Dossiermoddergat.nl
gerardtonenblogt2016, mei
Tuin
Dinsdag 31 mei, Lhee
1.
‘Moet je kijken. Er staat een hond in de tuin. Volgens mij is het een rodhesian ridgeback. Welke gek laat zijn hond nou loslopen.’
‘Is het wel een hond?’
‘Dat zie je toch.’
‘Nee, het is een ree.’
‘Verrek, het is een ree.’
2.
Ik vertelde al eerder over een merel die zich in de struiken naast de schuurdeur heeft genesteld. Er is iets gek met het nest. De buren van de merel, de pimpelmees en de mus, zien we voortdurend heen en weer vliegen met voedsel. Het is een gesleep met wormen en zaden van jewelste. Bij het nest van de merel is het opmerkelijk rustig.
De pimpelmees en de mus doen het duidelijk met z’n tweeën. Dan komt de man, dan de vrouw weer aangevlogen. Bij de merel zien we alleen maar de man. Hij zit heel lang op het nest, slechts soms vliegt hij even weg. Ik vrees dat Wyb en ik getuigen zijn van een gezinsdrama. Of de vrouwtjes merel is er met een andere kerel vandoor, of ze is in de maag van Gijs verdwenen. Beide opties zijn mogelijk. In ieder geval constateren we dat het hier een éénouder gezin betreft.
3.
‘Wat is er met die mannetjes merel eigenlijk aan de hand?’ Wyb haalt de verrekijker om hem beter te kunnen bekijken.
‘Zijn hele borst ligt open. Moet je kijken. Hij heeft geen veren meer op zijn borst en er zit bloed. Al zijn veren zitten in de war.’
Als ik door de verrekijker kijk zie ik het. Een verfomfaaide vogel. Een vader merel die ondanks zijn verwondingen gewoon zijn kinderen blijft verzorgen. Respect. Ik vrees dat ook deze merel kennis heeft gemaakt met de klauwen van Gijs. De vader heeft het ternauwernood overleefd, ik vrees dat we dat van de moeder niet kunnen zeggen. Die Gijs maakt van onze tuin een oorlogsgebied.
4.
Wyb observeert het merelnest met de verrekijker. Slechts zo nu en dan zien we de vader naar zijn jongen vliegen. Het aantal bezoekjes staan in geen verhouding tot de bezoekjes van de andere vogels.
‘Dit komt helemaal niet goed,’ zegt Wyb. ‘We moeten hem echt helpen.’
‘Hoe dan?’
‘We moeten wormen gaan zoeken. We moeten die wormen bij het nest leggen.’ Wyb voegt meteen de daad bij het woord en begint in het gazon te wroeten opzoek naar wormen.
‘Ik begrijp dat we nu een merelgezin adopteren? Dat kan er nog wel bij. We hebben adoptiekinderen, een adoptiekat. We zijn hartstikke goed in adopteren, daar kan nog best een adoptiemerel bij.’
5.
Paarden. Sommige mensen geven er hoog over op. Ik vind paarden helemaal niks. Je hebt er ook niks aan, het zijn depressieve dieren. Ze staan een beetje voor zich uit te staren en ze lijden aan boulimia, de hele dag door staan die beesten te vreten.
Sinds we in Lhee wonen, lopen voor ons huis drie paarden, een moeder met twee dochters. De moeder heet Karina, de dochters Halina en Gala. Voor paarden leken ze tamelijk gelukkig. Met z’n drieën grazen ze schouder en schouder het grote weiland af.
De afgelopen maand stond de moeder alleen in de wei. Gala werd ergens op een gespecialiseerde boerderij geïnsemineerd. Halina werd elders onder het zadel gebracht. Nooit zag ik een treuriger paard. De moeder liep verloren in de wei. Als ze de pil van Drion zou hebben, had ik het ergste gevreesd.
Gelukkig werd gisteren Gala teruggebracht. Eindelijk zag ik dat paarden ook blij kunnen zijn. Om de hereniging te vieren, draafden ze met z’n tweeën als jonge veulens door de wei. Ze hinnikten en maakte vrolijke dansjes. Jammer voor paarden dat vrolijkheid bij hen nooit zo lang duurt. Inmiddels staan ze weer schouder en schouder voor zich uit te staren en met hun staarten de vliegen van hun lijf te houden. Als ze daarmee klaar zijn, geven ze zich weer over aan boulimia.
Lola
Maandag 30 mei, Lhee
Principes? Och, principes zijn flinterdun. Ik heb het al vaker gezegd: alle principes die ik ooit had, heb ik met voeten getreden. Zelfs de termijn tussen het heilig geloof in een principe en het met voeten getreden, kan verbazingwekkend kort zijn.
Nog niet zo lang geleden beweerde ik met grote stelligheid dat wij nooit meer een hond zouden nemen. Zo’n beest betekent een enorme inbreuk op je vrijheid, wat een werk, een hond. Ik geloof dat ik vorige maand nog woorden van deze strekking schreef. Vandaag moet ik al toegeven dat het niet veel had gescheeld of wij waren vanaf nu de bezitter van een hond, een klein uitgevallen bordercollie om precies te zijn die naar de naam Lola luistert. Leuke naam.
Vorige week gebeurde het volgende. Wyb stapt bij Ogterop uit de auto en ziet midden op straat een hond lopen. Omdat dat veel te gevaarlijk is, roept ze de hond, die kwispelend naar haar toekomt. Vrolijk loopt de hond mee naar haar kantoor, waar ze keurig in een hoek gaat liggen.
Wyb plaatst een post op Facebook met de vraag of iemand weet van wie die hond is. Een buurtbewoner antwoordt dat het hondje wel eens van Circus Renz zou kunnen zijn, dat achter Ogterop staat. Wyb loopt naar het circusterrein waar Lola inderdaad wordt herenigd met haar baasje.
Thuisgekomen laat Wyb me foto’s van het hondje zien en ik begrijp meteen waarom Wyb verliefd is op het hondje. Ietwat onderdanig en met grote onschuldige ogen kijkt Lola de camera in. Tot zover niets aan de hand.
Zaterdag krijgen we echter een appje van een medewerker van Wyb met de vraag of wij het hondje willen hebben. Het baasje in het circus wil namelijk graag van Lola af.
Wyb is meteen in alle staten: “Het is zo’n lief beest, dat moeten we doen, Gerard. Echt.” De foto van Lola heb ik nog helder voor ogen. Ik twijfel. Het is natuurlijk hartstikke leuk om een hond te hebben. Wandelingen met hond zijn een stuk leuker dan wandelingen zonder hond. Een kameraad erbij in het gezin, daar is best iets voor te zeggen.
Al pratende wennen we aan het idee om toch een hond te nemen. Ik herinner Wyb aan het feit dat we gezworen hadden geen hond meer te nemen. Maar ja, tegen de nadelen, kun je ook vele voordelen zetten.
‘Die hond kwam ik natuurlijk niet voor niets tegen. Die hond heeft mij uitgezocht,’ zegt Wyb, die soms best iets etherisch heeft.
En nog meer pratende besloten we gisteren dat Wyb vandaag met Circus Renz gaat praten en vragen zal stellen over het karakter van Lola. Andere belangrijke vragen: kan ze alleen zijn en hoe reageert ze op katten ? Als die vragen positief worden beantwoord, zal Wyb mij bellen en gaan we samen naar Lola kijken. Beiden weten we wat dat voor een gevolg heeft: kijken naar zo’n hondje betekent hem meenemen.
Vanochtend bij het opstaan zeg ik tegen Wyb: ‘We moeten het echt niet doen, die hond.’
‘Daar heb je helemaal gelijk in, dat moeten we absoluut niet doen.’
We herhalen alle nadelen.
‘Je moet ook niet gaan kijken. Als je gaat kijken, ben je verkocht.’
‘Ik ga zeker niet kijken.’
Vanochtend blijkt dat Circus Renz is weggetrokken met mee neming van Lola. Ik denk dat dat onze redding was. Als Circus Renz er nog had gestaan, hadden we vandaag een hond gehad met de naam Lola.
6
Zondag 29 mei, Lhee
Wyb en ik vertrekken ’s ochtends om kwart voor tien uit Lhee richting Ameland, het is dan 24 graden, we ontbijten buiten. 87 kilometer verder, bij Holwerd, is het 16 graden. Zeedampen met wind zorgen ervoor dat het guur en koud is. Het gevolg is dat we compleet underdressed zijn. Wyb draagt een dun jurkje, ik een poloshirt. Aangekomen bij de pier van Holwerd voor de veerboot naar Ameland vluchten we voor de kou naar binnen.
Opnieuw nemen we een financieel risico. De parkeerplaats bij de boot is namelijk voor de zoveelste keer vol. De auto voor ons kwam nog binnen, wij moeten rechtsomkeer maken. Dit betekent dat je naar een parkeerplaats zo’n 2 kilometer van de boot af moet rijden. Met een bus word je dan weer naar de boot gereden.
Als je terug van Ameland komt, moet je met tientallen wachten tot er weer plaats in de bus is. Aangezien ik de pest aan bussen heb, zet ik de auto op de parkeerplaats pal voor de vertrekhal. Dit mag alleen met een blauwe schijf, de maximale parkeertijd is dan twee uur. Mochten we betrapt worden, dan hebben we zomaar een boete van 90 euro.
We doen dit nu voor de vierde keer en tot nu toe toe, afkloppen, hebben we nooit een bekeuring gehad. Ik moet toegeven dat dit half illegale parkeren geen rustig gevoel geeft. We zetten de blauwe schijf op 14 uur, dus het is te hopen dat de politie tussen 14 en 16 uur komt. Als ze eerder of later komen, wordt het een duur dagje.
Het is niet makkelijk om familie op Ameland te hebben. Het is nooit dat je ‘even’ op bezoek gaat, het is toch altijd een reis, een onderneming. Eerst moet je een eind rijden, dan moet je een kaartje kopen en rest nog een boottocht van drie kwartier. Toegegeven, dat heeft ook z’n charme. Een dag naar Arjan en Esmee geeft toch ook een vakantiegevoel.
Als we bij de boot aankomen, ligt voor ons het wad in al zijn grijze pracht. Gelukkig is het hoog water zodat de boot snel kan varen. Vertragingen van een half uur zijn niet ongewoon. Het leven op een waddeneiland levert wat handicaps op. Esmee heeft het gemerkt toen ze thuis aan het baren was en toch naar het ziekenhuis moest. Met een reddingsboot werd ’s nachts naar het vastenland gevaren, totdat de reddingsboot op een zandbank liep. Het had niet veel gescheeld of Malu was op een zandbank geboren.
