Dossiermoddergat.nl
gerardtonenblogtNieuw
Journal
Zee
Maandag 9 december, Delft
In de stad waar ik ben opgegroeid is de zee altijd ver weg. Of beter: de zee bestond in mijn jeugd gewoon niet. Als we gingen wandelen, deden we dat in de bossen. Ook als we op vakantie gingen deden we dat in een bos. Als we aan het water wilden zitten, gingen we naar een strandje aan de Waal of naar de Bisonbaai. Ik heb mijn vader en moeder nooit op het strand zien zitten. Er zijn ook geen foto’s dat we aan zee waren.
De eerste keer dat ik de zee zag, was dat in Zoutelande, ik zal zes, zeven jaar zijn geweest. Mijn oom en tante en mijn nichtje gingen elk jaar kamperen in Zoutelande. Zij waren echte strandliefhebbers.
Je loopt naar zee, beklimt een duin en dan ligt daar de zee voor je. De eerste keer dat ik dat deed, was het een overweldigende ervaring. Voor het eerst realiseerde ik me hoe groot de wereld is. En eigenlijk heb ik het nog steeds. Eerst het duin, dan de zee, en dan oei, wat mooi. De zee is niet mijn habitat en dat merk ik omdat ik, ook al kom ik er nu vaker, mij een vakantieganger voel, een vreemde, even op bezoek.
Voor het eerst in mijn leven woon ik nu dichtbij de zee. Een kwartiertje in de auto of op de fiets en we staan op het strand. We doen het nu regelmatig. Maar ik voel me er altijd ietwat onwennig. Zoveel ruimte, ik ben het niet gewend. Die elementen, zon of wind, het maakt niet uit, die op je inbeuken. Nergens bomen die je beschermen.
Een strandzitter zal ik nooit meer worden. Ik vind het zelfs gewoon vies. Je kunt je kont niet draaien of je zit onder het zand. En wat kun je doen als badgast? Liggen, meer niet. Voor lezen is er te veel licht, om er te gaan spelen is het te warm. Geen idee hoe mensen die liggen te bakken het volhouden.
Dit jaar zag ik een fenomeen dat ik niet kende. Mensen hebben kleine huisjes aan de zee, waar ze de dagen doorbrengen. Sommige hebben een complete keuken, slaapkamers. Ziet er gezellig uit. Maar wat doen ze in zo’n huisje? Ik zag ze vooral buiten zitten, turend over de zee. Dat heeft wel iets, vind ik. Zitten en turen.
Eigenlijk ontdek ik nu pas de zee. Mensen zullen zeggen: maar je hebt zestien jaar aan de Waddenzee gewoond. Dat klopt, maar de Waddenzee is geen zee. Het wad is toch veeleer een moddervlakte die regelmatig onderloopt. Dat is van een heel andere charme. Een echte zee is meedogenloos, dat zag ik gisteren weer toen we vlakbij Scheveningen op het strand wandelden. De golven bulderen, over het strand ligt een deken van opgejaagd zand. Het zand striemt, de wind jaagt.
Journal
Kluts
Zondag 8 december, Delft
Het grootste gedeelte van mijn leven wist ik wat ik aan een week had. ’s Maandags begon de werkweek, meestal met vergaderingen in de Randstad. Dinsdag interne overleggen. Woensdag echt aan het werk achter mijn bureau en afspraken. Donderdag, plannen uitwerken. Vrijdag, ontspannen werkdag met weekend in het vooruitzicht. Zaterdag overdag vrij, ’s avonds naar een voorstelling. Zondag misschien naar een matinee, maar ’s avond principieel vrij. Door de week was dat niet het geval, ik moest ’s avonds vaker wel dan niet naar een voorstelling. En dat ging jaren zo door.
Daar kwam resoluut een einde aan toen Wyb en ik ons terugtrokken op een berg in Frankrijk. De dagen werden niet opgeknipt, maar regen zich ontspannen aaneen. En daar begon het eigenlijk al. Was het nu woensdag of donderdag? De verbazing dat het opeens zaterdag was. Voor het eerst in mijn leven had ik ook geen agenda meer. Geen geheime, strategische agenda, maar ook geen agenda meer waarin ik mijn afspraken bijhield. Dat was niet nodig, want ik had geen afspraken meer. Een ongekende luxe.
Nu doet zich een ander fenomeen voor en dat komt vooral door Wyb. Zij heeft een buitengewoon versnipperd rooster. Ze werkt vier dagen in de week, maar wel bij een organisatie die 24/7 in touw is. Dat betekent dat ze vroege diensten heeft, de wekker gaat om half zes en om zeven uur moet ze in Den Haag achter haar bureau zitten. Dan zijn er nog gewone werkdagen van negen tot vijf. Late diensten van kwart over twee tot elf uur en onvervalste nachtdiensten, van elf tot zeven uur ’s nachts. Al deze mogelijkheden worden zonder regelmaat door elkaar gehusseld. Om het nog meer te versnipperen. Ze werkt twee dagen thuis, twee dagen op het ministerie.
Donderdag is zoveel mogelijk haar vaste vrije dag. Verder heeft ze dan nog twee dagen vrij, die, als het kan, aan elkaar worden gepland, maar soms ook niet. Het gevolg is een totaal versnipperde week. Weg is die heerlijke landerige tijd van niets hoeven en geen afspraken. Door haar rooster raak ik de kluts totaal kwijt. Ons weekend kan zomaar midden in de week vallen. De weekdagen spelen eigenlijk geen rol meer. Ik, die totaal niets te doen heeft in feite, buig mee volgens het rooster van Wyb.
In Frankrijk kwam ik erachter dat ik toch meer autist ben dan ik altijd dacht. Ondanks dat ik geen verplichtingen had, schiep ik toch mijn eigen strakke dagschema. Opstaan. Ontbijt met krant lezen. Nog een kop koffie. Frans studeren. Blogje schrijven. Lezen. Lunch. Werken aan Dossiermoddergat. Met Dies uit voor lange wandeling. Lezen. Avondeten. Televisiekijken of lezen. Dies uit voor laatste wandeling. Ik merkte al snel dat ik het vervelend vond als dit schema werd onderbroken of een andere wending kreeg. Ik sloot mezelf op in het schema. Zoals ik me misschien altijd wel heb opgesloten in verplichtende schema’s.
Journal
Pretpark Erfgoed
Vrijdag 6 december, Delft
Door levenservaring rijker geworden, heb ik de stelling ontwikkeld dat, waar meer dan twee mensen samen zijn, het hommeles wordt. Of dat absoluut waar is, weet ik niet, maar het tegendeel heb ik tot nu toe niet mogen meemaken.
Twee mensen gaat net, al moet je dan ook van goede huizen komen om die hommeles te voorkomen, maar drie of meer, berg je. Dat wordt roddelen, kijven, scheve ogen, pesten, machtsspelletjes. Mijn lieve oudste dochter is een activistische single en zweert bij het single blijven, en ik kan haar redeneringen goed volgen. Mensen, het blijft een lastige diersoort. Communicatie is niet hun sterkste kant.
Ik begin erover omdat ik met lede ogen naar de politieke puinhoop in Frankrijk kijk. Drie blokken staan daar tegenover elkaar, niemand is de sterkste, niemand is bereid tot compromissen en de puinhoop wordt groter en groter. Niet dat het me verbaast. Frankrijk is sowieso een land in verval. Zeker 80% van het land is, economisch gezien, op sterven na dood. Het is in feite één groot pretpark, thema erfgoed, dat te weinig omzet maakt om gezond te zijn.
Acht weken per jaar gaat de deur open. De toeristen stromen binnen, de boel komt een beetje tot leven, maar als de toeristen verdwijnen, sukkelt het land weer in een diepe slaap. En de Fransen vinden dat niet erg, want ze hebben de pest aan werken. Elk initiatief om de schouders eronder te zetten ontbreekt. Sterker, als iemand een poging doet de situatie te verbeteren, trekken ze hun gele hesjes aan en staken ze of bezetten rotondes.
Op zich zou dat allemaal niet erg zijn als het alleen die gekke Fransen zou treffen. Maar let op mijn woorden: het gaat een grote weerslag op Europa hebben. We krijgen weer met Griekse toestanden te maken, maar dan in het kwadraat. Griekenland stelde niets voor, Frankrijk is de tweede economie van Europa. Een economie die zichzelf ondergraaft en zich ontwikkelt naar de status van failed state.
Arm Europa, wat vecht het tegen zichzelf. Overal onderlinge strijd, aan de oostkant landen die lonken met Rusland. In het westen landen die kiezen voor zogenaamd sterke leiders. Waarom heeft de mens toch altijd de neiging om egocentrische schreeuwlelijken en fanatische twitteraars te volgen. Mensen horen een simpele oplossing en denken: die vent of vrouw weet het. Wanneer komen mensen er nou eens achter dat niets simpel is.
In de tussentijd wordt Europa links en rechts ingehaald door Amerika en China, Europa hobbelt er zieltogend achteraan. Niet alleen Frankrijk is inmiddels een pretpark erfgoed, het geldt steeds meer voor heel Europa. Het lijkt erop dat democratie, het unique selling point van Europa, niet aan mensen is besteed. Je moet je best doen als je in een democratie leeft. Je moet je informeren, moeilijke kwesties proberen te doorgronden. Maar daar hebben mensen helemaal geen zin in.
Liever luisteren ze naar het Nederlandse levenslied en gaan ze vier keer per jaar op vakantie. Politiek, te vaak wordt het woord met minachting uitgesproken. In feite is er slechts één schuldige: de kiezer die te stupide is om het democratische spel mee te spelen. En daar kan hij niks aan doen, want de kiezer is ook maar een mens.
Oneliners, onderbuik, nare tweetjes, leve de lol, lekker barbecuen, en zo sukkelt Europa zakkerig naar de achterlijkheid. Wetenschappers, specialisten, kunstenaars, journalisten? Waarom moeilijk doen als het makkelijk kan?
Journal
Klaar
Donderdag 5 december, Delft
Het is een heugelijke dag. Vandaag leggen we echt de laatste hand aan onze verhuizing. Wyb schildert de laatste muur, de achterwand van onze slaapkamer. Ik ga de afdektape op plinten en stopconcacten te lijf. Het zit er nog allemaal op, maar vandaag clean ik de woonkamer en de gang. Vanaf vandaag durf ik te zeggen dat we een huis hebben dat echt af is.
Ik ervaar het als een bevrijding. Eindelijk heb ik het idee dat ik mijn goddelijk vrije gang kan gaan. Die achtermuur in de slaapkamer, dat tape op plint en stopcontact, het zeurde maar in mijn hoofd. Als ik iets leuks ging doen, zei een stem: ‘maar je bent nog niet klaar, die muur, die tape, weet je nog?’
Ergens vier weken geleden zeiden Wyb en ik: het is genoeg. Wij konden geen muren, vloeren en gordijnen meer zien. Die verhuizing heeft ons maandenlang opgeslokt. Zoals een hond zich bevrijdt van spanning door zich eens lekker door elkaar te schudden, zo bevrijdden wij ons van de dwanggedachte van dat verhuizen door niets meer te doen. Wyb sprak de bevrijdende woorden: ‘Och, als het maar voor de Kerst klaar is.’ Vervolgens deden we geen donder meer. Heerlijk. Tot dus vandaag.
Vanaf nu ga ik de wijde wereld weer in, heb ik mij voorgenomen. Een fototoestel heb ik sinds augustus niet meer vastgehouden. Gelukkig heb ik mijn iPhone altijd bij me waardoor ik toch nog wel eens een fotootje nam. Maar die fundamentele zwerftochten door steden, dat heb ik in tijden niet meer gedaan. Daar gaat nu verandering in komen.
