil juist de dieperliggende structuren en ontwikkelingen achter het nieuws in beeld brengen. De artikelen moeten de lezer nieuwe inzichten bieden in hoe de wereld werkt. Doelstelling van De Correspondent is, kortom, om de begrippen ‘nieuws’ en ‘actueel’ te herdefiniëren: van datgene wat de meeste aandacht trekt naar datgene wat het meeste inzicht biedt.’ De Correspondent verschijnt alleen digitaal.
Het gemeenschappelijke van de redactie onder hoofdredacteur Rob Wijnberg is dat de journalisten vrijwel allemaal jong zijn, goed kunnen schrijven en opzoek zijn naar maximale journalistieke ruimte. Zo’n initiatief ondersteun ik graag. En ik krijg er veel voor terug, merkte ik afgelopen week.

Zo lees ik vandaag een stuk van David van Reybrouck over liften: ‘Ode aan het liften’. Het is een lofzang op de beste opleiding burgerschapsvorming die hij ooit kreeg: het liften, zoals hij zelf formuleert. Zijn verhaal gaat over zijn liftervaringen, alle mensen die hij erdoor heeft ontmoet, alle onbekende plekken die hij door het liften heeft bezocht, alle onaangename dingen die hij door het liften heeft meegemaakt, maar waardoor hij ook een rijker mens is geworden.

Door het stuk moet ik meteen aan mijn eigen liftervaringen denken met als hoogtepunt een ongeluk in Wales. Wij kregen een lift van Londen naar Wales. Het gebeurt niet vaak dat je zoveel geluk bij het liften hebt. Nou ja, geluk. De man bleek een snelheidsmaniak te zijn die maar één stand van zijn gaspedaal kende: volledig ingedrukt. We raasden over de wegen van Engeland.
Op zich was dat nog niet zo erg. In Engeland reden we over vierbaans snelwegen, maar in Wales werd dat anders. De wegen werden smaller en kronkeliger. Voor de chauffeur was dat geen enkele reden om het gaspedaal niet volledig in te drukken. We passeerden auto’s op de meest onmogelijk plekken.
‘Dit gaat niet goed,’ zei ik tegen Lies.
Niet lang daarna kreeg ik gelijk. Terwijl we een nogal steile heuvel opreden, passeerde de maniak een colonne legervoertuigen. Hierdoor moesten we heel lang op de verkeerde weghelft blijven rijden. Lies en ik zagen de top naderen. Wat kwam daarachter aan? Zou er dadelijk een auto van achter de top verschijnen? Als dat gebeurde, was een botsing onvermijdelijke. En natuurlijk gebeurde het onvermijdelijke. Pal op de top verscheen voor ons een auto. Uitwijken was onmogelijk. Daar was de frontale botsing die ik steeds verwachtte. Gelukkig hadden wij onze rugzakken voor ons op schoot waardoor we een soort airbag hadden. De maniak vloog door het raam. Wij stapten gewoon uit alsof er niets was gebeurd. Alleen onze rugzakken waren verbogen.

Deze ervaring staat haaks op een van de passages in het stuk van David van Reybrouck die ik zo mooi vond. Overigens valt dit ene ongeluk in het niet bij alle andere keren dat ik liftte en inderdaad de meest mooie en onverwachte ontmoetingen en ervaringen had.
Die ene liftervaring onderschrijft dan wel niet de conclusie van David van Reybrouck, maar dat laat onverlet dat ik volledig achter zijn volgende woorden sta. Ik citeer: ‘Misschien was het wel de beste opleiding burgerschapsvorming die ik ooit heb gekregen. Gewoon, het basale vertrouwen dat mensen die je totaal niet kent doorgaans wel deugen, het besef dat het leven veelvormig en toch ook herkenbaar is, het aanvaarden dat je niet alles in de hand hebt, het geloof in de goede afloop. En aldoor weten: als wantrouwen de prijs is voor veiligheid, dan ben ik niet bereid hem te betalen. Liever vrij en kwetsbaar, dan veilig en bang.’

Als ik binnenkort de Anti-Veiligheidspartij ga oprichten, dan wordt dit mijn pay-off: ‘Liever vrij en kwetsbaar, dan veilig en bang.’

Printertje

Zaterdag 3 oktober, Lhee

 

Ik denk dat 1954 zo’n beetje het meest tragische jaar is om geboren in te zijn. Wat ik al jaren vreesde, gebeurt. Voor €100.000 kun je in Seoul bij de voormalig topwetenschapper Woo Suk Hwang je hond laten klonen. De Europese Unie geeft nu zelfs toestemming om de gekloonde honden te importeren.

In het artikel waarin ik dit las, werd de vraag gesteld of je ook een mens kunt klonen. Dat schijnt niet makkelijk te zijn, maar zeker niet uitgesloten. Eigenlijk komt het er op neer dat het best kan. Alleen het mag niet. Nog niet.
En dat is nou precies waar ik altijd bang voor ben geweest.
Wie in 1954 is geboren, zit net op de grens van een nieuw gezondheidstijdperk. Ik wil wedden dat Wyb, die in 1969 is geboren, als ze dat zou willen, zichzelf kan laten klonen. In feite heb je daarmee toch een soort eeuwig leven.
Misschien hoef je je helemaal niet te laten klonen. Allemaal veel te ingewikkeld. Dadelijk heeft iedereen een 3D printertje. Je haalt jezelf even door de printer en je hebt een nieuwe Blogger. Zou toch fantastisch zijn.