Dit voorval vond zes jaar geleden plaats en is de reden dat we vandaag naar Ameland gaan. We vieren de verjaardag van Marlu die afgelopen vrijdag 6 jaar werd. 6 jaar. Het zijn dagen om te vieren, toch bezorgen ze me ook enige angst. Zes jaar, ze vliegen voorbij.
Vorige maand bezocht Malu een voorstelling van Buurman & Buurman in Ogterop. Sindsdien heeft ze de smaak van het theater te pakken. Haar liefste wens nu: naar de musical van Belle & Het Beest in Scheveningen. Dat hoef je tegen deze opa en oma maar één keer te zeggen. Een mooi verjaardagscadeau.
Door al dat heen en weer gevaar voelen wij ons ervaren Ameland reizigers. Als we door Nes wandelen, worden we regelmatig begroet. Als we op de boot zitten, kijken we nauwelijks nog naar buiten. Zeehondjes? Leuk, maar dat hebben we al zo vaak gezien.
Terug in Holwerd is het met het weer net andersom. Inmiddels is op Ameland volop de zon gaan schijnen. Van zeedampen is niets meer te merken. Vanuit het zuiden op het vasteland komen nu donkere regenwolken aan drijven. Als we eenmaal in de auto zitten -opnieuw hebben we geen bekeuring gekregen! we zijn zondagskinderen- belanden we al snel in regenbuien. De weersverwachting van het KNMI geldt nooit voor Ameland, ik moet het nu voor eens en altijd onthouden.
Rij
Zaterdag 28 mei, Lhee
We lopen het Leidseplein op en zien voor de schouwburg een grote rij jongeren, ze zitten keurig op de grond op volgorde van aanschuiven. De rij doet me denken aan de gouden tijd van Freek de Jonge, een rij voor de schouwburg van Groningen die om het gebouw ging. Met deze rij blijkt hetzelfde het geval.
De rij reikt tot de Marnixstraat, gaat het Leidseplein op en loopt dan richting Lijnbaansgracht. Wanneer zie je nog een rij voor een theater? Nooit meer. Want door geautomatiseerde kassasystemen hoeft dat niet meer. Jammer, want zulke rijen brachten altijd opgewondenheid met zich mee. Er hing de spannende vraag om heen of je nou wel of geen kaartje zou krijgen. Voor het theater was het ook fijn zo’n rij. Het was een levend uithangbord, betere reclame bestond niet.
Ik vraag me af voor welke voorstelling al deze mensen in de rij staan. ‘Al deze mensen’ blijken meisjes tussen 14 en 17 jaar oud te zijn. Is theater weer hot en happening? Voor welke voorstelling zitten ze daar? Ik krijg er zowaar een blij gevoel van.
Als ik dichterbij kom, zie ik dat de rij langs de schouwburg verder de Lijnbaansgracht opgaat. Dat betekent dat de rij niet voor de schouwburg staat, maar voor De Melkweg. Ik had het kunnen weten. Wat hebben meisjes tussen 15 en 17 jaar nou in de schouwburg te zoeken? Hier lopen ze letterlijk met een grote boog om de schouwburg heen.
Ik vraag aan een paar meisjes waarom ze daar zitten. Het blijkt voor een bandje te zijn, Panic! at the Disco. Nooit van gehoord. Zoals ik van zoveel nieuwe bandjes nooit heb gehoord. Als Wyb een dag later op instagram een foto van de rij plaatst, krijgt ze meteen een reactie van Judith, ons nichtje: “Ik was er ook.” Judith is 16.
Vandaag hoor ik iemand op televisie zeggen dat iedere generatie denkt dat hun muziek het mooiste, het beste is. Ook Judith zal over 20 jaar met weemoed verhalen over die fantastische band Panic! at the Disco die ze in De Melkweg zag, beter is nooit meer gemaakt. De man op televisie zei meteen daarna: “Maar bij mijn generatie was dat echt het geval.”
Wyb en ik gaan naar Toneelgroep Amsterdam, naar een toneelstuk gebaseerd op het boek De Welwillenden van Jonathan Littell. Een boek dat ik twee jaar geleden van Matthijs kreeg, maar niet heb uitgelezen, niet kon uitlezen. Het boek speelt zich af in de Tweede Wereldoorlog, het is een keihard boek, een existentieel boek, ik zag de wreedheid nog nooit zo beeldend beschreven.
Het is een donker toneelstuk, veel woorden, prachtig gespeeld door onder andere Hans Kesting en Abke Haring. Een toneelstuk waar Wyb en ik mateloos van genieten. Maar ook een stuk waarvan ik weet dat het geen stuk is voor meisjes van 16 en 97% van de Nederlandse bevolking. Te hard, te traag, te veel woorden, het is de taal van de kunst.
En de taal van de kunst zit in het defensief. De VSCD bracht vorige week cijfers over het theaterbezoek naar buiten, de vereniging probeerde er een juichende toon aan te geven. Succes breeds succes, zullen ze gedacht hebben. Maar wie goed kijkt, ziet dat het toneelbezoek weer is afgenomen. Dat er 1000 arbeidsplaatsen in de theaters verloren zijn gegaan, dat het marktaandeel van het gesubsidieerde aanbod nog meer is teruggelopen. De gemiddelde zaalbezetting is beter geworden, maar dat komt vooral door het aandeel lichte muziek en podia die eerst niet en nu wel meetellen.
Op facebook vindt een discussie plaats. Iemand verwijt de makers toneel te maken voor lege zalen, verwijt ze dat ze dat helemaal niet erg vinden. Zie hier de grote ambivalentie. Er is geen maker, weet ik, die bewust onbegrijpelijk toneel voor lege zalen wil maken. Geen mooier gevoel dan een volle zaal. De makers zijn integer, werken keihard. Toch ligt er het keiharde feit dat er veel toneel wordt gemaakt waar het publiek niet in is geïnteresseerd. De taal van de kunst is in het defensief.
Ik vermoed dat het voor een deel komt omdat we in Nederland regisseurs toneel hebben. Regisseurs gaan druk in de weer met het verhaal, zetten het op de kop, keren het binnenste buiten. Wie durft nog de Dood van een Handelsreiziger in een Amerikaans ’50-jaren decor te brengen? Het Ro Theater bracht het stuk een paar jaar geleden rond een indianentent, spelers zaten op de grond. Waarom? Geen idee. Interpretatie van de regisseur.
Het publiek, het grote publiek, dat weet ik zeker, wil nog steeds verhalen, goed vertelde verhalen. Geen slappe uittreksels van boeken, wat De Welwillenden zeker niet is. Maar zelden dat een toneelstuk echt trouw blijft aan het verhaal. Als dat wel het geval is, heeft het publiek, mits goed verteld, altijd een mooie avond, net zoals bij De Welwillenden. Ademloos kijken. Gelukkig raakt de taal van de kunst soms wel een groot publiek.
Weekdier
Vrijdag 27 mei, Lhee
Het huis van het weekdier
Hurk. En leg het huis van het weekdier tegen het oor en hoor
Het ruisen van de geschiedenis. Sirenes. Maîtresses en moeders.
Alles wat schokt en bijt naar leven, komt in deze lege ruimte bijeen.
Vissen die vleugels kregen, poten; de vele Napoleons; hoor het
Zaad: helmgras?; een boot komt langs; speren; de boeren bekrassen
Land. –Het is slechts een zee, zeg jij, golven op strand, één lome dag.
Kattenvoer
Woensdag 25 mei, Lhee
Het was vorige week, op de grens van mooi naar slecht weer. Sinds vorig jaar hebben we een houten bank achter tegen het huis staan met blauwe kussens waar je heerlijk op kunt zitten -en liggen. Omdat het gaat regenen leg ik de kussens in de schuur. Ik maak de deur open. Dan flitst er iets langs me heen. Het blijkt een vogel te zijn, zijn vleugel raakt mijn wang.
Pal naast de schuurdeur zit een prachtig nestje, verstopt tussen de bladeren. Dat betekent dat we geen gebruik meer kunnen maken van de schuur. Als ik de deur open, gaat het nest gevaarlijk op en neer.
Ons tuin is momenteel een soort kraamkamer. Overal nestelen vogels. Tegen de eerste schuur is het helemaal druk. Een pimpelmees en een mus delen een twee onder een kap vogelnest. Blijkbaar hebben ze geen last van elkaar. Daarnaast zit weer het nest van de merel. Een vinex wijk voor vogels.
Dan hebben we nog een enkele mussennesten onder ons dak. Dat zijn onze directe buren. Slechts een dunne muur scheidt hun en ons bed. Elke ochtend horen we ze praten met elkaar. Het is niet echt een pretje om zo’n mussenfamilie in de buurt te hebben. Het kwebbelt en kibbelt wat af.
Tegen het andere schuurtje hang ook een nestkastje. Een gammel ding, ik snap niet dat een jong mussengezin daar zijn leven in waagt. In de bossage om onze tuin zitten nog diverse nesten van merels en roodborstjes. Verder in het bos, niet ver van ons huis, zit vermoedelijk een nest met groene spechten. Regelmatig zitten ze in onze tuin wat op te pikken. Verderop in het bos huizen goudvinken.
Het is niet altijd een pretje om zoveel vogels in de buurt te hebben. Vooral deze maand is het een enorme herrie. Overal zitten ze te fluiten en te kwinkeleren, een mens kan er gek van worden.
Vanavond heb ik weer het gazon gemaaid. Als ik alles heb gemaaid, heb ik zes kilometer gelopen, zie ik op mijn iPhone. Dat maaien ging onder luid protest. De vogels vonden het blijkbaar een ontoelaatbare inbreuk op hun rust. Alle vogels kwamen uit hun nesten en lieten overduidelijk horen dat ze zo’n maaimachine hoogst ongewenst vonden. De merel en de mussen keken van afstand toe en zaten mij van daaruit een beetje te bedreigen. Ze eisten luid en duidelijk dat ik er onmiddellijk mee moest stoppen. Hun alarmgeroep klonk zelfs harder dan het geronk van de motormaaier.
Het klinkt misschien idyllisch, maar al die vreugde van het broeden en het ontluiken van het jonge leven, zou wel eens heel anders kunnen aflopen dan waar de ouders op hopen. Vandaag zag ik Gijs namelijk al naar het merelnest kijken. Hij schatte de hoogte in en ik zag hem denken: die heb ik.
Ik heb de wreedheid van moeder natuur zo vaak gezien. Na weken van voeden en opvoeden probeert het jonge leven zijn vleugels uit en pats, een voor een worden ze uit de lucht geplukt. Of door een kat, die verrekte hoog kunnen springen als het nut heeft, of van boven, door andere vogels.