Hetzelfde geldt voor mijn lezen. Ik durfde sinds we uit Cadouin vertrokken nauwelijks in een stoel te gaan zitten om eindeloos te lezen. Altijd was er de gedachte dat ik dit en dat nog moest doen. Al die klussen en klusjes, ze zorgden voor zoveel onrust. Ik denk dat ik morgen een heel dik boek ga kopen en het in één ruk uit ga lezen.
Natuurlijk zijn we nog niet helemaal klaar. Een mens is nooit helemaal klaar. Tegen de wanden in de woonkamer staan onze schilderijen al weken te vragen wanneer we ze ophangen. Maar ja, zoals de trouwe lezer van Dossiermoddergat wel weet, hebben wij totaal geen gereedschap, behalve een schaaf waarmee wij onze voordeur in Cadouin een beetje passend maakten.
Al decennia lang, zeker door al onze verhuizingen, overweeg ik een boor te kopen. Maar wanneer pakt een mens nou een boor? Zo’n ding heb je alleen bij een verhuizing nodig om de schilderijen op te hangen. Maar waarom zou dat mijn boor moeten zijn? Zondag is mijn zwager weer terug uit Thailand, waar hij al twee weken op een strandmatje ligt. Hij heeft een boor. Of anders moet ik onze Iraanse klusjesman maar bellen.
En dan hebben we nog een klein probleempje op te lossen. Zo’n twintig jaar geleden kochten we een schilderij van Frank Dekkers bij Galerie De Vis in Harlingen, een waddenlandschap. Zeker nadat we Moddergat hadden verlaten, steeg de waarde van het schilderij van ons. Het schilderij is het oerlandschap waar wij zo van hielden. Alleen. Er zat zo’n vettige zwarte lijst omheen. Zo lang wij het schilderij hadden, ergerden wij ons aan die lijst. En daar gaat binnenkort een einde aan komen en krijgt het eindelijk de lijst die het verdient.
Schilderij Frank Dekkers.
Journal
Brain rot
Woensdag 4 december, Delft
Het is een zooitje daar in Engeland. Ongelooflijk stom dat ze uit de EU zijn gestapt. En er waren de afgelopen jaren zoveel premier wisselingen dat iedereen in Engeland al premier is geweest. Dat neemt niet weg dat, als ik uit Nederland word verbannen, het liefst naar Engeland word gestuurd. Wat een prachtig land en wat een aardige mensen. En slimme mensen. Zo kozen ze onlangs een subliem woord tot woord van het jaar: brain rot. Mooi woord, zo fijn om even hardop uit te spreken. Brain rot, probeer maar eens. Volgens de Engelsen geeft dit woord het best de tijdsgeest weer.
De populariteit van het woord is, en ik citeer nu de Volkskrant: ’te danken aan Gen Z en Gen Alpha die het woord zijn gaan gebruiken uit een soort zelfspot of als een soort geuzennaam waarmee ze aangeven dat ze zelf ook wel weten dat al dat getiktok niet goed voor ze is.’
Zelf vind ik het jammer dat het ironisch is bedoeld. Ik heb twee voorstellen. Voorstel 1: haal het uit de ironische sfeer. Voorstel 2: laten we het tot woord van het eerste kwartaal van deze eeuw uitroepen. Geen woord geeft de tijdgeest van de afgelopen decennia beter weer dan brain rot.
De breinrot is overal zichtbaar, ook in ons eigen land. Kijk naar de onderwijslijstjes waarin ons onderwijsniveau wordt vergeleken met andere landen. Op alle lijstjes zijn we bezig met een vrije val. Zelfs met het basale lezen en rekenen zakken we door een ondergrens. 33% van de leerlingen die nu van de middelbare school komt is niet in staat een krant te lezen.
Overigens zie ik af van het gebruik van het Nederlandse woord breinrot. Het klinkt dan meteen truttig. Bij die uitspraak moet ik aan een oude, breiende rot denken. Brain rot is zoveel krachtiger, het is een uitspraak die veroordeelt, minachting toont.
Brain rot zit overal. Bijvoorbeeld in de politiek. Welke gekken verzinnen het om 2 miljard op onderwijs en wetenschap te bezuinigen? Juist in deze tijd, die om innovatie en denkkracht vraagt. Radicaal rechts heeft sowieso de waarheid afgeschaft, zo’n Trump is eigenlijk een lopende leugenmachine. In zijn vorige regeerperiode hield The Washington Post zijn leugens bij. Het waren er tienduizenden, soms honderden per dag. Niet voor niets dat Femke Wiersma, Minister van Landbouw Lobby, de award won van Grootste Liegebeest van 2024. Ze verdraait waarheden, liegt de werkelijkheid, alles is veroorloofd om de boer zoveel mogelijk uit de wind te houden en misstanden te laten voortbestaan. Brain rot.
Kijk naar de onbenulligheid van ons televisieaanbod. Temptation Island, Ter land, ter zee en in de lucht, Hotter than my daughter. Geer. Goor. De bodem is allang, en vele malen, aangetikt. De televisiegeschiedenis bestaat uit een dikke drab van verweekte hersenen. Joop van den Ende en die meneer de Mol hebben een grote status, maar wat hebben ze de boel kapot gemaakt met hun debiel makende producties. Als de schuldigen aan brain rot ooit voor de rechter moeten verschijnen, dan zijn zij er zeker bij.
Elitair mag niet meer. Brain rot. De grootste bek geven we de meeste macht. Brain rot. Elon Musk laten we zijn gang gaan. Brain rot. Johan Derksen. Brain rot. Frau Faber. Brain rot. Wetenschap is ook maar een mening. Brain rot. Complottheorieën. Briain rot. Massa is kassa. Brain rot. Tiktok. Brain rot. Nou hou ik op, hoor.
596
Journal
Adoptie
Dinsdag 3 december, Delft
Ik heb de afgelopen jaren over de meest uiteenlopende onderwerpen geschreven. Daarom is het toch opmerkelijk dat adoptie zo weinig ter sprake kwam. Terwijl mijn leven is vervlochten met het onderwerp adoptie.
Dat begon veertig jaar geleden met het gegeven dat Lies en ik kinderen wilden. Al snel bleek dat we geen kinderen konden krijgen. De specialist was erg duidelijk: ‘Ik kan jullie wel wijzen op allerlei medische trajecten, maar laat ik eerlijk zijn, dat heeft voor jullie geen zin. Jullie kunnen geen kinderen krijgen.’ Baf. Maar helder.
Niet lang daarna gingen we over adoptie nadenken. Het was een prima alternatief vonden we: wij kregen kinderen en hielpen er mogelijk ook nog kinderen mee die anders misschien veroordeeld waren tot een leven op straat.
Een vrouw is negen maanden zwanger, wie wil adopteren deed er in die tijd drieënhalf jaar over. We kregen bezoek van maatschappelijk werk, moesten rapporten schrijven en bewijzen dat we goede ouders zouden zijn. Wij noemden het een olifantendracht. Bovendien waren we afhankelijk van de politieke situatie in Sri Lanka, waar Tamils en Singalezen met elkaar in gevecht raakten.
Na drieënhalf jaar mochten we eerst Anne ophalen, twee weken oud. Twee jaar later Esmee, één dag oud. Ook daar procedures, kinderbescherming en de overdracht van de moeders van hun baby’s aan ons. Een emotioneel moment. Maar ook een eerlijk moment. Zo moet het volgens Boeddhistisch recht, het kind moet van de ene familie aan de andere familie worden overgedragen. Wat het goede daarvan is dat we hun moeders in de ogen hebben kunnen kijken, en zij ons.
Ik zou er een boek over kunnen schrijven. Ik sla zevendertig jaar over. Mijn dochters zijn inmiddels 37 en 35, ze leiden stabiele levens. Anne zit als journalist diep in het Amsterdamse leven en kent Amsterdam beter dan menig Jordanees. Esmee woont op Ameland en won gisteren met het bedrijf waar ze werkt een nationale horecaprijs. Zelf zijn ze eigenaar van een discotheek en een restaurant. Bovendien is ze met haar man de trotse ouder van een zoon (11) en een dochter (14), mijn geliefde kleinkinderen.
Ondertussen heeft er rond het onderwerp adoptie een aardverschuiving plaatsgevonden. In Nederland is het zelfs verboden. Het is nu onmogelijk te adopteren. En dat is niet voor niets. Toen Lies en ik adopteerden heb ik nooit gedacht dat er ook maar iets niet in de haak zou kunnen zijn. Wij waren er heilig van overtuigd dat we een integere weg volgden en de mensen die ons hielpen, zowel in Nederland als in Sri Lanka, ter goeder trouw waren.
In de afgelopen decennia werd duidelijk dat wij daarin te naïef zijn geweest. Ook ten aanzien van Sri Lanka. Het fenomeen baby farming werd onthuld. Moeders werden betaald om hun baby’s af te staan, soms werden kinderen zelfs gewoon afgenomen. Papieren werden vervalst, mensen van de kinderbescherming omgekocht. In de loop van de jaren ontstond een kwalijk, donker beeld rond adoptie.
Als je mij vraagt: zou je opnieuw adopteren? Dan kan ik die vraag niet eenduidig beantwoorden. Er zijn zoveel aspecten en lagen. Als ik naar mijn dochters kijk, zeg ik: ‘Natuurlijk. Ik moet er niet aan denken dat ik ze niet zou hebben. Het is een kwestie van grote liefde en verbondenheid, ze zijn totaal onderdeel van mijn bestaan.’
Maar stel dat ik nu moest adopteren omdat ik nog geen kinderen had, dan zou ik er, denk ik, niet aan beginnen door al het vreselijks dat nu wel bekend is.
In het jaar dat we Esmee adopteerden, gingen we oorspronkelijk voor een jongetje, was ons meegedeeld. Wij hadden zelf geen voorkeur opgegeven. Op de middag dat hij naar ons toekwam, merkten we dat de moeder grote moeite had hem af te staan. Het was voor ons duidelijk: zo willen wij niet adopteren, en lieten weten dat wij deze adoptie aan ons voorbij lieten gaan, dat het jongetje bij de moeder moest blijven.
Zowel bij Anne en Esmee had ik het idee dat de moeders hen wilden afstaan, bij de geringste twijfel waren we zeker niet met hun adoptie doorgegaan. Maar ja, wat wisten wij werkelijk? Wij waren blije Europeanen die voor iedereen goed wilden doen. Misschien zagen we een werkelijkheid die geen recht deed aan de echte werkelijkheid. Tot op de dag van vandaag weten we dat eigenlijk niet.
Journal
Dans
Maandag 2 december, Delft
Vijf jaar geleden, toen Wyb en ik naar Frankrijk verhuisden, namen we afscheid van het theater. Van drie, vier voorstellingen in de week naar helemaal niks. Cold turkey. En wat ons verbijsterde, we misten het niet eens.
We dachten er wel vaak aan natuurlijk. Veertig jaar theater, in mijn geval, schud je niet zomaar van je af. Vijf jaar lang zagen we nauwelijks iets. Een enkele keer als we in Nederland waren gingen we naar een voorstelling van een bevriend cabaretier. In Frankrijk gingen we één keer met onze Franse Nichten naar een dansvoorstelling in Bordeaux. Als het vier voorstellingen in vijf jaar waren, dan is het veel.
Het spreekt voor zich dat we het er wel eens over hadden. ‘Mis jij het theater?’ vroeg ik dan aan Wyb. ‘Nou, wel een beetje, ik zou best weer eens naar een voorstelling willen.’ ‘En jij?’ vroeg ze dan. ‘Eigenlijk helemaal niet. Niet dat ik principieel niet naar het theater zou willen, maar die behoefte komt nooit echt in mij op.’