‘Het eeuwige leven, ik moet er niet aan denken,’ hoor ik mensen altijd zeggen. Nou, ik kies onmiddellijk ervoor. Als er dadelijk van die 3D printertjes op de markt komen, ben ik de eerste die er een koopt. Maar ik vrees dat die dingen voor mij net te laat komen. Zul je zien, lig ik een jaar in mijn graf, komt er de mogelijkheid om jezelf te dupliceren. Je draait je toch om in je graf van ellende.

Ik vind dat iedereen het recht heeft om zelfmoord te plegen. Ik snap alleen niets van mensen die dat doen. Een einde aan je leven maken. Een einde aan dit prachtige leven. Waarom? Ik ben het tegendeel van een zelfmoordenaar. Ik ben een zelfdupliceerder, ik wil mijn leven oneindig maken. En ik baal er zo van dat dit nu niet mogelijk is.

Maar goed, voor honden is dit ideaal nu binnen handbereik. Als Dickens nog zou leven, en ik zou €100.000 neertellen, dan had ik een nieuwe Dickens. Zou ik dat doen? Ik kan het niet betalen. Maar als ik het zou kunnen betalen? Waarom niet? Ik wilde geen afscheid van Dickens nemen. Wat mij betreft had ik mijn hele leven Dickens gehouden.

Stel dat de gemiddelde hond 10 jaar leeft. Dan heb je in je leven zo’n vijf, misschien zes honden. Wat zou het fantastisch zijn als dat dezelfde hond zou kunnen zijn. Nu is het dus mogelijk. Je schokt €600.000 en je hebt je hele leven Dickens. Ik zou ervoor tekenen. Leve de vooruitgang!

Het kan niet anders of over een paar jaar gaat voormalig topwetenschapper Woo Suk Hwang mensen klonen. Dat kan niet uitblijven, wat de christenmens ook voor ethische bezwaren heeft. De vooruitgang is niet tegen te houden en, wie weet, is dit de nieuwe stap in de evolutie van het menselijk ras. We overleven omdat we onszelf kunnen klonen. We overleven omdat we met onszelf kunnen klooien.
Wat mij betreft beginnen ze er nu mee. Ik hoop zo dat de lichting uit 1954 er dan nog net van kan profiteren.

Spit

Donderdag 1 oktober, Lhee

 

Ik sta bij het aanrecht, loop naar de gootsteen en draai de kraan open. Hoe vaak doe ik dat per jaar? Nooit geteld natuurlijk. Maar het moet toch enkele honderden keren per jaar zijn.
Maar nu gaat het fout. Kan zoiets fout gaan? Ja, dus. Ik steek mijn hand uit naar de kraan en dan schiet het me in de rug. Niet zomaar schieten: in één keer ben ik invalide. Ik kan me nauwelijks meer bewegen. Voetje voor voetje loop ik naar de kamer waar Wyb zit.
‘Wat is er? Wat heb je gedaan?’
‘Het is weer zover.’

Zo nu en dan schiet het me destructief in de rug. Dan weet ik dat ik weer een paar dagen zwaar gehandicapt ben. Dat klinkt dramatisch, maar voor die paar dagen klopt het wel.
Ik kreeg het voor de eerste keer, jaren geleden, in De Harmonie. Ik zat in de middenzaal op de trap van de tribune omdat het was uitverkocht. Omdat ik een houten kont kreeg, ging ik even een klein beetje verzitten van mijn rechter op mijn linker bil. Hoe vaak doe je dat per jaar? Vermoedelijk ontelbare malen. Maar terwijl ik daar zit, weet ik dat ik niet meer op kan staan. Elke beweging doet pijn.

Iemand moest me weer op twee benen zetten en voetje voor voetje loop ik naar mijn kantoor. Lies moet me met de auto ophalen. Fietsen is ondenkbaar. Zo weet ik dat je van het ene op het andere moment soms een totaal ander leven moet gaan leiden.

Zo lukt het me niet meer om sokken en een onderbroek aan te trekken. Met de grootst mogelijke moeite kan ik iets pakken op heuphoogte, maar dan houdt het wel op. Wyb is opeens ziekenverzorgster.
In een split second is de vaart uit mijn leven. Ik moet alle afspraken afzeggen. Naar Amsterdam afreizen, wat ik vaak met groot plezier doe, is opeens een strafexpeditie, als die expeditie al fysiek mogelijk zou zijn.

In Lhee heb ik deze malheur nog niet gehad, merk ik. Dus ik heb er al een tijdje geen last meer van gehad. Ik merk het aan het bed, dat veel lager is dan ons bed in Den Bosch. Het zorgt ervoor dat ik er ’s ochtends niet uit kan komen. Pas na een operatie van vijf minuten sta ik weer op mijn beide wankele benen. Alleen door me aan leuningen en meubels vast te houden, kom ik vooruit.

Gelukkig weet ik hoe ik het genezingsproces moet bevorderen. Op de eerste plaats stevige pijnstillende middelen gebruiken opdat mijn rug en spieren weer in normale positie kunnen gaan staan. Ten tweede: bewegen. Ondanks dat mijn lijf zegt: niet bewegen, moet ik voorzichtig lopen. Dat helpt enorm. Door dat moeizame lopen voel ik mijn lichaam weer zijn kracht terugkrijgen. Tot de normalisatie staat mijn leven twee tot drie dagen stil. Ik probeer stoel na stoel, de een zit nog beroerder dan de ander, dan maar weer lopen.

Dit keer was het een wel heel heftige aanval op mijn gestel. Dat neemt niet weg dat na twee dagen de boel is genormaliseerd. Dadelijk reis ik weer richting Amsterdam. Het leed is geleden.

Alle rechten voorbehouden © Gerard Tonen 2015