Vooral die Gijs vertrouw ik niet. De afgelopen dagen beperkt hij zich tot het jagen op muizen, die hij uiterst wreed de dood inspeelt. Hij is ook opmerkelijk veel buiten. Het zou me niet verbazen dat al die blije vogelouders, die zo druk zijn met hun vermeende nageslacht, alleen maar bezig zijn met het produceren van kattenvoer.
Sport
Dinsdag 24 mei, Lhee
Wat doet een mens als hij ogenschijnlijk niets meer heeft te doen? Een vraag die ik voor mezelf beantwoord met het scheppen van regelmaat. Gelukkig kan ik mijzelf tot een strenge discipline verplichten. Zo ga ik elke ochtend om 9.30 uur achter mijn bureau zitten. Vaste prik. Als Wyb langer thuis blijft, wat ik eigenlijk heel leuk vind, voel ik dat toch als een inbreuk op mijn zelfopgelegde discipline. Ik realiseer me dat het iets maniakaals heeft. Maar goed. Dit blog is er het gevolg van en hopelijk ook het boek waar ik aan werk.
Tot 12.30 uur schrijf ik, ijsbeer, lees ik af en toe een stuk uit een boek. Om 12.30 uur gun ik me een pauze. Daar gaat dit blog over. Ik bak een keer in de week voor mezelf een ei en altijd als ik in de keuken sta, zet ik de radio aan. Sinds ik weinig in de auto zit, luister ik veel minder naar de radio. Vind ik jammer, want ik hou van radio, van het geneuzel, geneuzel dat voor mij over nieuws moet gaan, human interest of Grote Onderwerpen, ik hou van het luisteren naar eindeloze gesprekken. Ik stem daarom af op NPO 1, de nieuwszender. Zo ook gisteren.
Maar wat hoor ik op het midden van de dag, een tijdstip waarop veel mensen nieuws willen horen? Een heel verhaal over de Giro, die Nederlander die het zo goed doet. Daarna een verhaal over Van Gaal die ontslagen is bij Manchester United. Best mensen van NPO 1, flikker op met je sport. Sportnieuws is non nieuws, het gaat het ene oor in, het andere uit. We weten wie de winnaar is? Mooi. Informatie heeft zijn werk gedaan. Sportnieuws leidt nergens toe. Sterker: sportnieuws maakt dom, het verdringt als een kanker al die dingen die er wel toe doen. Maar ja, in dit land vol eikels doet steeds minder er toe, dus luisteren we maar naar sportnieuws. Dat laatste woord wil ik graag met minachting uitspreken. Sportnieuws. Bah.
’s Avonds wil ik naar De Wereld Draait Door kijken, blijkt dat zowel DWDD als Pauw met vakantie zijn. Hoe kan dat? Midden mei en iemand die €570.000 per jaar verdient, Matthijs van Nieuwkerk, heeft tot eind augustus vakantie. Die Pauw verdient trouwens €230.000 per jaar. En dat voor 8,5 maand werken. Wat staat vandaag in de Volkskrant: ‘NPO viert zomer zonder talkshow’. De eerste reserves van de publieke omroep, Eva Jinek en Knevel & Van den Brink, hoeven dit jaar niet aan te treden. Daarvoor in de plaats? Sport. Het laatste woord spreek ik weer met minachting uit. Bah.
Wat moeten we met een staatsomroep die domheid prefereert boven Echt Belangrijke Onderwerpen? Het is toch navrant dat uitgerekend de commerciële omroep zijn talkshow wel in de zomer blijft uitzenden. Die NPO haalt je het bloed onder de nagels vandaan met hun sport-onzin. Nogmaals: bah.
De aankomende zomer gaat de omroep ons weer bedelven onder sportprogramma’s. Studio France, Studio Brasil, Studio Europees Voetbal en dan krijgen we natuurlijk ook nog dat getennis in Wimbledon en meer van dat soort bagger.
Hoe zou het toch komen dat Nederland inmiddels een racistisch land is met een electoraat dat te stom is om voor de duvel te dansen? Prop ze vol met sport en je krijgt mensen die zich te buiten gaan aan racistische lullenkoek als een donkere presentatrice zich bij een politieke partij aansluit met sterke Turkse oriëntatie. Zo jammer dat ik me zo vaak moet schamen voor het land waarin ik woon.
Advies
Zondag 22 mei, Lhee
Stel dat je timmerman bent. Je hebt twee, drie werknemers in dienst. In een eigen werkplaats maak je meubelen en soms help je met je bedrijf mee in de bouw. Alles gaat goed, klanten zijn tevreden. Met je meubelen sta je soms zelfs in de designbladen.
Maar stel dat je elke vier jaar wordt beoordeeld of je wel verder mag met je bedrijf. Een commissie van vijf mensen bepaalt of je timmerbedrijf nog wel mag blijven bestaan. Belangrijk criterium hierbij is kwaliteit. De commissie bestaat uit een architect, een medewerker van een ander timmerbedrijf, een docent van de Dutch Designacademy, een importeur van hout en een eigenaar van een meubelzaak.
Zij beoordelen je voortbestaan op grond van een stuk dat je schrijft van maximaal zesduizend woorden waarin je aangeeft welke meubelen je de aankomende vier jaar gaat maken en waarom, in welke bouwprojecten je gaat participeren. Verder willen ze een ondernemersplan en een marketingplan van je.
Daarnaast geeft het ministerie van economische zaken bepaalde richtlijnen mee, zoals de eis dat het timmerbedrijf gaat werken met amateur timmerlieden, dat het rekening houdt met diversiteit. Men wil ook de verdeling weten tussen grote en kleine tafels en stoelen. Het ministerie stelt hiervoor prestatie-eisen op, als de timmerman zich daar niet aan houdt, heeft hij de volgende vier jaar sowieso geen recht meer om zijn bedrijf voort te zetten.
Als het advies positief is mag je weer vier jaar door met je timmerbedrijf. Mocht het advies negatief zijn, moet je stoppen. Mogelijk dat iemand anders je werkplaats overneemt.
Een belachelijk verhaal? Toch gaat het er in de kunstenwereld zo aan toe. Elke vier jaar moet je je weer verantwoorden, elke vier jaar word beoordeeld of je wel of niet mag doorgaan. In de beoordelingscommissies zitten zelden mensen die met de poten in de klei hebben gestaan. Meestal zijn de commissieleden afkomstig van parasitaire functies als theaterwetenschappers, recensenten, dramaturgen, zelf benoemde marketinggoeroes, mensen dus die genoeg tijd over hebben. Een artistiek of zakelijk leider heeft voor dat soort werkzaamheden geen tijd, die moet met kunst- en vliegwerk een bedrijf overeind zien te houden.
Op het ogenblik is het beoordelingscircus weer in volle gang. Honderden mensen, ambtenaren, commissieleden, adviseurs van de commissies, zijn momenteel bezig met het beoordelen van kunstinstellingen en kunstenaars om vervolgens een advies hierover te geven aan de minister en de wethouders van de grote steden.
De Raad voor Cultuur heeft zijn ei gelegd. Het boek met totale adviezen is nog niet in print beschikbaar, maar ik weet wel zeker dat het weer dikke boekwerken zijn. Het advies van Den Haag heb ik wel ontvangen. Het beslaat liefst 240 bladzijden. Het daadwerkelijk advies is geschreven door zes mensen. De adviescommissie bestond liefst uit 22 mensen, afkomstig uit heel het land.
Een dergelijke exercitie vindt dus bij het Rijk en alle grote steden plaats. Ik zou zo graag willen weten wat dit adviescircus de samenleving kost. Zou het ministerie toch eens moeten uitrekenen. Vele zeer goed betaalde managers en ambtenaren werken om te beoordelen of zeer karig verdienende kunstenaars ook de aankomende vier jaar geld krijgen.
Waarom doen we dit eigenlijk? Het totale kunstbudget van het Rijk bedraagt 458 miljoen van de Rijksbegroting, een klein, zeer klein splintertje van de totale begroting, vele malen minder dan een halve procent van die begroting. In totaal bedraagt het kunstbudget in Nederland, als je ook gemeenten en provincies meerekent, 1,7 miljard. Een schijntje van de vele miljarden en miljarden subsidie die naar het bedrijfsleven en de landbouw gaat. Als het om die subsidies gaat, wordt de regelgeving zoveel mogelijk beperkt. Ondernemers moeten vooral ondernemen, waar ik het zeer mee eens ben. Maar waarom wordt de kunstsector dan zo lastig gevallen met een subsidiesystematiek die een enorme wissel trekt op de energie van gezelschappen en kunstenaars?
Ik denk dat al die bureaucratische ellende in diepste wezen voortkomt uit achterdocht. Het zal toch niet zo zijn dat die kunstenaars gaan lanterfanten van gemeenschapsgeld. Door al die check & control hebben politici het idee dat ze rustig kunnen gaan slapen, dat het toezicht adequaat is. Dat de systematiek de kunst zo’n beetje dooddrukt -het zij zo.
Het is in dit verband interessant te weten dat het roemruchtige Werktheater zich nooit artistiek of financieel heeft hoeven te verantwoorden. Het was wel een van de meest productieve en artistiek invloedrijkste gezelschappen van Nederland ever.
Gasten
Zaterdag 21 mei, Lhee
Twee goede bekenden van me, Patrick Nederkoorn en Oscar Kocken, hebben een nieuw theaterconcept bedacht, het heet Zomaar Gasten. Het is een theatrale knipoog naar het VPRO televisieprogramma Zomergasten, waarin een gast drie uur lang praat over televisie- en filmbeelden die door hem zijn uitgezocht. Een televisieprogramma dat vaak prachtige interviews oplevert.
Het concept van Zomaar Gasten ziet er als volgt uit. Patrick en Oscar treden op voor een publiek van ongeveer veertig mensen. Bij de deur wordt iedereen verwelkomd met een hand en Patrick en Oscar vragen aan hun gasten met wie ze de voorstelling bezoeken of wat voor werk ze doen. Als het publiek eenmaal zit, wordt uit hun midden, at random, een gast uitgezocht, totaal onbekend, zowel voor het publiek als voor de interviewer. De onderkop van het programma luidt dan ook: Gegarandeerd 100% onbekende Nederlanders.
Het interview wordt of door Patrick of door Oscar gedaan. Wie niet interviewt, zit naast het toneel en zoekt op internet beelden, fragmenten over de onderwerpen waar de gast over vertelt en die vervolgens op de achtergrond worden geprojecteerd.