Andere vraag die we wel eens aan elkaar stelden: ‘Stel dat je nog maar één keer naar het theater kon gaan, waar zou je dan heen gaan?’ Moeilijk vraag. Theoretische vraag. Welk boek neem je mee als je naar een onbewoond eiland wordt verbannen?’ Maar al pratende kwamen we toch vaak uit op het Nederlands Dans Theater. Ik vind dans sowieso de meest interessante theaterdiscipline. Het bergt alles in zich. Het bewegen, het verhaal of juist geen verhaal, de muziek, de verrassing. Zelden dat ik me bij een dansvoortelling verveel, wat bij toneel en cabaret toch regelmatig gebeurt.
Wat de poëzie is voor de literatuur, is dans voor de theaterdisciplines. Het is vaak abstract, het prikkelt de verbeelding maximaal, het voert je weg van gebaande paden en begrippen, het is vaak duister, zoekend, raadselachtig, het grijpt het leven door juist niet te grijpen, het is heftig, geconcentreerd. Dat soort dingen.
Gistermiddag was het zover. Wyb en ik gingen naar Architecture of the Invisible, een voorstelling van het Nederlands Dans Theater. Een van de drie choreografieën was het spraakmakende Clowns van choreograaf Hofesh Shechter. Het blies me omver. Het hoort tot het mooiste wat ik ooit zag.
Het is jammer dat we bij de dernière waren, want anders zou ik op de daken gaan staan en roepen dat iedereen deze choreografie moet gaan zien. Het is verplichte kost. Ik ga en kan natuurlijk niet vertellen waar de choreografie ‘over gaat’. Dat is voor iedereen weer anders. Bovendien gaat de choreografie nergens specifiek over. Het beeld is van mensen die zich gedragen als een wolk spreeuwen die een dans uitvoeren, of een schoolvissen die door het water schiet. Het is onzin wat ik schrijf, maar niet helemaal.
Het was de tweede keer in een maand dat we naar een dansvoorstelling zijn geweest. Eerst naar Faith van Club Guy & Roni, nu dus Nederland Dans Theater met Clowns. Beide voorstellingen nagelden me vast aan mijn stoel. Volgens mij zou iemand van Generatie Z het mindblowing noemen. Als lompe boomer zeg ik: ‘godverdomme, wat mooi.’
595
Journal
Opblazen
Zondag 1 december, Delft
Het begint met een documentaire van Anthony Bourdain op Netflix. Ik had nog nooit van hem gehoord. Wyb wilde ernaar kijken omdat ze wist dat hij een kok was. Maar tijdens het kijken blijkt dat hij veel meer was. Hij begon als kok, daarnaast schreef hij romans. Hij brak door met de bestseller Kitchen Confidential, waarin hij de duistere kant van het restaurantwezen beschrijft.
Zijn leven verandert fundamenteel als hij wordt gevraagd de wereld over te reizen en op zoek te gaan naar authentieke plaatselijke gerechten. Zijn programma’s worden in de loop van de jaren steeds breder, ze gaan niet zozeer meer over gerechten, recepten, maar meer hoe hij het eten beleeft. Daarnaast vertelt hij over de politieke en maatschappelijke situatie van de landen die hij bereist.
Netflix maakte dus een documentaire over zijn leven. Titel: Roadrunner. Het is zo’n typisch Amerikaanse documentaire waar ik eigenlijk niet van hou. Ongelooflijke snelheid. 100 verschillende beelden per minuut. Opgewonden muziek. Associatief. Razendsnel. Alles ten koste van goede informatie en in schrille tegenstelling tot de rustige en weldoordachte documentaires die voortkomen uit de rijke Nederlandse documentaire traditie. Toch blijven Wyb en ik kijken. Bourdain is een fascinerende persoonlijkheid. Sympathieke gast, lijkt me. Hij zou een vriend van me kunnen zijn, bedenk ik tijdens het kijken.
We zien Anthony Bourdain zich steeds meer loszingen van zijn vroegere leven. Hij werkt zich uit de naad, 250 dagen per jaar reizen, enorme productie en populariteit. Overal en altijd wordt hij herkend. Dat neemt niet weg dat hij steeds ontevredener is over zijn leven. Relaties zijn door het werken op de klippen gelopen, zijn enige dochter ziet hij nauwelijks.
Op 8 juni 2018 hangt hij zichzelf op in een hotelkamer in het Franse plaatsje Kaysersberg. Een paar jaar daarvoor liet hij aan een vriend al weten: ‘‘I hate my job, I hate my fans, I hate my life.’
Ik zag het aankomen. Een leven dat oogt als succes. Maar ondertussen zie je hem denken: hoe kom ik hier vanaf. Langzaam blies hij zichzelf op. Misschien daarom bleef ik kijken, ik identificeer me ermee. Dat jezelf opblazen is herkenbaar, deed ik ook. Ook ik heb lang gedacht: laat het alsjeblieft ophouden. Laat me de stekkers eruit trekken. Bourdain draaide in één keer de hoofdschakelaar om. Ander mogelijkheden waren er waarschijnlijk niet, te veel verplichtingen, te veel verwachtingen.
Ik heb nooit aan zelfmoord gedacht. Maar ik had wel die enorme behoefte om met het drukke leven te stoppen. De tegenzin, die ken ik goed. De weerstand. Ik koos ervoor om stekker na stekker eruit te trekken, genoot van de toenemende rust. Bourdain vond de rust door de dood. Ik vond de rust door alle activiteiten te stoppen en vrij van alle verplichtingen te leven op een berg in Frankrijk, een groot genot.
594
Het huis van het weekdier
Een heldere dag
Daar is de zon
daar is de maan
hier is de aarde.
Journal
Hobby
Vrijdag 29 november, Delft
Ik heb er geen cijfers over, maar het zou me niet verbazen als Delft, na Amsterdam, de meest multiculturele stad van Nederland is. Maak een wandeling door de stad en je hoort zeker tien verschillende talen. Uiteraard Engels, maar Japans en Indiaas zijn even gewoon. Ook in mijn appartementencomplex wonen diverse expat gezinnen. Naast die hoog gekwalificeerde kenniswerkers zijn er in de stad ook diverse andere migranten. Vooral aan die laatste heb ik veel gehad, ze hebben ervoor gezorgd dat wij hier in Delft een echte woning hebben met gordijnen en een bed. Heb ik een gevoel van integratiecrisis? Volstrekt niet. Ik vier de multiculturele samenleving. Het is toch fantastisch om samen met een Indiaas gezin in de lift te kunnen staan en even een praatje te maken. En onze Iraanse klusjesman ben ik elke keer weer dankbaar als hij ons met zijn gereedschap uit de brand komt helpen.
Daarom verbaast het me zo dat, sinds wij hier zijn, de Haagse politiek alleen maar bezig is met praten over integratie, asiel en identiteit. Regeren, ho maar, dit kabinet heeft werkelijk nog niets voor elkaar gekregen. Praten over integratie, asiel en identiteit verlamd alles.
Daarom denk ik dat het woord integratiecrisis inderdaad op zijn plaats is. Alleen in een heel andere zin dan de monden van de Haagse politici bedoelen. De integratiecrisis waar ik op doel is heel specifiek. Het beperkt zich eigenlijk tot één persoon: Geert Wilders.
Als er een iemand niet is geïntegreerd dan is het Wilders. En dat is best sneu voor hem. Inmiddels wordt hij twintig jaar beveiligd. Tien jaar geleden zei hij daarover al in HP/De Tijd: ‘Ik kan me bijna niet eens meer herinneren hoe het was om vrij te zijn. Tien jaar is een hele lange tijd. Hoe het was om in mijn eigen auto te stappen, om boodschappen te doen, om spontaan alleen met mijn vrouw te gaan wandelen in het park; ik weet eigenlijk al niet meer hoe het is.’
Het is dus helemaal niet opmerkelijk dat uitgerekend hij de grootste volksophitser is als het om integratie en asiel gaat. Hij weet er gewoon niks vanaf. De man loopt al twintig jaar niet meer over straat. De man is gewoon gedesintegreerd. De bubbel waarin hij verkeert is een soort gevangenis. Zet een gevangene die twintig jaar in de bak heeft gezeten maar eens op straat.
Geert komt eens in de vier jaar buiten. Dan rijdt hij in verkiezingstijd naar Volendam en neemt een harinkje bij een visboer. Hij wordt omringd door een massa persfotografen en wat PVV-jaknikkers. Hij eet lachend zijn haring. De fotografen mogen hun werk doen en na vijf minuten is hij weg. Vervolgens mag Wilders weer vanuit zijn luie stoel, streng bewaakt, vier jaar lang het land ophitsen hoe verschrikkelijk het is dat migranten maar niet integreren.
Wilders doet er alles aan om zijn kiezers te doen laten geloven dat het verschrikkelijk is dat Nederland in een integratiecrisis verkeert. Het kost het land trouwens goudgeld las ik een paar dagen geleden. Omdat Geert en zijn jaknikkers bijvoorbeeld tegen de spreidingswet zijn, kost dat de Nederlandse staat 1 miljard euro. De opvang van gemeenten in gewone centra voor asielzoekers is vele malen goedkoper dan plekken in de noodopvang, zoals vakantiehuisjes en hotels. Een bewoner in de reguliere opvang kost €30.000 per jaar, in de noodopvang €69.400. Maar Wilders heeft geen baat bij reguliere opvang. de problemen moeten op de spits worden gedreven, anders zou eens blijken dat er helemaal geen crisis is. Die Wilders heeft een verrekt dure hobby, zou je kunnen zeggen.
592
Het huis van het weekdier
Reis
De wielen rollen.
De trein schudt.
De hoofden knikken.
Alles is in rust.
In mij loeit de poëzie.
Journal
Uitstapje
Donderdag 28 november, Delft
Wyb en ik maakte vandaag een uitstapje. We gaan vaker ergens heen, maar dit keer vind ik het begrip uitstapje van toepassing. Ons doel: Den Haag. De hond blijft thuis. We hoeven maar te zeggen dat we boodschappen gaan doen en Dies kruipt gelaten in een hoekje.
Sinds lang zitten Wyb en ik samen in de trein. We zijn best een beetje opgewonden, want we gaan zowaar winkelen in de grote stad. Lekker shoppen, zouden mijn dochters zeggen. Zij winkelen nooit, ze shoppen. Ik moet aan vroeger denken, de kinderbijslag was binnen en dan ging ik met mijn moeder nieuwe kleren kopen. Zo was het nu ook, behalve dan die kinderbijslag.
Want wanneer hebben Wyb en ik nu nieuwe kleren gekocht? Al zeker drie jaar doen we met dezelfde kleren. In de Dordogne kun je sowieso niet winkelen. Je kunt op de markt kleren kopen en in de Intermarché, maar dat is toch wat anders dan Vanilia en Other Stories. We hadden drie jaar geleden ook zoveel kleren dat we drie jaar lang niets nieuws hoefden te kopen. Bovendien zijn wij van het consuminderen. Ik zie om me heen hoe mensen er puik en na de laatste mode erbij lopen. Wij dragen onze kleren, als het even kan, gewoon af. Verantwoord saai.
Wyb en ik zitten in de trein alsof we kinderen zijn. We nemen de omgeving waarin we nu leven in ons op. We wijzen naar de flats waarin we nooit zouden willen wonen, het groen dat potentieel gebied is om Dies uit te laten. Al die oude industrieterreinen die nu worden gesloopt. Dat duurt niet lang, want in tien minuten zijn we in Den Haag. Er wordt slecht €1,74 van mijn OV-kaart afgeschreven.