Ik heb nu diverse interviews meegemaakt en vind het verrassend hoeveel mooie verhalen dat oplevert. Binnen twintig, vijfentwintig minuten word je deelgenoot van het leven van iemand die tot op dat moment een onbekende voor je was. Vandaag vertelden Swaantje en Maud over hun leven. Ik kan er erg van genieten.
Het roept wel de vraag op waarom wij in de talkprogramma’s op televisie altijd weer diezelfde koppen zien. Een argument dat ik wel eens heb gehoord is dat de usual suspects in staat zijn om voor televisie goed te vertellen. Mensen die dat niet zijn gewend, zouden niet om aan te horen zijn. Die zijn te langdradig of er komt juist geen woord uit. Ik geloof er niets van.
Bij Zomaar Gasten zie je dat mensen met grote soepelheid over hun leven en werk vertellen. Niks geen onhandigheid. De mensen die ik tot nu toe zag waren goede vertellers die wisten dat hun antwoorden niet te lang moesten zijn.
Het feit dat we altijd weer die Peter R. de Vries zien, Jan Mulder, Freek de Jonge (zucht) of Ali B. zien, heeft, denk ik, voor een deel met luiheid te maken. Er is een kaartenbak met vertrouwde namen en daar wordt dan naar gegrepen. Komt bij dat DWDD en Pauw beide Vara programma’s zijn en, het kan bijna niet anders, gebruikmaken van dezelfde kaartenbak. Ik ben benieuwd hoe actief redacties nog naar nieuwe mensen zoeken. Dat die totaal nieuwe verhalen kunnen meenemen, bewijst Zomaar Gasten.
Ik heb ook wel eens het idee dat het uitnodigen van altijd weer dezelfde gasten bijdraagt aan het overzichtelijk maken van de wereld. Er zijn dorpspompen, DWDD en Pauw geheten, en bij die dorpspomp ontmoet je altijd dezelfde kwebbeltantes. Wil je weten wat er in het dorp speelt? Moet je naar de dorpspomp, praat met de kwebbeltantes en je bent weer van alles op de hoogte. Misschien hebben dit soort programma’s wel een rituele, bezwerende functie. De wereld is ingewikkeld? Welnee, Twan Huys, Ali B. of Alexander Klöpping kunnen je zo vertellen hoe de wereld in elkaar zit. Als dat altijd dezelfde gezichten doen, draagt dat bij aan de vertrouwdheid.
Zomaar Gasten is onderdeel van een festival dat Wyb dit weekend in Meppel organiseert. Het is trouwens nog wel aardig om te vertellen dat het uitzoeken van de gasten niet geheel at random gebeurt. Het ontvangen van de gasten bij de deur heeft ook een selectiefunctie. In die ontvangst bepalen ze wie hun gast zal zijn. Zo vallen mensen die slappe handjes geven af. Ook mensen die Patrick en Oscar niet direct aankijken, worden niet uitgenodigd. Hoe dan ook, de garantie dat je 100% onbekende Nederlanders ziet blijft overeind.
Glimlachje
Donderdag 19 mei, Lhee
Het is de moeite waard om het interview met Joop Daalmeijer bij Nieuwsuur terug te zien. Joop Daalmeijer is voorzitter van de Raad voor Cultuur en neemt in oktober afscheid. Hij heeft daar dan vijf jaar gezeten. Tijdens het interview geeft Joop Daalmeijer veel van zichzelf bloot. Vooral zijn mondje zegt veel over Joop.
We zien daar voortdurend een glimlachje omheen spelen. Dat glimlachje zegt dat hij zeer tevreden is dat hij weer eens bij Nieuwsuur mag zitten. Het glimlachje heeft ook iets superieurs: och, vertel mij wat, voor de wijsheid moet je bij mij zijn. Het glimlachje heeft ook iets misprijzends. Omdat Joop zeer tevreden is met zichzelf, heeft hij van andere mensen niet zo’n hoge pet op. Het laat het ons allemaal zien door zijn glimlachje.
Tijdens het interview rijst bij mij de vraag: waar ken ik dat glimlachje van? Ik vraag aan Wyb of zij dat glimlachje herkent. Het komt haar bekend voor, maar nee, ze zou niet weten wanneer ze dat glimlachje eerder heeft gezien. Na vijf minuten weet ik het: het is het glimlachje van Halbe Zijlstra. Natuurlijk. Halbe had dat ook, datzelfde zelfingenomen glimlachje. Blij dat hij op televisie kwam, blij met zichzelf, blij dat hij uitverkoren is. De spindoctors van Zijlstra hebben hem inmiddels verteld dat het glimlachje niet bijdraagt aan zijn populariteit.
Dan realiseer ik me opeens dat Joop Daalmeijer in 2011 als voorzitter bij de Raad voor Cultuur is benoemd in een tijd dat niemand voorzitter wilde worden. Halbe Zijlstra had de kunstsector half gesloopt en de functie was een besmette functie. De toenmalige voorzitter van de Raad, Els Swaab, was opgestapt uit protest tegen de bezuinigingen. De vraag was wie burgemeester in bezettingstijd wilde worden. Joop Daalmeijer.
In die tijd vroeg iedereen zich af wat dan de selectiecriteria voor die functie waren. Tijden het interview zie je dat Joop het heerlijk vindt dat hij door Twan Huys kunstpaus wordt genoemd. Ook al wijst hij de term vals bescheiden af door te zeggen dat hij als oude Roomse jongen meer liefhebber dan paus is. Het is lief van Twan Huys hem zo te noemen, maar een kunstpaus word je door eigen gezag. Dat gezag voelde niemand bij zijn aantreden en ik vraag me af of iemand dat bij zijn afscheid voelt. Door het interview weet ik wel wat de doorslag bij de benoeming heeft gegeven: het glimlachje. Halbe Zijlstra herkende natuurlijk meteen dat glimlachje. Het was alsof hij in de spiegel keek: met zo’n glimlachje ben je de juiste man op de juiste plaats.
Nog twee dingen over het interview. Ding 1. Het gebruik van het woordje ik. Een bestuurder of politicus valt bij mij altijd door de mand als hij het over een publieke zaak heeft en hij gebruikt daarbij het woordje ik. Joop Daalmeijer vertegenwoordigt de Raad voor Cultuur tijdens het interview, een instelling met vele medewerkers en ongelooflijk veel adviseurs. Toch blijft Daalmeijer consequent over ik praten als hij het over de Raad voor Cultuur praat. Dat heeft vast met dat glimlachje te maken, de zelfingenomenheid, dat zelfoverschattende.
Ding 2. Joop vertelt stoer hoe hij een directeur van een orkest op zijn nummer heeft gezet. De man vroeg vijf ton meer subsidie voor buitenlandbeleid. Zonder die vijf ton kon hij met zijn orkest niet naar het buitenland. En daar kwam weer de Halbe in Joop tevoorschijn. Hij had de directeur laten weten dat naar het buitenland gaan geld moet opleveren. Als het Concertgebouw naar het buitenland gaat, krijgen ze daar juist geld voor, veel geld. Waarom zou de overheid daarvoor dan 5 ton subsidie aan een ander orkest geven? Export moet geld opleveren.
Stoere uitspraak. De uitspraak staat alleen in contrast met het besluit van de Raad voor Cultuur om Toneelgroep Amsterdam 2,5 ton extra subsidie te geven voor hun excellente buitenlandbeleid. Och, de Raad voor Cultuur is politiek. Joop is Halbe, Halbe is Joop. De Raad voor Cultuur is een onafhankelijk adviesorgaan, laten we het daar ophouden.
Ten slotte vraagt Twan Huys aan Joop Daapmeijer wat hij als zijn grootste mislukking beschouwt.
‘Is het heel erg als ik dat niet weet?’ antwoordt Joop Daalmeijer na lang nadenken. Dan blijft het lang stil. Opmerkelijk lang voor televisie.
Stutten
Zondag 15 mei, Moddergat
Vorige week sprak ik met Vincent. Hij is pionier op het gebied van drones. In mijn nieuwe boek werken de hoofdpersonen met drones. Het probleem met dat soort onderwerpen is dat ik er zelf niets van weet. Gelukkig heeft Vincent op al mijn vragen antwoorden en demonstreert hij me de werking van de drone. Mooi apparaat, zo’n drone.
Al pratende komen we ook te spreken over de aardbevingen in Groningen, Vincent woont midden in aardbevingsgebied. Zijn huis heeft diverse scheuren en hij vreest voor meer. Hij vertelt dat de rechtsbijstandsverzekeringen de juridische bijstand aan slachtoffers van de NAM hebben gestaakt en meer van dit soort tot wanhoop drijvende ellende.
We vragen ons af hoe het toch komt dat het verzet, maar ook de aandacht vanuit de pers, zo beperkt is. Alleen als er een minister naar het noorden komt, is er aandacht. Ik kan me nog goed herinneren dat in Amsterdam vijf huizen scheuren opliepen door het graven voor de metro. Wekenlang beheerste het onderwerp de media.
Zaterdag zien Wyb en ik op het Hogeland een boerderij die is gestut. Wyb komt op het idee voor een reeks artikelen met daaraan gekoppeld een fotoreportage. In ieder artikel interview ik een inwoner van een getroffen huis. Het interview gaat niet over de ellende die iemand door de aardbevingen meemaakt, het gaat juist over de tijd daarvoor. Hoe lang iemand daar woont, wat hij er allemaal heeft meegemaakt, de liefde die hij voor het huis voelt, de kinderen die er zijn geboren. Alleen de laatste vraag van het interview gaat dan over het gevoel dat iemand had toen de eerste scheuren in het huis verschenen. Bij elk interview een grote foto van het gestutte huis.
Om wat research te doen, besluiten we zondag via het getroffen gebied naar Slochteren te rijden. Dit alles dus niet te verwarren met ramptoerisme, vinden we. Zelf beschouwen we het meer als een geciviliseerde vorm van ramptoerisme. Ik wil kijken hoe groot de kans is op mooie foto’s, nogal navrant gezien het onderwerp, maar ja, je hebt ook oorlogsfotografen.
En nu komt het. Wyb en ik rijden via Winsum, Onderdendam, Westerwijtwerd, Middelstum en Loppersum naar Slochteren, toch de kern van het aardbevingsgebied. Tot onze grote verrassing zien we helemaal geen gestutte huizen. We kringelen door het gebied, klaar om foto’s te nemen om het probleem verder aan te kaarten. We rijden bijna tachtig kilometer door het gebied. We zien wat stallen die aan de zijkanten zijn gestut, maar het beeld dat ik had, vele huizen die door houten stutten overeind blijven staan, zie ik helemaal niet.
Hiermee wil ik het probleem niet bagatelliseren. Het beeld dat ik had was echter vele malen dramatischer dan dat ik vandaag zag. Al neem ik onmiddellijk aan dat het meeste leed, onzichtbaar, binnen in de huizen zit. Er zullen vast huizen zijn die inderdaad door stutten overeind blijven staan, op televisie hebben we de trieste beelden gezien, maar deze middag kom ik ze niet tegen.
Wat bovenal opvalt, is de schoonheid van het gebied, de bijzonder architectuur. Het is opmerkelijk hoe mooi hier is gebouwd, hoe sfeervol de dorpen zijn. Het is onbegrijpelijk dat het gebied zo weinig toeristisch is. De Groninger dorpen vind ik zoveel mooier dan de Friese waar de armoede vaak vanaf straalt.
In Slochteren belanden we midden in een oorlog. Niets vermoedend gaan we naar binnen om de kleine kunstpaviljoens te kijken die her en der in het statige bos landgoed Fraeylemaborg zijn neergezet. We blijken veel te vroeg te zijn. De tentoonstelling wordt pas midden juni geopend. De paviljoentjes staan er er gelukkig al wel en we krijgen de sleutel mee zodat we ze van binnen kunnen zien. Waar we weinig aan hebben want van binnen zijn ze kaal. De kunst moet nog komen.
Geen kunst, wel oorlog. We lopen langs marcherende militairen die zich terug wanen in het Nederland van de achttiende, negentiende eeuw. We worden opgeschrikt door kanonskogels en mannen die bevelen schreeuwen. Halverwege onze wandeling komen we in een heus kampement, verklede mensen zitten voor tenten. Voor veel mensen schijnt het naspelen van antieke oorlogen een hobby te zijn. Bij de troepen komen we ook nog Jort Kelder tegen. Binnenkort zal het gemarcheer van deze hobbyisten dus wel op televisie zijn te zien.
Druilen
Zaterdag 14 mei, Moddergat
Wyb en ik winkelen in Groningen en het valt ons op hoe slecht het met de stad gaat. Winkels staan leeg, de winkels die er zijn zien er vaak niet uit. In panden waar vroeger prachtige winkels zaten zitten nu de meest goedkope junkzaken. De Actionisering van de stad is in volle gang. Er mot veel in de winkel liggen, het mot goedkoop zijn en het mot lelijk zijn.
In menig etalage hang het affiche ‘Te huur’. Neem de Oude Ebbingestraat, verloederd. Neem de Oosterstraat, een zootje. Vroeger waren dat mooie straten. In het pand waar eens Boekhandel Scholten Wristers zat, is de zoveelste dumpwinkel neergestreken. Terwijl we aan het winkelen zijn, schreeuwt de kermis ons tegemoet.
We verlaten Groningen via de Kraneweg, vroeger een mooie straat. Voor het eerst zien we dat alle bomen zijn gerooid. Het is nu een kale straat, van grandeur ontdaan. Bomen zijn tegenwoordig te duur voor gemeentes. Weg met die dingen, ze behoeven onderhoud en daar hebben ze geen geld meer voor over. Hoe zou het toch komen dat ons vertrouwen in de politiek tot nul is gedaald? Politici maken alles lelijk, reduceren elk onderwerp tot een financiële kwestie. Met dank aan de VVD.
Die verrekte politici kunnen ook hun gang gaan omdat het ons aan onze reet zal roesten of iets er wel of niet goed uitziet. Meer dan 50% van de Nederlandse bevolking weet niet eens wat het woord esthetiek betekent. Als ze bij de Action maar lekker veel en vooral goedkoop kunt kopen. De Knakenmarkt, de Primarkt, TK Maxx, de downgrading van alles is in volle gang. Maar wat wil je ook met die overdaad aan televisietroep: RTL4, SBS, NET5, RTL5 en dan reken ik de shit die van buiten komt nog niet mee. We worden opgevoed met non kwaliteit, met troep, met lelijkheid, met domheid.
Wyb en ik zijn blij dat we uit de stad zijn en besluiten via kleine weggetjes naar Zoutkamp te zwerven waar we kokkels willen halen bij Geale Postma, de plaatselijke viszaak. Via Zuidhorn, Niehove, Elektra en Houwerzijl komen we in Zoutkamp. We worden triest van de tocht omdat we geen enkele, maar dan ook geen enkele weidevogel zien. Vroeger als we hier reden zagen we volop wulpen en grutto’s. Het geluid van dit landschap werd bepaald door het geschreeuw van scholeksters.
Een paar weken geleden zei een bekende Friese bard dat het Friese platteland eigenlijk één groot industrieterrein is, dienstig aan de koe. Overal zijn mega-stallen verrezen. Overal hetzelfde soort gras. Elke diversiteit is verdwenen. De koe is verbannen naar de fabriek die mega-stal heet. De stad is lelijk, het platteland is lelijk. Maar het zal ons aan de reet roesten, we zijn afgericht op rendementsdenken. Als het ons maar geen geld kost, als het maar efficiënt is. Met enige genoegen wacht ik op de tijd dat de koe-bubbel uiteen zal spatten. Er is de afgelopen tijd wat geïnvesteerd in de koe. Iedereen rook de Chinese markt, die stond te springen om onze melk. Wedden dat we binnenkort met overproductie te maken krijgen en dat boer na boer omvalt? Willens en wetens heeft de boer zich opgeknoopt. Na de internet-bubbel nu de koeienbubbel.
In Zoutkamp aangekomen blijkt Geale Postma verhuisd. Hij zat in een mooi pandje dat leek op zo’n huisje zoals je die in IJsland en Noorwegen tegenkomt. In het dorp is een braderie gaande -ja braderies, daar zijn we in ons land gek op. Wyb en ik lopen naar het nieuwe pand van Postma. We schrikken als we binnenkomen. De lelijkheid zit werkelijk overal, zelfs in viswinkels. Koude, kale ruimte, alles gebouwd om zo goedkoop mogelijk uit te zijn, ongezellig tafeltjes en stoeltjes, sfeer: kraak noch smaak. De zaak zit vol met mensen die niets tegen elkaar zeggen, elkaar alleen verveeld aankijken.
Het is gedaan met het mooie weer in Nederland. Buiten druilt het, binnen druilt het.
Exit bag
Vrijdag 13 mei, Lhee
Als ik hoorde dat ik nog maar een paar maanden had te leven zou ik meteen afreizen naar Mexico. Niet om er vakantie te vieren. Ik zou het middel halen waarmee dierenartsen beesten laten inslapen. Op mensen heeft het hetzelfde effect. Een spuitje en na een paar minuten slaap je rustig in. Het is daar in elke apotheek te krijgen. Ik wil namelijk zeker weten dat ik dood kan. Ik wil niet afhankelijk zijn van artsen en de Nederlandse wetgeving op het gebied van euthanasie.
Ik vind dat iedereen recht heeft op de pil van Drion, een pil waarmee je zelf een einde aan je leven kan maken en dat op een moment dat je zelf verkiest. Ik begrijp niet waarom de Nederlandse overheid de arts tussen mij en de dood heeft neergezet. Een dokter is er om mensen beter te maken, niet om dood te maken. Dus ik begrijp dat veel artsen problemen hebben met euthanasie.
Ik weet inmiddels dat artsen niet zijn te vertrouwen als het om euthanasie gaat. Nog niet zo lang geleden maakte ik van nabij mee dat een patiënt te kennen gaf voor euthanasie te kiezen. Alles werd volgens de regels geregeld, er kwam een scan dokter, er werden handtekeningen gezet. Maar op het moment dat de euthanasie moest plaatsvinden, gaf de arts te kennen dat hij het toch niet aandurfde. Voor het heil van god liet hij de patiënt nog een paar dagen extra lijden. Vertrouw nooit een gereformeerde arts.
Vandaag was het een mooie dag want ik kwam er achter dat ik helemaal niet naar Mexico hoef. In een krantenartikel las ik dat er prima mogelijkheden zijn om op een waardige manier te sterven, de meest eenvoudige en meest doeltreffende schijnt de heliummethode te zijn. Met een plastic zak en helium, makkelijk verkrijgbaar, treedt de dood snel en pijnloos in. Dus als de politiek die pil van Drion niet aan ons wil geven, ook goed. Het blijkt dat we het ook zelf kunnen.
Wikipedia schrijft hierover: ‘Pas in 1999 is door een groep onderzoekers die zich ‘NuTech’ noemt voorgesteld om heliumgas uit een tankje (voor het opblazen van ballonnen) door een buigzame plastic slang in een plastic zak te leiden en de zak gevuld met helium losjes over het hoofd te trekken. Door inademen van helium in de zak overlijdt iemand zonder pijn of benauwdheid, doordat er zich geen CO2 in de zak ophoopt: het bewustzijn verdwijnt na gemiddeld 20-40 seconden en de dood volgt in de slaap na 5-10 minuten. Heliumtankjes zijn overal in feestwinkels te verkrijgen. In plaats van helium kan ook het gas argon of stikstof worden gebruikt. Deze gassen zijn echter moeilijk te verkrijgen.
In Engelstalige landen staat deze methode bekend als de “exit bag”, in Nederland als de heliummethode. De methode staat bekend als snel, pijnloos en zonder risico voor omstanders.’
Wie googelt op helium en zelfdoding komt tal van waardevolle artikelen tegen over hoe je dit op de beste manier kunt doen. In mijn computer heb ik een handleiding gedownload over hoe je dat zorgvuldig en makkelijk kunt doen. Wie interesse heeft, moet dat maar even laten weten.
Ik was opgelucht toen ik al die artikelen las. Ik zag er altijd tegenop dat aan mijn sterfbed ook een arts zou zitten. Ik heb momenteel best een aardige huisarts. Maar het kan best zijn dat ik tegen die tijd een arts heb die net zo slecht is als die huisarts die ik in Den Bosch had. Ik nodig mijn huisarts ook niet uit op mijn verjaardag, dus waarom zou ik dat wel doen bij mijn dood? Eind goed, al goed. De politiek kan vasthouden aan de rigide regelgeving rond euthanasie, de huisarts hoef ik niet lastig te vallen en ik kan, in alle intimiteit, op rustige manier doodgaan op het moment dat ik verkies.
Wrat
Donderdag 12 mei, Lhee
Hugo Raes schreef ooit een roman over een man die een wratje op zijn rug kreeg. Het wratje werd groter en groter en op een gegeven moment nam de wrat de vorm van een mens aan, het bleek een persoon te zijn. Ik geloof zelfs dat de persoon die uit het bultje groeide de oorspronkelijke persoon overnam.