En dan: winkel in, winkel uit. Nou weet ik weer waarom ik er zo de pest aan had. Maar ik heb me voorgenomen om vandaag blijmoedig te blijven. De zon schijnt in de straten en in mijn gemoed. We lopen voor Wyb langs honderden meters aan kledingrekken. En we vinden niets. Ik pas een blouse, en het is meteen raak. Zo gaat het nu altijd. Dat komt omdat ik aan modevernauwing lijd. Ik kleed mij al tientallen jaren hetzelfde. Het gevolg is dat ik met een tas loop van Massimo Dutti en Wyb nog niets heeft.
We gaan even lunchen, het hoogtepunt van ons uitstapje. Daarna gaan we richting station, Dies dient bevrijd. Onderweg komt Wyb de kookwinkel Oldenhof tegen. Ze wist niet dat die ook in Den Haag zat en is helemaal opgewonden, voor haar is Oldenhof het Walhalla. Eindelijk kan ze de pan Campagnard van Le Creuset kopen. Een pan waar je een leven lang mee doet, zo’n pan moet je hebben. Er staan een heleboel Le Creusets in de winkel, maar niet de Campagnard. Jammer, dan bestellen we hem via internet.
Op weg naar het station komen we nog een spijkerbroek voor Wyb tegen. Waarmee onze missie is geslaagd. Eindelijk allebei weer eens nieuwe kleren. We passen ons steeds beter aan in Nederland.
Eenmaal in Delft, op weg naar huis, kopen we ten slotte een tweedehands Gispen kapstok bij een winkel die de deuren moet sluiten. We concluderen dat ons uitstapje een groot succes is. Eindelijk zijn er winkels in de buurt waar je wat kunt kopen, en dat hebben we nu gedaan. Dies is blij dat we weer thuis zijn.
Journal
Crash
Woensdag 27 november, Delft
Maandenlang is het een fluitje van een cent om een blog te hebben. Wat kan er fout gaan, denk je dan. Maar na een paar maanden komt er altijd weer malheur. De digitale wereld is eigenlijk maar een gammel zooitje.
Het is maandagavond laat. Ik wil mijn laatste blog nog even lezen dat ik er ’s ochtends op heb gezet. Vaak vind ik, na een tijdje herlezen, nog stomme fouten die ik dan corrigeer. Ik druk op de knop dossiermoddergat.nl in de bovenbalk. In plaats van het vertrouwde beeld van het blog krijg ik de mededeling: ‘Hmm. We kunnen die website niet vinden. We kunnen geen verbinding maken met de server op dossier-moddergat.nl.’
Er ontstaat bij mij dan altijd enige paniek. Ben ik gehackt? Hoeveel moet ik nu aan gure types betalen om de site weer operationeel te krijgen? Of is misschien alles gewist door een mij onbekende vijand, iemand die zich groen en geel ergert aan al dat geschrijf en die foto’s? Zelf kan ik niets doen. Ik ben in deze totaal afhankelijk van Jeroen die in Friesland kantoor houdt en alles technisch op de rit houdt. Maar die kan ik pas de volgende ochtend bellen.
Die nacht word ik om half zes wakker en begin er toch over te malen. Stel dat de site gehackt is en ik er niet meer bij kan? Een enorme hoeveelheid werk gaat verloren. Maar of ik het erg vind? Bij de gedachte raak ik niet in paniek. Ik heb er plezier van gehad, en alle dingen gaan op een gegeven moment voorbij. Ik ben vrij goed in gelaten zijn, wat gebeurt, gebeurt.
Stel dat ik een nieuwe site moet opzetten, zou ik hem anders maken? Ik denk dat ik meer met foto’s zou gaan doen, minder met tekst. Of tekst en foto’s meer laat integreren. Ik zou hem iets luchtiger maken qua inhoud, zo dub ik nog een tijdje door.
In de ochtend bel ik Jeroen die meteen aan de slag gaat. Het blijkt dat Hostnet, de provider, een update heeft gemaakt waarbij zaken fout zijn gegaan. Volgens Jeroen komt het goed. Gelukkig maakt hij elke dag een back-up.
Hostnet weet de site weer online te brengen, ze maken gebruik van hun laatste back-up die niet verdergaat dan 11 juli. Alles daarna is gewist. Veel foto’s komen niet meer tevoorschijn. Ik zit nu met een gewonde site.
Ik schrijf een mail naar Jeroen dat hij maar zijn back-up erop moet zetten. Gelukkig ziet het er daarna beter uit. In deze back-up ontbreekt alles na 19 november. Gelukkig bewaar ik alle teksten en foto’s op mijn computer, dus die kan ik er handmatig opzetten. Hier en daar komen foto’s niet meer terug. Nu is de site weliswaar gehavend, maar toonbaar.
’s Avonds app ik met Anne en schrijf haar dat ik overweeg te stoppen. Ze appt terug: ‘Het is gelukkig opgelost. En je gaat er toch niet mee stoppen. Dat kun jij niet :p’ Ik zoek op wat :p betekent. Het staat voor het emoticon waarbij een gezichtje de tong uitsteekt.
Ik app terug: ‘Ik ben een paar keer gestopt, maar na een paar dagen begon ik weer. Ik vrees dat je gelijk hebt.’
Ik lees nu het nieuwste boek van Joris van Casteren. Titel: De mensheid zal nog van mij horen. Hij volgt een aantal fanatieke dagboekschrijvers. Ze zijn zo fanatiek dat ze manisch in hun dagboeken schrijven, op een gegeven moment leven ze meer in hun dagboeken dan in de werkelijkheid. Hierdoor wenden ze zich steeds meer af van de werkelijkheid.
Ik vind het confronterend om te lezen. Mensen die blijven schrijven, toch zielig. Ik troost me met de gedachte dat ik geen dagboek bijhoud, al heeft het er trekken van. Maar het is wel obsessief wat ik doe.
Journal d’images
Bergerac
Woensdag 27 november, Delft
Wyb en ik wandelen niets vermoedend door Delft. Opeens staan we midden in Delft, op het Doelenplein, voor een verkeerspaaltje dat de afstanden naar Parijs en Bergerac aangeeft. Is dit een teken? Zegt het bord: ‘Kom op, ga die kant uit. Wat doen jullie hier?’ Het is toch even schrikken als je zo met het recente verleden wordt geconfronteerd. Cadouin ligt zo’n twintig kilometer van Bergerac.’ Ik denk dat ik in de toekomst vaker even over het Doelenplein wandel, sweet memories.’
Journal
Toneelschrijfwereld
Maandag 25 november, Delft
In mijn blogjes beweer ik zaken soms met grote stelligheid. Ik raad de lezer toch aan het allemaal met een korreltje zout te nemen. Mijn intentie is de stelligheid. Maar als het puntje bij het paaltje komt dan blijkt het altijd weer tegen te vallen, of, anders gezegd, voor de genuanceerde mens mee te vallen.
Op de een of andere manier ben ik erg slecht in het hebben van principes. Ben ik een windvaan? Dat valt toch enigszins mee want al mijn hele leven stem ik of PvdA of GroenLinks en mijn relaties duren toch allemaal minimaal vijfentwintig jaar. In veel dingen ben ik best standvastig, maar niet in principes. Zoals ik al vaker heb bekend: er is eigenlijk geen principe dat ik niet met voeten heb getreden.
Aan die lange rij kan ik nu een nieuwe schending toevoegen. Sinds ik mij uit de theaterwereld terugtrok om een chambres d’hôtes te gaan uitbaten, schreef ik diverse keren dat ik een heilig voornemen had, namelijk dat ik niet meer actief wilde zijn in de theaterwereld. Bestuursfuncties, Raden van Toezicht, vrijwilligerswerk als daartoe een verzoek kwam, had ik mijn antwoord klaar: nee. Ik vond het tijd voor andere dingen in mijn leven dan theater.
Maar al mijn heilige principes gingen tot nu toe schuiven, ook deze. Vorige maand belde Sophie Kassies op, een door mij bewonderde toneelschrijfster, en stelde, zoals ze het formuleerde, een vraag uit toneelschrijversland. Sophie vertelde dat ze al een tijd actief is in de Sectie Theaterauteurs van de Auteursbond. En dat daar het idee is opgekomen om een kleine pool op te zetten van mensen die bereid zijn klankbord/mentor te zijn voor theaterauteurs die zelf hun onderhandelingen willen doen en wat behoefte hebben aan morele ondersteuning.
Ik vroeg wat bedenktijd, terwijl ik gewoon mijn gebruikelijke nee had moeten laten horen. Maar er waren twee zwakke plekken die mij uiteindelijk ja lieten zeggen. Eerste plaats is dat mijn sympathie voor Sophie. Maar de tweede, niet onbelangrijker, is mijn bekommernis om theaterauteurs.
Jarenlang heb ik moeten aanzien hoe, binnen het maakproces van het theater, de theaterauteur verreweg de meest kwetsbare positie had, en dat in diverse opzichten. Het begint met de honorering. Goed beschouwd zijn er zoveel theaterauteurs dat producenten het voor het uitkiezen hebben. Menig theaterauteur vindt daarom dat hij of zij een zwakke onderhandelingspositie heeft en laat zich het kaas van het brood eten. In onderhandelingen is het mij een paar keer overkomen dat de schrijver mijn vertelde welk honorarium hij wilde hebben, maar dat ik het zo schandalig laag vond dat ik hem meer bood. Ik besefte dat ik daarmee alle rollen omdraaide, maar het was mijn gevoel voor rechtvaardigheid.
En als de schrijver een opdracht krijgt, wordt hij speelbal in het maakproces. Vaak komt het er op neer dat hij een tekst maakt waarmee spelers en regisseurs ‘mee aan de slag gaan’, wat betekent dat, naar hun inzicht, de tekst totaal door elkaar kan worden gehusseld. Ik heb meegemaakt dat van de oorspronkelijk tekst weinig meer over was. De toneelschrijver keek machteloos toe. In de hiërarchie van het theater is de regisseur de baas en de theaterauteur vaak een zetstuk die de openingszet doet. Neemt natuurlijk niet weg dat er auteurs zijn die voor zichzelf wel een sterke positie creëren, maar dat zijn er niet veel. Hoe anders is dat in Engeland, waar de schrijver een autoriteit is, waar zijn tekst met groot respect wordt behandeld.
Niet dat ik denk dat ik deze situatie kan veranderen, maar als ik een theaterauteur een beetje kan helpen opdat hij een beetje sterker staat, dan doe ik dat graag.
590
Journal
Etenstijd
Zaterdag 24 november, Delft
Laat ik eerlijk zijn, een groot deel van mijn leven leefde gastronomisch gezien onder een steen. Ik at omdat het moest. In mijn studententijd leefde ik op Duyvis braadpandiners en veel chili con carne, heel veel chili con carne. Omdat mijn toenmalige vrouw op een betonfabriek werkte als secretaresse moest ik vaak koken en ik maakte mij er vanaf met genoemde maaltijden. Het criterium was: hoe sneller klaar, hoe beter.
En ook toen ik in mijn carrière in de sturm und drang periode zat, was eten slechts een verplichting. Al aten we, toen de kinderen klein waren, keurig aan tafel. Lies kookte, want ik was Leeuwarden cultureel aan het verheffen met een nieuw theater en ik had nergens anders tijd voor. Rond half zes sjeesde ik naar huis om toch even gezellig aan tafel te eten en de kinderen naar bed te doen. Daarna: terug naar de verheffing.