Gelukkig is dat met het wratje op mijn buik niet gebeurd. Ik heb liever een nieuwe persoon op mijn rug dan op mijn buik. Als hij op je buik groeit, loopt er steeds iemand voor je voeten.
Ik weet eigenlijk niet hoe lang het wratje er heeft gezeten, best een tijd. Hij heeft er niet altijd gezeten, zo’n vijftien jaar geleden begon het te groeien en het wratje werd een wrat. Toen stopte hij met groeien. Ik denk trouwens niet dat het een wrat was, het was een soort vergroeiing.
Ik vond het een vervelend gezicht. Als ik een strak T-shirt aan had, dan zag je zelfs een soort uitstulping zitten. Vandaar dat ik de vergroeiing mijn derde tepel noemde. Maar ja, wie heeft nou behoefte aan een derde tepel? Onze buurvrouw in de Nijenrodestraat had trouwens helemaal geen tepels, zei mijn moeder.
Vorige week was ik bij de dokter en eindelijk kaartte ik dat bultje aan. Hij bekeek hem nauwkeurig en zei dat het vermoedelijk niet kwaadaardig was. Als hij wel kwaadaardig is, dacht ik, houdt hij zich toch al jaren mooi gedeisd.
De dokter raadde me aan het ding weg te laten halen en we maakten een afspraak voor vandaag. Een bijzondere dag, vind ik. Het is voor het eerst dat er in mij gesneden is. Tot nu toe was ik wat mijn huid betreft maagdelijk. Nog nooit kreeg het te maken met het chirurgenmes.
Ik moet er om half twee zijn. Ik zit keurig op tijd te wachten in de wachtkamer als een assistent mij komt halen. Ze nodigt me uit om op bed te gaan liggen, mijn shirt mag vast uit, de dokter zal zo komen.
Na een kwartier is er nog steeds geen dokter. Zelfs de assistent wordt ongeduldig, ik steeds zenuwachtiger. Ik zie al die messen liggen. Als de assistent gaat kijken waar de dokter blijft, blijkt dat hij op mij staat te wachten. Hij zag niemand in de wachtkamer zitten en dacht dat ik er nog niet was. De assistent zegt dat ik al een kwartier op de tafel lig. Dit is nu wat men een communicatiestoornis noemt.
Wat zou het fantastisch zijn als de dokter het mes in mijn wrat zet en dat vervolgens mijn buik leegloopt en ik er net zo afgetraind uitzie als vroeger. De dokter zegt dat daar weinig kans op is. Hij zet de spuit in mijn buik, het inspuiten van het verdovingsmiddel doet het meeste pijn.
Daarna buigen de dokter en de assistent zich over de wrat. Ze kijken er nauwkeurig naar. ‘Ik hoef niet te lepelen,’ zegt de dokter. ‘Ik kan hem er wel afsnijden, hij zit zo aan de oppervlakte.’ Ik zie hem het mes pakken. Ik zal die wrat best missen. Je bent toch aan zo’n ding gehecht.
‘Ik heb er een wybertje uitgesneden,’ zegt de dokter, ‘en ik ga het wondje nu hechten.’ Hij maakt dezelfde bewegingen als toen mijn moeder ouwe sokken stopte. Ik laat mijn wrat achter bij de dokter. Hij gaat nog een hele reis maken. Hij wordt namelijk opgestuurd om te kijken of hij inderdaad goedaardig is.
Zuckerberg
Woensdag 11 mei, Lhee
Stel dat je met je geliefde aan het bellen bent en wat geile gedachtes met elkaar uitwisselt. En stel dan dat het gesprek door Vodafone wordt onderbroken met de mededeling dat zij dergelijke praatjes met hun netwerk niet willen ondersteunen en het gesprek stoppen.
Of stel dat het waterbedrijf zegt dat het de levering van water stopzet aan iedereen die politiek incorrecte dingen zegt. Of dat de beheerder van wegen laat weten dat auto’s met christelijke stickers geen gebruik meer van het wegennet mogen maken. De wereld zou te klein zijn. En terecht.
Bij Facebook vinden we dat allemaal gewoon. Eén tepel op een foto en het is voldoende om hem te verwijderen. Eén kritische post van het PvdA-kamerlid Keklik Yücel over de Turkse dictator en haar profiel wordt verwijderd. Ook afbeeldingen van Hitler schijnen zonder meer door Facebook te worden verwijderd.
Tijdens de bankencrisis werden diverse banken gered omdat ze too big too fail waren. Als ze niet gered waren, was ons economisch en financieel systeem in gevaar gekomen. Misschien is Facebook wel too large to let Mark Zuckerberg do it.
Gelukkig zijn essentiële infrastructuren in handen van de overheid, of hebben ze daar een doorslaggevend belang in. Ondanks dat de liberalen en hun sociaal-democratische hulptroepen graag marktje willen spelen en veel van ons gemeenschappelijk bezit hebben geprivatiseerd. Dat neemt niet weg dat het wegennet, het waternet en het waterbeheer nog in gemeenschapshanden is.
De digitale ontwikkeling zorgde ervoor dat een van de belangrijkste digitale infrastructuren, de communicatiedienst Facebook, in handen is van een particulier. Voor het opzetten en ontwikkelen van die infrastructuur niets dan lof. Momenteel heeft Facebook 1,6 miljard actieve gebruikers en is nog steeds groeiende. Daarmee is het zo’n beetje het meest gebruikte infrastructurele werk van de wereld.
Het beroerde is dat een Amerikaan bepaalt wat we wel of niet mogen posten. Met de preutse Amerikaanse blik is vrijwel elke verwijzing naar ons seksueel leven taboe. Daarnaast heeft Zuckerberg een diep respect voor dictators. Hij is altijd bereid om kritisch geluid te dempen of te verwijderen.
Waarom zou je alleen maar overheidsdiensten naar de markt brengen? Waarom zou je niet eens een marktpartij bij de overheid onderbrengen, gewoon omdat die dienst te belangrijk is om aan een particulier over te laten? Met de banken hebben we daar inmiddels ervaring mee.
Ik besef dat dit idee riekt naar het oude communistische gedachtegoed. Maar als je het gemak ziet waarmee overheidsdiensten van gemeenschappelijk bezit naar de markt worden overgeheveld, lijkt het me helemaal geen gek idee om de zaak eens om te draaien. Dan zijn we in één klap af van de censuur van Mark Zuckerberg. Op onze overheid hebben we net iets meer vat dan op deze inwoner van Californië. Prachtige staat overigens, dat Californië. Natuurlijk compenseren we hem enigszins voor het verlies van zijn bezit. Of eigenlijk is dat niet nodig wat hij heeft hele kuddes schapen op het droge.
Butler
Dinsdag 10 mei, Lhee
Sinds twee jaar woon ik in de jungle. Vandaag bedacht ik dat ik daar in mijn blogs misschien iets te vrolijk over doe. Heeft het helemaal geen nadelen, dat wonen in de jungle? Zeker wel. Vandaag waren die voelbaar.
Sinds ik als een soort rentenier in de jungle woon, stel ik mij als ‘man van…’ vaak voor als de butler van Wyb. Soms lijkt het er ook wel op. Er gingen jaren voorbij dat ik niet kookte, er gaat nu geen week voorbij dat ik niet kook. Ik doe de was, stofzuig het huis, ik leid een ontzettend interessant leven.
‘Rij jij?’ vroeg Wyb gisteravond na de presentatie van het nieuwe seizoen in Ogterop. Als butler ben ik niet te beroerd om ook buiten mijn functie-omschrijving werkzaamheden te verrichten. Af en toe chauffeurtje spelen? Niks mis mee. Dus Wyb kan een glaasje extra nemen. Hopelijk vertaalt mijn goedheid zich in een kerstbonus.
Zo tegen het middernachtelijk uur laten we een auto in Meppel staan, met de andere auto rijden we naar Dwingeloo. Mooie tocht. Eindelijk eens geen reeën op de weg.
Ik zei toe te chauffeuren met de nadrukkelijk belofte van Wyb dat ze ’s ochtends de bus naar Meppel zou nemen. Kon ze ’s avonds terug met de auto die we lieten staan. Ik moet er namelijk niet aan denken zonder vervoer in de jungle te zitten. Stel dat je moet vluchten omdat die Belgische kerncentrale begint te lekken, of de zeespiegel plotseling stijgt.
Als een trouwe dienaar breng ik Wyb de volgende ochtend naar de bushalte. Ik ben nog niet thuis of een onbekend nummer belt me.
‘Met mij. Ik sta hier in de Albert Heijn, heb mijn telefoon vergeten. Kun je die even brengen.’
Ik zucht. Wedden dat ze hierdoor de bus mist? Ja, ik win de weddenschap. De bus is inmiddels al minuten weg. Maar er is hoop. Als butler wil ik soms best stuntman zijn. Met gevaar voor eigen en Wyb’s leven zet ik de achtervolging in. Toch rijdt zo’n bus harder dan je denkt.
Even tussendoor. De afstand tussen Dwingeloo en Meppel bedraagt 25 kilometer. Na 7 kilometer hang ik achter de bus. Wyb kan zo instappen en kan ik terug naar mijn monnikenwerk, het schrijven van woorden op papier. Wat blijkt, er wonen geen mensen tussen Dwingeloo en Meppel die met een bus mee willen. De bus rijdt met zo’n 80 kilometer per uur richting Meppel. Geen bushalte waar mensen staan te wachten. De bus inhalen gaat niet op die tweebaans weg.
Soms kun je als butler ongelooflijk chagrijnig worden. Het komt er op neer dat ik Wyb helemaal naar Meppel breng, toch zo’n half uur rijden, daarna moet ik nog een half uur terug. Voordat ik terug rij, maak ik van de gelegenheid gebruik om naar de kapper te gaan, heeft dit tochtje nog enigszins nut. Als je als butler in de jungle woont, maak je heel wat kilometers.
Daar blijft het niet bij. ‘Je moet nu toch wel echt het gras maaien, hoor.’ Ja, dat zie ik zelf ook wel. Het nadeel van gras is dat het zo snel groeit. Ik wilde hier best komen wonen, al werd ik onpasselijk toen ik de tuin zag. Ik hou van tuinen, maar ik wil er absoluut niets aan doen.
‘Ik wil hier best gaan wonen. Onder voorwaarde dat ik niets in de tuin hoef te doen.’
‘Joh, we hebben toch een tuinjongen.’
Ja, ja. De tuinjongen is inmiddels afgestudeerd en als butler heb je best wat tijd over. Vandaar dat ik vandaag twee uur achter een motormaaier loop te zwoegen. Echt waar: als het karwei is geklaard, blijkt dat ik 6 kilometer heb gelopen. Waarom is die klote tuin zo groot?