Ik ben gastronomisch onmiskenbaar wakker gekust door Wyb. Toen ik Wyb leerde kennen was zij eigenlijk al een volleerde chef kok en zeker een volleerd sommelier. Lekker eten en drinken deed intrede in mijn leven. Ik werd opgestoten in de vaart van de fijnproevers. Zowel ik als de kinderen kregen de smaak van eten en drinken te pakken. Anne is nu een foodblogger, Esmee leeft zich uit in de restaurant- en hotelwereld. Door Wyb zijn we liefhebbers geworden.
De goede lezer zal het zijn opgevallen: over zijn eigen kookkunst vertelt hij niets. Klopt. Ik bleef vooral consument. Koken is niet mijn ‘ding’, aldus een moderne uitdrukking. Eigenlijk moet ik zeggen was niet mijn ding. In de afgelopen jaren vond je mij toch steeds vaker aan het aanrecht. Wyb was en bleef de chef kok, ik was de leerling, geef me uien en een paprika en binnen de kortste keer heb ik ze gesneden.
En dat niet alleen. Ik begon zelf te koken. In tegenstelling tot Wyb ben ik een rigide receptvolger. Ik weeg graag het aantal grammen af en volg nauw de instructies, het reduceert mijn kookonzekerheid. Zeker nu Wyb weer werkt, is het zelfs een dagelijkse bezigheid geworden. Risotto en de Hollandse keuken zijn mijn specialiteit. Ook in wokken ben ik erg goed, en niet te vergeten chili con carne.
In het verleden heb ik vrienden ook bekeerd zien worden tot de kookkunst. Vervolgens wilden ze gaan concurreren met Johnny de Boer door het aanschaffen van de meest geavanceerde keukenapparatuur en het meest exclusieve bestek. Daar heb ik geen last van. Ook in mijn koken ben ik taoïst.
Het zal duidelijk zijn dat ik uit een enorme achterstandspositie kom. Gisteren realiseerde ik mij dat pas goed. Ik moet namelijk bekennen dat ik gisteren pas voor het eerst in mijn leven kookte voor vrienden. Als er vrienden komen, kookt eigenlijk altijd de chefkok. Helaas communiceerde de chefkok nu op het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de wereld en kookte ik voor het eerst voor anderen dan Wyb en de kinderen.
Ik had onze vrienden een eenvoudige doch voedzame maaltijd beloofd, en dat werd het. Toen ik Anne vertelde wat wij aten, moest ze erg lachen. Mensen die komen eten zet je toch geen zuurkool overschotel voor? Toch wel dus. En het was heerlijk. Voeg daarbij mijn toetje en onze vrienden ging voldaan en welgevuld naar de voorstelling van Freek de Jonge, waar ik gelukkig niet heen hoefde.
Pikant weetje. In de auto op weg naar Cadouin luister zelfs ook ik met veel plezier naar Etenstijd, de podcast van Yvette van Boven en Teun van der Keuken, waarin ze eindeloos over eten en koken babbelen. Ik word een connaisseur.
Toetje à la Gérard.
Journal
Kroeg
Vrijdag 22 november, Delft
Ik lees in de Volkskrant een interview met zanger en liedjesschrijver Alex Roeka. In het interview moet hij allerlei keuzes maken. Een van de vragen luidt: ‘Het café of de sportschool?’ Hij antwoordt: ‘Het café. Dat is voor mij een sacrale plek. Een meditatieplek ook. Laatst was ik in Merksem, een voorstadje van Antwerpen. Ik reed er doorheen, keek een straatje in en zag een uithangbord van een café. Ik heb mijn auto geparkeerd en moest er naartoe, ook al drink ik bijna niet meer.
Het was zo’n aangenaam, marginaal volkscafé, met een man of zes, zeven die wat zaten te zwijgen, de krant lazen of een beetje lulden met de kastelein. Ik heb daar lang gezeten, het liefst was ik er drie dagen gebleven.’
Ik moet dan meteen denken aan mijn eens beste vriend J.. Decennia lang leefde hij ook in cafés. Zijn stamkroeg was De Tempelier in Nijmegen. Als ik hem wilde spreken belde ik naar De Tempelier. ‘Met De Blogger, is J. ook bij jullie?’ ‘Momentje, ik zal hem even geven.’ Het kon niet missen. Hij kreeg er uiteindelijk een eigen tafeltje met zijn naam erop.
Er zijn een heleboel redenen waarom ik hem nu niet meer mijn beste vriend kan noemen. Maar een van de bijkomende redenen zal zeker die gewoonte van hem zijn geweest om zijn dagen (en nachten) te slijten in een kroeg.
Ik vind cafés zo’n beetje de meest trieste plekken op deze aarde. Het zijn voor mij de plekken waar de losers zich verzamelen, veel lullen, niks doen. Verveling krijgt gezicht in een kroeg. Lullen wordt uiteindelijk lallen. Vreselijk.
Op een gegeven moment luisterde ik ’s ochtends naar de radio en hoorde: ‘In café De Tempelier is de Nijmeegse wethouder J. neergeschoten.’ Ook dat nog. Dat kon maar één iemand zijn. Ik belde hem natuurlijk meteen op en hoorde dat hij het ternauwernood had overleefd. De baan van de kogel was hem terwille geweest.
Toen ik Wyb mijn liefde had bekend en mijn schoonmoeder voor het eerst ontmoette, zei ze dat ze van een vriendin had gehoord dat ik niet zo’n goede naam had in Leeuwarden. De vriendin had verteld dat ik altijd in de kroegen tegenover De Harmonie rondhing en daar vrouwen zat te versieren.
Ik liet haar weten dat die vriendin een buitengewoon onbetrouwbare bron was. Dat ze nooit meer iets van wat die vriendin zei moest geloven. Ik kon mijn nieuwe schoonmoeder vertellen dat ik, voordat ik Wyb verleidde, of was het andersom? of kwam het van weerskanten?, dertig jaar monogaam had geleefd en dat ik kroegen meed als de pest omdat ik geen treuriger plekken ken. Uiteraard heb ik met J. wel eens in een kroeg gezeten, maar als wij waren uitgesproken, wist ik niet hoe snel ik er weg moest komen.
Overigens, terugkomend op de vraag aan Alex Roeka, voor sportscholen geldt zo’n beetje hetzelfde
Journal
Ma
Donderdag 21 november, Delft
Wij hebben besloten om ons huis in Cadouin intact te laten. Dus er is voor onze verhuizing naar Nederland geen verhuiswagen aan te pas gekomen. Dit heeft wel tot gevolg dat we ons huis in Delft opnieuw moesten inrichten. Maar met Marktplaats en Ikea kom je ver. Dat neemt niet weg dat we wel een aantal dingen willen ruilen. Zo namen we vanuit Delft een aantal zaken mee voor Cadouin zodat we wat spullen uit Cadouin voor Delft kunnen meenemen. Het lijstje Mee Te Nemen van Cadouin naar Delft ziet er als volgt uit:
gekonfijte eendenbout
schoonmaakmiddel voor kookplaat
kijker
kruiden
melkpannetje
staande lamp
Tibetaanse kastje
gewichten
boeken
kookboeken
Ma meenemen
vloerkleed
scheerzeep
nachtkastje Wyb
bakblik
autopapieren
kerstboomverlichting
soeplepel
De avond voordat we weggaan houden we met onze buurvrouw een apéro. Voor wie niet weet wat dat is: een borrel met veel hapjes. Zoals zo vaak loopt ook deze apéro weer uit de hand. Het wordt laat en gezellig, de houtkachel houd ons warm.
Onze buurvrouw vertelt dat ze van het vervallen huis dat op de berg staat wel een atelier wil maken, het liefst wil ze pottenbakker worden. Natuurlijk vertel ik haar dan dat mijn ex-vrouw in Leeuwarden een buitengewoon goedlopende pottenbakkerij heeft en ik laat haar de site van Lies Keramiek zien. Van een plank haal ik de urn die Lies heeft gedraaid voor de as van mijn moeder.
Ik zie de buurvrouw schrikken. Een urn? Zomaar in huis? En slechts een deel van de as? ‘Dit zou in Frankrijk nooit kunnen, dat is hier streng verboden,’ laat ze weten. Maar ze vindt het een mooi idee, een deel van je moeder in een urn. Goed dat we het over de ambitie van onze buurvrouw kregen, want eerlijk gezegd was ik mijn moeder helemaal vergeten, niet mijn moeder natuurlijk, maar wel de urn die daar op de plank staat.
Vandaar dat ik op het lijstje Mee Te Nemen, Ma meenemen toevoeg. Natuurlijk moet mijn moeder mee naar Delft. Ik kan haar hier niet alleen in Frankrijk achterlaten. Ik heb het grootste deel van de as al zo wreed achtergelaten in Moddergat. De volgende dag plakken we de urn goed dicht zodat de as er niet uitkiepert. Als we de auto inpakken neem ik haar mee het huis uit en draag haar naar beneden de berg af naar de auto.
‘Daar ga je weer, Ma,’ zeg ik tegen haar. ‘Je weet inmiddels wel wat verhuizen is. Nu ga je mee naar Delft, volgens mij bevalt het jou daar wel. Neem maar even afscheid van Cadouin, ik denk niet dat je hier terugkomt. Het was hier wel een mooi plekje voor je, hè? Je stond daar lekker hoog op een schapje en onder je had je mooi uitzicht op ons gedoe.’
Wat zou ik er veel voor over hebben als ze nu terug zou praten. Maar het mag weer niet zo zijn.
Wyb zet de urn goed klem tussen het Tibetaanse kastje en een boekendoos. Het wordt toch weer een hele reis voor een urn.
Mijn moeder zou over twee dagen 96 zijn geworden. Voor sommige mensen is dat weggelegd, niet voor mijn moeder, daarvoor mankeerde ze al lang gewoon te veel. Ik vond het al onvoorstelbaar dat ze 81 is geworden. Jammer dat ze een dag voor haar verjaardag stierf, anders had ik kunnen zeggen dat ze 82 was geworden. Maar och, het leven is geen wedstrijd, het loopt zoals het loopt. Gelukkig kan ik zeggen dat we veel van elkaar hebben gehouden.
Mijn moeder zoals ze bij ons op het Tibetaanse kastje staat. Dat kaarsje staat erbij omdat de foto op haar verjaardag is genomen.
Journal
Klimgeit
Dinsdag 19 november, Cadouin
Mijn eerste gedachte: de berg is hoger geworden. Een absurde gedachte, want bergen worden vaker lager dan hoger. We wandelen over de berg die over de top van onze berg gaat, een pad dat we vaak wandelen. Het pad gaat op het einde van ons weggetje steil omhoog. Er liggen veel losse stenen, dus het is lastig lopen.
Anderhalve maand geleden nog had ik geen enkele moeite met deze helling. Ik was een soort klimgeit. Ik dacht dat ik alleen maar een betere klimgeit was geworden omdat ik in Delft eigenlijk meer ben gaan lopen. Omdat ik daar geen fiets heb, doe ik alles lopend. Dat zorgt ervoor dat ik veel meer stappen ben gaan maken. Mijn gemiddelde is met 500 stappen per dag gestegen, ik zit dit jaar op een gemiddelde van iets meer dan 10.600 stappen
Maar nu ik onze berg beklim, merk ik duidelijk dat ik het klimmen mij beroerd afga. Dat heb je ervan als je je stappen in Nederland maakt, alles vlak, dat stapt lekker makkelijk weg. Hier is dat wel anders, want na deze eerste helling, volgen er nog drie gemene hellinkjes die me hoger brengen. Daar draaide ik een tijdje geleden mijn hand niet voor om, nu verzuren mijn benen. Naast me loopt Wyb te hijgen, die dezelfde ervaring heeft. Ondanks alle beweging die we in Nederland krijgen, is de conditie slechter geworden. Die stappenmeter meet natuurlijk niet de kwaliteit van de stappen.