Als Wyb thuiskomt, staat het eten klaar. Spaghetti aglio olio. At your service.
Hond
Zondag 8 mei, Lhee
Ik heb in totaal 39 jaren van mijn leven een hond gehad, dat wil zeggen, in een huis geleefd waar een hond was. Het begon met de poedel van mijn ouders, die, als ik het me het goed herinner, zo’n 11 jaar heeft geleefd. Daarna namen Lies en ik een zwarte labrador, Doortje. Hij werd 8 jaar. Meteen daarna namen we nog een zwarte labrador, Dobber. Hij werd 14. Daarna haalden Wyb en ik Dickens uit het asiel, een blonde labrador, die 10 werd, waarvan wij hem de laatste 6 jaar hadden.
De afgelopen drie dagen mochten we op de hond van Esmee passen, Hugo, een bruine labrador. Als ik mijn kinderen iets heb bijgebracht, dan is het de liefde voor honden. Eergisteren sliep Anne bij ons en ik geloof dat Hugo de hele nacht half op haar op de smalle bank heeft geslapen. Er kan bij zowel Anne als Esmee geen hond langskomen of hij moet worden geaaid. Vaste vraag: hoe heet hij? Anne doet zelfs vrijwilligerswerk in een Amsterdams asiel. Eens in de zoveel tijd laat ze honden uit. Zonder dat vrijwilligerswerk kwamen die honden nooit uit hun hok.
Nou moet dit niet een al te juichend blog over honden worden, want zelf merk ik dat mijn liefde voor honden danig is geslonken. Tenminste, de zin om er zelf een te hebben. De afgelopen dagen hebben mij daartoe ook niet geïnspireerd. Niet dat Hugo geen leuke hond is, helemaal niet, al is hij lang niet de best opgevoede hond die ik ken.
Mijn slinkend enthousiasme voor de hond heeft vooral met het fenomeen hond te maken. Ik vind ze gewoon te veel aanwezig. Een hond is toch een beetje een kind. Onze kat Gijs schuifelt wat door het huis. Als we hem geen aandacht geven, vindt hij het ook goed. Voor een hond is aandacht juist een levensbehoefte, daar heeft hij recht op, vindt de hond. Als je een hond neemt, heb je er opeens een persoonlijkheid bij. Een persoonlijkheid die ook nog eens verzorging behoeft. Drie keer per dag uitlaten, waarvan een grote wandeling, opvoeding, liefde geven, allemaal dingen waar ik in deze levensfase helemaal geen zin in heb. Een hond beknot mijn vrijheid. Blijkbaar is mijn behoefte aan vrijheid groter dan vroeger.
De afgelopen dagen was het beslist geen pais en vree in Huize Tonen. De uitdrukking ze vechten als kat en hond werd uitstekend geïllustreerd door Gijs en Hugo. Gijs haat honden en daar laat hij geen misverstand over bestaan. Als hij een hond in de rug kan aanvallen, zal hij het niet nalaten. Nou is Hugo daar helemaal niet bang voor. Die interpreteert de haat van Gijs als spelen. Als Gijs weer eens de aanval inzet, beantwoordt Hugo die met uitdagend geblaf.
Vanmorgen vond in die strijd de apotheose plaats. Ik gooide balletjes voor Hugo met een lange plastic arm zodat hij steeds ontzettend ver moest rennen. Hugo is een perfect apporteerder. In rechte lijn loopt hij naar de bal, in rechte lijn gooit hij de bal voor mijn voeten. Bij het gooien ging er iets mis met die rechte lijn. Ik zwiepte de bal een eind weg, de wind ving hem op waardoor de bal naar rechts draaide. De bal belandde hierdoor midden in een rododendronbosje. Geen punt voor Hugo: enthousiast rende hij het bosje in. Nou is dat toevallig hetzelfde bosje waar Gijs zich veilig waant en altijd ligt te slapen. Hugo rende dus wild het territorium van Gijs in en dat moet je bij Gijs niet flikken. Met dikke staart, hoge rug, scherpe nagels werd de aanval ingezet. Ha, dacht Hugo, eindelijk wil die kat eens spelen en hij begon vrolijk te blaffen. Met moeite wist ik de twee uit elkaar te halen.
In Huize Tonen past de aankomende jaren zeker geen hond, zowel Gijs als ik hebben er geen behoefte aan.
Dauwtrappen
Zaterdag 7 mei, Lhee
‘En dan ga je zitten en dan komt er iets?’
Ja, als ik me heb voorgenomen om half tien te gaan schrijven en ik ga zitten, dan komen er altijd woorden, ook al wist ik een minuut voor half tien nog niet waarover ik zou gaan schrijven, of hoe het verhaal verder moest. Creativiteit is volgens mij het richten van de geest, de concentratie van denken, intuïtie, wil, verlangen. Je plant een idee, een voornemen, een beeld in je hoofd, niet eens zo heel bewust, en de geest doet zijn werk. Je hoeft alleen maar te gaan slapen of wat te leven en je hoofd doet het werk. Belangrijk is wel dat je niet bang bent, de vrees dat er niets komt, dat je het niet meer kunt, is fnuikend.
Dat wil niet zeggen dat er geen hindernissen op de weg zijn. Neem deze dagen. Er zijn allerlei rare vrije dagen, koningsdag, Hemelvaart, Bevrijdingsdag, Pinksteren, het houdt niet op. Wyb is vrij, de familie besluit bij elkaar te komen, kinderen komen langs, de hond van Esmee komt drie dagen logeren, dat soort dingen halen een mens volledig uit zijn concentratie.
Op zich niet erg, want er gaat niets boven familie. Van al mijn persoonlijke stakeholders (wat een vreselijk woord is dat toch, vandaar dat ik het gebruik) staat de familie bovenaan. Niets zo leuk om ’s nachts met Anne bij een kampvuur het leven door te nemen. Of met een groot deel van de familie, waaronder vier generaties, beppe, oma, moeder, kind, een hele middag in de vernieuwde strandtent van Nes te zitten drinken, wat ouwehoeren en dan een strandwandeling te maken.
Het betekent wel dat er dagen niet wordt geschreven, zelfs niet geblogd. Dat laatste is een nieuw gegeven omdat ik toch jarenlang elke dag blogde, ook al waren er dertig familieleden op bezoek geweest. Ik gebruikte in de eerste alinea bij concentratie niet voor niets het woordje ‘wil’. De wil is een essentieel onderdeel van het schrijven. Als je niet wilt, houdt het op.
Het feit dat ik niet wil heeft ook weer met concentratie te maken. Dossiermoddergat is namelijk een het slachtoffer van het boek dat ik schrijf. Ik concentreer me op het boek en dat gaat ten koste van het bloggen, zoals het schrijven van boeken jarenlang leed onder dat bloggen. Ik beschouw het maar als een gegeven. De dingen gebeuren zoals ze gebeuren.
De afgelopen dagen zit steeds het woord dauwtrappen in mijn hoofd. Wyb en ik reden op Bevrijdingsdag/Hemelvaartdag, soms lopen zelfs de dagen elkaar voor de voeten, richting Ameland. Jarenlang gingen we op die dag met de familie dauwtrappen. Heb ik altijd een mooi woord gevonden, dauwtrappen. Je ziet door dat woord mensen door een weiland in de vroege ochtend lopen en de druppels dauw plattrappen.
‘Weet jij eigenlijk wat dauwtrappen is?’ vraag ik dagen later aan Anne als we bij het kampvuur voor ons huis zitten.
‘Dauwtrappen? Nooit van gehoord. Wat is dat?’
Ze vindt het een curieuze activiteit en besluit aan haar vrienden en vriendinnen te vragen of ze hebben gedauwtrapt. Ze vindt het erg grappig, dat dauwtrappen.
Ik maak mezelf het verwijt dat mijn opvoeding niet zo goed is verlopen als ik had gewild. De traditie van het dauwtrappen had ik toch zeker moeten doorgeven.
Ontluisteren
Woensdag 4 mei, Lhee
Ontluisteren
De wandelaars, de dromers, dichten de bossen
gevaar toe, duistere kracht, de schuld,
de geest die tussen de takken en de bomen hangt.
Het bos heeft het op ons gemunt, prevelen de verhalen.
Niemand waagt zich in het donker tussen de bomen
als ze tot leven komen en dansen om de wandelaar.
Zelfs de maan werkt mee met de plannen van de
takken en de wortels die ’s nachts tevoorschijn schieten.
Och, bossen dichten niet. Tussen de bladeren hang nooit
gevaar. Er zijn geen duistere krachten, geen schuld,
geen boete. Het bos heeft het op niemand gemunt.
Bomen komen nooit tot leven. In een bos wordt
niet gedanst, zelfs de maan werkt nooit eens mee.
Zoals ook de takken hebben de wortels geen enkel plan.
Gijs
Dinsdag 3 mei, Lhee
Misschien goed dat ik het zelf een keer over Gijs heb. Ik realiseerde me vandaag dat Gijs steeds meer Dossiermoddergat gaat domineren en ik zelf nauwelijks over hem heb geschreven. Ik hoop het bij deze goed te maken. Voor de duidelijkheid: Gijs is een kat, een gecastreerde kater. Veel mensen zeggen: ‘Wat leuk dat jullie een kat hebben genomen.’ Ik stel er prijs op de lezer te laten weten dat wij geen kat hebben genomen, de kat heeft ons genomen. Hij heeft ons ook geen keuze gelaten. Je zou kunnen zeggen dat hij ons heeft geadopteerd.
Twee jaar geleden kwamen Wyb en ik in Lhee wonen en waren niet van plan om een huisdier te nemen. Wij leiden een volstrekt vrij leven en een huisdier, ongeacht wat voor een huisdier, is dan al snel een handenbinder.
We woonden hier een paar weken toen Wyb mij attendeerde op een enorme grijze kat die door de tuin liep. ‘Ik heb hem hier al diverse keren zien lopen en hij zit ook vaak in de weilanden rond ons huis,’ zei Wyb en wij kwamen tot de conclusie dat hij vast uit een auto was gezet.
In eerste instantie boezemde hij ons wat angst in omdat hij zo groot was. Het kan goed zijn dat deze kat ooit een zomer lang Drenthe bezig heeft gehouden omdat men dacht dat er een poema door de provincie liep.
De kat zag ons vaak buiten zitten en werd steeds brutaler. Soms liep hij ons huis in, regelmatig sprong hij bij een van ons op schoot. ‘Niks geven, hoor,’ zei ik tegen Wyb. ‘Voordat je het weet denkt hij dat dit zijn huis is.’
Het mocht zijn huis niet worden omdat ik allergisch ben voor katten. In de jaren zeventig en tachtig hadden Lies en ik zeventien jaar lang drie katten, Kleun, Karel en Vitalis, en daar was ik erg allergisch voor. Er was zelfs een periode dat ik niets meer kon omdat ik het zo benauwd had.
Uit onderzoek bleek dat ik maar voor één ding allergisch was: katten. ‘Heeft u thuis katten?’ vroeg de specialist. Ik kon niet ontkennen. ‘U hoeft pas bij mij terug te komen als u de katten het huis uit heeft gedaan,’ liet hij mij subtiel weten. Natuurlijk deden we de katten niet de deur uit. Met medicijnen onderdrukte ik mijn allergie en was ontzettend blij toen ze alle drie dood waren.
‘Weten jullie toevallig van wie die grijze kat is?’ vroegen we aan onze buren. ‘Jazeker, die is van Annemarie, de eigenaresse van de camping.’ Wyb en ik liepen naar haar toe en beschreven de grijze kat. Annemarie was erg blij dat haar kat, die Pluis bleek te heten, weer terecht was. Diezelfde middag brachten we Pluis terug naar zijn vrouwtje in een mand dat ze ons had meegegeven.
Wij vonden het wel gek dat hij Pluis heette, want wij noemden hem inmiddels Gijs en daar luisterde hij prima naar. Ik was blij dat hij een vrouwtje had, waren wij mooi van die poes verlost, die eigenlijk altijd bij ons huis zat.
Een paar dagen lang zagen wij geen Gijs. De derde dag stond hij weer bij ons in de tuin, zichtbaar blij dat hij terug was. Wyb houdt, veel meer dan ik, van huisdieren en begroette hem met enthousiasme.
Laat ik een lang verhaal kort maken. Annemarie hield hem drie dagen binnen. Zo gauw hij weer naar buiten mocht, liep hij regelrecht terug naar ons. We brachten hem een tweede keer terug, toen stond hij na twee dagen alweer voor onze deur.
Om eerlijk te zijn, Wyb en ik vonden het wel grappig zo’n kat die ons blijkbaar erg leuk vond. Meer en meer liep hij met ons mee naar binnen. Regelmatig bleef hij slapen, wat zijn grote hobby is. Tot mijn grote verdriet ben ik voor alle katten allergisch, behalve voor Gijs. Tot grote vreugde van Wyb.
Een jaar geleden ging Annemarie naar Dwingeloo verhuizen. Op een gegeven moment kwam ze langs om te vragen hoe het met Gijs moest. Voor Gijs was dat geen vraag. Zeer tevreden lag hij in onze tuin te slapen, perfect tevreden met zijn nieuwe huis. Tijdens haar bezoek heeft ze Gijs officieel aan ons overgedragen, waardoor wij opeens een kat hadden die we helemaal niet wilden.
Enige tijd geleden merkte Gijs dat ik een blog bijhield. Dagenlang zeurde hij me de kop gek dat hij ook een blog wilde. Uiteindelijk ben ik gezwicht en is in Dossiermoddergat het blog van Gijs opgenomen.
Zo. Bent u weer op de hoogte.
De bloggers omhelzen elkaar.
Starbucks 2
Maandag 2 mei, Lhee
Gisteren schreef ik een blog over het niet betalen van belasting door grote bedrijven, dat onze samenleving hierdoor wordt ontwricht en dat wij daardoor meer belasting moeten betalen. Ik noemde specifiek Starbuck en ik stelde voor om tegen het asociale gedrag van Starbucks onze consumentenmacht te zetten en het bedrijf te boycotten. Ik schreef daarvoor een tekstje voor Facebook, zie hier een fragment: ‘Volgens mij kan de consument hier een prima corrigerende rol in spelen. Geen klanten, geen Starbucks. Wedden dat Starbucks na een maand keurig belasting gaat betalen?’
Ik eindigde het blog met de volgende woorden: ‘Ik heb het tekstje niet geplaatst. Altijd dat geprotesteer, die recalcitrante toon. En stel je voor dat het aanslaat. Voordat je het weet, ben je een soort actieleider, moet ik niet aan denken. Overigens voeg ik wel de daad bij het woord. Voor mij geen Starbucks meer tot het, als een net bedrijf, gewoon belasting gaat betalen.’
Als ik die laatste zinnen opschrijf, baal ik alweer van mezelf. Waarom zou ik dat tekstje niet plaatsen? Ik merk zo weinig verontwaardiging om mij heen over dat wegsluizen van belastinggeld, laat staan protest. Het is zoveel makkelijker om niets te doen. Waarom zouden we ons druk maken over Starbucks?
‘Je moet het wel plaatsen, hoor,’ zei Wyb na lezing. ‘Er staan veel te weinig van dit soort mededelingen op Facebook.’ Kijk, dit is nog eens een Censor waar je wat aan hebt, een Censor die juist stimuleert om niet bang te zijn, de grens op te zoeken.
Zoals vaker schrijf je het een en doe je het ander. Uiteindelijk heb ik het berichtje wel op Facebook gezet. Ik moet toegeven dat het laatste zetje mijn nieuwsgierigheid was. Ik was erg benieuwd naar de reacties. Het ligt eigenlijk zo voor de hand om met z’n allen zo’n bedrijf even te boycotten, even op zijn plaats te zetten -de asociale graaiers.
In totaal heb ik 338 Facebookvrienden. Dat woord vriend vind ik trouwens nogal verneukeratief. Het suggereert dat er vriendschap is tussen mij en mijn Facebookvolger. Voor een groot deel geldt dat zeker, maar als ik door mijn Facebookvrienden loop, kom ik ook namen tegen van mensen die mij zelfs antipathiek zijn. Er zijn er zelfs bij die ik niet eens ken, zie ik. Het wordt tijd om eens te gaan ontvrienden. Ik dacht dat ik heel selectief was. Als ik met iemand nooit koffie heb gedronken, kan hij geen Facebookvriend worden. Vermoedelijk heb ik met mensen koffie gedronken wiens naam ik ook weer ben vergeten.
Het resultaat van mijn post is dat 27 Facebookvrienden het een duim hebben gegeven. 5 vrienden hebben het gedeeld en 9 hebben er een reactie onder geschreven, waaronder opmerkelijk veel mensen die meedoen met mijn actie omdat ze toch nooit naar Starbucks gaan. Sympathieke reactie, maar om de druk op Starbucks op te voeren heb je er niets aan.
Tja, ik had de stiekeme hoop dat mijn post het mogelijk sluimerend ongenoegen over bedrijven als Starbucks tot leven zou wekken. Ik schrijf ‘mogelijk’ omdat ik tot nu toe niets van dat sluimerend ongenoegen heb gemerkt. Op basis van de lauwe reactie van mijn Facebookvrienden moet ik definitief constateren dat er inderdaad geen sluimerend ongenoegen is. We zijn een braaf volk, we vinden alles al snel goed, als we er maar geen last van hebben. Zelf word ik pisnijdig van dat Starbucksgedrag.
Starbucks
Zondag 1 mei, Lhee
Afgelopen week was er opmerkelijk nieuws dat verder weinig aandacht kreeg. De NOS verwoordde het zo: ‘Een hoger loon en dus meer koopkracht had gekund. Het bedrijfsleven had in de voorbije jaren met een gerust hart de werknemers een hoger loon kunnen uitbetalen. En de vakbonden hadden er meer uit kunnen slepen voor hun leden, blijkt uit nieuwe, alternatieve berekeningen van De Nederlandsche Bank (DNB).’
Essentieel in de alinea is het woordje ‘had’. ‘Had’, want het is niet gebeurd. Ik vond het nogal typisch dat De Nederlandse Bank dit bericht zo mooi objectief bracht. In de nieuwsberichten die ik erover las, werd het gepresenteerd als een soort vergissing: jammer dat we er nu pas achterkomen.
Wat natuurlijk volkomen flauwekul is. Wat er werkelijk staat is dat de werknemer ten opzichte van de mensen die het kapitaal hebben er opnieuw op achteruit zijn gegaan. Dat is niet jammer: dat is bewust beleid. De VVD is tegen nivellering en dat ‘had’ is gewoon uitvoering van liberale politiek. Het allerergste is dat dit beleid, deze denivellering, wordt uitgevoerd met behulp van de PvdA. Alleen dit nieuws is al genoeg reden om de PvdA bij de volgende verkiezingen een enorme afstraffing te geven.
Wat het nieuws helemaal bedroevend maakt, is dat het geld, dat best naar de werknemer ‘had’ kunnen gaan, is verdwenen in de kassen van de rijken die het geld vervolgens uit de samenleving naar Panama sluizen. Als het geld wel naar de werknemers was gegaan, was er tenminste keurig belasting over betaald en was het ten goede gekomen aan de samenleving. Nu komt dat geld voornamelijk ten goede aan de hebzucht, de 1% rijken en wat lieden die daar tegenaan hangen.
Ik zit na de voorstelling met Harry te praten over deze kwestie. ‘Ik snap niet dat mensen het pikken dat al dat geld wordt weggesluisd. Volgens mij kunnen we er makkelijk wat aan doen. Als we met z’n allen besluiten niet meer naar Starbucks te gaan, en die zaken zitten leeg, dan gaat Starbucks over een week keurig belasting betalen.’
Het is frappant dat hij dat zegt, want een paar dagen geleden stelde ik het volgende tekstje op voor mijn Facebook: ‘Ik heb besloten even niet meer bij Starbucks op de koffie te gaan. Ik vind het niet zo gezellig dat Starbucks zijn rug naar onze samenleving keert door het geld dat ze verdient weg te sluizen en nauwelijks belasting betaalt. Zo lang het daarin volhardt, ga ik ergens anders koffie drinken. Zou fijn zijn als je meedoet. Door het gedrag van Starbucks ontwricht het de samenleving en betalen wij meer belasting dan nodig is. De consument speelt tot nu toe geen rol van betekenis in deze discussie. Het zou mooi zijn als we daar verandering in brengen. Volgens mij kan de consument hier een prima corrigerende rol in spelen. Geen klanten, geen Starbucks. Wedden dat Starbucks na een maand keurig belasting gaat betalen?’
Ik heb het tekstje niet geplaatst. Altijd dat geprotesteer, die recalcitrante toon. En stel je voor dat het aanslaat. Voordat je het weet, ben je een soort actieleider, moet ik niet aan denken. Overigens voeg ik wel de daad bij het woord. Voor mij geen Starbucks meer tot het, als een net bedrijf, gewoon belasting gaat betalen.
Alle rechten voorbehouden © Gerard Tonen 2016