Het bos verdriet me. Ik zie dat de dassenburcht op de top van onze berg niet meer tot leven is gekomen. De mannen die de elektriciteitsdraden vrij moeten houden, hebben, heel lomp, dikke takken op de burcht laten vallen. Sommige holen zijn daardoor geblokkeerd en na de aanslag door die elektriciteitsmannen heb ik daar nooit meer verse dassensporen gezien. Neemt niet weg dat we eergisteren nog dassengeluiden op onze berg hoorden, dus vermoedelijk hebben ze een veiliger plek gevonden voor een nieuwe burcht.
Het bos is verdomme weer rigoureus klaargemaakt voor de jacht. Alle paden zijn verbreed tot snelweg zodat het leger jagers met quats en terreinwagens door het bos kan scheuren. Afgelopen zondag werd er weer stevig wat afgeknald. Elke najaar gaat een traktor door het bos met daarachter grote messen en haken om de paden te verbreden en inhammen in het bos te maken waardoor de jagers het wild makkelijker kunnen afschieten. Het is de schande van Frankrijk, vind ik. Ben benieuwd hoe lang dit zinloze geweld tegen dieren en het verrapzakken van het bos nog door kan gaan.
Journal
Schaaf
Maandag 18 november, Cadouin
Een maand geleden verliet een ex-collega met zijn vrouw ons Franse huis. Bij wijze van experiment hadden we aan huizenruil gedaan. Van ons deel van die ruil kwam weinig terecht omdat wij inmiddels ons grote project Terugverhuizen naar Nederland waren gestart. We genoten slechts één weekend van hun huis in Drenthe.
Toen zij op het punt stonden om weg te gaan, bleek dat ze onze Franse voordeur niet op slot konden draaien. De deur was door de grote regenval die laatste dagen vermoedelijk wat kromgetrokken. Ik gaf ze diverse aanwijzingen hoe ze het misschien wel voor elkaar konden krijgen, maar het bleek allemaal niet te helpen. Ik vroeg ze de deur zo goed mogelijk te sluiten, de ijzeren luiken voor de deur dicht te doen zodat het leek alsof de boel toch op slot was. Er viel niets aan te doen. Ons huis stond open, voor iedereen zomaar te betreden.
In de maand dat het onbewoond was, wij zouden pas op 14 november weer komen, deed ik verschillende pogingen om iemand er naar te laten kijken. Jenny, onze buurvrouw, kreeg het ook niet voor elkaar, evenals Laurant, onze tuinman. Ik belde een klusjesman, die beloofde zo snel mogelijk te komen, om vervolgens niets van zich te laten horen, ’typisch Frans’. Hetzelfde gebeurde met een timmerman. In tussentijd stond het huis onbeschermd open.
Ons huis is dan toch verrekte ver weg. Twaalfhonderd kilometer rijd je niet zomaar om een probleem met een deur op te lossen. Vooral, zo maakte ik mijn gemoed wijs, wie zou nou interesse in ons huis hebben. Er woont bijna niemand, mocht toch een onverlaat naar binnen gaan, wat zou hij mee kunnen jatten: veel Nederlandse dichtbundels, ik gun het hem. Oké, er hangen wat kunstwerkjes waar we aan gehecht zijn, maar och, ik wens de inbreker veel succes met de verkoop. Neemt niet weg dat ik er ’s nachts soms niet van kon slapen.
En zo bleef ons huis vier weken lang onbeheerd open staan. Om het probleem te tackelen, dacht ik, moet ik een schaaf hebben. Natuurlijk heb ik in Frankrijk geen schaaf. Ik heb nooit een schaaf gehad, sterker, ik heb nog nooit een schaaf in handen gehad, en dat had ik graag zo willen houden. Helaas, bij Hornbach kocht ik mijn eerste schaaf.
Eenmaal in Cadouin gingen we er even goed voor zitten. We keken waar de deur klemde. En voor het eerst in mijn leven hanteerde ik een schaaf. Ik en schaven, het moet niet gekker worden. Gelukkig nam Wyb het al snel over. Maar het resultaat was fantastisch. Volgens mij heb ik voor het eerst van mijn leven iets gerepareerd. Nog nooit sloot de deur zo makkelijk.
Ik schaaf. ‘Je moet je hoofd wel even omhoog houden, anders kijken ze tegen je kale kruin,’ instrueert Wyb.
Journal
Glijden
Zondag 17 november, Cadouin
Wyb en ik laten Dies voor de laatste keer uit. Dat is meestal zo tegen elf uur ’s avonds. Dies heeft er nooit zin in, met moeite wordt hij wakker en hij kijkt me met tegenzin aan. Maar één moet de baas zijn. Als we hem niet uitlaten bestaat de kans dat hij ons ’s nachts wakker maakt.
Het is volle maan, het landschap wordt verlicht door een zilverachtig licht. Het waren de nachten dat oudere volken, die het zonder elektriciteit moesten doen, nog tot laat actief konden zijn. Een maan betekende een langere dag, geen maan een langere nacht. Wij verwonderen ons erover dat die maan zo’n licht kan verspreiden.
Op de berg horen we een hard piepend geluid van een beest. We hebben het nooit eerder gehoord. Een vogel? Een vos in nood? ‘Misschien wel een das,’ zeg ik. Later, eenmaal thuis, zoek ik het op YouTube op. Onmiskenbaar een das. We turen over het weggetje, er is geen wind, geen beweging, dit is absolute rust.
Overdag is het prachtig weer, ’s avonds wordt het koud en ’s ochtends ligt er rijp op de velden. Wyb en ik zijn weer helemaal thuis in dit Franse land. Hoe kan het dat je zo snel van de ene wereld in de andere wereld kunt glijden? En dan ook nog wel volstrekt tegengesteld werelden. In Delft zitten we in het hart van de Randstad. Hier zitten we in het diepe platteland, omgeven door oneindig veel bos.
Ik twijfel soms zelfs aan mijzelf. Ik heb vooral veel vrienden die aan iets gehecht zijn, bijvoorbeeld het Groninger land. Ze moeten er niet aan denken om eens in de zoveel tijd van wereld te wisselen. Het Groninger land is hen genoeg. Ik ken Friezen die Friesland nauwelijks verlaten. Ze wonen in Friesland en ze gaan op vakantie in Friesland. Of verhuizen uit Nijmegen? Nooit. Dat vind ik best iets moois hebben. Alleen zou het mij niet lukken, op een gegeven moment word ik opgevreten door benauwdheid, vraagt mijn lijf om verandering.
Had ik mijn hele leven in Frankrijk kunnen blijven wonen? Op zich wel, als het gewoon om het wonen gaat, het simpele leven zonder afleiding. Maar ik vond wel dat de Dordogne mij te weinig medische veiligheid bood. Dat knaagde. Met moeite vonden we een arts, maar die arts kan je soms niet doorverwijzen omdat noodzakelijke specialisten ontbreken. Een tandarts waar je even langsgaat is hier in de Dordogne niet te vinden. Wij wonen ver van ziekenhuizen en mocht ik een hartstilstand krijgen dan is de uitkomst bekend. Dat soort dingen. In Delft voel ik me veiliger.
Voor Wyb gelden andere dingen. Een leven in ledigheid is ook maar een leven in ledigheid, het is luxe decadentie. Ik begreep goed dat ze iets zinvols wilde doen. Werk vinden is op dit diepe platteland tijdens het toeristenseizoen nog wel mogelijk, maar als ze weg zijn treedt De Grote Rust in. Wie werkt zoekt, dient het diepe platteland te verlaten, een enkeling uitgezonderd. Aldus geschiedde.
Dat neemt niet weg dat we nu mateloos genieten van De Grote Rust. Ik kan zo genieten van de bewegingloosheid van de streek. De natuur die als een monument hier om ons heen staat.
Journal
Zucht
Zaterdag 16 november, Cadouin
Er is veel aan te merken op Dick Schoof. Al was het alleen maar omdat hij geen echte premier is. Een premier heeft electorale basis, hij is via onnavolgbare kronkelpaden in het torentje beland, waar hij na een paar weken alweer werd uitgejaagd. Voordat men zei dat Dick de premier was, kende niemand hem. Hij was een verdienstelijk ambtenaar en die hoedanigheid gaf hem de overtuiging dat hij ook wel de kop van Jut van Geert Wilders kon worden, vermoed ik.
Waarom ik toch enige waardering voor hem heb, is dat hij zo overtuigend kan zuchten. Bij persconferenties, kamerdebatten, zit ik altijd gespannen te wachten tot hij zijn zucht slaakt. In die zucht verzamelt zich zijn wanhoop. De zucht komt als Dick er meer dan genoeg van heeft, dat hij zich opeens zijn positie realiseert -Positie Hopeloos. Als de oppositie hem op de huid zit, Wilders hem weer eens als voetveeg gebruikt of tijdens een persconferentie als die journalisten maar blijven doorvragen, dan kijkt Dick Schoof even naar beneden en komt een zucht uit het diepste van zijn binnenste.
Ik vind dat een sympathieke zucht omdat de zucht laat zien dat hij geraakt is, er helemaal de balen van heeft. Dat zuchten maakt hem ook kwetsbaar, want het verraadt wanneer hij zwak is. Dick ontlaadt door te zuchten, Rutte ontlaadde door te lachen, altijd maar te lachen. Hondsirritant, maar daardoor zag je nooit zijn zwakte, hij lachte zich overal doorheen. De handicap van Schoof is dat je je niet ergens doorheen kunt zuchten.
Het enige wat we van Schoof weten is dat hij van marathons houdt, rennen is zijn passie. Verder weten we niets van hem, behalve dat hij af en toe heel diep moet zuchten. Is Schoof religieus? Waar houdt Schoof van? Is Schoof extreemrechts zoals Wilders en zijn hulppieten Omtzigt, Yesilgöz en Van der Plas? Wat zijn zijn waarden en normen? We weten het niet. Schoof staat zich erop voor dat hij een uitvoerder is van het Hoofdlijnenakkoord, waarvan tot nu toe nog niets is uitgevoerd. Kort samengevat zou je kunnen zeggen dat Dick Schoof een neppremier is, een man zonder eigenschappen, die nog niets voor elkaar heeft gekregen. Het enige aanknopingspunt wat we hebben is dat zuchten.
En over dat zuchten zou ik meer willen weten. Zucht Schoof ook als hij thuis is? En om welke dingen zucht hij dan? Is Schoof zich überhaupt bewust van dat zuchten? Op welke leeftijd is dat zuchten begonnen? Zucht hij ook als hij alleen is? Ik zal voorlopig naar hem blijven kijken om dat zuchten verder te kunnen duiden, dat zuchten van Dick is een fascinerend fenomeen.
Journal
Sekte
Vrijdag 15 november, Cadouin
Omdat Marie-Anne en Rokus zo op bezoek komen, zet ik de auto op een zijpad van ons weggetje. Dan kan ons bezoek de auto voor ons huis parkeren, waar maar plek voor één auto is. Dies staat al voor de auto om mee te mogen. Elk klein ritje pikt hij mee. De auto staat nu vlakbij het huis van onze Engelse buren die niet thuis zijn. Zoals niemand in onze vallei thuis is. Zelfs Jenny, onze buurvrouw, is weg.
Ik loop met Dies terug naar huis en geniet van de zon, het heldere licht op ons weggetje. De bomen in de vallei, de berg, ons huis. Alles is zo scherp afgetekend door het licht. Ik begrijp wel waarom veel Nederlandse schilders uiteindelijk in Frankrijk gingen werken. Ondanks dat het de afgelopen weken prachtig weer was in Nederland, bestaat daar dit heldere licht niet. Nederland is een wolkenland, zoals je ziet aan de Nederlandse schilderkunst. Frankrijk is het land van het licht.
Wyb daalt van de berg af en wacht me op op het muurtje langs onze weggetje. Ik ga naast haar zitten en we koesteren ons als katten in de zon. Gewoon zitten in de zon, niks hoeven, niks willen, ik geloof dat ze dit zijn in het moment noemen. Tao ten top.
Door die gedachte staat de oude hippie in mij op. Waarschijnlijk de laatste stuiptrekkingen. En ik begin Let the Sunshine te zingen. Ik zwaai met mijn armen om de zon te aanbidden.
‘We moeten een sekte beginnen,’ zeg ik tegen Wyb, ‘dat kunnen we vast.’
Wyb lacht wat.
‘We verzinnen wat mooie gedachtes, we aanbidden de zon en volgens mij heb je binnen de kortste keren hier tientallen volgelingen in optocht over ons weggetje lopen. Hier in de omgeving beginnen we een leefgemeenschap van onze sekte.’
Ik geloof niet dat Wyb het een goed idee vind.
Even later komen Marie-Anne en Rokus en vertel hen het idee. Ik merk dat Rokus geïnteresseerd is in het spelen met de gedachte. Hij bekent lang geleden met een sekte te maken te hebben gehad. Hij weet hoe het werkt en hoe je aan een sekte moet ontsnappen. Zou sekteleider een duobaan kunnen zijn?
Als het bezoek weg is, realiseer ik me natuurlijk meteen dat het idee van een sekte volstrekt niet des Tao is. Bij een sekte gaat het meteen om geloven, leiderschap, aanbidding, volger of gevolgde zijn. De ware taoïst zweert dat juist allemaal af. Voor de ware taoïst is dat allemaal gedoe. De ware taoïst zit het liefst alleen op een muurtje in de zon, dat is de ware taoïst genoeg.
Nou zie je het maar weer. Was ik een moment op dat muurtje een taoïst en dan laat ik mij weer afleiden door wilde ideeën en organisatie drukte. Wanneer leer ik dat nou eens af. Ik een sekteleider, al die mensen om mij heen, ik moet er niet aan denken. Gelukkig sterft een groot aantal van mijn ideeën alleen al bij het denken eraan een mooie, vroege dood.
Journal
Tweede etappe
Donderdag 14 november, Cadouin
Plaats van schrijven: auto. Positie: ergens tussen Orleans en Limoges. Wyb rijdt, ik zit met de laptop op schoot. Er moet toch worden geblogd. We zijn bezig met de tweede etappe van onze reis naar Cadouin.
De eerste etappe vond gisteren plaats. Wyb moest tot kwart over vijf werken, gelukkig deed ze dat thuis in een speciaal daarvoor ingericht kantoor, waarmee wij een soort dependance van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in huis hebben. Terwijl Wyb werkt, maak ik ons reisklaar.
Even wat schoonmaken, wat dingen regelen, tanken, inpakken. Zo gauw Wyb klaar is gaan we naar beneden en rijden we de auto uit de garage. Ja! Die hebben wij tegenwoordig. Ik druk op een afstandsbedieninkje en een garagedeur opent zich automatisch en ik rijd een grote ondergrondse garage uit waar tientallen auto’s staan, één parkeervak is van ons.
We rijden tegen half zes weg en dan weet je wat dat betekent. We wonen een paar honderd meter van de snelweg die de rest van de Randstad naar Rotterdam voert. Zo gauw we invoegen: file. Stoppen, optrekken. We zijn het niet gewend. Dit zul je elke dag moeten doen. Ons doel: vandaag tot Aéroport Charles de Gaulle komen. Daar een hotel nemen. Dan volgende dag door naar Cadouin.
Doel wordt gehaald. We slapen in Eklo, een hotelketen waar we in Lille vaak slapen. Altijd gezellig, altijd leuke gasten. Piepkleine kamertjes, maar spotgoedkoop. Maar zo gezellig de mensen in Lille zijn, zo chagrijnig zijn ze hier. Het is de laatste keer dat we hier zijn.
Het hotel ligt pal aan de de aéroport. Volgens mij wordt er ’s nachts aan de vliegtuigen gesleuteld, want soms klinkt opeens keihard het geraas van een vliegtuigmotor zonder dat er iets opstijgt. Veel heb ik er niet van gemerkt, want het bed slaapt prima.
Om zeven uur zitten we al in de auto voor de tweede etappe. We hebben op dit soort tochten een strakke discipline. Elke twee uur wisselen Wyb en ik elkaar af. Dies ligt in coma. We rijden weg en Dies ligt al te slapen om niet meer wakker te worden. Halverwege zo’n reisdag weet hij dat het een kwartier tijd is voor een frisbee of een bal en matten we hem af.
En dan, half drie, rijden we de Dordogne in. Alles is zo bekend, voelt zo als thuis. De zon schijnt. Even later opwinding. We rijden ons weggetje op. Tegen de heuvel ligt ons huis. We openen de autodeuren en ruiken de herfst, horen de stilte van Cadouin. In de vallei grazen de paarden. We verenigen ons met de ons vertrouwde spullen. Delft is ver weg.
In plaats van een wantsenplaag hebben we dit jaar een lieveheersbeestjesplaag. Ik zuig er met de stofzuiger honderden op die in de oksels van de kamers hun winterrust dachten te vinden.
Nous sommes arrivés.
Journal
Grens
Dinsdag 12 november, Delft
Ik ben in een grensstreek geboren. Hoe ver ligt Nijmegen van Duitsland af? Ik vermoed zo’n acht, negen kilometer. Als we gingen wandelen bij Beek of Wylermeer, kon het zomaar gebeuren dat we opeens in Duitsland liepen.
In mijn beginnende puberteit hadden mijn ouders een caravan staan op een camping in Well, Limburg. Daar gebeurde eigenlijk hetzelfde, we gingen wandelen en opeens bleek dat we in Duitsland waren.
Ik vond dat altijd spannend. Stel nu dat de grenspolitie kwam, wat moesten we zeggen? We hadden geen paspoorten bij ons, het zou een heleboel gedoe geven. Maar de bossen waren uitgestrekt, de vlaktes oneindig. We wandelden gewoon terug naar Nederland. Nooit een overheidsdienaar gezien.
Maar gelukkig wordt per 9 december alles anders. We krijgen nu een echte grens! Bewaakt, gecontroleerd! Mensensmokkelaars, illegalen, die verdomde asielzoekers en al dat andere inferieure volk, ze krijgen geen kans meer om ons land binnen te komen, de grens gaat dicht. Als Frau Faber, ‘onze’ minister van Asiel en Migratie dat aankondigt, kijkt ze er zoals altijd vastberaden bij. Haar manier van glimlachen naar haar aanhangers.
Eerlijk gezegd dacht ik dat ze een grap maakte. Als jongen uit de grensstreek weet ik dat er zelfs in de tijd dat er officieel nog een grens was, die grens wel was getekend op een kaart, maar als je door het landschap wandelde, zag je hoogstens een verdwaald grenspaaltje, als je geluk had.
Frau Faber, Her Masters Voice en hun hongerende aanhangers zullen vast het idee hebben dat ze ferm optreden, dat er eindelijk iets gebeurt om die instroom te beperken. De marechaussee schijnt er klaar voor te staan.
Of er ook geld bijkomt om het te effectueren? Nee, dat dan weer niet. Arme marechaussee, ze mogen meedoen aan een schijnspel, het spel van flink doen en doortastend zijn. Stoer doen, maar er geen cent voor over hebben. Maar ja, hongerende aanhangers moet je af en toe toch een stuk vlees toewerpen.
Ik zeg dat er geen mensensmokkelaar wordt gepakt. Wedje maken? De mensensmokkelaar die ze wel pakken is geen knip voor zijn neus waard. Eventje een telefoontje naar een bevriende crimineel en die weet je zo wat geitenpaadjes te vertellen. De grens is nog lekker dan mijn vergiet. Ik vermoed dat er meer grensovergangen zijn dan marechaussees.
Het is trouwens het eerste beleidspunt van Frau Faber dat wordt geëffectueerd. Nou ja, geëffectueerd, in naam dan, op papier, de werkelijkheid van Den Haag. Als een ambtenaar het maar heeft genotuleerd, als het maar in de krant staat, als er aan een talkshowtafel maar over wordt geluld, als de hongerende aanhangers maar geloven dat ze vlees eten.
Journal
Verandert
Maandag 11 november, Delft
Alles verandert. Dies deed het tot nu met een rode plastic drinkbak en een metalen om uit te eten. Wyb heeft daarvoor in de plaats twee identieke keramiekbakken gekocht. Die lelijke rode van plastic is zelfs nog van Dickens geweest. Zijn laatste spoor is nu ook gewist. Ons huis is weer een beetje netter geworden.
Ik hang kotsend met mijn hoofd boven de toiletpot en kijk tussen het kotsen door naar mijn armen. Het vel hang erbij als van een oude man.
Eerst ben ik dit weekend diep verontwaardigd dat donderdagnacht na een voetbalwedstrijd een pogrom tegen Israëlische supporters heeft plaatsgevonden.
Dit weekend verandert het beeld enigszins. De Israëlische supporters zijn ook als barbaren door de stad getrokken. Het wordt gefilmd door een 16-jarige youtuber, Bender, die met zijn broer, Tommy B. en een vriend, Frits-Willem V. achter de horde aangaat. Terwijl de professionele journalisten op bed lagen, laat Bender zien wat er ook plaatsvond toen ze lagen te slapen.
Zowel Geert Wilders als Femke Halsema namen het woord pogrom in de mond dat in mijn hoofd is blijven hangen. In het ziekenhuis meldden zich vijf Israeliërs voor mishandeling. Schande. Maar is dat een pogrom? Het zijn schofterige daden van vermoedelijk Marokkaanse klootzakjes op scootertjes. Maar een pogrom?
Gisteren waren Wyb en ik voor het eerst in misschien wel twee jaar in Amsterdam. We schrokken van het aantal toeristen en het niveau van het toerisme, zo te zien is het een paradijs voor hoerenlopers, drugs- en zuipliefhebbers geworden. Zelfs de Haarlemmerstraat valt langaam ten prooi aan de toeristencultuur. De ene na de andere mooie winkel is verdwenen. Daarvoor in de plaats winkels vol containertroep uit China en coffeeshops. Weg winkeldiversiteit. En overal waar je in de stad loopt de stank van wiet. Woensdag gaan we gelukkig weer naar Cadouin.
Eindelijk eens regen in Nederland, wanneer kun je dat nog zeggen, meestal is het andersom.
In een bundel van de dichter Jan Emmens, gekocht in een kringloopwinkel, lees ik twee regels die me raken:
Hoe komt wie vliegt ooit tot bedaren,
en wie niet vliegt ooit van zijn plaats.
Ik moet markeren waar ik in de bundel van Emmens ben gebleven, een bladwijzer kan ik zo snel niet vinden en pak een reclame van Sushipoint, 25% afhaalkorting. Ik weet dat ik Jan Emmens daarmee eigenlijk beledig. Had ik vroeger nooit gedaan. Mijn gevoel voor eerbied is blijkbaar ook aan erosie onderhevig.
Het huis van het weekdier
__
Een dichter heeft
maar één stem.
De andere
klinken niet.
Journal
Snoepwinkel
Zondag 10 november, Delft
Goed beschouwd ben ik in een snoepwinkel komen wonen. Rotterdam, kwartiertje met de trein, en ik heb toegang tot de mooiste theaters, concertzalen en musea. Den Haag, tien minuten met de trein, idem dito. Na Cadouin, twee uur rijden met de auto naar Bordeaux, is dat toch een enorme luxe. Tot nu toe hebben we weinig gebruik gemaakt van die snoepwinkel, verhuisperikelen hadden prioriteit.
Maar afgelopen vrijdag was het dan zover. We gingen naar een dansvoorstelling van Club Guy and Roni, Faith. Wyb was de hele dag aan het werk in Den Haag, ik ging tegen zes uur met de trein richting Den Haag zodat we voor de voorstelling nog iets konden eten. Het werd een Vietnamees tentje, prima eten.
Daarna Faith. Overdonderend prachtig. Euforisch kwamen we de voorstelling uit. Dit is geen snoepwinkel, dit is Le Grand Boeffe. Wie verpletterd wil worden, raad ik aan te gaan.
Samen met de trein naar huis. Niets aan de hand.
Dat veranderde die nacht. Ik kwam moeilijk in slaap. Had het opmerkelijk warm. Dan een vaag gevoel van misselijkheid. De slaap kwam uiteindelijk met moeite. Werd wakker en voelde meteen dat het de verkeerde kant uitging. Een kwartier later stond ik gebukt over de wc-pot en zal de details besparen. Omgekeerde peristaltische bewegingen namen mijn normale motoriek over.
Toen eindelijk alles eruit was, was ik gevloerd. Ik kon nog maar één ding: liggen. En dat heb ik de daaropvolgende vierentwintig uur gedaan. Liggen, soms naar de wc voor wat naweeën.
Het was extra balen omdat Esmee en Arjan ons voor deze zondag hadden uitgenodigd voor een lunch in Amsterdam. De vraag was of ik dat zou halen. Ik weet dat een voedselvergiftiging heftig is, maar dat, als het gif uit je lijf is, het ook snel over kan zijn. Aldus geschiedde. Wij gaan ons nu opmaken om richting Amsterdam te gaan. Amsterdam, een uur en een paar minuten met de trein, dat mogen we toch best een ander onderdeel van de snoepwinkel noemen.
Journal
Skiff
Vrijdag 8 november, Delft
Ik heb in Nijmegen zo’n zeven jaar langs het Maas-Waal Kanaal gewoond. Ik vond het een genot om naast het kanaal te wonen. Het is een van de drukst bevaren vaarroutes van Nederland en het stampen van de bootmotoren vormde in die tijd de achtergrondmuziek van ons bestaan.
Even een terzijde. Op een nacht werden wij wakker van veel lawaai. Bleek er pal naast ons huis een schip gezonken. Zo zaten we de dagen daarna op de eerste rang om te zien hoe het schip werd geborgen.
Een van de geneugten van het kanaal was dat er schuin achter ons een roeivereniging was gevestigd en zo waren we regelmatig getuigen van het gedisciplineerd roeien van, bijvoorbeeld, de acht met stuurman en de ritmisch instructies van de stuurman.
Dit komt allemaal terug omdat wij nu vlakbij de Schie wonen. We wonen aan een gracht die uitkomt op de Schie, maar onze gracht is meer een woonstraat voor woonboten. Er is veel verkeer van futen, zwanen en wilde eenden, maar ik heb er nog geen boot zien varen. Niet gek, want het is een doodlopende straat.
Dat is anders bij de Schie. Als ik de deur uitga, linksaf sla en dertig meter loop, sta ik aan de oevers van de Schie. En, geluk, ook daar is een roeivereniging gehuisvest. Een vereniging met veel leden vermoed ik, want wanneer ik ook langs loop, er worden altijd wel boten in het water gelaten.
Mijn lievelingsboot is de skiff. Het is een smalle, eenmansroeiboot, speciaal gemaakt om zo min mogelijk weerstand van het water te hebben. Ze snijden door het water heen. De roeier of roeister heeft nog het meest weg van een vogel die met lange vleugels uit het water wil opstijgen. Met grote halen glijdt de skiff voorbij. Elke keer als ik er een zie is het genieten, een skiff is schoonheid.
Zeker op deze frisse ochtenden. Het gaat maar niet regenen in Nederland, dat neemt niet weg dat de ochtenden herfstfris worden. Al een paar keer dacht ik: ik moet vandaag toch echt handschoenen kopen. Volgende week gaan we echter naar Cadouin en daar ligt een paar handschoenen voor me in de kast te wachten. En op zo’n mooie herfstochtend, de lucht fris en schoon, zie je dan een skiff voorbij glijden. Vanmorgen gleden er zelfs vier achter elkaar. Een vlucht skiffs. Geen idee hoeveel skiffs zo’n vereniging eigenlijk heeft. Ik kijk ze na tot ze achter de brug zijn verdwenen.
Journal
Lawine
Donderdag 7 november, Delft
Aan het begin van de middag wandel ik met Dies langs de Schie. Daar is een lange, smalle groenstrook, net breed genoeg om Dies het idee te geven dat hij daar lekker kan rennen. We zijn halverwege als Anne belt, ze heeft nog steeds veel zorgen over Charlie, haar hond. Als ik zo loop voel ik mij steeds lichter in het hoofd worden. Ik zal hier dadelijk toch niet op de grond flauwvallen? Anne hangt op en ik keer meteen terug naar huis.
Ik ben net op tijd terug, want eenmaal thuis voel ik mij ongelooflijk moe. Ik kan alleen maar zitten. Dan krijg ik het opeens koud, rillen, mijn tanden klapperen. Voor mij het teken dat ik koorts heb en ik duik het bed in. Eindelijk warmte. Verder heb ik niets. Geen hoofdpijn, keelpijn, buikpijn, alleen die vermoeidheid. Wyb, die vandaag thuis werkt, zegt dat ik verder niets meer moet doen. Gewoon rustig blijven liggen. Volgens haar is het de weerslag van de spanning en drukte van de verhuizing.
Maar dan had ik daar toch veel eerder last van moeten hebben. Wat spanning en drukte betreft zijn we alle grenzen al gepasseerd. Als ik zo lig bedenk ik dat ik misschien een vorm van het Syndroom van Stendhal heb. Voor wie niet weet wat het Syndroom van Stendhal is. Het is een psychische aandoening die iemand krijgt als hij volledig wordt overrompeld door de schoonheid van kunst. Lichamelijke verschijnselen zijn een versnelde hartslag, duizeligheid, verwarring en flauwvallen.
Nou heb ik de laatste tijd verrekte weinig kunst gezien, dus dat kan het niet zijn. Ik zei niet voor niets: ‘een vorm van het Syndroom van Stendhal’. Ik denk dat ik lijd aan een teveel aan woorden. De afgelopen tijd ben ik bedolven onder een lawine aan woorden. Er is niemand die het aantal woorden bijhoudt dat mensen produceren, maar ik weet zeker dat rond de verkiezing van Trump nog nooit zoveel woorden zijn geproduceerd.
Een sneeuwlawine kan dodelijk zijn, een lawine van stenen en modder is vernietigend, en ik denk dat ook een lawine van woorden niemand onberoerd laat. Je kunt zeggen, och woorden, die staan gewoon op papier, die doen niemand kwaad. Maar vergeet niet dat woorden ertoe doen, ze bedriegen, ze kunnen pijn doen, schokken, beroeren, je in de zevende hemel laten belanden. Maar wat gebeurt er als je er te veel van binnenkrijgt?
Ik denk dat het bij mij het geval is. Al die woorden, ik heb ze bijna allemaal geconsumeerd. Het duizelt me, het maakt me mateloos vermoeid. Alle aspecten rond die Amerikaanse verkiezingen, ik heb het allemaal tot mij genomen. Ik ben bedolven onder een lawine van woorden. Mijn lichaam biedt weerstand, zegt: ‘Man, stop eens met het vreten van al die woorden.’ En het lichaam dwingt mij tot rust door me in bed te leggen.
Wyb zegt nog eens dat het vast de spanning en de drukte van de verhuizing is. ‘Nee,’ zeg ik, ‘ik lijd aan het Nimis Multi Verba Syndrome, het syndroom van een teveel aan woorden.’ Daar moet een mens voor oppassen, soms wordt het gewoon teveel.’
Journal
Zwart
Woensdag 6 november, Delft
Gisteren, eind van de middag, wandelde ik naar het pleintje in Delft waar het Filmhuis is gevestigd. Toen we vorige week naar de The Apprentice gingen, zag ik daar op de muur groot Wees Blij staan. Ik dacht: mooie foto voor onder mijn blog als Kamala Harris wint.
Voor niks, dacht ik vanmorgen toen ik tegen vijf uur wakker werd, de telefoon pakte en zag dat Trump op de overwinning afstevent. Ik wilde dit blogje vandaag zwart maken. Helaas wist ik niet hoe ik dat moest doen, vandaar toch maar wat woorden.
Tsja, wat moet ik eigenlijk zeggen? Ik vind het onbegrijpelijk dat meer dan de helft van de Amerikanen op iemand stemt waarvan je na vijf minuten luisteren weet dat het een sychiatrische patiënt is. Het is een trieste dag voor de restanten van mijn hippie verleden toen ik nog een naïef geloof in mensen had. All together now! Peace and love! Dat geloof ligt allang in gruzelementen.
Het is natuurlijk een mooie dag voor me als misantroop. Van hippie naar misantroop, een grote stap, maar dan heb je wel iets. Ik rook het eigenlijk al van grote afstand aankomen. Als je denkt dat het niet erger kan, wordt het toch altijd erger. Als misantroop haal ik toch mooi mijn gelijk: met de specie mens wordt het nooit iets.
Wie denkt dat ik somber word van dit soort ontwikkelingen die heeft gelijk op rationeel niveau. Maar mijn opgeruimde inborst wordt gelukkig niet aangetast. Het is een voorrecht om een observator te zijn en het gedoe van mensen op afstand te bekijken. Maar je zult er middenin staan, je zult een overtuigd Amerikaanse democraat zijn die zich het schompes heeft gewerkt om Trump te bestrijden en te vechten voor Kamala.
Ik kreeg gisteren een app’je van een vriend die schreef: ‘Misschien help het als we ons vasthouden aan de Stoa. Die leert dat er twee soorten problemen zijn: problemen waar je iets aan kunt doen en problemen waar je niks aan kunt doen. Aan het eerste soort kun je werken. Het tweede soort moet je onmiddellijk loslaten omdat je er toch niks aan kunt veranderen. Ik ga vannacht toch een uurtje of wat tv kijken.’
Ik antwoordde hem: ‘Ja, die Stoa. Het is een mooie theorie, maar dat stoïcisme past zo slecht bij mijn karakter. Ik zou best koel en met afstand naar dingen willen kijken waar ik geen invloed op heb, maar het lukt me niet. Ik wind me altijd op, word boos en krijg een overdreven dadendrang die uiteindelijk toch verzandt in toekijken. Ik had gehoopt dat dit met de jaren minder zou worden, maar aan woede, onmacht en opwinding heb ik nog niets aan kracht ingeboet. Fuck Trump. Fuck Wilders. Fuck Musk. Die veel te dure auto’s van hem zijn voor mij totaal besmet. Geen cent zal die lul aan mij verdienen. Zie je, het lukt me weer niet om stoïcijns op te reageren.’
De foto die ik gisteren maakte, zet ik hier toch maar onder. Ik draag hem op aan alle misantropen: wees blij, jullie gelijk is weer eens bewezen.
alle rechten voorbehouden © gerard tonen 2024